Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Schouwen-Duiveland

Beleidsregels re-integratie Participatiewet, IOAW en IOAZ gemeente Schouwen-Duiveland 2015

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieSchouwen-Duiveland
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingBeleidsregels re-integratie Participatiewet, IOAW en IOAZ gemeente Schouwen-Duiveland 2015
CiteertitelBeleidsregels re-integratie 2015
Vastgesteld doorcollege van burgemeester en wethouders
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Onbekend

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-01-2015Nieuwe regeling

25-11-2014

Wereldregio, 27 december 2014

Onbekend

Tekst van de regeling

Intitulé

Beleidsregels re-integratie Participatiewet, IOAW en IOAZ gemeente Schouwen-Duiveland 2015

 

 

1.Algemene bepalingen
1.1Begripsbepalingen
  • 1.

    Alle begrippen die in dit besluit worden gebruikt en die niet nader worden omschreven, hebben dezelfde betekenis als in de Participatiewet, IOAW en IOAZ, de Re-integratieverordening en de Algemene wet bestuursrecht.

  • 2.

    In dit besluit wordt verstaan onder:

      • a

        Het college: het college van burgemeester en wethouders van gemeente Schouwen-Duiveland;

      • b

        De uitkering: de uitkering op grond van de Participatiewet, IOAW of IOAZ;

      • c

        De uitkeringsgerechtigde: de persoon met een uitkering op grond van de Participatiewet, de IOAW of de IOAZ.

      • d

        De Nugger: de niet-uitkeringsgerechtigde als bedoeld in artikel 6, eerste lid van de Participatiewet;

      • e

        De Anw-er: de persoon met een uitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet;

      • f

        De verordening: de Re-integratieverordening Participatiewet gemeente Schouwen-Duiveland2015;

      • g

        Het beleidsplan: de Beleidskeuzenotitie Participatiewet;

      • h

        Plan van aanpak: het plan waarin de ondersteuning wordt uitgewerkt en de verplichtingen over arbeidsinschakeling, evenals de gevolgen van het niet nakomen van die verplichtingen, worden vastgelegd.

       

2. Prioritering en indeling in doelgroepen
2.2 Prioritering

De in deze beleidsregels genoemde voorzieningen kunnen alleen worden ingezet voor zover in het beleidskeuzenotitie Participatiewet en de re-integratieverordening is bepaald dat deze voor de betreffende doelgroep kunnen worden ingezet.

2.3Diagnose

Tijdens de diagnose wordt door de consulent beoordeeld of een cliënt in aanmerking komt voor betaald werk of een voorliggende voorziening. Daarnaast wordt bekeken of er inkomensondersteuning nodig is.

Het doel is dat de klant zo spoedig mogelijk een reguliere baan heeft. Op het moment dat blijkt dat er niet direct betaald werk of een voorliggende voorziening is voor betrokkene, wordt testen en trainen ingezet waarbij betrokkene wordt beoordeeld op de verdere arbeidsmarktkansen en waarin wordt bepaald welk traject aan de orde is.

2.4Diagnosestelling en indeling in doelgroepen
  • 1

    De integrale diagnose dient om een beeld te krijgen van de cliënt op onderwerpen als opleiding, werkervaring, motivatie, leefomstandigheden en situatie verschillende leefgebieden. Deze informatie dient als belangrijke bouwsteen voor de indeling in één van de in het volgende lid genoemde doelgroepen en het uiteindelijke plan van aanpak. De diagnose kan door de gemeente zelf worden gesteld.

  • 2

    Het college maakt voor de aanbieding van ondersteuning en voorzieningen een onderscheid tussen cliënten met - en cliënten zonder arbeidsperspectief. Hiertoe worden alle cliënten op basis van de diagnose ingedeeld in één van volgende doelgroepen:

  • 3

    De tredes op de Participatieladder zijn ingedeeld in groepen:

    • a.

      De klanten in groep 1 (potentieel in staat om zelfstandig het wettelijk minimumloon te verdienen), trede 4 en 5, hebben lichte ondersteuning nodig. We zetten kortdurende en/of algemene voorzieningen van het Centrum voor arbeidsontwikkeling in, gericht op bemiddeling naar (regulier) werk. Ingezet wordt bijvoorbeeld: bemiddeling door de jobhunter.

    • b.

      Re-integratie instrumenten worden ingezet voor groep 2 (in staat om met behulp van ondersteuning gedeeltelijk het wettelijk minimumloon te verdienen), zodat zij aan de slag kunnen op de arbeidsmarkt.

    • c.

      Voor klanten in groep 3 (geen loonwaarde), trede 1 en 2, die niet in staat zijn om reguliere arbeid te verrichten, wordt ingezet op het bevorderen van maatschappelijke participatie. Vanuit de Participatiewet zetten we geen middelen in voor deze klanten omdat zij niet in staat zijn om te werken op de arbeidsmarkt.

2.5 Trajectplan/Plan van aanpak
  • 1.

    Voor personen aan wie de verplichtingen van artikel 9 Participatiewet, artikel 37 IOAW of artikel 37 IOAZ zijn opgelegd, wordt een trajectplan of plan van aanpak opgesteld, waarin de ondersteuning wordt uitgewerkt en de verplichtingen over arbeidsinschakeling, evenals de gevolgen van het niet nakomen van die verplichtingen, worden vastgelegd. Uit het plan vloeit tevens voort welke voorzieningen  het college ter beschikking zal stellen om uitvoering van het plan mogelijk te maken.

  • 2.

    Het plan dient door alle partijen te worden ondertekend en is een overeenkomst. Het niet meewerken aan- of niet nakomen van de overeenkomst kan leiden tot het verlagen van de uitkering conform de bepalingen van de Afstemmingsverordening, dan wel terugvordering van door de gemeente gemaakte kosten.

2.6 Jongeren tot 27 jaar
2.6.1 Scholingsplicht
  • 1.

    Een persoon jonger dan 27 jaar die met het volgen van een opleiding zijn arbeidskansen vergroot, heeft in beginsel een scholingsplicht voor het volgen van uit Rijkskas bekostigd onderwijs op MBO 2, MBO 3, MBO 4, HBO of WO-niveau.

  • 2.

    Volgens artikel 13 tweede lid onder c van de wet legt het college jongeren tot 27 jaar de verplichting op om zich maximaal in te spannen een beroepskwalificatie te bemachtigen.

  • 3.

    De capaciteiten of belemmeringen van de persoon jonger dan 27 jaar, kunnen reden zijn voor de gemeente om te oordelen dat er geen scholingsplicht is.

  • 4.

    Op basis van artikel 41, vijfde lid van de Participatiewet, verstrekt de persoon jonger dan 27 jaar documenten waaruit moet blijken dat er vanwege de capaciteiten of belemmeringen van deze persoon geen onderwijsmogelijkheden zijn.

  • 5.

    Voor een persoon jonger dan 27 jaar die de scholingsplicht heeft, kan - bij het ontbreken van een voorliggende voorziening - algemene bijstand worden verstrekt tussen de dag waarop de jongere zich heeft gemeld en de dag waarop de jongere studiefinanciering kan ontvangen.

  • 6.

    Op deze persoon jonger dan 27 jaar blijven de verplichtingen van de Participatiewet van kracht, waaronder het aanvaarden van (tijdelijk en ongeschoold) werk.

  • 7.

    Het vierde lid is niet van toepassing op de persoon jonger dan 27 jaar die door eigen toedoen geen onderwijs (meer) volgt en/of studiefinanciering ontvangt, bijvoorbeeld door te stoppen met een opleiding vanwege een verkeerde studiekeuze.

2.6.2. Zoektermijn
  • 1.

    De persoon tot 27 jaar als bedoeld in artikel 41, vierde lid van de wet, dient een aanvraag voor algemene bijstand in, zo spoedig mogelijk na afloop van de zoektermijn als bedoelt in artikel 41, vierde lid van de wet, doch uiterlijk binnen twee weken na afloop van deze zoektermijn.

  • 2.

    Wanneer de aanvraag niet binnen de in lid 1 gestelde termijn is ingediend dient overeenkomstig artikel 44 van de wet opnieuw een melding om bijstand te worden gedaan.

3.Bepalingen over instrumenten en voorzieningen
3.1 Proefplaatsing
  • 1.

    Er kan alleen een proefplaatsing worden aangeboden als:

    • a.

      de cliënt niet eerder bij de betreffende werkgever heeft gewerkt of stage gelopen in dezelfde functie, tenzij sprake is van veranderde omstandigheden die naar het oordeel van het college de proefplaatsing rechtvaardigen.

    • b.

      de werkgever naar het oordeel van het college de serieuze intentie heeft de uitkeringsgerechtigde bij goed functioneren na afloop van de proefplaatsing een regulier arbeidscontract zonder proeftijd- of uitzendbeding aan te bieden van minimaal zes maanden met een minimale omvang van hetzelfde aantal uren als gedurende de proefplaatsing van toepassing was.

    • c.

      de werkgever ten behoeve van de uitkeringsgerechtigde een aansprakelijkheidsverzekering- en ongevallenverzekering heeft afgesloten.

  • 2.

    De proefplaatsing duurt in principe één maand. De duur kan op maximaal drie maanden worden vastgesteld als dat in het belang van de re-integratie naar het oordeel van het college noodzakelijk is.

3.2 Detacheringsbanen: werkgeverschap gesubsidieerde arbeid
  • 1.

    Het doel van detachering is werkervaring op te laten doen als ongesubsidieerd werken nog niet mogelijk is. Het uiteindelijke doel is uitstroom naar regulier werk. Per persoon kunnen doelen individueel worden bepaald in overleg met de organisatie waar de klant is gedetacheerd.

  • 2.

    Het uitgangspunt van detachering is dat er een werkplek moet zijn op het moment dat de detachering ingaat, dus geen zogenaamde “lege” detacheringen waarin klanten inactief zijn. Het aantal uren dat een klant moet werken, is afhankelijk van het salaris (afgeleid van de hoogte van de uitkering of inkomensvoorziening).

  • 3.

    Zodra een werkplek is gevonden, kan de gemeente een detachering inkopen. Een detacheringsbaan wordt in eerste instantie ingezet voor de duur van een jaar en kan indien dat noodzakelijk wordt geacht, worden verlengd tot maximaal twee jaar.

3.2.1Instrumenten algemeen

Het is (in principe) niet mogelijk om verschillende re-integratieinstrumenten in te zetten voor één klant bij eenzelfde werkgever. Bijvoorbeeld: nadat een klant een aantal maanden met behoud van uitkering bij een werkgever heeft gewerkt wordt geen loonkostensubsidie of proefplaatsing ingezet.

3.3 Loonkostensubsidie gericht op arbeidsinschakeling
3.3.1 Verstrekking loonkostensubsidie
    • a.

      De werkgever geeft een uitkeringsgerechtigde (Participatiewet, Ioaw of Ioaz) van de gemeente Schouwen-Duiveland een arbeidsovereenkomst, waarmee deze een zodanig inkomen ontvangt dat de uitkering kan worden beëindigd.

    • b.

      De werkgever geeft een uitkeringsgerechtigde (Participatiewet, Ioaw of Ioaz) van de gemeente Schouwen-Duiveland met een (gedeeltelijke) arbeidsverplichting een arbeidsovereenkomst voor een aantal uren per week waarmee ten minste volledig wordt voldaan aan de arbeidsverplichting.

    • c.

      De werkgever toont aan dat hij extra investeringen moet doen ten opzichte van reguliere kandidaten. Bijvoorbeeld omdat de belanghebbende niet (volledig) aan de functie-eisen voldoet, waardoor hij bijvoorbeeld in de eerste tijd extra begeleiding van de werkgever nodig zal hebben. Het kan ook gaan om extra investeringen in verband met aanpassing van de werkplek.

    • d.

      De loonkostensubsidie wordt niet verleend indien het bedrijf, in een periode van 6 maanden voorafgaand aan het dienstverband, een ontslagvergunning heeft verkregen van het UWV in verband met bedrijfseconomische redenen.

    • e.

      Een werkgever kan voor maximaal 2 fte’s per kalenderjaar een loonkostensubsidie ontvangen.

    • f.

      Indien daartoe een dringende noodzaak bestaat, kan het college besluiten in afwijking van het hiervoor gestelde alsnog een loonkostensubsidie toe te kennen

3.3.2 Hoogte van de subsidie
  • 1.

    De hoogte van de daadwerkelijk toe te kennen subsidie:

    • a.

      bedraagt maximaal € 5000,- per uitkeringsgerechtigde;

    • b.

      is niet hoger dan de totale netto loonkosten voor de duur van de arbeidsovereenkomst;

    • c.

      wordt bij een deeltijd dienstverband verlaagd, met dien verstande dat voor elk uur dat de uitkeringsgerechtigde wekelijks werkt 1/40 deel van het maximum bedrag wordt uitgekeerd;

    • d.

      kan in verband met regionale afspraken of specifieke projecten een ander bedrag worden vastgesteld.

  • 2.

    Indien het dienstverband eerder wordt beëindigd dan de bij de aanvraag aangegeven periode, dan wordt de verstrekte subsidie naar rato teruggevorderd van de werkgever.

3.3.3 Subsidievoorwaarden
  • 1.

    De loonkostensubsidie wordt niet verstrekt indien de werkgever op grond van een andere regeling of re-integratie instrument aanspraak maakt op financiële tegemoetkomingen in verband met de indiensttreding van de werknemer;

  • 2.

    De subsidie wordt alleen verstrekt als de werkgever een overeenkomst heeft gesloten met een werknemer van wie vooraf door of namens het college is vastgesteld dat deze tot de beoogde doelgroep behoort.

  • 3.

    De subsidie wordt slechts verstrekt als het gaat om een arbeidsovereenkomst waarbij de werknemer voor een dusdanig aantal uren wordt aangesteld, dat zijn netto salaris meer bedraagt dan het voor hem geldend bijstandsniveau.

3.3.4 Betaling van de subsidie
  • 1.
    • De loonkostensubsidie wordt eenmalig betaald na toekenning van de subsidie.

  • 2.

    Geen subsidie wordt verstrekt voor kosten waarvoor, al dan niet door de gemeente, al een andere subsidie wordt verstrekt.

3.4 Scholing
  • 1.

    Het college kan scholing aanbieden aan personen in een re-integratietraject, indien het zonder deze scholing niet mogelijk is, instroom in algemeen geaccepteerde arbeid te realiseren. Het college beoordeelt of deze scholing bijdraagt tot arbeidsinschakeling of verbetering van de uitgangspositie en verbindt hieraan een nader te bepalen termijn.

  • 2.

    De te starten scholing moet aansluiten bij de mogelijkheden van de betrokkene en de behoeften op de arbeidsmarkt en is kortdurend maximaal 1 jaar en beroepsgericht.

  • 3.

    Ten aanzien van de belanghebbende die jonger is dan 27 jaar én een noodzakelijke geachte scholing volgt, kunnen er gevolgen zijn voor de uitkering op grond vanartikel 13 Participatiewet, lid 2, onderdeel c (voorliggende voorzieningen zoals studiefinanciering en WTOS).

  • 4.

    Als scholing voor een persoon als verplichting is opgenomen in een trajectplan of plan van aanpak, worden de kosten daarvan door het college vergoed voor zover er voor de kosten van de scholing geen (toereikende) voorliggende voorziening beschikbaar is. Het gaat hierbij om directe scholingskosten (kosten scholing zelf, verhoogd met de aanschafkosten van benodigde boeken en ander lesmateriaal). De kosten van de scholing zelf worden rechtstreeks betaalbaar gesteld aan de scholingsinstelling. Ook de reiskosten worden vergoed, hierbij geldt het bepaalde in artikel 3.6.1 van deze beleidsregels.

3.5 Overige voorzieningen en vergoedingen.
3.5.1 Reiskosten

Aan cliënten die in verband met het volgen van een re-integratietraject reiskosten moeten maken wordt een vergoeding verstrekt voor de werkelijke kosten op basis van openbaar vervoer. Indien is vastgesteld dat het gebruik van het openbaar vervoer niet mogelijk is, kan een vergoeding plaatsvinden op basis van vervoer per eigen auto. De hoogte van de vergoeding is gelijk aan de onbelaste vergoeding vastgesteld door de Belastingdienst, thans zijnde € 0,19 per kilometer. Bij gedeeltelijke of gehele uitstroom verstrekken we geen reiskostenvergoeding. Wanneer de klant geheel of gedeeltelijk in traject zit, is een reiskostenvergoeding wel mogelijk.

3.5.2 Kinderopvang

Indien door individuele omstandigheden gangbare vormen van kinderopvang niet passend zijn kan een voorziening worden getroffen uit het gebundeld re-integratiebudget. Bijvoorbeeld als sprake is van nachtdiensten of tussenschoolse opvang.

3.5.3Aanvullende kosten

Eventueel aanvullend bestaat de mogelijkheid uit het Participatiebudget een bedrag beschikbaar te stellen dat gebruikt kan worden om de kansen op arbeidsinschakeling te vergroten, zoals de aanschaf van nette kleding of een fiets, met een maximum van € 500 per jaar. De klantmanager bepaalt het nut en de noodzaak van de aanvullende kosten.

4. Tegenprestatie naar vermogen
4.1 Het opleggen van de tegenprestatie
  • 1.

    De inhoud, omvang en duur van de tegenprestatie worden vastgesteld in een beschikking met als waarin de afspraken met de klant zijn vastgelegd

  • 2.

    Bij onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden kan bijvoorbeeld worden gedacht aan het leveren van een bijdrage aan het verbeteren van de leefbaarheid in wijk of straat en vrijwilligerswerk voor maatschappelijke organisaties. Onder vrijwilligerswerk wordt onbetaald werk met een maatschappelijk of liefdadig doel zonder commerciële belangen verstaan.

  • 3.

    Is elke activiteit onmogelijk, legt het college geen verplichting tot het verrichten van een tegenprestatie op.

  • 4.

    Mocht de klant reeds onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden verrichten, zoals vrijwilligerswerk en mantelzorg, dan kunnen die worden beschouwd als activiteiten in het kader van de tegenprestatie. Bij de beoordeling van de vraag of deze activiteiten als tegenprestatie kunnen worden beschouwd, worden de omvang van de reeds bestaande maatschappelijk nuttige werkzaamheden en de omstandigheden en mogelijkheden van de cliënt in overwegen genomen.

4.2 Het verkrijgen van een tegenprestatie

De cliënt wordt voor het verkrijgen van tegenprestatie-werkzaamheden doorverwezen naar een welzijnsorganisatie die inventariseert en bemiddelt.

5. Loonkostensubsidie voor personen met een arbeidsbeperking
5.1 Loonwaardemeting

Bij het vaststellen van de loonwaarde zoals bedoeld in artikel 10b van de Participatiewet hanteert het college de methode van het UWV.

6. Inkomstenvrijlating
6.1 Reguliere vrijlating

Inkomsten uit arbeid worden niet vrijgelaten.

6.2 Aanvullende vrijlating

We maken geen gebruik van de aanvullende vrijlating ten aanzien van alleenstaande ouders die de volledige zorg hebben voor een of meer kinderen tot 12 jaar.

6.3Overige bepalingen vrijlating

Verzwegen inkomsten die achteraf ontdekt worden komen niet in aanmerking voor vrijlating, omdat achteraf vrijlaten niet meer bijdraagt aan de arbeidsinschakeling.

7. Niet-uitkeringsgerechtigden en personen met een Anw uitkering
  • 1.

    Conform artikel 7 lid 1 onder a van de Participatiewet is het college verantwoordelijk voor het ondersteunen van cliënten die bijstand ontvangen en personen met een nabestaanden- of halfwezenuitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet (Anw-ers) en niet-uitkeringsgerechtigden (nuggers) bij arbeidsinschakeling en (indien het college dit noodzakelijk acht) het aanbieden van een voorziening gericht op arbeidsinschakeling.

  • 2.

    Het college besteed geen re-integratiegelden aan niet-uitkeringsgerechtigde werkzoekenden of personen met een uitkering op grond van Algemene nabestaandenwet (Nuggers en Anw-ers). Nuggers en Anw-ers kunnen wel gebruik maken van de algemene voorzieningen van het Centrum voor arbeidsontwikkeling.

8. Ontheffingen en zorgtaken

Op grond van de Participatiewet is iedere uitkeringsgerechtigde verplicht om algemeen geaccepteerde arbeid te aanvaarden en te behouden, om mee te werken aan voorzieningen die de arbeidsinschakeling bevorderen en om een opgelegde tegenprestatie te verrichten (artikel 9, lid 1 van de Participatiewet).

Uitgangspunt is dat zo veel mogelijk uitkeringsgerechtigden de volledige arbeidsplicht (artikel 9, lid 1, sub a, b en c van de Participatiewet) opgelegd krijgen. Ontheffingen zijn tijdelijk of er wordt in ieder geval een herbeoordeling afgesproken na een bepaalde periode. Ontheffing van de verplichtingen genoemd in artikel 9 lid 1 sub b van de Participatiewet zijn niet mogelijk.

Ontheffingen worden alleen verleend als uit een individuele beoordeling blijkt dat betrokkene op objectieve gronden niet of niet volledig beschikbaar kan zijn voor de arbeidsmarkt vanwege aantoonbare medische of psychische belemmeringen of het hebben van zorgtaken. Zorgtaken hebben betrekking op de zorg voor kinderen, maar ook eventueel voor ouders of andere familieleden.

Ontheffingen worden niet verleend vanwege het enkele feit dat een uitkeringsgerechtigde weinig kansen maakt op de arbeidsmarkt (bijvoorbeeld vanwege leeftijd). Uiteraard wordt hiermee bij het eventueel opleggen van maatregelen wel rekening gehouden.

Uitgangspunt is dat alle uitkeringsgerechtigden verplicht zijn om mee te werken aan een voorziening gericht op arbeidsinschakeling (artikel 9, lid 1, sub b van de Participatiewet).

8.1Medische en / of psychische gronden:

De arbeidsverplichtingen uit artikel 9, lid 1, sub a, b en c van de Participatiewet zijn niet van toepassing op belanghebbenden die volledig en duurzaam arbeidsongeschikt zijn in de zin van de WIA (artikel 9 lid 5 van de Participatiewet). De gemeente kan ten behoeve van een ontheffing van de arbeidsplicht (artikel 9, lid 1, sub a en c van de Participatiewet) op medische en/of psychische gronden een onafhankelijk onderzoek laten verrichten. Onafhankelijk wil in dit geval zeggen dat een verklaring van de eigen huisarts of behandelend specialist niet voldoende is. De keuringsinstantie bepaalt dan of er informatie wordt opgevraagd bij de huisarts en/of specialist. In een aantal gevallen zal de situatie op basis van de beschikbare (medische) gegevens al voldoende duidelijk zijn en is er geen onafhankelijk onderzoek nodig. Indien uit het onderzoek of uit de andere beschikbare (medische) gegevens blijkt dat er tijdelijk geen zicht is op arbeidsinschakeling en/of deelname aan een voorziening bepaalt de gemeente aan de hand hiervan een tijdelijke ontheffing voor de duur zoals die uit het onderzoek c.q. de beschikbare gegevens blijkt. Indien geen duidelijke termijn blijkt wordt de situatie na 1 jaar heroverwogen.

8.2 Zorgtaken

Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn, kan het college in individuele gevallen tijdelijk ontheffing verlenen van een verplichting als bedoeld in artikel 9 eerste lid sub a en c van de Participatiewet.

Zorgtaken kunnen als dringende redenen worden aangemerkt. De gemeente moet dan nog wel bezien of er geen andere voorzieningen zijn, bijvoorbeeld via het persoonsgebonden budget.

Uitkeringsgerechtigden die de zorg hebben voor zieke/anderszins hulpbehoevende bloed- of aanverwanten tot de 1e graad kunnen een beroep doen op het college een voorziening in te stellen die betrokkene in staat stelt alsnog deel te nemen aan het arbeidsproces dan wel in gevallen waarin geen andere vorm van zorg mogelijk is voor de duur van de zorgtaak gehele of gedeeltelijke ontheffing van de arbeidsplicht verlenen.

8.3 Zorgtaken alleenstaande ouder met kinderen tot 12 jaar.

De verplichting om algemeen geaccepteerde arbeid te aanvaarden geldt voor de alleenstaande ouder met kinderen tot 12 jaar slechts nadat het college zich genoegzaam heeft overtuigd van de beschikbaarheid van passende kinderopvang, de toepassing van voldoende scholing en de belastbaarheid van betrokkene (artikel 9, lid 4 Participatiewet).

De afweging of een tijdelijke ontheffing wordt verleend zal, altijd individueel gemaakt worden. Hierbij wordt in ieder geval rekening gehouden met:

  • ·

    de aanwezigheid van passende kinderopvang;

  • ·

    de belastbaarheid van de betrokkene, met inschakeling van een keuringsinstantie;

  • ·

    bijzonderheden met betrekking tot de opvoeding van het kind.

Aan betrokkenen kan in ieder geval de verplichting worden opgelegd deel te nemen aan een voorbereidend traject gericht op arbeidsinschakeling (artikel 9, lid 1, onderdeel b Participatiewet).

De inhoud van dit traject zal worden afgestemd op de individuele situatie van betrokkene.

8.4 Ontheffing voor alleenstaande ouders met kinderen tot 5 jaar.

Alleenstaande ouders, die de zorg voor een kind hebben dat de leeftijd van vijf jaar nog niet heeft bereikt, kunnen een verzoek indienen om te worden ontheven van de arbeidsplicht (artikel 9a Participatiewet).

Deze eventuele ontheffing ontslaat hen echter niet van de re-integratieplicht (artikel 9, lid 1, onderdeel b Participatiewet). Het college dient de ouder met een ontheffing op grond van artikel 9a Participatiewet een re-integratietraject aan te bieden in de vorm van een plan van aanpak.

8.5 Langdurig ontbreken van arbeidsmarktperspectief:

Er zijn situaties denkbaar waarin het blijven vasthouden aan de arbeidsverplichting niet langer zinvol is. Hiervan kan bijvoorbeeld sprake zijn indien meerdere partijen arbeidsinschakeling niet meer mogelijk achten.

Op grond van de wet kan nooit een blijvende ontheffing worden verleend. Als blijkt dat er blijvend geen perspectief is op arbeidsinschakeling, wordt zo regelarm mogelijk de tijdelijke ontheffing verlengd.

8.6 Scholing

Uitkeringsgerechtigden kunnen gedurende de periode dat een door het college noodzakelijk geachte opleiding wordt gevolgd vrij worden gesteld van sollicitatieverplichtingen. Deze vrijstelling kan maximaal worden verleend voor de duur en de omvang die de scholing vergt.

9. Norm
9.1 Kamerhuurder

Bij het vaststellen of er in situaties van kamerhuur of kamerverhuur sprake is van een commerciële relatie als bedoeld in artikel 22a, vierde lid onder a en b van de Participatiewet, dienen de volgende voorwaarden getoetst te worden:

  • a.

    het verhuren van een kamer door de kamerverhuurder of het betrekken van een eigen kamer door de kamerhuurder;

  • b.

    een volledig ingevulde en ondertekende kamerhuurovereenkomst naar het model van de afdeling Inkomen is overgelegd;

  • c.

    een bewijsstuk is overgelegd dat de onderhuur rechtmatig plaatsvindt;

  • d.

    het kamerhuurbedrag bedraagt minimaal 20% van het netto minimumloon (Gehuwdennorm, artikel 21 lid b van de wet);

  • e.

    het kamerhuurbedrag wordt maandelijks door de kamerhuurder aan de kamerverhuurder overgemaakt door overschrijving van de bankrekening op naam van de kamerhuurder naar een bankrekening op naam van de kamerverhuurder.

9.2 Co-ouderschap

Als co-ouder wordt aangemerkt de alleenstaande welke structureel een deel van de feitelijke verzorging voor een of meer kinderen verricht. De afspraken over gedeelde zorg dienen formeel te zijn vastgelegd in een door de rechtbank vastgesteld echtscheidingsconvenant, ouderschapsplan en/ of co-oudercontract.

9.3 Bijstand aan kinderen van minderjarigen

Op basis van artikel 18 eerste lid van de wet wordt aan een kind van een minderjarige alleenstaande ouder die bij diens ouders inwoont, een Participatiewetuitkering verstrekt, ter hoogte van het verschil tussen de norm voor gehuwden met ten laste komende kinderen (artikel 20, tweede lid onder a van de wet) en de norm voor gehuwden zonder ten laste komende kinderen (artikel 20, eerste lid onder a van de wet).

9.4 Verlaging norm o.g.v. woonsituatie
  • 1.

    Op grond van artikel 27 van de Participatiewet, stelt het college de norm van de belanghebbende die ouder is dan 21 jaar, lager vast, indien de belanghebbende:

    • a.

      lagere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan heeft dan waarin de norm voorziet, als gevolg van bewoning van een woning waaraan geen woonkosten verbonden zijn;

    • b.

      geen woning wordt aangehouden.

  • 2.

    De verlaging, als bedoeld in het eerste lid, bedraagt 20% van de norm.

9.5 Norm schoolverlaters 21/22 jarigen

Het college maakt geen gebruik van de wettelijke mogelijkheid als bedoeld in artikel 28 van de Participatiewet, om de norm, voor de belanghebbende die recent de deelname aan beroepsopleiding of onderwijs heeft beëindigd, lager vast te stellen.

9. Terugvordering
9.1 Terugvordering
  • 1.

    Indien het college een aangeboden voorziening of ondersteuning voortijdig beëindigt omdat de deelnemer de hieraan verbonden verplichtingen verwijtbaar niet nakomt, kan het college de gemaakte kosten van de voorzieningen of ondersteuning terugvorderen op grond van artikel 6:203 BW.

  • 2.

    De terug- en invordering van de in het eerste lid van dit artikel genoemde kosten vinden plaats in overeenstemming met de Beleidsregels terug- en invordering 2015.

10. Slotbepalingen
10.1 Citeertitel

Deze beleidsregels worden aangehaald als de “Beleidsregels re-integratie 2015”.

10.2 Inwerkingtreding
  • 1.

    Deze beleidsregels treden in werking op 1 januari 2015.

  • 2.

    Alle voor 1 januari 2015 ingediende en geregistreerde schriftelijke aanvragen om een voorziening zoals genoemd in de bovengenoemde beleidsregels worden behandeld zoals in dat beleid is bepaald. Nieuwe aanvragen die worden ingediend op of na 1 januari 2015, worden afgehandeld op basis van deze beleidsregels.

10.3 Hardheidsclausule

In die gevallen waarin deze uitvoeringsregels niet voorzien beslissen burgemeester en wethouders.

 

 

 

 

Vastgesteld door burgemeester en wethouders van de gemeente Schouwen-Duiveland op 25 november 2014,

Burgemeester en wethouders van Schouwen-Duiveland,

 

 

M.K. van den Heuvel

G.C.G.M. Rabelink

secretaris

burgemeester