Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Gemeente Barneveld

Participatiebeleidsregels

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OverheidsorganisatieGemeente Barneveld
Officiële naam regelingParticipatiebeleidsregels
CiteertitelParticipatiebeleidsregels
Vastgesteld doorcollege van burgemeester en wethouders
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. Participatiewet 
  2. Wet maatregelen Wet werk en bijstand en enkele andere wetten 
  3. Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW) 
  4. Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze zelfstandigen (IOAZ) 
  5. Participatieverordening gemeente Barneveld
  6. Verordening IOAW en IOAZ 2015 gemeente Barneveld

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen.

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerking-

treding

Terugwerkende

kracht tot en met

Datum uitwerking-

treding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-01-201510-06-2016nieuwe regeling

10-12-2014

zoek.officielebekendmakingen.nl/gmb-2014-77342.html, 19-12-2014

614062

Tekst van de regeling

Participatiebeleidsregels

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Barneveld;

gelet op de Participatiewet, de Wet maatregelen WWB, de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW), de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze zelfstandigen (IOAZ), de Participatieverordening en de Verordening IOAW en IOAZ;

besluit:

vast te stellen de Participatiebeleidsregels

HOOFDSTUK 1 ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

Alle begrippen die in deze beleidsregels gebruikt worden en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Participatiewet, de Participatieverordening en de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

HOOFDSTUK 2 RE-INTEGRATIEVOORZIENINGEN

Artikel 2 Begrippen

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

  • -

    doelgroep: personen als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onder a, van de Participatiewet;

  • -

    grote afstand tot de arbeidsmarkt: deelname aan de arbeidsmarkt is redelijkerwijs niet mogelijk binnen één jaar;

  • -

    korte afstand tot de arbeidsmarkt: deelname aan de arbeidsmarkt is redelijkerwijs mogelijk binnen één jaar;

  • -

    (re-integratie)voorzieningen: de in hoofdstuk 2 en artikel 4 van de Participatieverordening bedoelde voorzieningen.

Artikel 3 Scholing

Het college betrekt bij de beoordeling of een in artikel 8 van de Participatieverordening bedoeld scholingstraject wordt aangeboden ook:

  • a.

    indien van toepassing, het oordeel van degene in wiens opdracht de belanghebbende de additionele werkzaamheden uitvoert;

  • b.

    de scholingswens van de belanghebbende;

  • c.

    de capaciteiten van de belanghebbende.

Artikel 4 Persoonlijke ondersteuning / jobcoach

  • 1.

    Het college kan persoonlijke ondersteuning, als bedoeld in artikel 12 van de Participatie-verordening, aanbieden in de vorm van een jobcoach op de werkplek.

  • 2.

    Het college bepaalt de omvang van het aantal in te zetten uren van de jobcoach en beoordeelt iedere 6 maanden of voortzetting wenselijk is.

  • 3.

    Het college kan de begeleiding aanbieden in de vorm van een gemeentelijke jobcoach (een ambtenaar) of externe jobcoach (uitgevoerd door een externe organisatie).

  • 4.

    De jobcoaching kan zowel gericht zijn op coaching van de werkgever als op coaching van de werknemer.

  • 5.

    Indien het college een jobcoach aanbiedt in de vorm van een externe jobcoach, wordt de werkgever bij de keuze voor een externe jobcoach betrokken. De werkgever kan er in dat geval ook voor kiezen de begeleiding zelfstandig uit te voeren. Als de werkgever de begeleiding zelfstandig uitvoert, komt hij voor een door het college vastgestelde vergoeding in aanmerking.

  • 6.

    Een jobcoach wordt niet langer ingezet dan voor de duur van de arbeidsovereenkomst en voor maximaal 3 jaar en wordt alleen ingezet bij een arbeidsovereenkomst van minimaal 6 maanden.

Artikel 5 Beschermd Werk

  • 1.

    Aan een persoon die behoort tot de doelgroep kan het college de voorziening Beschermd Werk aanbieden als hij nog niet in staat is regulier of begeleid te werken.

  • 2.

    De voorziening Beschermd Werk wordt alleen aangeboden aan een belanghebbende met een geschatte loonwaarde tot 40 procent, die een hoge mate van structurele ondersteuning nodig heeft en structurele belemmeringen heeft om tot de reguliere arbeidsmarkt toe te treden en alleen als vanuit het belang tot arbeidsparticipatie een beschermde werkplek meerwaarde biedt.

  • 3.

    Voordat Beschermd Werk wordt ingezet, wordt eerst beoordeeld of de inzet van andere voorzieningen en of het doen van vrijwilligerswerk mogelijk is.

  • 4.

    Beschermd Werk wordt niet langer ingezet dan 1 jaar en kan telkens met maximaal 1 jaar worden verlengd, als uit een tussentijdse herbeoordeling blijkt dat voortzetting gewenst is.

  • 5.

    Beschermd Werk wordt niet aangeboden aan:

  • -

    mensen met een Wet langdurige zorg-indicatie;

  • -

    leerplichtigen;

  • -

    mensen met een uitkering op grond van de Algemene Ouderdoms Wet.

Artikel 6 Loonkostensubsidie als re-integratievoorziening

  • 1.

    De aan een werkgever te verstrekken loonkostensubsidie als bedoeld in artikel 14 van de Participatieverordening bedraagt maximaal 50% van de loonkosten, gedurende maximaal 12 maanden.

  • 2.

    Onder kwetsbare werknemer, zoals bedoeld in artikel 14, derde lid van de Participatieverordening, wordt verstaan de persoon die voorafgaand aan de indienstneming ten minste 6 maanden geen regulier betaalde betrekking heeft gevonden, geen startkwalificatie bezit en ouder is dan 50 jaar of alleenstaande ouder is.

  • 3.

    Onder uiterst kwetsbare werknemer, zoals bedoeld in artikel 14, vierde lid, van de Participatieverordening, wordt verstaan de persoon die onmiddellijk voorafgaand aan de indiensttreding ten minste 24 maanden werkloos is geweest.

  • 4.

    De hoogte van de te verstrekken loonkostensubsidie is mede afhankelijk van de capaciteiten van de werknemer en van de van hem te verwachten werkzaamheden. Dit is ter beoordeling van het college.

Artikel 7 Niet-uitkeringsgrechtigden

  • 1.

    Het college kan aan niet-uitkeringsgerechtigden met een korte afstand tot de arbeidsmarkt re-integratievoorzieningen aanbieden.

  • 2.

    De re-integratievoorzieningen die kunnen worden aangeboden zijn groepsgerichte activiteiten en begeleiding door ambtenaren. Beschermd Werk wordt niet aan niet-uitkeringsgerechtigden aangeboden.

  • 3.

    Bij het aanbieden van re-integratievoorzieningen wordt een afweging gemaakt tussen de op korte termijn te verwachten baten en de kosten van de in te zetten voorziening, waarbij de goedkoopste adequate voorziening het uitgangspunt is.

  • 4.

    Aan niet-uitkeringsgerechtigden met een grote afstand tot de arbeidsmarkt worden geen re-integratievoorzieningen aangeboden.

Artikel 8 Premie participatieplaats

  • 1.

    Het college verstrekt aan de uitkeringsgerechtigde die onbeloonde additionele werkzaamheden verricht conform artikel 10a, zesde lid van de Participatiewet, artikel 9, derde lid van de Participatieverordening en artikel 38a, zesde lid van de IOAW/IOAZ een premie.

  • 2.

    Het recht op een premie als bedoeld in het eerste lid wordt elke zes maanden beoordeeld en uitbetaald.

  • 3.

    De premie bedraagt per maand maximaal 100 euro op basis van een deelname van 32 uur per week.

  • 4.

    Indien de activiteiten minder dan 32 uur per week bedragen, wordt de hoogte van de premie naar rato vastgesteld.

  • 5.

    De premie wordt geweigerd indien bij de beoordeling blijkt dat de belanghebbende de aan de onbeloonde additionele werkzaamheden verbonden verplichtingen in de voorafgaande zes maanden heeft geschonden.

  • 6.

    Het college verlangt van degene in opdracht van wie de uitkeringsgerechtigde onbeloonde additionele werkzaamheden verricht, na het eerste jaar halfjaarlijks, een vergoeding die overeenstemt met de hoogte van de premie als bedoeld in het eerste lid.

Artikel 9 Overige vergoedingen

  • 1.

    Voor de hieronder genoemde noodzakelijke kosten van re-integratie worden vergoedingen “om niet” verstrekt. Het gaat hierbij om de volgende kosten:

    • a.

      kosten voor werkkleding;

    • b.

      reiskosten;

    • c.

      kosten voor kinderopvang;

    • d.

      studiekosten.

  • 2.

    De vergoeding voor andere noodzakelijke kosten van re-integratie, die een maximumbedrag van € 250,00 overschrijden, wordt verstrekt in de vorm van een renteloze geldlening. Voor zover de kosten onder dit bedrag blijven worden deze verstrekt 'om-niet'.

Artikel 10 Inkomstenvrijlating

Indien werk in deeltijd, dat de uitkeringsgerechtigde tijdens de uitkering aanvaardt, naar het oordeel van het college bijdraagt aan de verdere arbeidsinschakeling van betrokkene, komt deze persoon, indien hij niet jonger is dan 27 jaar, in aanmerking voor de wettelijke inkomstenvrijlating als bedoeld in artikel 31, tweede lid onder n van de Participatiewet.

HOOFDSTUK 3 INKOMENSTOESLAG

Artikel 11 Individuele inkomenstoeslag

  • 1.

    Het college verleent een persoon op verzoek individuele inkomenstoeslag indien hij voldoet aan de voorwaarden als opgenomen in artikel 36 van de Participatiewet en hoofdstuk 5 van de Participatieverordening.

  • 2.

    In afwijking van het bepaalde in lid 1 komt niet voor een inkomenstoeslag in aanmerking indien belanghebbende

    • a.

      in het afgelopen kalenderjaar de aan de bijstand verbonden verplichtingen verwijtbaar niet is nagekomen;

    • b.

      een opleiding volgt als bedoeld in de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten, dan wel een studie volgt als genoemd in de Wet studiefinanciering 2000.

HOOFDSTUK 4 VERLAGEN UITKERING WEGENS WOONSITUATIE, SCHOOLVERLATERS EN INKOMSTEN UIT COMMERCIËLE VERHUUR

Artikel 12 Begripsbepalingen

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

- commerciële verhuur: het in gebruik geven van een onroerend goed voor een bepaalde periode tegen periodieke betaling en marktconforme prijs;

- kostganger: degene die tegen een financiële vergoeding een gedeelte van een woning huurt van iemand die de woning in zijn geheel huurt van een andere dan wel in eigendom heeft, waarbij de huurder/eigenaar en de kostganger geen partners van elkaar zijn of bloedverwanten in de eerste graad. Het verschil tussen huurder en kostganger is dat de kostganger naast het woongenot ook de maaltijden op kosten van de verhuurder nuttigt;

- gehuwdennorm: de norm als bedoeld in artikel 21 onderdeel c van de Participatiewet;

- woning: een woning als bedoeld in artikel1, onderdeel j, van de Wet op de huurtoeslag;

- woonkosten: 1. indien een huurwoning wordt bewoond, de per maand geldende huurprijs als bedoeld in de Wet op de huurtoeslag (wet van 24 april 1997, Stb. 1997, 197), 2. indien een eigen woning wordt bewoond, de tot een bedrag per maand omgerekende som van de ten behoeve van de financiering van de woning verschuldigde netto hypotheekrente, de in verband met het in eigendom hebben van de woning te betalen zakelijke lasten (het rioolrecht, het eigenaarsdeel van de onroerende zaakbelasting, de opstalverzekering, het eigenaarsdeel van de waterschapslasten en de erfpachtcanon) en een naar omstandigheden vast te stellen bedrag aan onderhoud;

- woonlasten: alle kosten die verbonden zijn aan het bewonen van een woning, zoals woonkosten, energiekosten etc. conform constante jurisprudentie.

Artikel 13 Toepasselijkheid

De bepalingen van dit hoofdstuk gelden alleen voor belanghebbenden van 21 jaar of ouder doch jonger dan de pensioengerechtigde leeftijd. In geval van gehuwden gelden de bepalingen van deze verordening alleen als beide echtgenoten 21 jaar of ouder doch jonger dan de pensioengerechtigde leeftijd zijn.

Artikel 14 Criteria voor verlagen van de norm wegens woonsituatie en schoolverlaten

  • 1.

    De verlaging in verband met de woonsituatie, zoals bedoeld in artikel 27 van de Participatiewet bedraagt 20% van de gehuwdennorm.

  • 2.

    De norm voor gehuwden wordt verlaagd met 10% van de gehuwdennorm indien één van de gehuwden als schoolverlater is aan te merken.

Artikel 15 Criteria voor verlagen van de norm wegens inkomsten uit commerciële verhuur

  • 1.

    De inkomsten uit commerciële verhuur, zoals bedoeld in artikel 33 vierde lid van de wet, worden op de uitkering in mindering gebracht.

  • 2.

    Als commerciële huurprijs geldt dat deze voor kale huur minimaal 20% van de gehuwdennorm moet bedragen en 30% van de gehuwdennorm, als het gaat om all-in huur.

  • 3.

    Van deze inkomsten wordt een bedrag vrijgelaten. Dit bedrag wordt vastgesteld overeenkomstig de berekening van het Vrij Te Laten Bedrag (VLTB) in hoofdstuk 4.9 van de Recofa-richtlijnen en wordt afgerond op € 5,-.

  • 4.

    Als inkomsten uit het houden van een of meer kostgangers geldt dat deze minimaal 40% van de gehuwdennorm moet bedragen.

  • 5.

    Van de in lid 4 bedoelde inkomsten wordt een bedrag vrijgelaten. Dit bedrag wordt vastgesteld overeenkomstig de berekening van het Vrij Te Laten Bedrag (VLTB) in hoofdstuk 4.9 van de Recofa-richtlijnen en wordt afgerond op € 5,-.

  • 6.

    Het bedrag dat wordt vrijgelaten wordt jaarlijks opnieuw berekend. De grondslag van de berekening vloeit voort uit hoofdstuk 4.9 van de Recofa-richtlijnen Vrij Te Laten Bedrag (VTLB) met een afronding van € 5,00 naar boven.

HOOFDSTUK 5 INDIVIDUELE STUDIETOESLAG

Artikel 16 Individuele studietoeslag

  • 1.

    Studenten die thuiswonen (bij hun ouders) komen niet in aanmerking voor individuele studietoeslag.

  • 2.

    Er wordt geen individuele studietoeslag toegekend als er sprake is van een gezamenlijke huishouding en de inkomsten de norm overschrijden.

HOOFDSTUK 6 INWERKINGTREDING

Artikel 17 Inwerkingtreding

  • 1.

    Dit besluit treedt in werking op 1 januari 2015.

  • 2.

    Dit besluit wordt aangehaald als: ‘Participatiebeleidsregels’.

Ondertekening

Aldus vastgesteld op 10 december 2014,

Burgemeester en wethouders voornoemd,

D. Bakhuizen

Secretaris

J.W.A. van Dijk,

Burgemeester