Organisatie | Schouwen-Duiveland |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Beleidsregels re-integratie Participatiewet, IOAW en IOAZ gemeente Schouwen-Duiveland 2015 |
Citeertitel | Beleidsregels re-integratie 2015 |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
Geen
Onbekend
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-01-2015 | Nieuwe regeling | 25-11-2014 Wereldregio, 27 december 2014 | Onbekend |
De in deze beleidsregels genoemde voorzieningen kunnen alleen worden ingezet voor zover in het beleidskeuzenotitie Participatiewet en de re-integratieverordening is bepaald dat deze voor de betreffende doelgroep kunnen worden ingezet.
Tijdens de diagnose wordt door de consulent beoordeeld of een cliënt in aanmerking komt voor betaald werk of een voorliggende voorziening. Daarnaast wordt bekeken of er inkomensondersteuning nodig is.
Het doel is dat de klant zo spoedig mogelijk een reguliere baan heeft. Op het moment dat blijkt dat er niet direct betaald werk of een voorliggende voorziening is voor betrokkene, wordt testen en trainen ingezet waarbij betrokkene wordt beoordeeld op de verdere arbeidsmarktkansen en waarin wordt bepaald welk traject aan de orde is.
De integrale diagnose dient om een beeld te krijgen van de cliënt op onderwerpen als opleiding, werkervaring, motivatie, leefomstandigheden en situatie verschillende leefgebieden. Deze informatie dient als belangrijke bouwsteen voor de indeling in één van de in het volgende lid genoemde doelgroepen en het uiteindelijke plan van aanpak. De diagnose kan door de gemeente zelf worden gesteld.
De tredes op de Participatieladder zijn ingedeeld in groepen:
De klanten in groep 1 (potentieel in staat om zelfstandig het wettelijk minimumloon te verdienen), trede 4 en 5, hebben lichte ondersteuning nodig. We zetten kortdurende en/of algemene voorzieningen van het Centrum voor arbeidsontwikkeling in, gericht op bemiddeling naar (regulier) werk. Ingezet wordt bijvoorbeeld: bemiddeling door de jobhunter.
Voor klanten in groep 3 (geen loonwaarde), trede 1 en 2, die niet in staat zijn om reguliere arbeid te verrichten, wordt ingezet op het bevorderen van maatschappelijke participatie. Vanuit de Participatiewet zetten we geen middelen in voor deze klanten omdat zij niet in staat zijn om te werken op de arbeidsmarkt.
Voor personen aan wie de verplichtingen van artikel 9 Participatiewet, artikel 37 IOAW of artikel 37 IOAZ zijn opgelegd, wordt een trajectplan of plan van aanpak opgesteld, waarin de ondersteuning wordt uitgewerkt en de verplichtingen over arbeidsinschakeling, evenals de gevolgen van het niet nakomen van die verplichtingen, worden vastgelegd. Uit het plan vloeit tevens voort welke voorzieningen het college ter beschikking zal stellen om uitvoering van het plan mogelijk te maken.
Er kan alleen een proefplaatsing worden aangeboden als:
de werkgever naar het oordeel van het college de serieuze intentie heeft de uitkeringsgerechtigde bij goed functioneren na afloop van de proefplaatsing een regulier arbeidscontract zonder proeftijd- of uitzendbeding aan te bieden van minimaal zes maanden met een minimale omvang van hetzelfde aantal uren als gedurende de proefplaatsing van toepassing was.
Het uitgangspunt van detachering is dat er een werkplek moet zijn op het moment dat de detachering ingaat, dus geen zogenaamde “lege” detacheringen waarin klanten inactief zijn. Het aantal uren dat een klant moet werken, is afhankelijk van het salaris (afgeleid van de hoogte van de uitkering of inkomensvoorziening).
Het is (in principe) niet mogelijk om verschillende re-integratieinstrumenten in te zetten voor één klant bij eenzelfde werkgever. Bijvoorbeeld: nadat een klant een aantal maanden met behoud van uitkering bij een werkgever heeft gewerkt wordt geen loonkostensubsidie of proefplaatsing ingezet.
De werkgever toont aan dat hij extra investeringen moet doen ten opzichte van reguliere kandidaten. Bijvoorbeeld omdat de belanghebbende niet (volledig) aan de functie-eisen voldoet, waardoor hij bijvoorbeeld in de eerste tijd extra begeleiding van de werkgever nodig zal hebben. Het kan ook gaan om extra investeringen in verband met aanpassing van de werkplek.
Het college kan scholing aanbieden aan personen in een re-integratietraject, indien het zonder deze scholing niet mogelijk is, instroom in algemeen geaccepteerde arbeid te realiseren. Het college beoordeelt of deze scholing bijdraagt tot arbeidsinschakeling of verbetering van de uitgangspositie en verbindt hieraan een nader te bepalen termijn.
Als scholing voor een persoon als verplichting is opgenomen in een trajectplan of plan van aanpak, worden de kosten daarvan door het college vergoed voor zover er voor de kosten van de scholing geen (toereikende) voorliggende voorziening beschikbaar is. Het gaat hierbij om directe scholingskosten (kosten scholing zelf, verhoogd met de aanschafkosten van benodigde boeken en ander lesmateriaal). De kosten van de scholing zelf worden rechtstreeks betaalbaar gesteld aan de scholingsinstelling. Ook de reiskosten worden vergoed, hierbij geldt het bepaalde in artikel 3.6.1 van deze beleidsregels.
Aan cliënten die in verband met het volgen van een re-integratietraject reiskosten moeten maken wordt een vergoeding verstrekt voor de werkelijke kosten op basis van openbaar vervoer. Indien is vastgesteld dat het gebruik van het openbaar vervoer niet mogelijk is, kan een vergoeding plaatsvinden op basis van vervoer per eigen auto. De hoogte van de vergoeding is gelijk aan de onbelaste vergoeding vastgesteld door de Belastingdienst, thans zijnde € 0,19 per kilometer. Bij gedeeltelijke of gehele uitstroom verstrekken we geen reiskostenvergoeding. Wanneer de klant geheel of gedeeltelijk in traject zit, is een reiskostenvergoeding wel mogelijk.
Indien door individuele omstandigheden gangbare vormen van kinderopvang niet passend zijn kan een voorziening worden getroffen uit het gebundeld re-integratiebudget. Bijvoorbeeld als sprake is van nachtdiensten of tussenschoolse opvang.
Eventueel aanvullend bestaat de mogelijkheid uit het Participatiebudget een bedrag beschikbaar te stellen dat gebruikt kan worden om de kansen op arbeidsinschakeling te vergroten, zoals de aanschaf van nette kleding of een fiets, met een maximum van € 500 per jaar. De klantmanager bepaalt het nut en de noodzaak van de aanvullende kosten.
Bij onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden kan bijvoorbeeld worden gedacht aan het leveren van een bijdrage aan het verbeteren van de leefbaarheid in wijk of straat en vrijwilligerswerk voor maatschappelijke organisaties. Onder vrijwilligerswerk wordt onbetaald werk met een maatschappelijk of liefdadig doel zonder commerciële belangen verstaan.
Mocht de klant reeds onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden verrichten, zoals vrijwilligerswerk en mantelzorg, dan kunnen die worden beschouwd als activiteiten in het kader van de tegenprestatie. Bij de beoordeling van de vraag of deze activiteiten als tegenprestatie kunnen worden beschouwd, worden de omvang van de reeds bestaande maatschappelijk nuttige werkzaamheden en de omstandigheden en mogelijkheden van de cliënt in overwegen genomen.
We maken geen gebruik van de aanvullende vrijlating ten aanzien van alleenstaande ouders die de volledige zorg hebben voor een of meer kinderen tot 12 jaar.
Verzwegen inkomsten die achteraf ontdekt worden komen niet in aanmerking voor vrijlating, omdat achteraf vrijlaten niet meer bijdraagt aan de arbeidsinschakeling.
Conform artikel 7 lid 1 onder a van de Participatiewet is het college verantwoordelijk voor het ondersteunen van cliënten die bijstand ontvangen en personen met een nabestaanden- of halfwezenuitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet (Anw-ers) en niet-uitkeringsgerechtigden (nuggers) bij arbeidsinschakeling en (indien het college dit noodzakelijk acht) het aanbieden van een voorziening gericht op arbeidsinschakeling.
Op grond van de Participatiewet is iedere uitkeringsgerechtigde verplicht om algemeen geaccepteerde arbeid te aanvaarden en te behouden, om mee te werken aan voorzieningen die de arbeidsinschakeling bevorderen en om een opgelegde tegenprestatie te verrichten (artikel 9, lid 1 van de Participatiewet).
Uitgangspunt is dat zo veel mogelijk uitkeringsgerechtigden de volledige arbeidsplicht (artikel 9, lid 1, sub a, b en c van de Participatiewet) opgelegd krijgen. Ontheffingen zijn tijdelijk of er wordt in ieder geval een herbeoordeling afgesproken na een bepaalde periode. Ontheffing van de verplichtingen genoemd in artikel 9 lid 1 sub b van de Participatiewet zijn niet mogelijk.
Ontheffingen worden alleen verleend als uit een individuele beoordeling blijkt dat betrokkene op objectieve gronden niet of niet volledig beschikbaar kan zijn voor de arbeidsmarkt vanwege aantoonbare medische of psychische belemmeringen of het hebben van zorgtaken. Zorgtaken hebben betrekking op de zorg voor kinderen, maar ook eventueel voor ouders of andere familieleden.
Ontheffingen worden niet verleend vanwege het enkele feit dat een uitkeringsgerechtigde weinig kansen maakt op de arbeidsmarkt (bijvoorbeeld vanwege leeftijd). Uiteraard wordt hiermee bij het eventueel opleggen van maatregelen wel rekening gehouden.
Uitgangspunt is dat alle uitkeringsgerechtigden verplicht zijn om mee te werken aan een voorziening gericht op arbeidsinschakeling (artikel 9, lid 1, sub b van de Participatiewet).
De arbeidsverplichtingen uit artikel 9, lid 1, sub a, b en c van de Participatiewet zijn niet van toepassing op belanghebbenden die volledig en duurzaam arbeidsongeschikt zijn in de zin van de WIA (artikel 9 lid 5 van de Participatiewet). De gemeente kan ten behoeve van een ontheffing van de arbeidsplicht (artikel 9, lid 1, sub a en c van de Participatiewet) op medische en/of psychische gronden een onafhankelijk onderzoek laten verrichten. Onafhankelijk wil in dit geval zeggen dat een verklaring van de eigen huisarts of behandelend specialist niet voldoende is. De keuringsinstantie bepaalt dan of er informatie wordt opgevraagd bij de huisarts en/of specialist. In een aantal gevallen zal de situatie op basis van de beschikbare (medische) gegevens al voldoende duidelijk zijn en is er geen onafhankelijk onderzoek nodig. Indien uit het onderzoek of uit de andere beschikbare (medische) gegevens blijkt dat er tijdelijk geen zicht is op arbeidsinschakeling en/of deelname aan een voorziening bepaalt de gemeente aan de hand hiervan een tijdelijke ontheffing voor de duur zoals die uit het onderzoek c.q. de beschikbare gegevens blijkt. Indien geen duidelijke termijn blijkt wordt de situatie na 1 jaar heroverwogen.
Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn, kan het college in individuele gevallen tijdelijk ontheffing verlenen van een verplichting als bedoeld in artikel 9 eerste lid sub a en c van de Participatiewet.
Zorgtaken kunnen als dringende redenen worden aangemerkt. De gemeente moet dan nog wel bezien of er geen andere voorzieningen zijn, bijvoorbeeld via het persoonsgebonden budget.
Uitkeringsgerechtigden die de zorg hebben voor zieke/anderszins hulpbehoevende bloed- of aanverwanten tot de 1e graad kunnen een beroep doen op het college een voorziening in te stellen die betrokkene in staat stelt alsnog deel te nemen aan het arbeidsproces dan wel in gevallen waarin geen andere vorm van zorg mogelijk is voor de duur van de zorgtaak gehele of gedeeltelijke ontheffing van de arbeidsplicht verlenen.
De verplichting om algemeen geaccepteerde arbeid te aanvaarden geldt voor de alleenstaande ouder met kinderen tot 12 jaar slechts nadat het college zich genoegzaam heeft overtuigd van de beschikbaarheid van passende kinderopvang, de toepassing van voldoende scholing en de belastbaarheid van betrokkene (artikel 9, lid 4 Participatiewet).
De afweging of een tijdelijke ontheffing wordt verleend zal, altijd individueel gemaakt worden. Hierbij wordt in ieder geval rekening gehouden met:
Aan betrokkenen kan in ieder geval de verplichting worden opgelegd deel te nemen aan een voorbereidend traject gericht op arbeidsinschakeling (artikel 9, lid 1, onderdeel b Participatiewet).
De inhoud van dit traject zal worden afgestemd op de individuele situatie van betrokkene.
Alleenstaande ouders, die de zorg voor een kind hebben dat de leeftijd van vijf jaar nog niet heeft bereikt, kunnen een verzoek indienen om te worden ontheven van de arbeidsplicht (artikel 9a Participatiewet).
Deze eventuele ontheffing ontslaat hen echter niet van de re-integratieplicht (artikel 9, lid 1, onderdeel b Participatiewet). Het college dient de ouder met een ontheffing op grond van artikel 9a Participatiewet een re-integratietraject aan te bieden in de vorm van een plan van aanpak.
Er zijn situaties denkbaar waarin het blijven vasthouden aan de arbeidsverplichting niet langer zinvol is. Hiervan kan bijvoorbeeld sprake zijn indien meerdere partijen arbeidsinschakeling niet meer mogelijk achten.
Op grond van de wet kan nooit een blijvende ontheffing worden verleend. Als blijkt dat er blijvend geen perspectief is op arbeidsinschakeling, wordt zo regelarm mogelijk de tijdelijke ontheffing verlengd.
Bij het vaststellen of er in situaties van kamerhuur of kamerverhuur sprake is van een commerciële relatie als bedoeld in artikel 22a, vierde lid onder a en b van de Participatiewet, dienen de volgende voorwaarden getoetst te worden:
Als co-ouder wordt aangemerkt de alleenstaande welke structureel een deel van de feitelijke verzorging voor een of meer kinderen verricht. De afspraken over gedeelde zorg dienen formeel te zijn vastgelegd in een door de rechtbank vastgesteld echtscheidingsconvenant, ouderschapsplan en/ of co-oudercontract.
Op basis van artikel 18 eerste lid van de wet wordt aan een kind van een minderjarige alleenstaande ouder die bij diens ouders inwoont, een Participatiewetuitkering verstrekt, ter hoogte van het verschil tussen de norm voor gehuwden met ten laste komende kinderen (artikel 20, tweede lid onder a van de wet) en de norm voor gehuwden zonder ten laste komende kinderen (artikel 20, eerste lid onder a van de wet).
Alle voor 1 januari 2015 ingediende en geregistreerde schriftelijke aanvragen om een voorziening zoals genoemd in de bovengenoemde beleidsregels worden behandeld zoals in dat beleid is bepaald. Nieuwe aanvragen die worden ingediend op of na 1 januari 2015, worden afgehandeld op basis van deze beleidsregels.