Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Hellevoetsluis

Het zesde wijzigingsbesluit van de Arbeidsvoorwaardenregeling gemeente Hellevoetsluis 2007

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieHellevoetsluis
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingHet zesde wijzigingsbesluit van de Arbeidsvoorwaardenregeling gemeente Hellevoetsluis 2007
CiteertitelHet zesde wijzigingsbesluit van de Arbeidsvoorwaardenregeling gemeente Hellevoetsluis 2007
Vastgesteld doorcollege van burgemeester en wethouders
Onderwerpbestuur en recht
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. artikel 160, lid 1, sub c van de Gemeentewet
  2. de Arbeidsvoorwaardenregeling Gemeente Hellevoetsluis 2007
  3. de Arbeidstijdenwet

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-01-201501-01-2015Nieuwe regeling

23-12-2014

GVOP, 26-05-2015

Onbekend

Tekst van de regeling

Intitulé

Het zesde wijzigingsbesluit van de Arbeidsvoorwaardenregeling gemeente Hellevoetsluis 2007

Het college van burgemeester en wethouders van Hellevoetsluis;

gelet op de LOGA-brief 26/27 U201300476 d.d. 19 april 2013

gelet op artikel 160, lid 1, sub c van de Gemeentewet, de Arbeidsvoorwaardenregeling Gemeente Hellevoetsluis 2007 en de Arbeidstijdenwet;

 

Besluit:

 

met ingang van 1 januari 2015,

 

vast te stellen het zesde wijzigingsbesluit van de Arbeidsvoorwaardenregeling gemeente Hellevoetsluis 2007.

Artikel I  

  • A.

    De toelichting op artikel 1:1, onderdeel g en h, en onderdeel j en k, wordt gewijzigd en komt als volgt te luiden:

     

    onderdeel g en h

    De feitelijke arbeidsduur per week kan afwijken van de formele arbeidsduur per week.

     

    onderdeel j en k

    Een volledige betrekking heeft een arbeidsduur van ten hoogste 1836 uur per jaar. In deze berekening zijn meegenomen het aantal werkdagen verminderd met het aantal, niet jaarlijks op zaterdag of zondag vallende, feestdagen per jaar, gecorrigeerd met de kans dat zij periodiek op een zaterdag of zondag vallen. Het gaat hier gemiddeld om 5 6/7 dag per jaar. De in aanmerking genomen feestdagen zijn Nieuwjaarsdag (gemiddeld per jaar 5/7 dag), 2e paasdag (7/7), Koningsdag (5/7), Hemelvaartsdag (7/7), 2e pinksterdag (7/7) en de beide kerstdagen (10/7). De berekening is dan als volgt. 365,25 dagen x 5/7 - 5 6/7= 255 dagen. 255 x 7,2 uren (= 36 uren : 5) = 1836 uren.

    Indien lokaal nog andere feestdagen zijn aangewezen (zoals bijv. Bevrijdingsdag, Goede Vrijdag, 1 mei, maar ook andere dagen zoals de biddag voor het gewas, carnavalsmaandag en/of -dinsdag, vrije dagen voor de plaatselijke kermis etc.) moeten deze, op overeenkomstige wijze, in mindering worden gebracht op de in dit lid genoemde maximale arbeidsduur.

    De vermindering bedraagt 5/7 vermenigvuldigd met 7,2 uur bij een feestdag die elk jaar op een andere dag van de week valt en 7,2 uur bij een feestdag die elk jaar op dezelfde dag van de week valt, niet zijnde een zaterdag of zondag.

    Een volledige betrekking heeft een formele arbeidsduur van 36 uur per week. De feitelijke arbeidsduur per week kan daarvan afwijken.

  • B.

    In de algemene toelichting op artikel 3:1 wordt de verwijzing naar artikel 3:3:1 vervangen door artikel 3:3A.

  • C.

    Artikel 3.2 wordt gewijzigd en gelezen als volgt.

    De ambtenaar als bedoeld in de artikelen 4:3 en 4:8 heeft recht op een vergoeding voor overwerk. In een nader vast te stellen regeling wordt onder meer bepaald in welke gevallen een uitzondering geldt wat betreft de mogelijkheid aanspraak te maken op een vergoeding, bedoeld in de eerste zin.

     

    De toelichting op artikel 3.2 wordt gewijzigd en gelezen als volgt.

    De artikelen 3:2 tot en met 3:5 kennen eenzelfde terminologie, in die zin dat wordt bepaald dat in een nader vast te stellen regeling zaken omtrent het recht op bijvoorbeeld een overwerkvergoeding worden uitgewerkt. Om bij hetzelfde voorbeeld te blijven, het recht op een overwerkvergoeding (artikel 3:2) vormt het uitgangspunt, in een nadere regeling - in veel gevallen is dit de Uitwerkingsovereenkomst (UWO) - wordt bepaald hoe hoog de vergoeding is en/of in welke gevallen een uitzondering geldt.

    Het recht op een overwerkvergoeding geldt alleen voor de ambtenaar voor wie de bijzondere regeling van de werktijden geldt. De bijzondere regeling van de werktijden staat in de artikelen 4:3 tot en met 4:7. Het recht op overwerkvergoeding geldt ook voor brandweerpersoneel dat in dienstroosters werkt (artikel 4:8).

  • D.

    Artikel 3.2.1, lid 5 onderdelen b en c worden gewijzigd en gelezen als volgt.

    5. b. Voor overwerk op een feestdag, als bedoeld in artikel 4:5, derde lid, en op de dag volgende op die feestdag tussen 00.00 en 06.00 uur, geldt het percentage ingevolge het voorgaande, onderscheidenlijk voor een zondag en voor een maandag tussen 00.00 en 06.00 uur, bepaald.

    5. c. Is voor de ambtenaar volgens rooster in plaats van een zondag, een feestdag, als bedoeld in artikel 4:5, derde lid, of een zaterdag, een andere vrije dag aangewezen dan wordt overwerk op die dag beschouwd als overwerk op overeenkomstige uren verricht op onderscheidenlijk een zondag, een feestdag, bedoeld in artikel 4:5, derde lid, of een zaterdag.

    Het college is echter bevoegd om, indien zulks naar het oordeel van het college wenselijk is, een regeling vast te stellen waarbij in afwijking van het hier bepaalde voor overwerk op vorenbedoelde vrije dag, ongeacht of deze is aangewezen in de plaats van een zondag of een feestdag, bedoeld in artikel 4:5, derde lid, of een zaterdag, een gelijke vergoeding wordt vastgesteld van 80%.

  • E.

    Artikel 3:3, eerste lid wordt gewijzigd en gelezen als volgt.

    1. De ambtenaar als bedoeld in de artikelen 4:3 en 4:8 heeft recht op een vergoeding over de werktijd vastgesteld op:

    a. maandag tot en met vrijdag tussen 00.00 en 08.00 uur en tussen 18.00 en 24.00 uur;

    b. zaterdag tussen 00.00 en 24.00 uur;

    c. zondag tussen 00.00 en 24.00 uur.

     

    De toelichting op artikel 3.3, vierde lid wordt gewijzigd en gelezen als volgt.

    Het recht op een vergoeding onregelmatige dienst geldt alleen voor de ambtenaar die valt onder de bijzondere regeling van de werktijden en voor het brandweerpersoneel dat in dienstroosters werkt. De bijzondere regeling van de werktijden staat in artikel 4:3 tot en met 4:7. Artikel 4:8 gaat over de werktijden bij de brandweer.

     

    In de toelichting op artikel 3:3, derde lid, wordt de verwijzing naar artikel 4:2, tweede lid, onderdeel d, vervangen door: artikel 4:4, vierde lid, onderdeel b.

     

    In de toelichting op artikel 3:3, vierde lid wordt de verwijzing naar artikel 3:3:1 vervangen door: artikel 3:3A.

  • F.

    Artikel 3:3:1 wordt geschrapt en na artikel 3:3 wordt een nieuw artikel 3:3A ingevoegd.

     

    Artikel 3.3A wordt gelezen als volgt.

    1. Het college stelt voor de ambtenaar aan wie de verplichting bedoeld in artikel 2:1B, tweede lid, onderdeel c, is opgelegd, regelen ter vergoeding daarvan. Geen vergoeding wordt toegekend indien uitdrukkelijk is bepaald dat bij de vaststelling van de bezoldiging met vorenbedoelde verplichting rekening is gehouden.

    2. De ambtenaar die valt onder de standaardregeling en die aangewezen is voor het verrichten van beschikbaarheidsdiensten als bedoeld in artikel 2:1B, tweede lid, onderdeel c, heeft over de uren buiten het dagvenster dat hij daadwerkelijk arbeid verricht recht op een buitendagvenstervergoeding.

     

    De toelichting op artikel 3.3A, wordt gelezen als volgt.

    Lid 1

    Met dit artikel wordt duidelijk dat voor de beschikbaarheidsdiensten een afzonderlijke vergoedingsregeling door het college wordt vastgesteld. Voor beschikbaarheidsdiensten geldt dus niet automatisch een toelage onregelmatige dienst.

    Lid 2

    De ambtenaar die valt onder de standaardregeling van de werktijden kan door de werkgever aangewezen worden voor het verrichten van beschikbaarheidsdiensten. Hiervoor geldt op grond van het eerste lid een vergoeding. Wordt de ambtenaar opgeroepen om daadwerkelijk werkzaamheden te verrichten gedurende zijn beschikbaarheidsdienst dan ontvangt hij een buitendagvenstervergoeding over de uren buiten het dagvenster. Verricht hij werkzaamheden op uren binnen het dagvenster dan kan hij die uren op een ander moment in tijd compenseren in overleg met zijn leidinggevende.

  • G.

    Artikel 3:4 wordt gewijzigd en gelezen als volgt.

    Het college kan bepalen dat bij verschuiving van de vastgestelde werktijden per week van de ambtenaar als bedoeld in artikel 4:3 en 4:8 anders dan op verzoek van de ambtenaar aanspraak op een vergoeding ontstaat. In een nader vast te stellen regeling wordt bepaald wanneer recht ontstaat op een verschuivingsvergoeding.

     

    De toelichting op artikel 3:4 lid wordt gewijzigd en gelezen als volgt.

    Het recht op een verschuivingsvergoeding geldt alleen voor de ambtenaar die valt onder de bijzondere regeling van de werktijden, of die behoort tot het brandweerpersoneel bedoeld in artikel 4:8. De bijzondere regeling van de werktijden staat in de artikelen 4:3 tot en met 4:7.

  • H.

    Artikel 3:4:1, eerste lid, wordt gewijzigd en gelezen als volgt.

    Met inachtneming van het bepaalde in artikel 3:4 heeft de ambtenaar als bedoeld in de artikelen 4:3 en 4:8 recht op een vergoeding, indien binnen 72 uur voor aanvang van de oorspronkelijk vastgestelde werktijd, de werktijden worden verschoven.

  • I.

    Een nieuw artikel 3:8 wordt toegevoegd en gelezen als volgt.

     

    Artikel 3:8 Buitendagvenstervergoeding.

    1. De ambtenaar die valt onder de standaardregeling voor de werktijden en die door het college aangewezen is om arbeid te verrichten buiten het dagvenster als bedoeld in artikel 4:2, tweede lid, heeft recht op een buitendagvenstervergoeding.

    2. De buitendagvenstervergoeding bedraagt:

    • -

      50% van het uurloon van de ambtenaar over de gewerkte uren buiten het dagvenster tussen maandag 00.00 uur en vrijdag 24.00 uur;

    • -

      75% van het uurloon van de ambtenaar over de uren gewerkt op zaterdag;

    • -

      100% van het uurloon van de ambtenaar over de uren gewerkt op zondag en op de feestdagen genoemd in artikel 4:5, derde lid.

    3. De ambtenaar die een functie bekleedt waaraan een functieschaal 11 of hoger verbonden is heeft geen recht op een buitendagvenstervergoeding.

     

    De toelichting op artikel 3:8, eerste lid, komt als volgt te luiden:

    Er zijn twee situaties waarin een ambtenaar recht kan hebben op de buitendagvenstervergoeding.

    1. De ambtenaar die valt onder de standaardregeling kan een dienstopdracht krijgen om buiten het dagvenster werkzaamheden te verrichten (artikel 4:2 lid 8). De ambtenaar heeft dan recht op een buitendagvenstervergoeding; dit is een financiële vergoeding. Deze vergoeding bedraagt per gewerkt uur een percentage van het uurloon. De gewerkte uren buiten het dagvenster worden in tijd gecompenseerd. De ambtenaar maakt hierover afspraken met zijn leidinggevende. De uren die buiten het dagvenster gewerkt worden kunnen niet omgezet worden in vakantieverlof.

    2. De ambtenaar die valt onder de standaardregeling van de werktijden kan door de werkgever aangewezen worden voor het verrichten van beschikbaarheidsdiensten. Hiervoor geldt op grond van artikel 3:3A, eerste lid, een vergoeding. Wordt de ambtenaar opgeroepen om daadwerkelijk werkzaamheden te verrichten gedurende zijn beschikbaarheidsdienst dan ontvangt hij een buitendagvenstervergoeding over de uren buiten het dagvenster.

    Verricht hij werkzaamheden op uren binnen het dagvenster dan kan hij die uren op een ander moment in tijd compenseren in overleg met zijn leidinggevende.

  • J.

    Hoofdstuk 4 wordt gewijzigd en komt, inclusief toelichting, als volgt te luiden:

     

    4. Arbeidsduur en werktijden.

     

    Artikel 4:1 wordt gewijzigd en gelezen als volgt.

    Het college stelt lokaal een werktijdenregeling vast met inachtneming van hetgeen in dit hoofdstuk bepaald is.

     

    De toelichting op artikel 4.1 wordt gewijzigd en gelezen als volgt.

    In hoofdstuk 4 zijn regels over de werktijden vastgelegd. Dit laat onverlet dat ook op lokaal niveau een werktijdenregeling moet worden vastgesteld in overleg met de OR. In deze regeling kunnen aanvullende regels gesteld worden die recht doen aan de lokale situatie. Voorbeelden daarvan zijn bloktijden, openingstijden van het kantoorpand etc.

     

    Ingevoegd wordt Paragraaf 1 Standaardregeling voor de werktijden.

     

    Toelichting op paragraaf 1

    LOGA partijen hebben in de CAO 2011-2012 afspraken gemaakt over flexibilisering van de werktijden, aansluitend bij de behoefte van werkgevers en werknemers. De standaardregeling is de norm, de bijzondere regeling de uitzondering. Uitgangspunt bij de standaardregeling is dat de ambtenaar (enige) vrijheid heeft bij het bepalen van zijn werktijden. Dit betekent niet dat er sprake moet zijn van volledige zeggenschap van de ambtenaar, dit zou ook strijdig zijn met de gezagsverhouding die de relatie werkgever en werknemer typeert. De ambtenaar heeft een zekere vrijheid in het in het bepalen van zijn werktijden. De ene dag werkt hij meer omdat hij een deadline moet halen, dit compenseert hij door op een ander moment minder te werken. De werkgever kan wel van de ambtenaar verlangen dat hij op aangewezen momenten aanwezig of beschikbaar is omdat dit bij de uitoefening van zijn functie hoort. Dat strijdt niet met de standaardregeling. Uitgangspunt is goed werkgeverschap en goed werknemerschap. De leidinggevende geeft ruimte en vertrouwen, de medewerker draagt een grote professionele verantwoordelijkheid. De OR heeft in dit proces een belangrijke rol; zij monitort of het proces rondom het individueel vaststellen van de werktijden goed verloopt binnen de organisatie en past binnen de kaders van de werktijdenregeling. Als blijkt dat dit niet het geval is kan de OR verbetervoorstellen doen. Een verbetervoorstel kan bijvoorbeeld zijn dat alle medewerkers van een afdeling, vanwege terugkerende problemen rondom de werktijden, onder de bijzondere regeling geplaatst worden, tijdelijk of voor onbepaalde tijd.

     

    Indien de functie van dien aard is dat er niet of nauwelijks sprake is van zeggenschap van de ambtenaar, dat is bijvoorbeeld het geval wanneer in vaste roosterdienst gewerkt wordt, dan kan de standaardregeling niet meer van toepassing zijn. In dat geval worden de werktijden eenzijdig vastgesteld door het college en geldt de bijzondere regeling van artikel 4:3 en verder. Medewerkers die naast hun reguliere werktijden uit hoofde van hun functiebeschikbaarheidsdiensten verrichten, zoals ICT-medewerkers en woordvoerders, vallen niet om die reden onder de bijzondere regeling van de werktijden. Als deze medewerkers (enige) vrijheid hebben bij het bepalen van hun reguliere werktijden dan vallen ook zij onder de standaardregeling. Ook het werken in roosters heeft niet per definitie tot gevolg dat medewerkers onder de bijzondere regeling van de werktijden vallen. Indien de gemeente gebruik maakt van een systeem van zelfroostering, waardoor medewerkers zeggenschap krijgen over hun werktijden, dan geldt ook voor deze medewerkers de standaardregeling. De bijzondere regeling is uitsluitend van toepassing op medewerkers die (vrijwel) geen zeggenschap hebben over hun werktijden.

     

    Artikel 4:2 wordt gewijzigd en gelezen als volgt.

    1. De ambtenaar verricht zijn werkzaamheden op tijden binnen het dagvenster.

    2. Het dagvenster loopt van maandag tot en met vrijdag tussen 07.00 en 22.00 uur.

    3. De ambtenaar en het college maken voorafgaand aan elk kalenderjaar afspraken over de werktijden, het verlof en de planning van de werkzaamheden van de ambtenaar, voor het komende jaar.

    4. Ten aanzien van de afspraken over werktijden geldt als uitgangspunt dat

    a. hierover overeenstemming bereikt wordt tussen de ambtenaar en het college;

    b. de werktijden binnen de normen van de arbeidstijdenwet blijven;

    c. de werktijd per dag ten hoogste 11 uren bedraagt en per week 50 uren, tenzij op verzoek van de ambtenaar daarvan wordt afgeweken.

    5. Als gevolg van gewijzigde omstandigheden kunnen de afspraken over dewerktijden aangepast worden.

    6. De ambtenaar en het college overleggen tweemaal per jaar over de werktijden inrelatie tot de planning van de werkzaamheden.

    7. Blijkt tijdens dit periodieke gesprek over de werktijden dat het ongewijzigdvoortzetten van de planning van de werkzaamheden leidt tot overschrijding van dearbeidsduur per jaar, dan worden de afspraken in overleg aangepast. Indien deambtenaar en het college het erover eens zijn dat overschrijding van dearbeidsduur per jaar onvermijdelijk is dan wordt in overleg de omvang van deoverschrijding vastgesteld, uitgedrukt in uren. De ambtenaar ontvangt voor elkteveel gewerkt uur een vergoeding ter hoogte van het uurloon of een uurvakantieverlof.

    8. De ambtenaar verricht arbeid op werktijden buiten het dagvenster wanneer datop grond van dienstbelang noodzakelijk is. Voor de uren die de ambtenaarbuiten het dagvenster werkt geldt een buitendagvenstervergoeding als bedoeld inartikel 3:8.

    9. Ten aanzien van het verrichten van arbeid buiten het dagvenster vanwegedienstbelang is het bepaalde in artikel 4:5 van overeenkomstige toepassing.

    10. Wanneer de ambtenaar en het college er niet in slagen om de werktijden inovereenstemming vast te stellen, dan stelt het college wanneer het dienstbelangdit vergt eenzijdig de werktijden vast met afweging van alle betrokken belangen. Indie situatie geldt ten aanzien van de werktijden van de ambtenaar de bijzondereregeling als bedoeld in paragraaf 2 van dit hoofdstuk.

    11. Het college kan de ambtenaar om redenen van dienstbelang incidenteelverzoeken om werkzaamheden te verrichten op werktijden die afwijken van deafspraken die hierover gemaakt zijn op grond van het derde lid. Wanneer deambtenaar en het college hierover geen overeenstemming bereiken dan heeft deambtenaar recht op een vergoeding voor de gewerkte uren ter hoogte van debuitendagvenstervergoeding, zoals omschreven in artikel 3:8, tweede lid, eersteaandachtstreepje. Artikel 3:8, derde lid, is van overeenkomstige toepassing.

    12. Het college en de OR evalueren jaarlijks de regels en afspraken over dewerktijden in de organisatie. De OR heeft de bevoegdheid om verbetervoorstellenin te dienen, waarvan het college alleen gemotiveerd kan afwijken.

    13. Als op 31 december 2013 op grond van een lokale regeling een ruimerdagvenster geldt dan het dagvenster genoemd in het tweede lid, dan blijft vanaf 1 januari 2014 dit ruimere dagvenster gelden.

     

    De toelichting op artikel 4.2 wordt gewijzigd en gelezen als volgt.

     

    Algemeen

    De standaardregeling heeft als uitgangspunt dat de ambtenaar met zijn leidinggevende afspraken maakt over invulling van zijn werktijden. Het is uitdrukkelijk niet de bedoeling van de standaardregeling dat voor iedere ambtenaar een individueel rooster wordt opgesteld in overleg met de leidinggevende. Flexibiliteit en zeggenschap van de ambtenaar zijn sleutelbegrippen. De leidinggevende laat een deel van de “control” los. Daarvoor in de plaats komt verantwoordelijkheid van de medewerker. De ruimte die de ambtenaar krijgt zal hij zoals het een goed ambtenaar betaamt moeten invullen.

     

    Lid 3, 4, 5, 6 en 7

    Kern van de standaardregeling is dat de ambtenaar met zijn leidinggevende afsprakenmaakt over zijn werkzaamheden, zijn verlof en de planning van zijn werkzaamheden.

    Voorwaarde voor toepassing van de standaardregeling is dat de ambtenaar en zijn leidinggevende samen tot overeenstemming komen. Als dat uiteindelijk niet lukt dan stelt het college eenzijdig de werktijden vast, maar dan kan de standaardregeling niet meer van toepassing zijn. In die situatie valt de medewerker onder de bijzondere regeling.

    Het is onwenselijk dat binnen een afdeling verschillende regimes gelden voor de werktijden. Toch kan dit voorkomen indien een leidinggevende met een individuele medewerker niet tot goede afspraken komt. Komt dit frequenter voor dan is de OR aan zet; zie hiervoor de toelichting op lid 12.

    De ambtenaar en zijn leidinggevende overleggen tweemaal per jaar over de werktijden en de planning van de werkzaamheden. Het is niet gewenst dat de ambtenaar veel meer of minder uren werkt dan zijn formele arbeidsduur. Op de ambtenaar rust een verantwoordelijkheid om teveel of te weinig werk tijdig aan te kaarten zodat de afspraken daarop afgestemd kunnen worden. In de situatie dat ambtenaar en leidinggevende het erover eens zijn dat de formele arbeidsduur per jaar overschreden zal worden dan wordt de omvang daarvan vastgesteld. De ambtenaar ontvangt een vergoeding ter hoogte van het uurloon of een uur vakantieverlof over de teveel gewerkte uren. De ambtenaar en zijn leidinggevende stellen vast welke vergoeding het meest passend is. Dit gebeurt in iedergeval aan het einde van elk kalenderjaar en bij het einde van een dienstverband. Indien er geen keuze wordt gemaakt dan worden de te veel gewerkte uren uitbetaald tegen de vergoeding.

    Lid 8

    De toepassing van de standaardregeling sluit niet uit dat het dienstbelang werken buiten het dagvenster noodzakelijk maakt. Hier staat een buitendagvenstervergoeding tegenover.

    Lid 10

    In het derde lid is bepaald dat de ambtenaar en zijn leidinggevende afspraken maken over de werktijden. Als dat niet lukt is dit lid van toepassing. Dit lid heeft geen betrekking op incidentele gevallen; daarvoor geldt het bepaalde in het elfde lid.

    Lid 11

    Ten aanzien van de werktijden zijn de afspraken zoals bedoeld in het derde lid leidend.

    Het kan incidenteel voorkomen dat een ambtenaar vanwege dienstbelang op andere tijden moet werken. Het gaat in dit lid dan om tijden die binnen het dagvenster vallen.

    Uitgangspunt is dat ook in deze situatie de ambtenaar en zijn leidinggevende tot goede afspraken komen. Als dat niet mogelijk blijkt te zijn en het is om redenen van dienstbelang noodzakelijk dat de ambtenaar werkzaamheden verricht dan heeft de ambtenaar recht opeen vergoeding ter hoogte van de laagste buitendagvenstervergoeding.

    Lid 12

    Het individuele overleg over werktijden vraagt veel van leidinggevende en medewerker.

    Daarom is het belangrijk dat binnen de organisatie gevolgd wordt hoe dit proces verloopt.

    De OR is hiervoor het aangewezen orgaan. Als de OR problemen signaleert, bijvoorbeeld binnen een specifieke afdeling, dan kan de OR verbetervoorstellen doen aan het college.

    Lid 13

    Er zijn gemeenten waar voor inwerkingtreding van de nieuwe regels over werktijden een dagvenster gold dat op onderdelen ruimer was dan het dagvenster zoals omschreven in artikel 4:2, tweede lid. Met dagvenster wordt in dit verband gedoeld op uren/dagen waarvoor geen onregelmatigheidstoelage verstrekt wordt. Op grond van de regels over de ort en werktijden zoals deze golden op 31 december 2013 was het bijvoorbeeld mogelijk om de ambtenaar op zaterdag voor ten hoogste drie uren in te roosteren zonder aanspraak op een ort. Als de gemeente op 31 december 2013 een werktijdenregeling meteen ruimer dagvenster had en die in overeenstemming met de regels van de CAR-UWO was, dan blijft dit ruimere dagvenster ook gelden vanaf 1 januari 2014.

     

    Artikel 4.2.1 (oud) vervalt.

     

    Artikel 4.2.2 (oud) wordt vernummerd tot artikel 4.6.

     

    Ingevoegd wordt Paragraaf 2 Bijzondere regeling voor de werktijden.

     

    Artikel 4:3 Werkingssfeer.

    Deze paragraaf is van toepassing op de ambtenaar van wie de werktijd eenzijdig wordt vastgesteld door het college.

     

    De toelichting op artikel 4.3 wordt gelezen als volgt.

    De bijzondere werktijdenregeling geldt voor medewerkers die geen of heel geringe zeggenschap hebben over hun werktijden; hun werktijden worden eenzijdig vastgesteld door het college. Het gaat in deze situatie in elk geval om medewerkers die in een rooster werken en geacht worden op vaste tijden hun werk te verrichten.

    Als de ambtenaar die valt onder de standaardregeling geen overeenstemming bereikt met zijn leidinggevende over zijn werktijden dan is de bijzondere regeling op hem van toepassing. Zijn werktijden worden dan eenzijdig vastgesteld.

     

    Bijzondere regeling

    Artikel 4:4 Vaststelling werktijden.

    1. Het college stelt de werktijden van de ambtenaar vast.

    2. De arbeidsduur bedraagt ten hoogste 11 uur per dag en 50 uur per week.

    3. Wanneer voor de ambtenaar wisselende werktijden gelden dan legt het college deze vast in een rooster.

    4. Bij de vaststelling van de werktijden worden de volgende regels in acht genomen:

    a. de werktijden worden ten minste één maand voor aanvang bekend gemaakt aan de ambtenaar;

    b. de werktijd van de ambtenaar wordt niet uitsluitend vastgesteld op een wijze waardoor een aanspraak op een ORT wordt ontweken.

     

    Artikel 4:5 Werken op zon- en feestdagen.

    1. De ambtenaar verricht geen werkzaamheden op zaterdag en zondag, tenzij het dienstbelang dit noodzakelijk maakt. Een afwijking hiervan is slechts mogelijk voor ten hoogste 26 zondagen per jaar.

    2. Bij de vaststelling van de werktijden van de ambtenaar wordt zo veel mogelijk gezorgd, dat de ambtenaar op zondag en de voor hem geldende kerkelijke feestdagen zijn kerk kan bezoeken en dat hij in zijn zondagsrust zo weinig mogelijk wordt beperkt.

    3. Hetgeen in dit artikel ten aanzien van het verrichten van arbeid op zondag is bepaald, geldt mede voor het verrichten van arbeid op de nieuwjaarsdag, de Goede Vrijdag, tweede Paasdag, de Hemelvaartsdag, de tweede Pinksterdag, de beide Kerstdagen, de dag waarop de verjaardag van de koning wordt gevierd en 1 mei.

    4. Voor zover het dienstbelang niet anders vereist, geldt, hetgeen in dit artikel ten aanzien van het verrichten van arbeid op zondag is bepaald, ook voor kerkelijke of nationale, landelijke, regionale of plaatselijk erkende feest- of gedenkdagen die door het college zijn aangewezen als dagen, waarop de openbare dienst van de gemeente is gesloten.

    5. Het bepaalde in dit artikel vindt voor hem die tot een kerkgenootschap behoort dat de wekelijkse rustdag op de sabbat of de zevende dag viert, overeenkomstige toepassing indien hij een daartoe strekkend verzoek heeft ingediend.

     

    Toelichting

     

    Lid 2

    Als in het belang van de dienst op een zondag/feestdag arbeid moet worden verricht, moet de ambtenaar zo veel mogelijk in de gelegenheid worden gesteld de kerk te bezoeken en dient de arbeid zo beperkt mogelijk te worden gehouden. Hoe moet worden omgegaan met degene die tot een kerkgenootschap behoort dat de wekelijkse rustdag op de sabbat of de zevende dag viert, is geregeld in het vijfde lid van dit artikel.

     

    Lid 3

    Het verrichten van arbeid op de genoemde feestdagen wordt voor dit artikel gelijkgesteld aan het verrichten van arbeid op zondag.

    Voor de bepaling van de hoogte van de overwerkvergoeding voor gewerkte tijd op bijvoorbeeld tweede paasdag geldt dat - op grond van artikel 3:2:1, vijfde lid, onder b, van de UWO - deze feestdag gelijk wordt gesteld aan een zondag. Voor een berekeningsvoorbeeld van de overwerkvergoeding wordt verwezen naar de toelichting bij artikel 3:2:1, vijfde lid, onder a, van de UWO.

     

    Lid 4

    Voorbeelden van door het college aangewezen feestdagen zijn de carnavalsmaandag, maar ook de 5-meiviering in de jaren dat geen sprake is van de officiële lustrumviering. Dergelijke aangewezen dagen moeten in de berekening van de arbeidsduur op jaarbasis worden meegenomen. Wat het recht op overwerkvergoeding op dergelijke feestdagen betreft geldt hetzelfde als in de toelichting bij het derde lid is aangegeven. De hoogte van de overwerkvergoeding is in dit geval afhankelijk van de dag waarop de feestdag valt. Zo geldt voor de bepaling van de hoogte van de overwerkvergoeding voor gewerkte tijd op een carnavalsmaandag hetgeen in artikel 3:2:1, vijfde lid, onder a, van de UWO is geregeld ten aanzien van een "gewone" maandag.

     

    Artikel 4:6

    Indien door de ambtenaar, bedoeld in artikel 3:3, arbeid op zaterdag of zondag wordt verricht, wordt hem voor elke zaterdag of zondag waarop hij arbeid heeft verricht een werkdag ter vrije beschikking toegekend.

     

    Artikel 4:7 Nadere regels

    Het college kan ter uitvoering van de artikelen 4:1 tot en met 4:6 nadere regels stellen.

     

    Paragraaf 3 Werktijden brandweerpersoneel in dienstroosters.

     

    Artikel 4:8

    1. De artikelen 4:1 tot en met 4:7 zijn niet van toepassing op de ambtenaar die bij de brandweer werkzaam is in een dienstrooster.

    2. Het college stelt voor de ambtenaren genoemd in het eerste lid van dit artikel een werktijdenregeling vast.

    3. Bij het vaststellen van het dienstrooster draagt het college er zorg voor dat de arbeidsduur per jaar niet wordt overschreden.

     

    Artikel 4:9

    1. Voor de toepassing van dit artikel wordt verstaan onder:

    a. opgebouwde verloftegoed: het voor 1 april 2006 opgebouwde verlof in het kader van de voormalige verlofspaarmogelijkheid;

    b. kapitalisatie van het opgebouwde verloftegoed: het omzetten van het opgebouwde verloftegoed in een geldbedrag. Per verlof uur wordt een bedrag uitgekeerd ten hoogte van het op het moment van uitbetalen geldende uurloon van de ambtenaar.

    2. Het opgebouwde verloftegoed wordt op verzoek van de ambtenaar door het college verleend, tenzij de belangen van de dienst zich daartegen verzetten. De ambtenaar geniet het verlof zoveel als mogelijk in een aaneengesloten periode.

    3. De ambtenaar kan verzoeken om kapitalisatie van het opgebouwde verloftegoed. Het college beslist of aan dit verzoek kan worden voldaan. Het verloftegoed kan enkel worden gekapitaliseerd wanneer de ambtenaar deelneemt aan de levensloopregeling en wanneer het gekapitaliseerde verloftegoed wordt gestort op zijn levenslooprekening. Bij de kapitalisatie van het opgebouwde verloftegoed gelden de randvoorwaarden zoals opgenomen in de wettelijke bepalingen omtrent de levensloopregeling. Wanneer in een bepaald jaar het opgebouwde verloftegoed niet volledig kan worden gekapitaliseerd kan de ambtenaar in een volgend jaar opnieuw een verzoek indienen tot kapitalisatie van het resterende opgebouwde verloftegoed. Het college beslist dan of aan dit verzoek kan worden voldaan.

    4. In geval van ontslag op grond van artikel 8:1 wordt het resterende opgebouwde verloftegoed zoveel mogelijk opgenomen gedurende de opzegtermijn. In overeenstemming met de ambtenaar kan hiervoor de maximale opzegtermijn zonodig worden verlengd. Indien het voor de ambtenaar, in verband met het aanvaarden van een andere betrekking, niet mogelijk is om de opzegtermijn te verlengen, wordt het niet opgenomen resterende opgebouwde verloftegoed uitbetaald ingevolge het bepaalde in het tiende lid.

    5. In geval van ontslag op grond van artikel 8:3, 8:6, 8:7, 8:8, 8:10 of 8:11 wordt de ambtenaar in de gelegenheid gesteld om voorafgaand aan het ontslag het resterende opgebouwde verloftegoed op te nemen. Indien dit niet mogelijk is, wordt het niet opgenomen opgebouwde verloftegoed uitbetaald ingevolge het bepaalde in het tiende lid.

    6. In geval van ontslag op grond van artikel 8:5a of 8:13 is de ambtenaar verplicht het resterende opgebouwde verloftegoed op te nemen met ingang van de dag dat het voornemen tot ontslag aan de ambtenaar is meegedeeld. Het ontslag gaat in op de eerste dag na afloop van de opname van het opgebouwde verloftegoed.

    7. In geval van ontslag op grond van artikel 8:4 en 8:5 of 8:9 wordt het resterende opgebouwde verloftegoed uitbetaald op grond van het tiende lid.

    8. In het geval van overlijden van de ambtenaar wordt aan de nabestaanden, met inachtneming van het bepaalde van artikel 8:16:2, het resterende opgebouwde verloftegoed uitbetaald ingevolge het bepaalde in het tiende lid.

    9. In geval het ontslag als bedoeld in de voorgaande leden een gedeeltelijk ontslag betreft, worden tussen de ambtenaar en het college nadere afspraken gemaakt over de opname van het resterende opgebouwde verloftegoed.

    10. Indien het opgebouwde verloftegoed wordt uit betaald, wordt dit uitbetaald naar het op het moment van uitbetalen geldende uurloon van de ambtenaar.

     

    De toelichting van artikel 4:3 (oud) wordt verplaatst naar artikel 4:9 en wordt gelezen als volgt.

     

    Artikel4:9

    Algemeen

    Vanaf 1 april 2006 is niet meer mogelijk om extra uren te werken en deze uren te sparen. De medewerker die deelnam aan de verlofspaarregeling behoudt zijn reeds opgebouwde verloftegoed. Werkgever en werknemer bepalen in onderling overleg hoe het opgebouwde spaartegoed wordt aangewend. Er zijn hierbij twee scenario's denkbaar. In het eerste scenario behoudt de medewerker zijn reeds opgebouwde verloftegoed en werkgever en medewerker bepalen in onderling overleg wanneer dat verlof wordt genoten. In het tweede scenario wordt het verloftegoed van de medewerker gekapitaliseerd en gestort in de levensloopregeling.

     

    Lid 1

    Tot 1 april 2006 had de ambtenaar de mogelijkheid om gedurende een afgesproken spaarperiode ten hoogste gemiddeld 1/9 deel van de voor die spaarperiode geldende formele arbeidsduur per week aan spaaruren op te bouwen. Vanaf 1 april 2006 vindt geen opbouw van spaarverlof meer plaats.

     

    Lid 2

    Wanneer het opgebouwde verloftegoed wordt behouden, dienen ambtenaar en college overeen te komen wanneer dit verlof wordt genoten. Dit verlof kan op elk willekeurig moment worden genoten, ook voorafgaand aan pensionering en een periode van levensloopverlof. Voor het toekennen van het reeds opgebouwde spaarverlof gelden de normale regels zoals die gelden bij het toekennen van vakantieverlof.

     

    De medewerker geeft aan op welk moment hij het verlof wil genieten en tenzij de belangen van de dienst zich hiertegen verzetten, wordt het verlof verleend.

     

    Lid 3

    Werkgever en medewerker kunnen in onderling overleg besluiten het opgebouwde verloftegoed om te zetten in een geldbedrag (kapitaliseren van verlof) en dit bedrag te storten op de levenslooprekening van de medewerker. De werkgever is niet verplicht om in te stemmen met een verzoek tot kapitalisatie van het verlof. Ook wanneer een medewerker zijn verlofspaartegoed niet wenst te kapitaliseren kan hij hiertoe niet worden verplicht.

     

    Wanneer zowel werkgever als medewerker besluiten tot het kapitaliseren van verlof kan dit enkel binnen de randvoorwaarden zoals die worden gesteld in hoofdstuk 6a De gemeentelijke levensloopregeling en in de wettelijke bepalingen omtrent de levensloopregeling. Dit houdt in dat enkel tot kapitalisatie van het verloftegoed kan worden overgegaan wanneer het levensloopsaldo van een medewerker aan het begin van het kalenderjaar minder bedraagt dan 210% van het loon over het voorgaande kalenderjaar. De wettelijke levensloopregeling bepaalt dat een medewerker niet meer mag sparen wanneer het saldo op de levenslooprekening meer bedraagt dan 210% van het loon over het voorgaande kalenderjaar. Ook geldt de voorwaarde dat jaarlijks maximaal 12% van het loon in het kalenderjaar mag worden ingelegd. Met het loon in een kalenderjaar wordt het belastbare loon in de zin van de Wet op de loonbelasting 1964 bedoeld, m.a.w. het loon voor de loonheffing, kolom 6 (veelal zal dit het brutoloon zijn dat vermeld staat op de loonstrook van de medewerker).

     

    Voor medewerkers geboren na 1949 en voor 1955 geldt dit laatste maximum van 12% van het loon in het kalenderjaar niet. Zie artikel 61 e lid 1 Uitvoeringsregeling loonbelasting 2001. Per verlofuur wordt een bedrag uitgekeerd ten hoogte van het op het moment van uitbetalen geldende uurloon van de ambtenaar. Omdat dit bedrag wordt gestort op de levenslooprekening van de medewerker worden op dit bedrag geen loonbelasting en premies volksverzekeringen ingehouden, wel premies werknemersverzekering en pensioenpremie. De inkomensafhankelijke ziektekostenbijdrage wordt niet over dit bedrag ingehouden.

     

    Voorbeeld 1

    Een medewerker die is geboren in 1970 heeft een verlofspaartegoed van 352 uur. Zijn salaris (schaalbedrag) bedraagt € 2000,--. Zijn jaarinkomen is € 28.000,--. Hij heeft nog geen tegoed op zijn levenslooprekening.

    - De waarde van een verlofuur moet worden berekend. Dit is het schaalbedrag * 1/156 (artikel 1:1, eerste lid onder o) = 2000/156 = € 12,82.

    - De totale waarde van zijn verloftegoed bedraagt € 12,82 * 352 = € 4512,64.

    - Op basis van zijn jaarinkomen mag hij maximaal 12 % van € 28.000,-- = € 3360,-- sparen op zijn levenslooprekening.

    - Er kan dit jaar dus maximaal 262 uur (= 3360/12,82 afgerond) worden gekapitaliseerd. Dit komt overeen met een bedrag van € 3359,--. De overige uren (352-262 = 90) blijven staan als verlof en kunnen eventueel in een volgend jaar worden gekapitaliseerd.

     

    Voorbeeld 2

    Een medewerker die is geboren in 1951 heeft een verlofspaartegoed van 300 uur. Zijn salaris (schaalbedrag) is € 3250,--. Zijn jaarinkomen bedraagt € 45.000,--. Hij heeft een saldo van € 90.000 op zijn levenslooprekening.

    - Omdat deze persoon al een tegoed heeft op zijn levenslooprekening wordt eerst bekeken of hij nog verder mag sparen. Het saldo mag niet meer bedragen dan 210% van zijn jaarinkomen. In dit voorbeeld mag het saldo dus niet meer bedragen dan 210% * € 45.000,-- = € 94.500. Dit jaar mag er nog € 4.500,-- (94.500 - 90.000) worden gespaard. De bepaling dat jaarlijks maximaal 12% van zijn jaarinkomen mag worden ingelegd is niet van toepassing op deze ambtenaar omdat hij is geboren na 1949 en voor 1955.

    - De waarde van een verlofuur bedraagt € 3250/156 = € 20,83.

    - De totale waarde van zijn verloftegoed bedraagt € 20,83 * 300 = € 6249,--. Dit is meer dan het maximale dat nog kan worden gespaard.

    - Er kan dit jaar dus maximaal 216 uur (= 4500/20,83) worden gekapitaliseerd. Dit komt overeen met een bedrag van € 4499,--. De overige uren (300-216 = 84) blijven staan als verlof en kunnen eventueel in een volgend jaar worden gekapitaliseerd indien dit binnen de gestelde voorwaarden mogelijk is.

     

    De medewerker en werkgever kunnen indien zij besluiten over te gaan tot kapitalisatie van het verlofspaartegoed dit op elk gewenst moment doen. Wanneer dit jaar niet wordt overgegaan tot kapitalisatie van het verlof kan in een volgend jaar alsnog worden besloten dit wel te doen. Wanneer dit jaar wordt overgegaan tot de kapitalisatie van een deel van het opgebouwde verloftegoed kan eventueel in een volgend jaar het resterende verloftegoed worden gekapitaliseerd. De ambtenaar dient hiertoe een verzoek in en het college beslist of aan dit verzoek kan worden voldaan.

     

    Lid 4 t/m 9

    In het vierde tot en met negende lid is vastgelegd hoe er moet worden omgegaan met het opgebouwde verloftegoed in geval van ontslag of in geval van overlijden van de ambtenaar.

     

    Wanneer een ambtenaar ontslag wordt verleend, gelden de volgende regels met betrekking tot het verloftegoed. Bij ontslag op verzoek (artikel 8:1 CAR) worden de verlofuren zoveel mogelijk voor de ontslagdatum opgenomen. In overeenstemming met de medewerker kan hiervoor de maximale opzegtermijn zonodig worden verlengd. Wanneer dit niet mogelijk is in verband met het aanvaarden van een andere betrekking worden de verlofuren die nog resteren aan de ambtenaar uitbetaald.

     

    Als een ambtenaar wordt ontslagen wegens reorganisatie ( artikel 8:3 CAR), onbekwaamheid of ongeschiktheid (artikel 8:6 CAR), Pré-vut (artikel 8:10 CAR), FPU (artikel 8:11 CAR) of op overige ontslaggronden (artikel 8:7, 8:8 CAR) wordt de medewerker in de gelegenheid gesteld om voorafgaand aan het ontslag de verlofuren die nog resteren op te nemen. Indien dit niet mogelijk is, wordt het niet opgenomen verloftegoed uitbetaald.

     

    Wanneer een medewerker wordt ontslagen in verband met het niet nakomen van bepaalde verplichtingen bij ziekte (artikel 8:5a CAR) of als disciplinaire straf (artikel 8:13 CAR) is de ambtenaar verplicht het resterende opgebouwde verloftegoed op te nemen met ingang van de dag dat het voornemen tot ontslag aan de medewerker is meegedeeld. Het ontslag gaat in na de eerste dag na afloop van de opname van het opgebouwde verloftegoed.

     

    In geval van ontslag wegens arbeidsongeschiktheid (artikel 8.4 en 8:5 CAR) of ontslag aansluitend op politiek verlof (artikel 8:9 CAR) wordt het resterende opgebouwde verloftegoed uitbetaald. Wanneer de ambtenaar overlijdt, wordt aan de nabestaanden het resterende opgebouwde verloftegoed uitbetaald.

     

    Als het ontslag zoals hierboven beschreven gedeeltelijk ontslag betreft, worden tussen de ambtenaar en werkgever nadere afspraken gemaakt over de opname van het resterende opgebouwde verloftegoed.

     

    Lid 10

    De ambtenaar ontvangt voor ieder verlofuur een bedrag dat gelijk staat aan het geldende uurloon van de ambtenaar op het moment van uitbetalen. Op het uitgekeerde moet niet alleen loonbelasting en sociale premies worden ingehouden maar ook de inkomensafhankelijke ziektekostenbijdrage (6,5%) en de pensioenpremie. Wanneer dit bedrag wordt gestort op de levenslooprekening van de medewerker worden over dit bedrag geen loonbelasting en premies volksverzekeringen en inkomensafhankelijke ziektekostenbijdrage ingehouden, wel premies werknemersverzekering en pensioenpremie.

  • K.

    De eerste zin in de toelichting op artikel 6:2, tweede lid wordt gewijzigd en komt te luiden als volgt.

    Een ambtenaar kan verzoeken in enig jaar maximaal 50,4 uur op jaarbasis (bij een volledige betrekking) meer te werken dan de maximale arbeidsduur van 1836 uur.

  • L.

    In artikel 6.2.2, tweede lid wordt de verwijzing naar artikel 4.2.1, derde lid vervangen door 4.5 lid 3.

  • M.

    In artikel 6a.6, onderdeel f wordt de verwijzing naar artikel 4.3, derde lid vervangen door 4.9 lid 3.

Artikel II Inwerkingtreding

Dit wijzigingsbesluit treedt in werking op 1 januari 2015.

Artikel III Citeertitel

Dit besluit kan worden aangehaald als het zesde wijzigingsbesluit van de Arbeidsvoorwaardenregeling gemeente Hellevoetsluis 2007.

Aldus vastgesteld in zijn vergadering van 23 december 2014,

burgemeester en wethouders van Hellevoetsluis,

de secretaris,

J.C. Simons.

de burgemeester,

ir. Wubbo J. Tempel.