Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Steenbergen

NOTA DEBITEURENBELEID

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieSteenbergen
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingNOTA DEBITEURENBELEID
CiteertitelNota debiteurenbeleid WWB, IOAW, IOAZ
Vastgesteld doorcollege van burgemeester en wethouders
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Onbekend

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-01-201201-05-2017nota

12-12-2012

Steenbergsebode

BM1202929

Tekst van de regeling

Intitulé

NOTA DEBITEURENBELEID

in het kader van de Wet werk en bijstand Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen  

Gemeente Steenbergen, december 2012. Intergemeentelijke Sociale Dienst Brabantse Wal.

Hoofdstuk 1 Algemeen

1.1 Inleiding

1.2 Algemene kaders

Hoofdstuk 2 Herziening

I intrekking Herziening of intrekking van het toekenningsbesluit

Hoofdstuk 3 Terugvordering

3.1 Terugvordering van bijstand

3.2 Afzien van terugvordering - Zesmaanden-juriprudentie

Hoofdstuk 4 Invordering

4.1 Invordering - Verrekening - Beslag - Machtiging

4.2 Soorten vorderingen - Vorderingen als gevolg van verwijtbaar gedrag (fraude) - Vorderingen als gevolg van niet verwijtbaar gedrag - Vorderingen met een zakelijk recht - Pandrecht - Bruikleenovereenkomst

4.3 Afzien van (verdere) invordering - Afzien bij schuldhulpverlening - Afzien na tijdsverloop - Afzien na aanvaarding en behoud van werk gedurende minstens 3 jaar - Afzien bij kruimelbedragen

4.4 Invordering bij uitkeringsgerechtigden

4.5 Invordering bij niet-uitkeringsgerechtigden

4.6 Wettelijke rente

4.7 Kosten van invordering

4.8 Rangorde van vorderingen

4.9 Oninbare fraudevorderingen

Hoofdstuk 5 Brutering Brutering van vorderingen

Hoofdstuk 6 Zelfstandigen Afwijkende bepalingen

Hoofdstuk 7 Financiën

7.1 Huidige vorderingen debiteuren

7.2 Voorziening dubieuze debiteuren

7.3 Effecten beleidsmaatregelen

-Kwijtschelding na 3 jaar werkaanvaarding

 

Hoofdstuk 1
1.1 Inleiding

Met ingang van 1 januari 2004 is de Wet werk en bijstand (WWB) in werking getreden. Een van de uitgangspunten van deze wet is een vergaande decentralisatie van bevoegdheden in combinatie met de volledige overheveling van de financiële verantwoordelijkheid naar de gemeente. Bij deze financieringssystematiek vloeien de inkomsten uit de incasso van teruggevorderde bijstand volledig in de gemeentekas. Vanuit dit oogpunt bezien is het uitoefenen van de bevoegdheid tot terugvordering financieel aantrekkelijk. Anderzijds is terugvordering een arbeidsintensieve aangelegenheid en dient het kosten-baten aspect in ogenschouw te worden genomen. De wet bevat veel minder bepalingen als dwingend voorschrift. Gemeenten dienen op belangrijke punten zelf beleid te ontwikkelen. Herziening of intrekking van een toekenningsbesluit en de hieruit voortvloeiende terugvordering van bijstand alsmede de wijze waarop de daardoor teveel verstrekte bijstand moet worden ingevorderd, is een bevoegdheid van het college Met deze beleidsnotitie wordt een rechtvaardig en duurzaam evenwicht aangebracht tussen enerzijds het financieel voordeel van terugvordering en intensieve incasso en anderzijds het kosten aspect.

Met de invoering van de Wet bundeling van uitkeringen inkomensvoorziening aan gemeenten (Buig) zijn de beleids¬regels eveneens van toepassing op de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (loaw), de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (loaz) en het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 (Bbz 2004). Bedrijfskredieten op grond van het Bbz 2004 zijn hiervan echter uitgezonderd.

1.2 Algemene kaders

Het wettelijk kader biedt op zichzelf geen sluitende basis voor de gemeentelijke terugvorderingpraktijk. Nadere beleidsregels en uitvoeringsvoorschriften zijn nodig, waarin zowel de wettelijke als de gemeentelijke doelstellingen worden verwerkt. Een van de doelstellingen van de WWB is maatwerk. In deze beleidsnotitie wordt daarop ingespeeld. Het criterium van de redelijkheid en billijkheid brengt met zich mee, dat de gemeente zich steeds moet afvragen of in een individuele situatie terugvordering gerechtvaardigd is dan wel er redenen aanwezig zijn hiervan (verder) af te zien. Terugvordering van bijstand is daarnaast onderworpen aan de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, zoals het rechtszekerheidsbeginsel, het zorgvuldigheidsbeginsel, het motiveringsbeginsel en het gelijkheidsbeginsel. Op deze wijze moet er evenwicht worden bereikt tussen maatwerk en regelgeving.

De algemene doelstelling blijft overeind, dat alle ten onrechte verstrekte uitkering moet worden teruggevorderd. Deze algemene doelstelling kan echter botsen met twee andere hoofduitgangspunten van het gemeentelijk beleid, te weten met een sociaal aanvaardbare uitvoering van de Wet werk en bijstand en in het bijzonder met het gemeentelijke armoedebeleid. Dit laatste is er op gericht om de inkomenspositie van mensen, die langdurig op een sociaal minimum verkeren, te verlichten. Het terug- en invorderingsbeleid kan en mag niet los van het armoedebeleid worden gezien. Immers, hoe langer de periode is geweest dat er is terugbetaald, hoe langer de periode is geweest dat men op een sociaal minimum of zelfs beneden dat minimum heeft verkeerd, hoe meer terugvorderingsdoelstellingen moeten wijken voor sociale doelstellingen.

Re-integratieactiviteiten kunnen ook aanleiding zijn om van terug- en/of invordering af te zien dan wel de betreffende bedragen te matigen. Schulden kunnen een remmende werking hebben op de motivatie van de uitkeringsgerechtigde om uit te stromen. Uitstromen uit de uitkering gaat in veel gevallen gepaard met een hoger netto inkomen uit arbeid, dat weer (gedeeltelijk) teniet wordt gedaan door een lagere huur en/of zorgtoeslag, de zogenaamde armoedeval.

Een stringente toepassing van het incassobeleid kan tot gevolg hebben, dat een extra inkomen volledig teniet wordt gedaan als gevolg van het volledig benutten van de extra aflossingscapaciteit, waardoor elke stimulans om te blijven werken teniet dreigt te worden gedaan en dus weer een beroep wordt gedaan op een uitkering. Een soepele betalingsregeling of een kwijtschelding van de schuld kan de barrières om uit te stromen uit de uitkering wegnemen.

Een terugvorderingactie bestaat veelal uit 3 onderdelen, t.w. een herziening of intrekking van het oorspronkelijke toekenningsbesluit, de hieruit voortvloeiende formele terugvordering en de daadwerkelijke invordering, leder onderdeel zal afzonderlijk in een hoofdstuk worden behandeld.

Hoofdstuk 2
Herziening of intrekking van het toekenningsbesluit

Herziening is de mogelijkheid op basis van artikel 54, lid 3 WWB dan wel artikel 17, lid 3 loaw/z tot het opnieuw vaststellen van en het beslissen over het recht op uitkering over een periode in het verleden. Hieruit kan dan een terugvordering voortvloeien.

Een herzieningsbesluit kan worden genomen:

- bij het achteraf opleggen van een maatregel over een periode in het verleden (verwijtbaar gedrag van de uitkeringsgerechtigde);

- bij het niet (behoorlijk) voldoen aan de inlichtingenverplichting omtrent feiten en omstandigheden die van invloed zijn op de arbeidsinschakeling of het recht op bijstand, waardoor de bijstand onjuist is verstrekt,

- indien anderszins een onjuist besluit is genomen, dat gewijzigd moet worden.

Een herzieningsbesluit is niet noodzakelijk:

- als de uitkeringsgerechtigde, zodra dat mogelijk was, inkomsten heeft opgegeven over de laatste drie maanden, die verrekend kunnen worden (artikel 58, lid 3 WWB dan wel artikel 25, lid 3 loaw/z);

- als een voorschot wordt teruggevorderd (artikel 58, lid 1, sub d WWB)- als de uitkeringsgerechtigde naderhand middelen krijgt over een periode waarover uitkering is verleend (zoals recht op een andere uitkering, uitbetaling van een bestaand recht op een erfenis of het beschikbaar komen van vermogen) (artikel 58, lid 1, subf, onder 1 0 WWB dan wel artikel 25, lid 2 loaw/z);

- als naderhand een vergoeding wordt ontvangen voor kosten, waarvoor bijstand is verleend (art. 58, lid 1, sub f, onder 2 0 WWB);

- als wordt teruggevorderd wegens een verstrekte lening of borgtocht (artikel 58, lid 1, onder b en c WWB);

- als het besluit tot bijstandsverlening op zich juist is, maar een onjuist bedrag aan de uitkeringsgerechtigde is betaald die dit redelijkerwijs had kunnen begrijpen (zoals een dubbele betaling) en dit onjuiste bedrag wordt teruggevorderd (artikel 58, lid 1, onder e WWB dan wel artikel 25, lid 1 loaw/z). Deze terugvordering is alleen mogelijk over een periode van maximaal twee jaar voor de datum van verzending van het besluit tot terugvordering.

Er kunnen zich dringende redenen voordoen om af te zien van herziening of intrekking van het toekenningsbesluit en terugvordering van uitkering. Wel dient eventuele toekomstige uitkering opnieuw en juist te worden vastgesteld. Van een algemene of categoriale toepassing kan geen sprake zijn. Het betreft een individuele afweging gebaseerd op relevante feiten en omstandigheden, waarbij sprake is van zeer bijzondere omstandigheden. Hierbij kan worden gedacht aan een acute noodsituatie of van levensbedreigende omstandigheden situatie. Hierbij dient beoordeeld te worden of herziening ì intrekking en terugvordering ernstige of onaanvaardbare gevolgen heeft voor het fysieke of geestelijk welzijn van de belanghebbende. Het hebben van schulden is op zich geen dringende reden om van terugvordering af te zien. Nadere uitwerking van het begrip dringende redenen geschiedt in een uitvoeringsregel.

Beleidsregel 1:

Op basis van het algemene uitgangspunt wordt gebruik gemaakt van de bevoegdheid tot herziening of intrekking van een toekenningsbesluit als bedoeld in artikel 54, lid 3 WWB dan wel artikel 17, lid 3 loaw/z. Bij dringende redenen wordt afgezien van herziening en terugvordering. Wel dient eventuele toekomstige bijstand opnieuw en juist te worden vastgesteld. Van een algemene of categoriale toepassing kan geen sprake zijn. Het betreft een individuele afweging gebaseerd op relevante feiten en omstandigheden.

 

Hoofdstuk 3
3.1 Terugvordering van uitkering

Algemeen uitgangspunt hierbij is, dat alle ten onrechte of teveel verstrekte uitkering dan wel uitkering, die anderszins onverschuldigd is betaald, dien te worden teruggevorderd.

Terugvordering van uitkering is mogelijk op:

- de uitkeringsgerechtigde(n) zelf;

Aan gehuwden of personen die een gezamenlijke huishouding voeren, wordt de uitkering als gezinsuitkering verstrekt. De gezinsleden worden ieder als uitkeringsgerechtigde beschouwd. Als hoofdregel geldt dat uitkering van alle in de uitkering betrokken gezinsleden wordt teruggevorderd en dat een ieder hoofdelijk aansprakelijk is voor de terugbetaling.)

- gezinsleden van de uitkeringsgerechtigde;

(Uitkering is verleend aan een alleenstaande of een alleenstaande ouder, die achteraf een gezamenlijke huishouding blijkt te voeren. De ten onrechte verstrekte uitkering wordt zowel van de uitkeringsgerechtigde als van de verzwegen partner teruggevorderd. Beiden zijn hoofdelijk aansprakelijk voor terugbetaling van het gehele bedrag.)

Beleidsregel 2:

Het algemeen uitgangpunt is, dat alle ten onrechte of teveel verstrekte uitkering dan wel uitkering, die anderszins onverschuldigd is betaald, wordt teruggevorderd.

3.2 Afzien van terugvordering

Op de algemene regel dat altijd moet worden teruggevorderd, zijn uitzonderingen mogelijk.

Van terugvordering (er wordt dan geen terugvorderingsbesluit genomen) kan worden afgezien als:

. aan de uitkeringsgerechtigde teveel uitkering is verleend en hij dit redelijkerwijs niet had kunnen begrijpen;

. aan de uitkeringsgerechtigde teveel uitkering is verleend en hij dit redelijkerwijs had kunnen begrijpen, maar de betaling reeds meer dan twee jaar geleden heeft plaatsgevonden, waardoor het recht op terugvordering is vervallen;

. terugvordering van teveel verstrekte uitkering in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur is;

. re-integratieactiviteiten of andere sociale motieven reden zijn om af te zien van terugvordering.

Afzien van terugvordering geschiedt alleen in incidentele gevallen, gebaseerd op een individuele afweging van relevante omstandigheden. Zowel financiële als niet-financiële (immateriële) omstandigheden spelen hierbij een rol.

Zesmaanden-jurisprudentie

Terugvordering is onder de Wet werk en bijstand, de Wet loaw en de Wet loaz een bevoegdheid. Een dergelijke bevoegdheid moet worden uitgeoefend in overeenstemming met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Een beleid waarbij in alle gevallen wordt teruggevorderd, dringende reden daargelaten, gaat de grenzen van een redelijke beleidsbepaling niet te buiten. Hiermee kan echter niet worden volstaan, omdat op grond van artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht van elk beleid kan worden afgeweken, als dit beleid ten opzichte van belanghebbende gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met het beleid te dienen doelen. Als hiervan sprake is, is afwijking van het beleid verplicht. Op basis hiervan heeft de Centrale Raad van Beroep inmiddels in enkele zaken uitspraak gedaan waarbij de zesmaanden-jurisprudentie een volwaardige rol is gaan spelen. Idee hierachter is, dat een uitvoeringsorgaan er binnen een termijn van zes maanden ruimschoots in moet slagen om relevante signalen ì informatie te verwerken.

Categorieën zaken bij de zesmaanden-iurisprudentie.

De zesmaanden-jurisprudentie heeft in beginsel slechts betrekking op herziening ì intrekking en terugvordering niet op grond van schending van de inlichtingenplicht maar in situaties van anderszins onverschuldigd betaald (artikel 54, lid 3, aanhef en sub b onder verwijzing naar artikel 58, lid 1, sub a WWB). Dat zijn gevallen waarin onjuiste besluiten zijn genomen door fouten van de gemeente die geleid hebben tot teveel verstrekte uitkering en van besluiten die de gemeente heeft verzuimd aan te passen na melding van relevante informatie. Het betreft die gevallen waarbij het belanghebbende redelijkerwijs duidelijk kon zijn dat teveel uitkering is verstrekt zonder dat hem \ haar daarvan een verwijt kan worden gemaakt.

Voor schending van de inlichtingenplicht geldt de zesmaanden-jurisprudentie "in beginsel" niet. Onder schending van de inlichtingenplicht wordt in dit verband verstaan het niet tijdig, niet juist of onvolledig verstrekken van voor de beoordeling van (het voortduren van) het recht op uitkering relevante informatie. "In beginsel" laat ruimte om in gevallen dat weliswaar sprake is van schending van de inlichtingenplicht maar de gemeente daar ook een aandeel heeft gehad (bijv. te lang geen actie ondernomen na een anonieme tip) toch de zesmaanden-jurisprudentie toe te passen. Een bijzondere vorm van schending van de inlichtingenplicht is het niet tijdig verstrekken van informatie door belanghebbende. Dat kan tot gevolg hebben dat de terugvorderingsperiode in tweeën moet worden geknipt. Het deel dat teveel of ten onrechte is verstrekt tot de niet tijdige melding kan in beginsel onverkort worden teruggevorderd, voor de uitkering die na de melding is verstrekt, geldt de zesmaanden-jurisprudentie. De scheidslijn tussen uitkering die wordt teruggevorderd als gevolg van niet tijdig en niet juist I onvolledig verschaffen van informatie is niet altijd helder te trekken. Globaal kan worden gesteld, dat als de klant uit eigen beweging met informatie komt, er sprake is van niet tijdig verstrekken en in andere gevallen van het niet juist of onvolledig verschaffen van informatie.

Met de Wet éénmalige gegevensuitvraag en het digitaal klantdossier is de intrekkings I herzieningsgrond in de meeste gevallen "anderszins onverschuldigd betaald" en is de zesmaanden-jurisprudentie een nadrukkelijker rol gaan spelen.

Werking van de zesmaanden-iurisprudentie.

Nadat is vastgesteld dat teveel of ten onrechte uitkering is verstrekt, gaat een herzienings ì intrekkingsbesluit aan de terugvordering vooraf. Aan dat voorafgaande besluit worden geen hoge eisen gesteld. Voldoende is, dat onverschuldigd is betaald. Als er sprake is van terugvordering op grond van artikel 54, lid 3, aanhef en onder b WWB kan niet meer worden teruggevorderd dan hetgeen is betaald meer dan zes maanden na binnenkomst van het signaal. Het gaat hierbij om een periode van exact zes maanden te rekenen vanaf de datum van het eerste signaal. Een signaal kan worden gedefinieerd als relevante informatie over de uitkeringsgerechtigde waaruit kan worden afgeleid dat sprake is van een fout op grond waarvan actie moet worden ondernomen. Voorbeelden hiervan zijn:

. een mededeling tijdens een heronderzoeksgesprek;

. het ingeleverde status- en/of wijzigingsformulier;

. een mededeling tijdens het intakegesprek;

. een melding vanuit de Gemeentelijke Basisadministratie over leef/woonsituatie of leeftijd kind;

. andere interne signalen (bijv. bijzondere controle) die van belang zijn voor het recht op uitkering;

. externe signalen (bijv. in het kader van éénmalige gegevensuitvraag) die van belang zijn voor het recht op uitkering.

Toepassing van de zesmaanden-iurisprudentie bij andere terugvorderingsgronden.

De grondgedachte, dat een uitvoeringsorgaan de melding van relevante signalen voldoende voortvarend moet verwerken, geldt evenzeer voor terugvordering in andere gevallen als bedoeld in artikel 58, lid 1, sub b t/m f WWB. Niet valt in te zien, waarom er verschil zou moeten worden gemaakt tussen deze terugvorderingsgronden en terugvordering bij foutieve besluiten. In beide gevallen is terugvordering immers een bevoegdheid, waarvan op een redelijke en zorgvuldige wijze gebruik moet worden gemaakt. Hetzelfde geldt voor de Wet loaw I wet loaz.

Beleidsregel 3:

Op het algemene uitgangspunt dat altijd moet worden teruggevorderd, gelden de volgende uitzonderingen:

. wanneer aan de uitkeringsgerechtigde teveel uitkering is verleend en hij dit redelijkerwijs niet had kunnen begrijpen;

. wanneer aan de uitkeringsgerechtigde teveel uitkering is verleend en hij dit redelijkerwijs had kunnen begrijpen, maar de betaling reeds meer dan twee jaar geleden heeft plaatsgevonden, waardoor het recht op terugvordering is vervallen;

. wanneer terugvordering van teveel verstrekte uitkering in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur is;

. wanneer re-integratieactiviteiten of andere sociale motieven zich verzetten tegen terugvordering;

. wanneer en voor zover de zesmaanden-jurisprudentie van toepassing is. Afzien van terugvordering geschiedt alleen in incidentele gevallen, gebaseerd op een individuele afweging van relevante omstandigheden. Zowel financiële als niet-financiële omstandigheden spelen hierbij een rol.

 

Hoofdstuk 4
4.1 Invordering

Naast het (formele) terugvorderingsbesluit wordt - meestal in dezelfde beschikking - een invorderingsbesluit genomen, waarbij de daadwerkelijke terugbetaling wordt vastgesteld, zoals de hoogte van het bedrag, de termijn(en) en de wijze waarop.

Voor de wijze waarop een vordering wordt geïnd, bestaan - naast betaling per acceptgiro of periodieke overschrijving - een aantal mogelijkheden.

Verrekening

Als belanghebbende algemene bijstand ingevolge de WWB ontvangt en daarnaast een schuld (leenbijstand of een terug te vorderen bedrag) heeft, wordt het maandelijkse aflossingsbedrag verrekend met deze WWB-uitkering.

Deze verrekening vindt plaats conform artikel 6:127 e.v. van het Burgerlijk Wetboek. Voor verrekening is geen toestemming van de uitkeringsgerechtigde nodig. Aan de uitkeringsgerechtigde wordt wel medegedeeld, dat tot

verrekening wordt overgegaan. Dit wordt vermeld in de beschikking tot verstrekking van de leenbijstand of in de terugvorderingsbeschikking.

Net als bij beslag moet de uitkeringsgerechtigde ook bij verrekening minimaal de beschikking houden over een uitkering ter hoogte van de beslagvrije voet (90% van de geldende bijstandsnorm).

Als verrekening plaats vindt met het maximaal voor beslag vatbare bedrag (10% van de norm), dan ontvangtde uitkeringsgerechtigde dus maar 90% van de "normale" uitkering, waarop hij recht zou hebben. Deze uitkering is dan gelijk aan de beslagvrije voet. Hierdoor is beslag door de deurwaarder niet meer mogelijk, zelfs niet een beslag door de Belastingdienst.

Bij een opgelegde maatregel van 10% of meer is verrekening niet mogelijk, omdat de uitkeringsgerechtigde dan slechts een uitkering ontvangt ter hoogte van de beslagvrije voet of lager.

Beslag

Als op een uitkering reeds beslag ligt en de afdeling krijgt een vordering op de cliënt, wordt toch tot verrekening overgegaan. Het gevolg hiervan kan zijn, dat het beslag (gedeeltelijk) wordt opgeschort.

Dat het beslag moet wijken voor een verrekening, heeft niets te maken met een of andere vorm van preferentie van vorderingen. Het heeft alleen te maken met de hoogte van het inkomen, dat een beslaglegging niet meer toelaat.

Bij de maximale verrekening kan de deurwaarder geen beslag (meer) leggen op de uitkering. De deurwaarder zal dan mogelijk beslag op de inboedel leggen.

In bijzondere gevallen kan met de deurwaarder worden afgesproken, dat ondanks de verrekening toch een gedeelte van het maximaal voor beslag vatbare bedrag aan hem ter beschikking zal worden gesteld. Het te verrekenen bedrag wordt dan lager, maar wel op minimaal 6 % van de normaflossing vastgesteld. De deurwaarder ontvangt dan het

resterende bedrag.

Machtiging.

Een (lopende) machtiging voor inhouding van een bedrag ter aflossing van een schuld elders is eveneens geen reden om niet tot verrekening over te gaan.

Verrekening gaat altijd voor, dan volgt beslag en daarna uitvoering van een machtiging.

De uitkeringsgerechtigde dient echter wel te blijven beschikken over een bedrag ter hoogte van de beslagvrije voet.

Als dus reeds inhoudingen plaats vinden ter hoogte van het maximaal voor beslag vatbare bedrag kan de machtiging niet worden gehonoreerd.

Beleidsregel 4:

Het invorderingsbesluit bevat:

- hetgeen wordt teruggevorderd;

- de termijn of termijnen waarbinnen moet worden betaald, hoeveel en de wijze waarop;

- de wijze waarop het besluit, bij gebreke van tijdige betaling, verder ten uitvoer wordt gebracht.

 

4.2 Soorten vorderingen

Vorderingen als gevolg van verwijtbaar gedrag (fraudevorderingen)

Bij fraudevorderingen is sprake van verwijtbaar gedrag van de zijde van de uitkeringsgerechtigde en daarom geldt als uitgangspunt, dat deze vorderingen volledig en indien mogelijk onmiddellijk en ineens moeten worden terugbetaald.

Van vrijlating van enig vermogen kan gezien de aard van de vordering geen sprake zijn. Elk aanwezig vermogen dient te worden aangewend ter terugbetaling van de vordering. Hierbij moet niet alleen gedacht worden aan vermogen in de vorm van geld, maar ook in de vorm van roerende of onroerende zaken. Beslaglegging op bijvoorbeeld een auto

behoort tot de mogelijkheden.

Bij het ontbreken van (voldoende) financiële middelen ter terugbetaling van het fraudebedrag zal een aflossingsregeling moeten worden getroffen. Een periodieke aflossing ter hoogte van het maximaal voor beslag vatbare bedrag

is in dergelijke gevallen reëel. Voor een bijstandsgerechtigde betekent dit 10%van de toepasselijke bijstandsnorm inclusief toeslag en vakantiegeld.

Als geen uitkering (meer) wordt ontvangen, kan in afwachting van een onderzoek naar de financiële draagkracht het aflossingsbedrag maximaal 6 maanden ongewijzigd gehandhaafd blijven. Daarna dient het aflossingsbedrag opnieuw te worden vastgesteld en wel op 10%van de toepasselijke bijstandsnorm inclusief toeslag en vakantiegeld alsmede de helft van het netto inkomen boven de toepasselijke bijstandsnorm inclusief toeslag en vakantiegeld. Een hoger inkomen wordt immers gedeeltelijk teniet gedaan door een lagere zorgtoeslag en I of huurtoeslag. Alleen bij hoge

uitzondering kan van deze aflossingsregeling naar beneden worden afgeweken.

 

Beleidsregel 5:

Fraudevorderingen worden volledig en in een bedrag ineens onmiddellijk terugbetaald. Zowel het eigen vermogen als de ruimte in het inkomen wordt hiervoor aangewend.

Voor het resterende bedrag wordt een aflossingsregeling vastgesteld op 10%van de toepasselijke bijstandsnorm inclusief toeslag en vakantiegeld alsmede de helft van het netto inkomen boven de toepasselijke bijstandsnorm

inclusief toeslag en vakantiegeld.

Alleen bij hoge uitzondering kan van deze aflossingsregeling naar beneden worden afgeweken.

 

Vorderingen als gevolg van niet verwijtbaar gedrag

Deze vorderingen worden terugbetaald met een bedrag ter hoogte van 6 %van de toepasselijke bijstandsnorminclusief toeslag en vakantiegeld als een bijstandsuitkering wordt ontvangen. Als geen uitkering (meer) wordt

ontvangen, blijft in afwachting van een onderzoek naar de financiële draagkracht het aflossingsbedrag maximaal 6 maanden ongewijzigd gehandhaafd. Daarna wordt het aflossingsbedrag vastgesteld op 6%van de toepasselijke bijstandsnorm inclusief toeslag en vakantiegeld alsmede de helft van het netto inkomen boven de toepasselijke bijstandsnorm inclusief toeslag en vakantiegeld. In individuele gevallen is afwijking mogelijk.

 

 

Beleidsregel 6:

Niet verwijtbare vorderingen worden, voor zover terugbetaling ineens niet mogelijk is, terugbetaald met een bedrag ter hoogte van 6%van de toepasselijke bijstandsnorm inclusief toeslag en vakantiegeld alsmede de helft van het netto inkomen boven de toepasselijke bijstandsnorm inclusief toeslag en vakantiegeld. In individuele gevallen is afwijking hiervan mogelijk.

 

Vorderingen met een zakelijk recht

Indien op een vordering een zakelijk recht is gevestigd, gelden niet de gewone regels. Pand en hypotheek zijn dergelijke zakelijke rechten. Genoemde rechten zijn gevestigd ter meerdere zekerheid van terugbetaling van de gehele

vordering. Het is daarom niet de bedoeling dergelijke vorderingen (gedeeltelijk) buiten invordering te stellen. Als deze zekerheidsrechten zijn geëffectueerd en er resteert nog een restantvordering, gelden wel de regels als bij de andere vorderingen.

Een ten gunste van de gemeente gevestigd pandrecht ter voorkoming van inboedelbeslag staat echter een buiten

invorderingstelling niet in de weg.

 

Pandrecht

Pandrecht is een zogenaamd zekerheidsrecht dat net als het hypotheekrecht dient om meer zekerheid te hebben,

dat vorderingen worden terugbetaald. Het hypotheekrecht wordt gevestigd op onroerende zaken (grond, gebouwen) en het pandrecht op roerende zaken.

Als een schuldenaar zijn schulden niet correct aflost, kan de schuldeiser \ pandhouder de zaken, die onder het pandrecht vallen, verkopen en uit de opbrengst zijn vordering voldoen.

Als de gemeente een vordering heeft op een uitkeringsgerechtigde, kan de gemeente een pandrecht vestigen op de (inboedel)goederen. De gemeente vestigt dan een zogenaamd bezitloos of stil pandrecht. Dit betekent, dat

de goederen, waarop het pandrecht is gevestigd, in het bezit kunnen blijven van de uitkeringsgerechtigde.

Redenen om goederen in pand te nemen kunnen zijn:

- meer zekerheid voor de terugbetaling van de vordering;

- de deurwaarder te ontmoedigen om beslag op de (inboedel)goederen te leggen, zodat de gemeente geen bijstand behoeft te verstrekken voor nieuwe goederen, nadat een deurwaarder een gelegd beslag heeft uitgevoerd.

Een deurwaarder kan weliswaar beslag leggen op de goederen, waarop ten behoeve van de gemeente een pandrecht

rust, maar dit beslag zal hem niet veel baten. Met de opbrengst van de verkoop van de goederen zal, nadat de

executiekosten zijn betaald, in elk geval eerst de vordering van de gemeente moeten worden afgelost.

 

Bruikleenovereenkomst

Een ander middel om beslag op de inboedel te voorkomen is aan de uitkeringsgerechtigde bijstand in natura te verstrekken (artikel 57 WWB). Hierbij wordt de uitkering geheel of gedeeltelijk verstrekt in de vorm van goederen.

De gemeente koopt zelf goederen en levert die aan de uitkeringsgerechtigde. Deze goederen worden dan aan de uitkeringsgerechtigde in bruikleen verstrekt en deze tekent een bruikleenovereenkomst. Tegenover het verstrekken

van goederen in bruikleen behoeft bij de gemeente geen schuld te bestaan. Op in bruikleen verstrekte goederen kan dooreen deurwaarder ten laste van de uitkeringsgerechtigde geen beslag worden gelegd.

 

Beleidsregel 7:

Zekerheidsrechten worden volledig uitgewonnen met uitzondering van een gevestigd pandrecht op inboedelgoederen bij een lening voor inrichtingskosten wanneer beleidsregel 9 wordt toegepast.

 

4.3 Afzien van (verdere) invordering

 

Afzien bij schuldhulpverlening

De gemeente kan gedeeltelijk van (verdere) invordering afzien als duidelijk is, dat een schuldregeling alleen tot stand kan komen op voorwaarde, dat ook de gemeente hieraan deelneemt en gedeeltelijk afziet van invordering.

Voorwaarden hiervoor zijn:

- er moet sprake zijn van een problematische schuldensituatie;

- medewerking is vereist voor het tot stand komen van de schuldregeling;

- evenredige verdeling met schuldeisers van gelijke rang. De gemeente kan als preferente schuldeiser het dubbele percentage eisen ten opzichte van de concurrente schuldeisers;

- er kan slechts gedeeltelijk worden afgezien van (verdere) invordering.

De gemeente werkt mee aan een schuldregeling in minnelijke trajecten via de Kredietbank Breda volgens de gedragscode van de Nederlandse Vereniging voor Volkskrediet, alsmede in wettelijke trajecten (WSNP).

Medewerking aan minnelijke trajecten via andere instanties kan slechts worden verleend voor zover die instantie lid is van de Nederlandse Vereniging voor Volkskrediet. Het afzien van (verdere) invordering dient weer ingetrokken te worden als achteraf blijkt, dat:

- er geen schuldregeling tot stand is gekomen;

- de verplichtingen van de schuldregeling niet worden nagekomen

- er onjuiste informatie is verstrekt.

 

Beleidsregel 8:

Medewerking wordt verleend aan een minnelijke schuldregeling door een bij de Nederlandse Vereniging voor Volkskrediet aangesloten instantie.

 

Afzien na tijdsverloop

Voor een persoon met een inkomen op minimum niveau is het aflossen van een schuld vaak moeilijk. Het gevaar bestaat, dat hierdoor nieuwe schulden ontstaan. Ter voorkoming hiervan dient terugbetaling van een niet verwijtbare

schuld (dus geen fraudevordering) in tijd te worden beperkt.

Er kan van (verdere) invordering van een niet verwijtbare vordering (dus geen fraudevordering) worden afgezien, als:

- gedurende 3 jaar volledig aan de opgelegde betalingsverplichtingen is voldaan;

- gedurende 3 jaar niet volledig aan de opgelegde betalingsverplichtingen is voldaan, maar het achterstallige bedrag alsnog is betaald;

- gedurende 5 jaar geen betalingen zijn verricht vanwege onvoldoende aflossingscapaciteit;

- gedurende 5 jaar geen betalingen zijn verricht, omdat de verblijfplaats van de debiteur onbekend is en niet aannemelijk is dat op enig moment nog betalingen zullen worden verricht;

- een bedrag, overeenkomend met tenminste 50oZo van de restsom in één keer wordt afgelost. Dit aanbod kan nimmer aan het begin van een terugvorderingstraject worden gedaan of geaccepteerd. Van deze mogelijkheid kan slechts gebruik worden gemaakt, indien beargumenteerd wordt aangegeven, dat verwacht mag worden dat afkoop van de schuld meer oplevert dan de reguliere incasso.

Bij een vordering op grond van de Wet loaw en/of de Wet loaz gelden dezelfde termijnen. Als na verloop van de toepasselijke termijn correct aan de aflossingsverplichting is voldaan, kan het restant van de schuld buiten invordering worden gesteld.

Als tijdens een schuldhulpverleningstraject een schuld ontstaat als gevolg van leenbijstand voor noodzakelijke kosten,

wordt de aflossing van deze schuld op nihil gesteld, omdat de volledige aflossingscapaciteit reeds wordt aangewend in

deze schuldregeling. Als de schuldregeling daarna tot een goed einde wordt gebracht, wordt deze leenbijstand buiten invordering gesteld. Op deze wijze wordt voldaan aan de schone lei-gedachte van de schuldhulpverlening.

 

Beleidsregel 9:

Er wordt van (verdere) invordering van een niet verwijtbare vordering (dus geen fraudevordering) afgezien, als:

- gedurende 3 jaar volledig aan de opgelegde betalingsverplichtingen is voldaan;

- gedurende 3 jaar niet volledig aan de opgelegde betalingsverplichtingen is voldaan, maar het achterstallige bedrag alsnog is betaald;

- gedurende 5 jaar geen betalingen zijn verricht vanwege onvoldoende aflossingscapaciteit;

- gedurende 5 jaar geen betalingen zijn verricht, omdat de verblijfplaats onbekend is en niet aannemelijk is dat op enig moment nog betalingen zullen worden verricht;

- een bedrag, overeenkomend met tenminste 50%van de restsom in één keer wordt afgelost. Dit aanbod kan nimmer aan het begin van een terugvorderingstraject worden gedaan of geaccepteerd. Van deze mogelijkheid

kan slechts gebruik worden gemaakt, indien beargumenteerd wordt aangegeven, dat verwacht mag worden dat afkoop van de schuld meer oplevert dan de reguliere incasso.

Bij een vordering op grond van de Wet loaw en/of de Wet loaz gelden dezelfde termijnen.

 

Afzien na aanvaarding en behoud van werk gedurende minstens 3 jaar

Bij beëindiging van een uitkering dienen de wederzijdse rechten en plichten te worden aangegeven. Een aflossing van nog openstaande vorderingen dient met in achtneming van de nieuwe situatie nader te worden vastgesteld.

Het hebben van schulden kan evenwel een remmende werking hebben op de re-integratie van de uitkeringsgerechtigde en op de motivatie om uit te stromen. Een iets hoger inkomen gaat weer teniet aan een hogere aflossing.

Als re-integratie instrument bestaat dan ook de mogelijkheid om na aanvaarding en behoud van werk gedurende een langere tijd in aanmerking te komen voor een éénmalige kwijtschelding van schulden op het werkterrein van de Intergemeentelijke Sociale Dienst. Fraudevorderingen vallen hier nadrukkelijk buiten.

 

 

 

Beleidsregel 10:

In het kader van de re-integratieactiviteiten wordt na aanvaarding en behoud van werk gedurende een periode van minstens 3 jaar afgezien van verdere invordering en éénmalige kwijtschelding van de schulden bij de Intergemeentelijke Sociale Dienst Brabantse Wal verleend.

De overige voorwaarden zijn:

- belanghebbende dient tijdens deze periode van 3 jaar aan zijn opgelegde betalingsverplichtingen te hebben voldaan, eerder wordt geen kwijtschelding verleend;

- tijdens deze periode van 3 jaar mag belanghebbende geen beroep op een uitkering voor levensonderhoud op grond van de Wet werk en bijstand, Wet loaw of Wet loaz hebben gedaan;

- geen fraudevordering;

- beëindiging van de uitkering tengevolge van werkaanvaarding na 31 december 2008.

 

Afzien bij kruimelbedragen

Het algemeen uitgangspunt is, dat alle ten onrechte verstrekte uitkering moet worden teruggevorderd. Er moet dus een inspanning worden geleverd om de uitkering terug te vorderen.

Uit oogpunt van doelmatigheid dienen de hieraan verbonden kosten in redelijke verhouding te staan tot de terugvordering zelf. In de praktijk kan de situatie zich voordoen, dat de kosten die (verdere) invordering met zich mee

brengen, hoger zijn dan de (restant) vordering zelf. Fraude mag echter niet lonen.

 

Beleidsregel 11:

Indien de restant kosten van terug te vorderen uitkering inclusief eventuele reeds gemaakte invorderingskosten aan het einde van een kalenderjaar niet meer bedragen dan bruto € 113,00 en het desbetreffende kalenderjaar

geen uitkeringschulden meer openstaan uit voorliggende kalenderjaren waardoor het bedrag van € 113,00 alsnog wordt overschreden, wordt van invordering afgezien voor zover verrekening niet (meer) mogelijk is en belanghebbende na een aanmaning niet tot betaling van de schuld is overgegaan en daarna vereenvoudigd beslag niet mogelijk is.

Deze regeling geldt niet indien bij één van de (nog openstaande) schulden sprake is van een fraudevordering.

 

4.4 Invordering bij uitkeringsgerechtigden

De aflossing van de vordering kan plaatsvinden door het vastgestelde aflossingsbedrag maandelijks te verrekenen met de uitkering. Voordeel hiervan is, dat een verrekening niet behoeft te wijken voor een beslaglegging door derden

 

Beleidsregel 12:

Invordering bij uitkeringsgerechtigden geschiedt middels verrekening.

 

4.5 Invordering bij niet-uitkeringsgerechtigden

Een terugvorderingsbesluit levert een executoriale titel op. Dit betekent, dat zo nodig kan worden overgegaan tot beslaglegging. Belanghebbende dient eerst in de gelegenheid te worden gesteld om zelfde aflossingsverplichtingen

na te komen. Wordt hieraan niet voldaan, dan wordt tot beslag op loon, uitkering of ander inkomen via vereenvoudigdderdenbeslag overgegaan. Indien dit niet mogelijk is, wordt de vordering in handen van een deurwaarder gegeven.

 

Beleidsregel 13:

Wanneer na een herinnering \ aanmaning de terugbetalingsverplichtingen niet worden nagekomen, wordt tot beslaglegging overgegaan.

 

4.6 Wettelijke rente

Bij gebreke van tijdige betaling kan op grond van artikel 58, lid 4 WWB dan wel artikel 25, lid 4 loaw/z de vordering worden verhoogd met wettelijke rente.

Uit oogpunt van kosten-baten aspect is berekening van wettelijke rente over achterstallige termijnen niet wenselijk.

 

Beleidsregel 14:

Er wordt geen wettelijke rente in rekening gebracht.

 

4.7 Kosten van invordering

Bij gebreke van tijdige betaling kan op grond van artikel 58, lid 4 WWB dan wel artikel 25, lid 4 loaw/z de vordering worden verhoogd met de kosten, die op de terugvordering betrekking hebben.

 

Beleidsregel 15:

Als niet wordt voldaan aan de betalingsverplichtingen en er wordt overgegaan tot vereenvoudigd beslag of tot verdere incasso via een (gerechts)deurwaarder, wordt het nog niet afgeloste deel van de vordering verhoogd met 15% incassokosten met een minimum van € 50,00 en een maximum van € 500,00. Ontvangen gelden worden bij voorrang op de vordering vanwege incassokosten afgeboekt.

Per 1 juli 2012 gelden de percentages en bedragen van het Besluit vergoeding voor buitengerechtelijke incassokosten, t.w.:

- over de eerste € 2.500 15% (minimaal €40)

- over de volgende € 2.500 10%

- over de volgende € 5.000 5%

- over de volgende € 190.000 1%

- over het meerdere 0,5% (max totaal €6.775

 

4.8 Rangorde van aflossing van vorderingen

Het komt veelvuldig voor, dat op een persoon meerdere vorderingen open staan, Voor de uitvoering is het van belang hierin een volgorde aan te brengen.

 

Beleidsregel 16:

Indien meerdere vorderingen open staan, is de volgorde van aflossing als volgt:

- kosten van invordering;

- netto vorderingen;

- geldleningen;

- bruto vorderingen

Bij vorderingen van gelijke strekking geldt als uitgangspunt, dat de oudste vordering als eerste wordt afgelost.

 

4.9 Oninbare fraudevorderingen

Ondanks basisadministraties en bestandsvergelijkingen komt het regelmatig voor, dat een debiteur niet meer te traceren is door vertrek naar het buitenland, of als de verblijfplaats wel bekend is, het desbetreffende land niet

meewerkt aan invorderingsmaatregelen.

 

Beleidsregel 17:

Als het niet mogelijk (meer) is een belanghebbende voorde inning van een fraudevordering te traceren dan wel door het buitenland niet aan invorderingsmaatregelen wordt meegewerkt, wordt jaarlijks opnieuw een poging daartoe ondernomen.

Na 5 jaar vergeefse pogingen daartoe wordt de (restant) fraudevordering buiten invordering gesteld.

 

Hoofdstuk 5
Brutering

Als een vordering niet voor het einde van het kalenderjaar waarop de vordering betrekking heeft, is terugbetaald, kan het resterende bedrag van de vordering worden verhoogd met de door de gemeente afgedragen toonheffing en de vergoeding, bedoeld in artikel 46 van de Zorgverzekeringswet (bruteren van de vordering).

Deze bevoegdheid is gebaseerd op artikel 58, lid 4 WWB dan wel artikel 25, lid 4 loaw/z, waarvan - gelijk de terugvordering zelf - op een redelijke en zorgvuldige wijze gebruik dient te worden gemaakt.

Ook bij de brutering van de vordering gaat de Centrale Raad van Beroep er vanuit, dat met voldoende voortvarendheid de desbetreffende signalen / informatie worden verwerkt.

Als belanghebbende niet kan worden verweten, dat een vordering is ontstaan en evenmin kan worden verweten dat de vordering niet reeds in het kalenderjaar waarop deze betrekking heeft, is voldaan, wordt de terugvordering beperkt tot de netto verstrekte uitkering.

Als de gemeente geen enkel verwijt valt te maken over de late datum van terugvordering, zoals bij het alsnog met terugwerkende kracht ontvangen van een andere voorziening, wordt wel tot brutering overgegaan als administratieve verrekening met de desbetreffende instantie niet (meer) tot de mogelijkheden behoort.

Bij niet geheel adequaat handelen van de zijde van de gemeente, in het bijzonder in de vorm van langdurig stilzitten waardoor geen verrekening van belasting en premies meer kan plaatsvinden, wordt de terugvordering beperkt tot de netto verstrekte uitkering.

 

Beleidsregel 18:

Als een vordering niet voor het einde van het kalenderjaar waarop de vordering betrekking heeft, is terugbetaald, wordt het resterende bedrag van de vordering verhoogd met de door de gemeente afgedragen toonheffing en

de vergoeding als bedoeld in de Zorgverzekeringswet met inachtneming van de zesmaanden-jurisprudentie.

 

Hoofdstuk 6
Zelfstandigen, afwijkende bepalingen

In het geval van terugvordering van zelfstandigen zijn in zijn algemeenheid eveneens de hiervoor genoemde uitgangspunten van toepassing. Het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 brengt wel met zich mee, dat bij

verstrekte bedrijfskredieten ook in het geval van onvoldoende mogelijkheden tot betaling van de verschuldigde termijnen uiteindelijk tot terugvordering van het kredietbedrag moet worden overgegaan. Daarnaast kan onder

omstandigheden het bevorderen van het voortbestaan van de onderneming met zich meebrengen dat de terugvorderingsactiviteiten moeten worden getemporiseerd. Voorts gelden afwijkende regels bij en na bedrijfsbeëindiging.

Specifieke afwijkende regelgeving hierover staat vermeld in hoofdstuk VI 'Terugvordering' (artikel 44 t/m 47) van het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004. Bij de toepassing hiervan heeft het college geen beleidsvrijheid.

 

Hoofdstuk 7
Financiën

 

7.1 Huidige vorderingen debiteuren

Aan vorderingen in het kader van de Wet werk en bijstand (WWB), de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (loaw) en de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (loaz) staat per 1 januari 2012 een bedrag van totaal € 845.718,00 open. Hiervan betreft € 226.700,00 fraudevorderingen.

Aan rentedragende geldleningen voor bedrijfskrediet en renteloze geldleningen voor levensonderhoud op grond van het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 staat per 1 januari 2012 voorts een totaalbedrag van € 201.623,00

open. Zoals eerder gemeld, geldt ten aanzien van terugvordering en invordering hiervoor afwijkende rijksregelgeving.

 

7.2 Voorziening dubieuze debiteuren

De voorziening dubieuze debiteuren Sociale Zaken per 1 januari 2012 staat vermeld in de gemeenterekening 2011.

Preventie maatregelen aan de poort ter voorkoming van nieuwe vorderingen, informatie via het inlichtingenbureau

waardoor fraude sneller wordt opgespoord en de hoogte van het fraudebedrag afneemt, alsmede een verscherpte

incasso zullen hun vruchten afwerpen. Op het moment dat een vordering definitief niet als inbaar wordt beschouwd,

dient deze voorziening om deze last op te vangen.

7.3 Effecten beleidsmaatregelen

De effecten van de maatregelen zijn niet exact te kwantificeren. De hoogte van de vordering en het betalingsgedrag per debiteur kan namelijk aanmerkelijk verschillen.

Kwijtschelding na 3 jaar werkaanvaarding

De mate van uitstroom met 3 jaar werkervaring is vooraf niet in te schatten. Voor een aantal debiteuren binnen de granieten voorraad geldt, dat een uitstroom met 3 jaar werkervaring niet reëel is. Hier vindt dus om deze reden

geen kwijtschelding plaats.

Er zal ten opzichte van deze debiteuren een lagere ontvangst debiteuren ontstaan en een gedeelte van de vordering zal worden afgeboekt. Hiertegenover staat het positieve effect, dat meerdere mensen (door het wegnemen van de schuldblokkade) eerder uitstromen naar regulier werk, hetgeen een gunstig effect heeft op het budget ter financiering

van (bijstands)uitkeringen (Wet Buig).