Organisatie | Fryslân |
---|---|
Organisatietype | Provincie |
Officiële naam regeling | Subsidieregeling monumenten Fryslân 2015 |
Citeertitel | Subsidieregeling monumenten Fryslân 2015 |
Vastgesteld door | gedeputeerde staten |
Onderwerp | volkshuisvesting en woningbouw |
Eigen onderwerp | subsidie, monumenten en cultuurhistorie |
Externe bijlage | bijlagen/file/Bijlage 1 Subsidiabele kosten nevengebruik kerken en transformatie.pdf |
Art. 3.1 bevat overgangsrecht.
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
08-06-2016 | 08-06-2016 | Intrekking | 31-05-2016 | GS-voorstel 1303460 (H7) | |
24-06-2015 | 08-06-2016 | Nieuwe regeling | 16-06-2015 | GS-voorstel B4 |
Uitvoeringsregeling van 16 juni 2015, houdende regels betreffende de subsidiëring van activiteiten op het terrein van monumentenzorg in de provincie Fryslân (Subsidieregeling monumenten Fryslân 2015)
Gedeputeerde Staten van Fryslân,
gelet op het Nationale monumentenkader SA-40475; en artikel 1.3, vierde lid, van de Algemene subsidieverordening provincie Fryslân 2013,
overwegende dat het op grond van de verlengde Nota Erfgoed 2010-2013 wenselijk is door middel van subsidies een stimulans te geven aan het restaureren, herbestemmen, onderhouden en onderzoeken van Friese monumenten,
vast te stellen de Subsidieregeling monumenten Fryslân 2015:
Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen
In deze uitvoeringsregeling wordt verstaan onder:
bestek: volledige en nauwkeurige beschrijving van voorwaarden waaronder, en eisen ten aanzien van de wijze waarop werkzaamheden aan een bouwwerk worden uitgevoerd, bestaande uit algemene voor het werk geldende juridische en administratieve voorwaarden en bepalingen, met voorschriften betreffende bouwplaatsvoorzieningen, de nauwkeurige beschrijvingen van toe te passen constructies en per onderdeel benodigde kwaliteit en hoeveelheid van te gebruiken materialen en eisen die worden gesteld aan de wijze van verwerken, alsmede de afwerking van kleuren;
bouwhistorisch onderzoek: in een schriftelijke rapportage vastgelegde opname of verkenning naar gegevens betreffende de bouw-, verbouwings- en gebruiksgeschiedenis van één of meer gebouwen of zelfstandige onderdelen daarvan, of naar een door mensen gemaakte structuur, aan de hand van archief- en literatuuronderzoek en waarnemingen aan de vorm, de constructie, de gebruikte materialen en de afwerking ervan;
buitenplaats: complex van vóór 1850 dat één historisch en architectonisch geheel vormt in nuttig gebruik, bestaande uit een versterkt huis, buitenhof of landhuis met bijgebouwen, bouwwerken en tuinornamenten met omliggende terreinen die bestaan uit grachten, waterpartijen, lanen, boomgroepen, parkbossen, weiden, siertuinen of moestuinen;
industrieel erfgoed: gebouwen of zelfstandige onderdelen daarvan, gebouwd na 1850 en vóór 1965, die zijn gebouwd voor een inmiddels voorbije fase in de ontwikkeling van bedrijf en techniek en ten dienste stonden van dagelijkse arbeid in de nijverheid en productie uit grondstoffen en halffabricaten, het leveren van diensten, handel, opslag en transport mét de daarbij bijbehorende machines, alsmede technische installaties die noodzakelijk zijn voor het bedrijfsproces in of het functioneren van het betreffende bouwwerk;
instandhoudingsplan: plan met een overzicht van de aard en de omvang van de jaarlijks voorgenomen werkzaamheden bestaande uit restauratie en onderhoud, alsmede een omschrijving van de daarmee beoogde resultaten, voor een periode van ten hoogste zes kalenderjaren. Het instandhoudingsplan omvat tevens een meerjarige werkomschrijving en een meerjarenbegroting;
karakteristiek bouwwerk: bouwwerk van vóór 1965 dat als zodanig is genoemd op de kaartlaag “karakteristieke bouwwerken” van de Cultuurhistorische Kaart van de provincie Fryslân, waarvan de cultuurhistorische waarde op grond waarvan het bouwwerk is geïnventariseerd nog steeds aanwezig is, niet zijnde een rijksmonument of gemeentelijk monument;
restauratie: het verrichten van die werkzaamheden, die het normale onderhoud te boven gaan en die voor het herstel van een monument noodzakelijk zijn en waarbij de subsidiabele kosten meer bedragen dan 3% van de herbouwwaarde, als bedoeld in artikel 5 van de Subsidieregeling instandhouding monumenten 2013, zoals dit artikel luidde op 16 juni 2015;
woonhuis: bouwwerk of zelfstandig onderdeel dat in oorsprong voor wonen is bestemd of dat thans voor meer dan de helft van de oppervlakte voor wonen is bestemd of in overwegende mate voor bewoning wordt gebruikt, met dien verstande dat niet als woonhuizen worden aangemerkt: gebouwen die deel uitmaken van een museum, kerkgebouwen, het hoofdhuis van buitenplaatsen, landhuizen, gebouwen van liefdadigheid, molens, agrarische gebouwen of industrieel erfgoed;
Paragraaf 2.1 Restauratie in combinatie met herbestemming
Artikel 2.1.2 Subsidiabele activiteiten
Subsidie kan worden verstrekt voor de restauratie van een monument in combinatie met de onrendabele top van herbestemming.
Subsidie wordt uitsluitend verstrekt aan natuurlijke personen en privaatrechtelijke rechtspersonen die eigenaar of zakelijk gebruiksgerechtigde zijn van een rijksmonument.
Een aanvraag voor subsidie wordt ingediend door middel van een door Gedeputeerde Staten vastgesteld aanvraagformulier en gaat vergezeld van de in het aanvraagformulier verplichte bijlagen.
Artikel 2.1.6 Weigeringsgronden
Artikel 2.1.7 Toetsingscriteria
Om voor subsidie voor restauratie in combinatie met herbestemming in aanmerking te komen wordt voldaan aan de volgende criteria:
de aanvraag heeft betrekking op restauratie in combinatie met herbestemming van een:
bouwwerk waarvan voorafgaande aan de planvorming door een bouwhistorische opname is aangetoond dat het een object betreft van hoge monumentwaarde en waarbij dit onderzoek is verricht overeenkomstig de Richtlijnen bouwhistorisch onderzoek, lezen en analyseren van cultuurhistorisch erfgoed, L. Hendriks en J. van der Hoeve (2009);
voorafgaande aan de planvorming tot herbestemming is een bouwhistorische opname verricht dat in overeenstemming is met de Richtlijnen bouwhistorisch onderzoek, lezen en analyseren van cultuurhistorisch erfgoed, L. Hendriks en J. van der Hoeve (2009) en het resultaat hiervan heeft aantoonbaar onderdeel uitgemaakt van de planvorming tot herbestemming;
Artikel 2.1.9 Opschortende voorwaarde
Indien de activiteiten waarvoor subsidie wordt gevraagd vergunningplichtig zijn op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en de uitgebreide voorbereidingsprocedure wordt gevolgd, wordt subsidie slechts verleend onder de opschortende voorwaarde dat de omgevingsvergunning is verleend.
Artikel 2.1.12 Verplichtingen van de subsidieontvanger
Gedeputeerde Staten kunnen toestemming verlenen af te wijken van het in het eerste lid, onderdeel b, bepaalde, indien naar hun oordeel blijkt dat de restauratie onder begeleiding van een organisatie plaatsvindt, waarvan de deskundigheid op dit terrein genoegzaam is gebleken. Toestemming behoeft niet te worden aangevraagd indien deze toestemming al eerder is verleend, maar niet ouder is dan 1 januari 2005.
Verlenging van de termijnen zoals genoemd in het eerste lid, onderdeel d en e is alleen mogelijk als vooraf een schriftelijk verzoek wordt ingediend met een toelichting over de voortgang van de activiteit en de reden van de opgelopen vertraging en de verwachte duur van de vertraging. De verlenging bedraagt maximaal één jaar.
Gedeputeerde Staten kunnen toestemming verlenen af te wijken van het in het eerste lid, onderdeel h, bepaalde, indien naar hun oordeel blijkt dat de activiteiten niet geschikt zijn voor deze verplichting of wanneer uit een verklaring van het opleidingsinstituut blijkt dat er geen leerlingen kunnen worden geleverd voor de activiteiten.
Artikel 2.1.13 Prestatieverantwoording
De ontvanger van een subsidie van € 25.000 tot € 125.000 toont bij het verzoek om vaststelling met behulp van een activiteitenverslag, facturen van de werkzaamheden en beeldmateriaal aan dat de activiteiten waarvoor subsidie is verstrekt zijn verricht en dat aan de opgelegde verplichtingen is voldaan.
Paragraaf 2.2 Restauratie rijksmonumenten
Artikel 2.2.2 Subsidiabele activiteiten
Subsidie kan worden verstrekt voor de restauratie van een rijksmonument.
Subsidie wordt uitsluitend verstrekt aan natuurlijke personen en privaatrechtelijke rechtspersonen die eigenaar of zakelijk gebruiksgerechtigde zijn van een rijksmonument.
Een aanvraag voor subsidie wordt ingediend door middel van een door Gedeputeerde Staten vastgesteld aanvraagformulier en gaat vergezeld van de in het aanvraagformulier verplichte bijlagen.
Artikel 2.2.6 Weigeringsgronden
Artikel 2.2.7 Toetsingscriteria
Om voor subsidie voor restauratie in aanmerking te komen, dient de aanvraag betrekking te hebben op de restauratie van een rijksmonument.
Artikel 2.2.9 Opschortende voorwaarde
Indien de activiteiten waarvoor subsidie wordt gevraagd vergunningplichtig zijn op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en de uitgebreide voorbereidingsprocedure wordt gevolgd, wordt subsidie slechts verleend onder de opschortende voorwaarde dat de omgevingsvergunning is verleend.
Artikel 2.2.12 Verplichtingen van de subsidieontvanger
Gedeputeerde Staten kunnen toestemming verlenen af te wijken van het in het eerste lid, onderdeel b, bepaalde, indien naar hun oordeel blijkt dat de restauratie onder begeleiding van een organisatie plaatsvindt, waarvan de deskundigheid op dit terrein genoegzaam is gebleken. Toestemming behoeft niet te worden aangevraagd indien deze toestemming al eerder is verleend, maar niet ouder is dan 1 januari 2005.
Verlenging van de termijnen zoals genoemd in het eerste lid, onderdeel d en e is alleen mogelijk als vooraf een schriftelijk verzoek wordt ingediend met een toelichting over de voortgang van de activiteit en de reden van de opgelopen vertraging en de verwachte duur van de vertraging. De verlenging bedraagt maximaal één jaar.
Gedeputeerde Staten kunnen toestemming verlenen af te wijken van het in het eerste lid, onderdeel h, bepaalde, indien naar hun oordeel blijkt dat de activiteiten niet geschikt zijn voor deze verplichting of wanneer uit een verklaring van het opleidingsinstituut blijkt dat er geen leerlingen kunnen worden geleverd voor de activiteiten.
Artikel 2.2.13 Prestatieverantwoording
De ontvanger van een subsidie van € 25.000 tot € 125.000 toont bij het verzoek om vaststelling met behulp van een activiteitenverslag, facturen van de werkzaamheden en beeldmateriaal aan dat de activiteiten waarvoor subsidie is verstrekt zijn verricht en dat aan de opgelegde verplichtingen is voldaan.
Paragraaf 2.3 Restauratie karakteristieke bouwwerken
Artikel 2.3.2 Subsidiabele activiteiten
Subsidie kan worden verstrekt voor de restauratie van één of meerdere karakteristieke bouwwerken.
Subsidie wordt uitsluitend verstrekt aan natuurlijke personen en privaatrechtelijke rechtspersonen die eigenaar of zakelijk gebruiksgerechtigde zijn van een karakteristiek bouwwerk.
Een aanvraag voor subsidie wordt ingediend door middel van een door Gedeputeerde Staten vastgesteld aanvraagformulier en gaat vergezeld van de in het aanvraagformulier verplichte bijlagen.
Artikel 2.3.6 Weigeringsgronden
Artikel 2.3.7 Toetsingscriteria
Om voor subsidie voor restauratie in aanmerking te komen is er sprake van de restauratie van een:
bouwwerk waarvan voorafgaande aan de planvorming door een bouwhistorische opname is aangetoond dat het een object betreft van hoge monumentwaarde en waarbij dit onderzoek is verricht overeenkomstig de Richtlijnen bouwhistorisch onderzoek, lezen en analyseren van cultuurhistorisch erfgoed, L. Hendriks en J. van der Hoeve (2009).
Artikel 2.3.9 Opschortende voorwaarde
Indien de activiteiten waarvoor subsidie wordt gevraagd vergunningplichtig zijn op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en de uitgebreide voorbereidingsprocedure wordt gevolgd, wordt subsidie slechts verleend onder de opschortende voorwaarde dat de omgevingsvergunning is verleend.
Artikel 2.3.12 Verplichtingen van de subsidieontvanger
Gedeputeerde Staten kunnen toestemming verlenen af te wijken van het in het eerste lid, onderdeel b, bepaalde, indien naar hun oordeel blijkt dat de restauratie onder begeleiding van een organisatie plaatsvindt, waarvan de deskundigheid op dit terrein genoegzaam is gebleken. Toestemming behoeft niet te worden aangevraagd indien deze toestemming al eerder is verleend, maar niet ouder is dan 1 januari 2005.
Verlenging van de termijnen zoals genoemd in het eerste lid, onderdeel d en e is alleen mogelijk als vooraf een schriftelijk verzoek wordt ingediend met een toelichting over de voortgang van de activiteit en de reden van de opgelopen vertraging en de verwachte duur van de vertraging. De verlenging bedraagt maximaal één jaar.
Gedeputeerde Staten kunnen toestemming verlenen af te wijken van het in het eerste lid, onderdeel h, bepaalde, indien naar hun oordeel blijkt dat de activiteiten niet geschikt zijn voor deze verplichting of wanneer uit een verklaring van het opleidingsinstituut blijkt dat er geen leerlingen kunnen worden geleverd voor de activiteiten.
Artikel 2.3.13 Prestatieverantwoording
De ontvanger van een subsidie van € 25.000 tot € 125.000 toont bij het verzoek om vaststelling met behulp van een activiteitenverslag, facturen van de werkzaamheden en beeldmateriaal aan dat de activiteiten waarvoor subsidie is verstrekt zijn verricht en dat aan de opgelegde verplichtingen is voldaan.
Paragraaf 2.4 Onderhoud molens
Subsidie wordt uitsluitend verstrekt aan natuurlijke personen en privaatrechtelijke rechtspersonen die eigenaar of zakelijk gebruiksgerechtigde zijn van een molen.
Een aanvraag voor subsidie wordt ingediend door middel van een door Gedeputeerde Staten vastgesteld aanvraagformulier en gaat vergezeld van de in het aanvraagformulier verplichte bijlagen.
Artikel 2.4.7 Toetsingscriteria
Om voor subsidie in aanmerking te komen wordt voldaan aan de volgende criteria:
Artikel 2.4.8 Subsidiabele kosten
De subsidiabele kosten zijn de kosten die door het rijk subsidiabel worden geacht in de subsidieverleningsbeschikking in het kader van een rijkssubsidieregeling voor de instandhouding van monumenten, die betrekking heeft op het jaar 2013 of de daaropvolgende jaren.
Artikel 2.4.11 Verplichtingen van de subsidieontvanger
Verlenging van de termijnen zoals genoemd in het eerste lid, onderdeel b is alleen mogelijk als vooraf een schriftelijk verzoek wordt ingediend met een toelichting over de voortgang van de activiteit en de reden van de opgelopen vertraging en de verwachte duur van de vertraging. De verlenging bedraagt maximaal één jaar.
Artikel 2.4.12 Prestatieverantwoording
De ontvanger van een subsidie tot € 25.000 toont desgevraagd met behulp van een activiteitenverslag, facturen van de werkzaamheden en beeldmateriaal aan dat de activiteiten waarvoor subsidie is verstrekt zijn verricht en dat aan de opgelegde verplichtingen is voldaan.
Paragraaf 2.5 Herbestemmingsverkenningen, realisatie nevengebruik kerken en bouwhistorische onderzoeken
Een aanvraag voor subsidie wordt ingediend door middel van een door Gedeputeerde Staten vastgesteld aanvraagformulier en de daarin verplichte bijlagen.
Artikel 2.5.7 Toetsingscriteria
Om voor subsidie in aanmerking te komen wordt voldaan aan de volgende criteria:
de aanvraag heeft betrekking op een:
pand waarvan voorafgaande aan de planvorming door waarderend bouwhistorisch onderzoek is aangetoond dat het een object betreft van hoge monumentwaarde en waarbij dit onderzoek is verricht overeenkomstig de Richtlijnen bouwhistorisch onderzoek, lezen en analyseren van cultuurhistorisch erfgoed, L. Hendriks en J. van der Hoeve (2009), of
voor zover de activiteit bestaat uit de realisatie van het nevengebruik van een kerk is een bouwhistorische opname verricht dat in overeenstemming is met de Richtlijnen bouwhistorisch onderzoek, lezen en analyseren van cultuurhistorisch erfgoed, L. Hendriks en J. van der Hoeve (2009) en het resultaat hiervan heeft aantoonbaar onderdeel uitgemaakt van de planvorming tot nevengebruik;
voor zover de activiteit bestaat uit een herbestemmingsverkenning wordt een bouwhistorisch onderzoek gedaan dat in overeenstemming is met de Richtlijnen bouwhistorisch onderzoek, lezen en analyseren van cultuurhistorisch erfgoed, L. Hendriks en J. van der Hoeve (2009) en het resultaat hiervan aantoonbaar is ingebed in de ontwerp-herbestemmingsverkenning;
voor zover de activiteit bestaat uit een bouwhistorisch onderzoek gericht op een beschermd stadsgezicht wordt dit uitsluitend uitgevoerd als een bouwhistorische inventarisatie met inachtneming van de Richtlijnen bouwhistorisch onderzoek, lezen en analyseren van cultuurhistorisch erfgoed, L. Hendriks en J. van der Hoeve (2009).
Artikel 2.5.9 Opschortende voorwaarde
Indien de activiteiten waarvoor subsidie wordt gevraagd vergunningplichtig zijn op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en de uitgebreide voorbereidingsprocedure wordt gevolgd, wordt subsidie slechts verleend onder de opschortende voorwaarde dat de omgevingsvergunning is verleend.
Artikel 2.5.12 Verplichtingen van de subsidieontvanger
Verlenging van de termijnen zoals genoemd in het eerste lid, onderdeel d en e is alleen mogelijk als vooraf een schriftelijk verzoek wordt ingediend met een toelichting over de voortgang van de activiteit en de reden van de opgelopen vertraging en de verwachte duur van de vertraging. De verlenging bedraagt maximaal één jaar.
Artikel 2.5.13 Activiteiten reeds in uitvoering
In afwijking van artikel 2.7, eerste lid onder e, Algemene subsidieverordening provincie Fryslân 2013, kunnen Gedeputeerde Staten subsidie verstrekken voor activiteiten als bedoeld in artikel 2.5.2, onderdeel c en d, die reeds in uitvoering zijn, indien deze naar het oordeel van Gedeputeerde Staten van bijzonder belang zijn voor het bereiken van het doel van deze paragraaf.
Artikel 2.5.14 Prestatieverantwoording
De ontvanger van een subsidie tot € 25.000 toont desgevraagd met behulp van een activiteitenverslag, facturen van de werkzaamheden en beeldmateriaal aan dat de activiteiten waarvoor subsidie is verstrekt zijn verricht en dat aan de opgelegde verplichtingen is voldaan.
Toelichting Subsidieregeling monumenten Fryslân 2015
Op basis van de verlengde Nota Erfgoed 2010-2013 wordt de subsidieregeling voor monumenten jaarlijks geactualiseerd. Inclusief de extra middelen vanuit Wurkje foar Fryslân (WFF) en de decentralisatie-uitkering van het Rijk, is er voor dit jaar een totaalbedrag van bijna € 2.000.000,-- beschikbaar. Naast een impuls voor het karakteristieke erfgoed en de mooie omgeving levert de regeling ook werkgelegenheid en leerplekken voor het restauratieambacht op. Het Coalitieakkoord heeft als ambitie om Fryslân de mooiste provincie van het land te laten blijven. Daarom wil de provincie helpen met het restaureren en herbestemmen van cultureel erfgoed. Op deze wijze wordt zorg gedragen voor het functioneel gebruikt en de toegankelijkheid van cultureel erfgoed voor een breed publiek. De regeling sluit grotendeels aan op de regeling van 2014 en de uitgangspunten van de verlengde Nota Erfgoed, waaronder de speciale aandacht voor herbestemming. Gedeputeerde Staten hebben de bevoegdheid deze uitvoeringsregeling vast te stellen.
Op een aantal punten is de regeling ten opzichte van eerdere jaren gewijzigd.
Een eerste belangrijke wijziging is het schrappen van de voorrangscategorie. De voorrangscategorie voor aanvragen die bij provincie vorig jaar zijn afgewezen vanwege het overschrijden van subsidieplafonds is geschrapt. Dit betekent dat plannen niet meer met voorrang ingediend kunnen worden. Gezien de verlaging van het subsidieplafond van de regeling is ervoor gekozen voorrangsplannen niet te subsidiëren.
Een tweede wijziging is de bepaling omtrent de vergunningplicht. Met ingang van 2015 dient de omgevingsvergunning of indien van toepassing eveneens een gemeentelijke monumentvergunning, reeds verleend te zijn op het moment van indiening van de subsidieaanvraag. Deze regel geldt alleen indien er sprake is van activiteiten waarbij de eenvoudige voorbereidingsprocedure omgevingsvergunningen wordt gevolgd. Plannen die gereed zijn voor uitvoering kunnen in die gevallen alleen in aanmerking komen voor subsidie. Dit betekent dat ten behoeve van het project een omgevings- of gemeentelijke vergunning dient te zijn verleend op het moment van indiening van de aanvraag.
De vergunningplicht uit de vorige alinea geldt niet in alle gevallen. Ten behoeve van projecten waarbij de uitgebreide voorbereidingsprocedure voor vergunningen dient te worden gevolgd ingevolge de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht kan nog wel subsidie worden verleend zonder vergunning. De aanvrager dient in dat geval een afschrift van de aanvraag voor de omgevingsvergunning als bijlage bij de subsidieaanvraag in te dienen. Indien de omgevingsvergunning verleend is, volgt de subsidiebijdrage.
Een derde wijziging heeft betrekking op de categorie restauratie in combinatie met herbestemming.
Bij herbestemming zal alleen dat deel van de subsidiabele kosten worden gesubsidieerd dat tot de zogenaamde onrendabele top behoort. De onrendabele top is dat deel van de subsidiabele kosten dat niet door de toekomstige opbrengsten wordt gedekt. Via de zogenaamde Discounted Cash Flow (DCF)-berekeningswijze wordt de onrendabele top berekend aan de hand van exploitatiegegevens van de aanvrager. Deze worden via het aanvraagformulier door de aanvrager aangeleverd. Vervolgens wordt door de provincie de onrendabele top berekend en vastgesteld. Alleen dat deel van de herbestemmingskosten dat behoort tot de onrendabele top kan daarbij worden gesubsidieerd.
Van de door de aanvrager geleverde gegevens kan door Gedeputeerde Staten worden afgeweken indien de aangeleverde gegevens niet als marktconform worden beoordeeld, bijvoorbeeld een te lage huur. De subsidie voor de herbestemming wordt geweigerd indien de onrendabele top voortvloeit uit de aankoopsom van het monument. In dat geval is het monument niet marktconform aangekocht.
Ook op het punt van planvorming is de regeling gewijzigd. Indien er sprake is van planvorming met een ontwerpopgave, dient een architect betrokken te zijn. Dit betekent dat plannen, gezien de complexiteit van het project, altijd worden gemaakt in samenspraak met een architect.
Voor een toelichting op het begrip een ontwerpopgave, zie de toelichting op de begripsbepalingen.
Tot slot zijn tuinhistorische onderzoeken niet meer een subsidiabele activiteit. Aanvragen voor tuinhistorische onderzoeken zullen dan ook geweigerd worden. Op grond van een op te stellen subsidieregeling Natuur en Landschap, paragraaf 5.1 Landschap en cultuurhistorie generiek, kunnen tuinhistorische onderzoeken alsnog voor subsidie in aanmerking komen.
Voor de verschillende categorieën zijn de volgende subsidieplafonds vastgesteld: - restauratie in combinatie met herbestemming € 510.000,--; - restauratie rijksmonumenten € 900.000,--; - restauratie karakteristieke bouwwerken € 500.000,--; - onderhoud molens € 10.000,--; - herbestemmingsverkenningen, realisatie nevengebruik kerken en bouwhistorische onderzoeken € 50.000,--.
De regeling wordt per 14 september 2015 opengesteld en sluit op 28 september 2015. Dit is de termijn waar binnen de subsidieaanvragen bij de provincie ontvangen dienen te zijn. Na sluiting van de openstellingstermijn wordt zo spoedig mogelijk besloten op de aanvragen. Uiterlijk in december 2015 wordt het besluit op de aanvraag genomen.
Hierna wordt per paragraaf uit de regeling ingegaan op een aantal onderwerpen die specifieke toelichting behoeven.
Algemene toelichting geldend voor alle categorieën
Op grond van deze regeling is het doen van een aanvraag voor subsidies voor een woonhuis niet mogelijk. Rijksmonumentale woonhuizen kunnen voor restauraties een laagrentende lening afsluiten bij het Nationaal Restauratiefonds. Daarnaast kunnen zij de kosten van onderhoud fiscaal aftrekken. Gemeentelijke monumenten en karakteristieke panden binnen beschermde gezichten of op de provinciale cultuurhistorische kaart kunnen een laagrentende lening afsluiten via het Cultuurfonds voor Monumenten Fryslân. Onder het begrip woonhuis vallen panden die van oorsprong gebouwd zijn als woning. Woonboerderijen, woonkerken e.d. vallen hier niet onder en zijn wel subsidiabel, omdat deze panden niet primair voor bewoning bedoeld zijn destijds. Ook woningen die geregistreerd staan als museum vallen onder de uitzondering en zijn subsidiabel. Zie de begripsbepaling in de regeling en de toelichting daarbij.
Uitgesloten voor subsidieaanvraag zijn overheden. Geen subsidie wordt verleend voor monumenten in eigendom van overheidsorganen als provincie, gemeente, waterschap. Van overheden mag worden verwacht dat zij hun monumentale gebouwen en bouwwerken als bruggen en molens binnen de reguliere exploitatie en onderhoudsplannen opnemen met voldoende waarborgen ten aanzien van het behoud van de monumentale kwaliteiten en financiële middelen.
Groene en archeologische monumenten worden niet gesubsidieerd. Monumentaal groen als onderdeel van een ensemble met een gebouwde buitenplaats is wel subsidiabel. Een buitenplaats is een complex dat één historisch en architectonisch geheel vormt in nuttig gebruik dat dateert van voor 1850, bestaande uit een versterkt huis, buitenhof of landhuis met bijgebouwen, bouwwerken en tuinornamenten met omliggende terreinen die bestaan uit grachten, waterpartijen, lanen, boomgroepen, parkbossen, weiden, siertuinen of moestuinen. Deze omschrijving is tevens opgenomen in de begripsbepaling. Subsidieverzoeken voor herstel van monumentaal groen kan in een aantal gevallen wel worden aangevraagd in de voor 2015 nog op te stellen subsidieregeling Natuur en Landschap, paragraaf 5.1 Landschap en cultuurhistorie generiek .
Voor subsidieverzoeken die eerder zijn gehonoreerd in het kader van één van de genoemde subsidieregelingen gaan wij er van uit dat het object of het onderdeel waarvoor eerder subsidie is verleend in zodanige staat is gebracht dat deze met onderhoud kan volstaan. Subsidie op die rijksmonumenten of zelfstandige onderdelen wordt geweigerd, omdat deze regeling niet is bedoeld voor onderhoud aan rijksmonumenten, met uitzondering van de categorie molens. Omdat in de genoemde subsidieregelingen ook deelrestauraties kunnen zijn gesubsidieerd aan een zelfstandig onderdeel, of andere specifieke genoemde onderdelen van het monument, waardoor de restauratie van de rest van het monument of andere zelfstandig onderdelen niet meer in aanmerking zou komen, is voor deze specifieke gevallen een uitzondering gemaakt. Er wordt verder geen subsidie verstrekt voor zover in dezelfde subsidiabele kosten een subsidie is verstrekt op grond van een andere provinciale subsidieregeling. Deze bepaling is opgenomen om stapeling van subsidies te voorkomen.
Mede naar aanleiding van de doelstellingen van Wurkje Foar Fryslân en de door Provinciale Staten aangenomen motie over karakteristieke gebouwen wordt een leerlingwerkplaats als verplichting in de subsidiebeschikkingen voor restauraties opgenomen. Dit stimuleert voldoende kwaliteit in de restauratiebouw voor de toekomst. Dit betekent dat in het bestek of de werkomschrijving hierover voorwaarden moeten zijn opgenomen over de uitvoering als scholing- of werkgelegenheidstraject. Dat kan de inzet betekenen van: leerlingen in opleiding voor de bouw (bv. met specialisatie restauratie) of aanpalende vakgilden, óf herintreders in de bouw (social return). Dit betekent dat de uitvoering van het werk alleen worden gegund aan een door Fundeon (het kennis- en adviescentrum voor het opleiden en ontwikkelen van personeel in de bouw- en infrasector) erkend leerbedrijf in o.a. de kwalificatie restauratie. De erkenning van leerbedrijven in de bouw en gespecialiseerde aannemerij gebeurt op basis van een erkenningsregeling. Fundeon beoordeelt aan de hand van de erkenningsregeling of bedrijven en organisaties erkend leerbedrijf kunnen worden en blijven. Voor elk beroep waarvoor het leerbedrijf wil opleiden, is een aparte erkenning nodig. Iedere leerling wordt begeleid door een leermeester die het beroep uitvoert, waarvoor de leerling wordt opgeleid. Raadpleeg: www.fundeon.nl > werkgever. Gedeputeerde Staten kunnen besluiten van deze verplichting af te wijken indien naar hun oordeel blijkt dat de activiteiten niet geschikt zijn voor deze verplichting of wanneer uit een verklaring van het opleidingsinstituut blijkt dat er geen leerlingen kunnen worden geleverd voor de activiteiten. Melding van het scholingsproject aan het Restauratie Opleidingsprojecten (ROP) Regio Noord is verplicht. Het ROP is een landelijk project dat op regionaal niveau wordt uitgevoerd. Het ROP biedt leerling-timmerlieden en –metselaars de mogelijkheid om onder leiding van ervaren leermeesters bij de uitvoerende leerbedrijven in praktijkopleidingsplaatsen op restauratieprojecten zich te ontwikkelen in het ambacht, zodat het vakmanschap voor de toekomst behouden blijft. De coördinator ROP brengt leerlingen en restauratieprojecten bij elkaar. Raadpleeg: http://www.rop-nederland.nl/ De leerwerkplek kan ook op andere wijze, buiten het ROP om, geregeld worden.
Risico op ongeoorloofde staatsteun wordt afgewend omdat voor restauratiesubsidie van formeel aangewezen monumenten Europese toestemming verkregen is. Voor de overige activiteiten geldt een maximum van € 200.000,-- per subsidieontvanger. Bovendien dient in risicogevallen een de-minimis verklaring te worden ingevuld om te voorkomen dat er meer dan € 200.000 in drie jaar voor andere dan restauratiewerkzaamheden aan formeel aangewezen monumenten wordt verleend.
Wanneer een aanvraag te vroeg of te laat is gedaan, zal deze worden geweigerd. Voor de volgorde van registratie en behandeling van de aanvragen wordt uitgegaan van de ontvangsttheorie. Dat wil zeggen dat de datum van de ontvangst van de volledige aanvragen bepalend is voor de volgorde waarin de subsidies worden verdeeld. Aanvragen worden per datum en niet per tijdstip geregistreerd omdat het niet mogelijk is om gelijke behandeling te garanderen voor alle mogelijkheden waarop de aanvragen kunnen binnenkomen (fax, post, persoonlijk afgeven). Elke aanvraag die op eenzelfde dag binnenkomt, wordt daarom zonder tijdstip geregistreerd.
Uitgegaan wordt van een stelsel waarin de beschikbare bedragen worden verdeeld naar volgorde van ontvangst. Niet uitgesloten is dat op dezelfde dag meerdere subsidieaanvragen binnenkomen en dat honorering van al deze aanvragen tot een overschrijding van het voor die categorie betreffende subsidieplafond zou leiden. Daarom is een voorziening opgenomen om voor die situatie een nadere rangorde aan te kunnen brengen in de aanvragen van de desbetreffende dag. Deze rangorde wordt bepaald door middel van loting van volledige aanvragen. De loting bepaalt de volgorde waarin de subsidieaanvragen worden behandeld; niet het tijdstip van indiening. Alle aanvragen die op dezelfde dag zijn ingediend, maken gelijke kans om voor subsidie in aanmerking te komen. Het maakt niet uit hoe snel de aanvraag is ingediend. Ook het indienen van meerdere aanvragen beïnvloedt de loting niet: per aanvrager wordt slechts één subsidieaanvraag in behandeling genomen. Indien een aanvraag wordt aangevuld, geldt voor de verdeelsystematiek de datum van ontvangst van de aanvulling, als datum van ontvangst van de aanvraag. Dit betekent dat alleen volledige aanvragen meegenomen worden in de loting.
Er wordt geen subsidie verstrekt voor zover met de werkzaamheden is begonnen vóórdat de subsidie is verleend. Uiteraard is het niet zo dat de subsidie voor de hele planperiode wordt geweigerd, indien al met de werkzaamheden is begonnen. Subsidie wordt niet meer verleend voor de kosten van de werkzaamheden waarmee is begonnen voordat de subsidie is verleend. Het is niet toegestaan met de uitvoering van de werkzaamheden te beginnen, tenzij Gedeputeerde Staten positief hebben besloten op een uitdrukkelijk schriftelijk verzoek daartoe.
Voor het restauratiegedeelte binnen de instandhoudingsopgave over een periode van zes (6) jaar geldt dat -kort en zakelijk samengevat- de restauratieactiviteit nooit langer dan een periode van drie jaar mag beslaan, te rekenen vanaf de datum van de beschikking. Verder uitstel wordt niet verleend, omdat het onwenselijk wordt geacht dat subsidiegeld jarenlang wordt ‘opgespaard’. De verlenging van de genoemde termijnen met maximaal één jaar is alleen mogelijk op uitdrukkelijk en schriftelijk verzoek daartoe. Hiermee wordt beoogd (nagenoeg) uitvoeringsgerede restauratieplannen te stimuleren. Dit wordt mede ingegeven door de wens van het stimuleren van de economie, met name de noodlijdende bouw- en restauratiesector. Het karakter van een relatief kortdurende restauratie (ingrijpend herstel) verschilt ook van reguliere instandhouding over een periode van zes jaar. De termijnen van het beginnen binnen één jaar en voltooien van binnen twee jaar mogen elk met een jaar worden verlengd, wanneer Gedeputeerde Staten hier toestemming voor verlenen. Bijvoorbeeld in het geval er uiterlijk binnen een jaar na de provinciale subsidiebeschikking, een Brim/Sim-beschikking voor hetzelfde monument wordt verkregen.
Er kunnen zich omstandigheden na subsidieverlening voordoen, die – indien van tevoren bekend – de beslissing omtrent de subsidie anders hadden doen uitvallen. Te denken valt bijvoorbeeld aan de tegenvallende staat van de fundering, die vooraf niet bekend had kunnen zijn. Zodra zo’n omstandigheid zich na het indienen van de aanvraag of na de subsidieverlening voordoet, dient dit onverwijld aan Gedeputeerde Staten te worden bericht. Zo’n omstandigheid kan zich bijvoorbeeld ook voordoen, indien de eigenaar bij nader inzien besluit de werkzaamheden waarvoor subsidie wordt verleend, op een later tijdstip uit te voeren, andere werkzaamheden dan waarvoor de subsidie is verleend worden uitgevoerd, het monument is verwoest of wanneer sloop wordt overwogen, dan wel wanneer de eigenaar in surseance van betaling geraakt of diens faillissement wordt uitgesproken. Wanneer afwijking van het plan niet is gemeld, maar dit toch van dien aard is dat het gevolgen moet hebben voor de subsidieverstrekking, kan dit tijdens de uitvoering van de werkzaamheden leiden tot intrekking van de verleende subsidie, dan wel bij de eindafrekening leiden tot een lagere vaststelling of tot intrekking van de verleende subsidie. Naar aanleiding van een melding kan de subsidie lager worden vastgesteld of zullen nadere afspraken worden gemaakt over het aanpassen van de verplichtingen. Het is belangrijk om altijd te voldoen aan de meldingsplicht. Bij het niet voldoen aan deze plicht kan, indien dat achteraf mocht blijken, met toepassing van artikel 4:49 van de Algemene wet bestuursrecht alsnog de subsidie worden ingetrokken omdat de ontvanger wist en behoorde te weten dat de vaststelling onjuist was. De aard van de meldplicht is dat de subsidieontvanger zelf verantwoordelijk is voor de voor ons relevante gegevens. Volgens het voorschrift dient de ontvanger zo gauw concreet in zicht komt dat een belangrijke projectwijziging noodzakelijk is, dit gemeld wordt. De ontvanger heeft bijvoorbeeld een meldplicht indien blijkt dat de werkelijke kosten fors lager uitvallen.
Bestek: het bestek bevat als eerste een algemeen deel met de algemene omschrijving, algemene projectgegevens, bepalingen over werkzaamheden van derden, regelingen over de aanbesteding en inschrijving. Vervolgens wordt aangegeven welke voorwaarden en voorschriften van toepassing zijn, zoals bepalingen omtrent verzekeringen, bepalingen over verrekeningen van wijzigingen en meer- en minderwerk, bepalingen over tekeningen en berekeningen en regelingen omtrent de arbeidsomstandigheden en bouwplaatsvoorzieningen. Vervolgens wordt het werk in onderdelen beschreven: de toe te passen constructies, materialen met specificaties, afwerkingen en kleuren, alsmede de gestelde uitvoeringseisen. Bij wijzigingen aan het bouwwerk zijn aan het bestek tekeningen gekoppeld: de bestaande toestand, de gewijzigde toestand en/of de zogenaamde bestektekeningen, die samen met de technische omschrijving de basis vormen van het contract tussen opdrachtgever en aannemer (opdrachtnemer) en tevens het toetsingskader is voor de uitvoering. Tot het bestek behoren ook de tekeningen van de bestaande situatie en gewijzigde situatie en de tekeningen van details.Boerderij: in deze definitie wordt uitgegaan van het bedrijfscomplex van hoofdgebouw en bijgebouwen op het boerenerf, zoals bijschuren, stookhut, wagenloodsen, kleinveestallen zoals is bepaald in de registeromschrijving van het gemeentelijke monument of rijksmonument. Ook het woonhuisgedeelte valt onder de definitie boerderij, waarbij het niet uitmaakt of het bedrijfsgebouw is vast gebouwd aan de woning of het vrij staat, ténzij dit gedeelte is uitgezonderd van de monumentenomschrijving.Bouwhistorisch onderzoek: is maatwerk en specialistenwerk en kan drie gradaties van diepgang hebben: een bouwhistorische inventarisatie voor een stedenbouwkundig ensemble, of een bouwhistorische opname (variërend van een verkenning op hoofdlijnen tot een nauwkeurige analyse van bouwfasen en waardestelling). Een bouwhistorische ontleding is vaak pas mogelijk door destructief onderzoek. Voor de opzet van het bouwhistorisch onderzoek dient als leidraad te worden gehanteerd L. Hendriks en J. van der Hoeve, Richtlijnen bouwhistorisch onderzoek, lezen en analyseren van cultuurhistorisch erfgoed, opgesteld onder auspiciën van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, Stichting Bouwhistorie Nederland, Vereniging Nederlandse Gemeenten, Atelier Rijksbouwmeester en de Rijksgebouwendienst uit 2009. In vrijwel alle gevallen wordt gevraagd om een bouwhistorische opname. Het rapport van een bouwhistorische opname dient naast de algemene vereiste van de rapportages ook waardestellingspresentatietekeningen te bevatten. Herbestemming: vestiging van een andere dan de bestaande functie of verbreding van de bestaande functie waarbij door deze vestiging of verbreding, de bestaande functie in overwegende mate wijzigt. Van een andere functie is in ieder geval sprake in het geval van een planologische functiewijziging. Maar dit is niet maatgevend, aard en omvang van de herbestemming spelen ook een rol. Zo wordt een wijziging van kerkelijk naar multifunctioneel gebruik (door een dorpsstichting of stichting Alde Fryske Tsjerken) beschouwd als een functiewijziging. Indien hierbij het kerkelijke gebruik wel voor een deel blijft, kan in dit geval ook sprake zijn van een verbreding waarbij de bestaande functie in overwegende mate wijzigt. Om bij een kerk van een herbestemming te spreken dienen er dan wel méér niet-kerkelijke dan kerkelijke bijeenkomsten te worden gehouden. Een herbestemming van een monument, niet zijnde een woonhuis, naar wonen dient te bestaan uit functiewijziging die leidt tot minimaal drie woningen. Het dient daarbij te gaan om permanente en zelfstandige woningen. Voor ten minste drie is gekozen om het beperkte budget met name te richten op de grotere bouwvolumes. Herbestemming naar een woning van bv kleine kerken en boerderijen is veelal zonder subsidie goed te realiseren.Industrieel erfgoed: onder dit ruime begrip wordt verstaan onroerend goed dat oorspronkelijk is gebouwd en bestemd voor handel, bedrijvigheid en transport, zoals pakhuizen, fabrieken, kantoorgebouwen, warenhuizen, stationsgebouwen, alsook bouwwerken van techniek, zoals sluizen, bruggen, gemalen, transformatorgebouwtjes, watertorens, vuurtorens e.d., maar ook: machines voor zover onroerend door bestemming, bijvoorbeeld machines voor het aandrijven van pompen in een gemaal en voor zover deze onderdeel uitmaken van het monument.Kerk: bij kerken gaat het om gebouwen die in oorsprong uitsluitend of voor een overwegend deel zijn vervaardigd voor de gezamenlijke belijdenis van de godsdienst of levensovertuiging. Het gaat dus uitsluitend om die gebouwen waarin zich de ruimte bevindt waar deze gezamenlijke belijdenis plaatsvond of plaatsvindt. Het huidige gebruik van kerken is niet van belang. Kerktorens, klokkenstoelen, ringmuren en hekwerk rondom kerkgebouwen worden voor de toepassing van stimuleringsregeling tot de kerken gerekend. Met een hekwerk wordt bedoeld de hekwerken welke een fysieke erfscheiding vormen tussen het perceel waarop de kerk is gebouwd en de aangrenzende percelen. Graf-, en rouwkapellen, catechisatielokalen, baarhokken, verwarmingslokalen en dergelijke worden niet gerekend tot de categorie ‘kerk’ maar tot de categorie ‘overige monumenten’, óók als ze met een kerk onder één monumentnummer staan geregistreerd. Bij kloosters geldt de kloosterkapel of kloosterkerk als kerkgebouw in de zin van de stimuleringregeling, indien deze is aan te merken als een zelfstandige bouwkundige eenheid. Gebouwen zoals pastorieën, kosterswoningen en dergelijke worden altijd aangemerkt als woonhuis, ook als ze met een kerk onder één monumentnummer staan geregistreerd. Het betreft dan een zelfstandig onderdeel dat is uitgesloten voor de subsidiëring.Ontwerpopgave: Van een ontwerpopgave is sprake wanneer er bouwkundige en of ruimtelijke wijzigingen plaatsvinden aan het monument zoals bijvoorbeeld het verplaatsen van binnenwanden, herindeling van de inrichting (verplaatsen van banken of deels verwijderen van banken, deuren,), het wijzigen van vloeren (daaronder ook begrepen het herschikken van monumentale vloerafwerking) of plafonds (niet het tijdelijk verwijderen en terugplaatsen; het maken of sluiten van doorgangen, het verplaatsen van stijgpunten (trappen e.d.). Het plaatsen van een keuken of een wc in een bestaande ruimte, waarbij geen wanden worden verplaatst en geen monumentale vloer- of wandafwerkingen worden verwijderd of verplaatst wordt niet beschouwd als een ontwerpopgave.Reconstructie: het gaat hierbij om het, naar een vroegere gedaante, vervaardigen van onderdelen die niet meer in situ zijn aangetroffen in de bestaande toestand en die in de ontwikkelingsgeschiedenis van het bouwwerk zijn verdwenen. Met reconstructie wordt ook gelijkgesteld begrippen als voltooien, terugbrengen, completeren e.d., of dat nu is op basis van foto’s, deductie, historisch onderzoek, oude (bouw-)tekeningen, historische bestekken of vermoeden. Het gaat daarbij niet om onderdelen in situ die zijn versleten en opnieuw moeten worden gemaakt.Subsidieregeling Instandhouding Monumenten (Sim): de Subsidieregeling instandhouding monumenten (Sim) is gebaseerd op het Besluit rijkssubsidiëring instandhouding monumenten 2013 (Brim 2013). Het Brim 2013 is een ‘kapstok’-regeling met definities en uitgangspunten en de Sim bevat het grootste deel van de bepalingen over de verstrekking van meerjarige onderhoudssubsidie.Woonhuis: onder woonhuizen vallen in de eerste plaats beschermde monumenten die in oorsprong geheel of gedeeltelijk zijn vervaardigd voor bewoning. Gebouwen zoals pastorieën, kosterswoningen en dergelijke worden altijd aangemerkt als woonhuis, ook als ze met een kerk onder één monumentnummer staan geregistreerd. Dienstwoningen bij ensembles, zoals koetsierswoningen en tuinmanswoningen van buitenplaatsen of parken, of wachterswoningen bij bruggen of sluizen worden altijd aangemerkt als woonhuis, ook als ze met een buitenplaats, park, brug of sluis onder één monumentnummer staan geregistreerd. Het gaat bij deze categorie gebouwen dus, behalve om monumenten die geheel als woonhuis zijn vervaardigd, ook om monumenten met in oorsprong gemengde functies, zoals: wonen/horeca, wonen/kantoor, wonen/pakhuis, wonen/werken en wonen/winkel. Daarnaast vallen er beschermde monumenten onder, die oorspronkelijk een andere functie dan bewoning hadden, maar die nu voor meer dan de helft (in m²) voor bewoning in gebruik zijn. Kelders, zolders, bergingen en garages worden hierbij aangemerkt als ruimtes met een woonfunctie. Tot slot worden bepaalde beschermde monumenten nooit als woonhuis aangemerkt, ook niet als ze thans worden bewoond. Dit zijn woonhuizen die als museum zijn geregistreerd, kerkgebouwen, kastelen, paleizen, het hoofdhuis van buitenplaatsen, landhuizen, gebouwen van liefdadigheid, molens, gemalen, agrarische gebouwen en watertorens. Voor dergelijke monumenten is meestal sprake van een grotere instandhoudingsopgave in relatie tot de exploitatiemogelijkheden dan bij andere monumenten. Dit hangt samen met hun omvang, constructiewijze of de aanwezigheid van specifieke monumentale waarden die de gebruiksmogelijkheden beperken. Beschermde monumenten die in oorsprong als woonhuis zijn vervaardigd en die geregistreerd staan in het Nederlands Museumregister, worden niet aangemerkt als woonhuis. De eigenaren van deze monumenten – vaak stichtingen– hebben veelal geen recht op fiscale aftrek van onderhoudskosten, en bovendien beperkte inkomsten.Zelfstandig onderdeel: gebouwde monumenten kunnen bestaan uit één ondeelbaar geheel of uit meerdere zelfstandige onderdelen. Het komt regelmatig voor dat er wel zelfstandige onderdelen te onderscheiden zijn. In dergelijke gevallen kan de eigenaar ook voor één of meer van deze zelfstandige onderdelen een subsidie aanvragen. Onder het begrip worden de twee mogelijkheden aangeven waarbij sprake is van een zelfstandig onderdeel. Het begrip ‘monument’ betreft in de Stimuleringsregeling 2013 zowel het beschermde monument, als een of meer zelfstandige onderdelen daarvan. Voor het begrip ‘zelfstandige bouwkundige eenheid’ wordt hetzelfde verstaan als in artikel 1 toelichting van het Besluit van 19 september 2012, houdende regels met betrekking tot de financiële ondersteuning van eigenaren van beschermde monumenten ten behoeve van de instandhouding van beschermde monumenten (Besluit rijkssubsidiëring instandhouding monumenten 2013 (Staatsblad 2012, 438, p. 9-11). Zelfstandige onderdelen zijn bijvoorbeeld exterieur, interieur (waaronder de niet dragende muren en meubilair), casco (alle dragende constructies van een monument: kap, gevels, vloeren), orgel.
Gelet op de beleidsmatige aandacht voor herbestemming is een aanzienlijk deel van het beschikbare budget beschikbaar voor restauraties in combinatie met herbestemming. Het provinciebestuur wil de restauratie en het vernieuwend hergebruik van karakteristieke gebouwen stimuleren. Dit sluit ook aan op één van de pijlers uit de Modernisering Monumentenzorg door het Rijk. Gelet op de beleidsmatige aandacht voor herbestemming wordt een fors deel van het beschikbare budget voor restauraties in combinatie met herbestemming bestemd. De aandacht voor herbestemming sluit ook aan op het Deltaplan Fryske Tsjerken en de programma’s ruimtelijke kwaliteit en demografische ontwikkelingen (krimp) Vanaf 2012 is het Deltateam Fryske Tsjerken actief door het helpen van lokale gemeenschappen bij het zoeken van herbestemmingen en nevengebruik van kerkgebouwen. In 2015 wordt de inzet geïntensiveerd door de inzet van het project Kenniscentrum Herbestemming Noord dat wordt uitgevoerd door DBF en de noordelijke steunpunten monumentenzorg. Hierin wordt samengewerkt met de provincies Groningen en Drenthe en met het Rijk (Visie Erfgoed en Ruimte) om tot een gezamenlijke aanpak te komen. Instrumenten die worden gehanteerd zijn een digitaal meldpunt, herbestemmingsverkenningen, makelen en schakelen. Belangrijk is ook het stimuleren van strategieën voor herbestemming, specifiek in krimpgebieden
Omdat het vertrekpunt van de verlengde nota Erfgoed 2010-2013 en de gedecentraliseerde rijksmiddelen restauratie is, dient het plan voor de herbestemming van een rijksmonument te zijn gecombineerd met een restauratie. De component restauratie dient ten minste 3% van de herbouwwaarde te overstijgen. Alleen in dat geval kan van een restauratie en niet regulier onderhoud worden gesproken. Voor een toelichting op het onderdeel restauratie, zie paragraaf 2.2.
Herbestemmingen van monumenten gaan gepaard met hoge investeringskosten. Om toch tot een exploitabel beheer te kunnen komen wordt een subsidie verstrekt voor de restauratiekosten en de transformatiekosten. Deze transformatiekosten hebben uitsluitend betrekking op de bouwkundige ingrepen die nodig zijn om het pand te transformeren naar een nieuwe functie. Kosten die betrekking hebben op de (nieuwe) inrichting of andere roerende zaken zijn niet subsidiabel in het kader van deze regeling. De subsidiabele transformatiekosten staan limitatief opgesomd in bijlage 1.
Bij herbestemming zal alleen dat deel van de subsidiabele kosten worden gesubsidieerd dat tot de zogenaamde onrendabele top behoort. Hierop is onder “belangrijke wijzigingen” in het begin van de toelichting al ingegaan.
Bij een herbestemming is de kans groot dat er een behoorlijke bouwkundige ingreep plaatsvindt. Het is belangrijk dat er dan zorgvuldig met de monumentale waarden wordt omgegaan. Bij een herbestemming dient voorafgaande aan de planvorming een bouwhistorische onderzoek te worden uitgevoerd, met inbegrip van een waardestelling. Met deze bepaling wordt beoogd het bouwhistorisch onderzoek in een zo vroeg mogelijk stadium van de planvorming te stimuleren. Daarmee kunnen de monumentale waarden tijdig worden gesignaleerd en in de planvorming worden betrokken. Dit is van belang voor het ontwerpproces alsook voor de toetsing van plan in een eventuele vergunningprocedure. Voor de systematiek, de vorm, de omvang en de wijze van verslaglegging van bouwhistorisch onderzoek wordt als leidraad gehanteerd L. Hendriks en J. van der Hoeve, Richtlijnen bouwhistorisch onderzoek, lezen en analyseren van cultuurhistorisch erfgoed, opgesteld onder auspiciën van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, Stichting bouwhistorie Nederland, Vereniging Nederlandse Gemeenten, Atelier Rijksbouwmeester en de Rijksgebouwendienst uit 2009. Bouwhistorisch onderzoek is een specialisme dat belangenvrij dient te worden uitgevoerd. Om die reden dient het bouwhistorisch onderzoek te worden uitgevoerd door een onafhankelijk(e) ter zake deskundig onderzoeker of onderzoeksbureau. De bouwhistorisch onderzoeker mag dus geen rol hebben in de totstandkoming of toetsing van het ontwerp voor een beoogde verbouwing, wijziging, of bij de uitvoering van de beoogde instandhoudingswerkzaamheden. Dat betekent dat bouwhistorisch onderzoek dat wordt uitgevoerd door de architect / het architectenkantoor of een op grond van artikel 2.1.12, tweede lid, tweede lid daaraan gelijkstelde organisatie, de aannemer, of de opdrachtgever niet voor subsidie in aanmerking komt.
Regulier onderhoud van rijksmonumenten is niet subsidiabel. Mede in verband met de afstemming met de Brim/Sim geldt er daarom een aftrek van 3% van de herbouwwaarde voor rijksmonumenten. Dit wordt als regulier onderhoud beschouwd en een verantwoordelijkheid voor het Rijk. Voor restauratieaanvragen van rijksmonumenten wordt gekozen voor een financiële ondergrens voor de subsidiabele kosten. Complementair aan de Subsidieregeling Instandhouding Monumenten 2013 van het Rijk wordt de reguliere instandhouding (verantwoording Rijk) bepaald op 3% van de herbouwwaarde (zes maal jaarlijks 0,5%). Aanvragen met subsidiabele kosten hieronder komen niet voor subsidie in aanmerking. De redenen om hiervoor te kiezen zijn de volgende:
het onderscheid tussen wat in het spraakgebruik wordt aangeduid als onderhoud en restauratie is lastig te maken en wordt ook niet meer gehanteerd in het Besluit rijkssubsidiëring instandhouding Monumenten 2013 (Brim) en Subsidieregeling instandhouding monumenten (Sim). In de systematiek van het Brim/Sim hebben aanvragen betrekking op “instandhouding” en kunnen zowel worden ingediend voor ‘reguliere werkzaamheden en/of beperkt herstel’ (lees: ‘onderhoud in combinatie met een beetje restauratie’), als ‘incidenteel ingrijpend herstel en/of een grote ingreep naast reguliere werkzaamheden’ (lees: ‘restauratie in combinatie met wijziging en onderhoud’). Een financiële grens geeft juridische duidelijkheid;
Het budget is beperkt en de aanvragen naar verwachting groot. Het voorkomen van het in grote getale afwijzen of uitloten van aanvragen moet worden voorkomen. De nadruk dient te liggen op de plannen met het restauratiekarakter. Gelet op de afspraken tussen Rijk en Interprovinciaal Overleg (IPO) wordt een scheiding tussen restauratie en reguliere instandhouding beoogd. De bedragen onder de financiële ondergrenzen worden beschouwd als meer onderhoudsmatig en een rijksverantwoordelijkheid waar de provincie niet aan bijdraagt. Alleen voor molens, die zijn aangewezen als rijksmonumenten, is ook subsidie voor onderhoud mogelijk, zie 2.6.
Het is mogelijk dat aanvragers hun plannen hebben gesplitst. Bijvoorbeeld ‘reguliere werkzaamheden en/of beperkt herstel’ (lees: ‘onderhoud in combinatie met een beetje restauratie’) is ingediend voor de Brim/Sim bij het Rijk, en het ‘incidenteel ingrijpend herstel en/of een grote ingreep naast reguliere werkzaamheden’ (lees: ‘restauratie in combinatie met wijziging en onderhoud’) wordt ingediend bij de provincie. Het toepassen van de aftrek zou in dat geval niet terecht zijn. Het onderhoudsdeel wordt immers niet ingediend en op een andere wijze gefinancierd. Indien de aanvrager met een instandhoudingsplan van 6 jaar aantoont dat het onderhoudsdeel niet in de aanvraag bij de provincie zit, maar via de Brim/Sim wordt ondersteund, dan wordt de aftrek geschrapt. Uit een oogpunt van vereenvoudiging, het risico van “schijnplannen” en de rijksverantwoordelijkheid voor onderhoud, dienen de onderhoudskosten dan wel volledig te zijn aangevraagd of beschikt in het kader van de Brim/Sim. Voorwaarde is wel dat de bij de provincie aangevraagde restauratiewerkzaamheden vallen binnen dezelfde periode als die van het instandhoudingsplan waarin de andere onderhoudswerkzaamheden zijn opgenomen.
De Leidraad subsidiabele kosten van het Rijk wordt gebruikt voor restauraties en onderhoud. Voor transformatiekosten bij herbestemming en bij nevengebruiken van kerken geldt een bijlage met de kosten die subsidiabel zijn. Voor het bepalen van de subsidiabele kosten zijn ook de uitgangspunten van toepassing zoals verwoord in Hoofdstuk 1.1 Algemene bepalingen subsidiabele kosten van de Leidraad subsidiabele instandhoudingkosten 2013, bijlage bij de Subsidieregeling instandhouding monumenten. Hierin is bepaald dat:
Indien er sprake is van planvorming met een ontwerpopgave dient een architect betrokken te zijn. Dit betekent dat plannen, gezien de complexiteit van het project, altijd worden gemaakt in samenspraak met een architect. Restauraties van monumenten en karakteristieke bouwwerken mogen ook alleen worden uitgevoerd onder begeleiding van een architect. De veelal specialistische opgave van de restauratie al of niet in combinatie met herbestemming vergt de begeleiding van een architect. Daarbij dient de begeleiding in de uitvoering als uitgangspunt en in één-en-dezelfde hand te blijven als de planopstelling, nl. de architect. Doel daarvan is de bevordering van de continuïteit van ontwerp en uitvoering en de kwaliteit van de gebouwde omgeving. Ontheffing is mogelijk wanneer de restauratie wordt begeleid door een organisatie waarvan, naar het oordeel van GS, ‘de deskundigheid op dit terrein genoegzaam is gebleken. In algemene zin wordt geen (structurele) ontheffing verleend van de bepaling dat restauraties moeten worden begeleid door architecten. De verzoeken worden van geval tot geval beoordeeld, omdat het restauratieplan / ontwerp voor de uit te voeren werkzaamheden (subsidiabele instandhoudingswerkzaamheden hoger dan 3% van de herbouwwaarde die wij beschouwen als restauratie, én restauraties in de zin van een ontwerpopgave) naar ons oordeel zoveel als mogelijk in één hand te blijven. Structurele ontheffingen zijn door de provincie verleend aan Stichting Behoud Kerkelijke Gebouwen in Friesland en Stichting Alde Fryske Tsjerken voor haar eigen kerkgebouwen. Het rijksbeleid voor de Aangewezen Organisaties voor monumentenbehoud is intussen gewijzigd in het beleid voor aanwijzing als een Professionele organisatie voor Monumentenbehoud. De aanwijzing tot POM kan ook aanleiding zijn om een structurele ontheffing leiden voor de architectenbegeleiding tijdens de uitvoering.
Met betrekking tot deze verplichting inzake de kwaliteitsnormen wordt opgemerkt dat het stelsel van de kwaliteitszorg in de monumentenzorg nog volop in ontwikkeling is. De werkzaamheden zullen moeten worden uitgevoerd volgens de in de beroepsgroep geldende normen.
Voor subsidie komen panden in aanmerking die gemeentelijk monument zijn of opgenomen in de lijst van karakteristieke bouwwerken. Het geld voor karakteristieke bouwwerken komt uit het investeringsprogramma Wurkje foar Fryslân. Om te kunnen bepalen welke panden hier onder zouden kunnen vallen is voor karakteristieke bouwwerken een quick scan inventarisatie uitgevoerd. Dit is gebeurd op basis van bestaande gegevens van gemeenten, monumenteninstellingen, onderzoekers en de provincie. De inventarisatie bestaat uit gemeentelijke monumenten, karakteristieke panden uit bestemmingsplannen, jonge monumenten en inventarisaties voor industrieel erfgoed, zuivelfabrieken, waterschapserfgoed en transformatiestations. Het doel is om particuliere investeringen voor deze groep niet-rijksmonumenten te stimuleren en om het gemeentelijk monumentenbeleid te stimuleren. De resultaten van de quick scan zijn te vinden op de provinciale cultuurhistorische kaart http://www.fryslan.frl/chk onder de kaartlaag karakteristieke bouwwerken.
Als specifieke categorie binnen de rijksmonumenten geldt er voor molens een onderhoudssubsidie. Voorwaarde is dat er een instandhoudingssubsidie door het Rijk is verleend op basis van een zesjarig instandhoudingsplan. Op basis van deze rijksbeschikking kan er 15% van de subsidiabele kosten met een maximum van € 9000,-- worden beschikt.
Bij de verlenging van de Nota Erfgoed door PS in december 2013 is er voor gekozen deze activiteiten te ondersteunen. Het ondersteunen van nevengebruiken bij kerken vloeit voort uit het Deltaplan Fryske Tsjerken. Het ondersteunen van herbestemmingsverkenningen vloeit voort uit de beleidsmatige aandacht voor herbestemming, zie onder paragraaf 2.1. Bouwhistorisch onderzoek betreft een onderdeel dat in de vorige jaren ook al in de subsidieregeling zat. Eén van de vormen van bouwhistorisch onderzoek is de bouwhistorische inventarisatie. Er is voor gekozen die alleen voor beschermde stadgezichten (speerpunt 11-steden) subsidiabel te stellen. Voor eisen bouwhistorisch onderzoek, zie ook paragraaf 2.1.