Organisatie | Zwijndrecht |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Algemene subsidieverordening gemeente Zwijndrecht 2015 |
Citeertitel | Algemene subsidieverordening Zwijndrecht 2015 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
Geen
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
22-05-2015 | 01-01-2015 | Nieuwe regeling | 04-03-2014 | 2014-12020 |
De raad van de gemeente Zwijndrecht;
Overwegende dat het noodzakelijk is een nieuwe Algemene subsidieverordening vast te stellen;
gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders 4 februari 2014 nummer 2014-12020;
gelet op artikel 149 van de Gemeentewet;
besluit vast te stellen de Algemene subsidieverordening gemeente Zwijndrecht 2015:
Artikel 1 Begripsomschrijvingen
In deze verordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
- algemene groepsvrijstellingsverordening: verordening (EG) nr. 800/2008 van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 6 augustus 2008. Decentrale overheden kunnen onder de Algemene Groepsvrijstellingsverordening (AGVV) belangrijke steuncategorieën vrijstellen van het aanmelden van staatssteun. De AGVV is alleen van toepassing op subsidies, rentesubsidies, leningen (alleen onder bepaalde voorwaarden) en garantieregelingen en biedt veel steunmogelijkheden voor het MKB. Voor grote ondernemingen vallen categorieën zoals milieu- en O&O&I-steun onder de AGVV.
- de-minimisverordening: verordening (EG) nr. 1998/2006 van de Commissie van Europese Gemeenschappen van 15 december 2006. Decentrale overheden mogen over een periode van drie belastingjaren één onderneming tot € 200.000,= steunen, in welke vorm dan ook. Dit is de-minimis steun. Voor de landbouw-, visserij- en vervoerssector gelden lagere drempels. De steun moet transparant zijn: de hoogte van de de-minimissteun moet vooraf precies kunnen worden berekend, zonder dat er een risicoanalyse wordt uitgevoerd. De vrijstellingsverordening is ook van toepassing op de afzet en verwerking van landbouwproducten en op de vervoerssector. Uitgesloten van de-minimissteun zijn:
- De aankoop van vervoersmiddelen voor vrachtverkeer over de weg (vrachtwagens);
- Exportsteun en steun waardoor binnenlandse producten ten opzichte van importproducten worden bevoordeeld;
- De sector wegvervoer (eigen drempel van € 100.000,=); - De primaire productie van landbouwproducten (eigen drempel van € 7.500,=);
- De visserijsector (eigen drempel van € 30.000,=).
- Europees steunkader: een mededeling, richtsnoer, kaderregeling, besluit of vrijstellingsverordening op het gebied van staatssteun die de Europese Commissie of de Raad van de Europese Unie, gelet op de artikelen 106, derde lid , 107, 108 en 109 van het Verdrag heeft vastgesteld;
- Verdrag: Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie.
Deze verordening is van toepassing op de verstrekking van subsidies door burgemeester en wethouders, met uitzondering van subsidies waarvoor bij afzonderlijke verordening een uitputtende regeling is getroffen en subsidies als bedoeld in artikel 4:23, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (subsidies waarvoor geen wettelijke grondslag nodig is).
Burgemeester en wethouders stellen bij nadere regeling (hierna te noemen: subsidieregeling) vast welke activiteiten in aanmerking kunnen komen voor subsidie. Voor zover van toepassing, wordt hierin tevens bepaald welke doelgroepen voor subsidie in aanmerking komen, hoe de subsidie wordt berekend en hoe de subsidiebedragen worden uitbetaald.
Voor zover dit niet is bepaald bij de subsidieregeling, wordt bij de verleningbeschikking vermeld op welke wijze de subsidieontvanger de besteding van de subsidie dient te verantwoorden.
Artikel 13 Aan een subsidie te verbinden bijzondere verplichtingen
Bij subsidies hoger dan € 75.000, verleend voor activiteiten die meer dan een jaar in beslag nemen, kan de verplichting worden opgelegd tot het tussentijds afleggen van rekening en verantwoording over de tot dan verrichte activiteiten en de daaraan verbonden uitgaven en inkomsten. De verantwoording wordt niet vaker dan één keer per jaar verlangd.
Artikel 14 Eindverantwoording subsidies tot en met € 5.000
Bij een ambtshalve vaststelling als bedoeld in het vorige lid kan de aanvrager worden verplicht om op de daarbij aangegeven wijze aan te tonen dat de activiteiten waarvoor de subsidie wordt verstrekt, zijn verricht en dat is voldaan aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen. In dat geval vindt de vaststelling plaats binnen acht weken nadat de gevraagde inlichtingen zijn verstrekt.
Artikel 15 Eindverantwoording subsidies tussen € 5.000 en € 75.000
De aanvraag bevat een inhoudelijk verslag waaruit blijkt in hoeverre de gesubsidieerde activiteiten zijn verricht. Tevens legt de aanvrager rekening en verantwoording af over de aan de activiteiten verbonden uitgaven en inkomsten, voor zover deze voor de vaststelling van de subsidie van belang zijn.
Artikel 17 Subsidievaststelling
Als een aanvraag tot subsidievaststelling niet voor het tijdstip, bedoeld in de artikelen 14, eerste lid en 15, eerste lid, aanhef en onder a, b of c, is ingediend, kunnen burgemeester en wethouders de subsidieontvanger schriftelijk een nieuwe termijn stellen. Wordt de aanvraag niet binnen deze termijn ingediend dan kan dit tot gevolg hebben dat de subsidie, op grond van artikel 4:44, lid 4 van de Algemene wet bestuursrecht, ambtshalve wordt vastgesteld en het subsidiebedrag (deels) wordt teruggevorderd.
Burgemeester en wethouders kunnen deze verordening, met uitzondering van de artikelen 2, 3 en 4, in individuele gevallen buiten toepassing laten of daarvan afwijken voor zover de toepassing van die bepalingen voor de subsidieaanvrager of -ontvanger gevolgen zou hebben die onevenredig zijn in verhouding tot de met de betrokken bepalingen te dienen doelen.
Artikel 1. Begripsomschrijvingen
- algemene groepsvrijstellingsverordening: verordening (EG) nr. 800/2008 van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 6 augustus 2008. waarbij bepaalde categorieën steun op grond van de artikelen 87 en 88 van het Verdrag met de gemeenschappelijke markt verenigbaar worden verklaard („de algemene groepsvrijstellingsverordening”) (PbEU L 214/3) , dan wel later daarvoor in de plaats tredende Europese regelgeving.
- de-minimisverordening: verordening (EG) nr. 1998/2006 van de Commissie van Europese Gemeenschappen van 15 december 2006 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het Verdrag op de-minimissteun (PbEU L379/5), verordening (EG) nr. 1535/2007 van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 20 december 2007 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het Verdrag op de-minimissteun in de landbouwproductiesector (PbEU L 337/35) en verordening (EG) nr. 875/2007 van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 24 juli 2007 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het Verdrag op de-minimissteun in de visserijsector en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1860/2004 (PbEU L 193/6) , dan wel later daarvoor in de plaats tredende Europese regelgeving.
Met het eerste lid krijgt het college de bevoegdheid toegewezen om te besluiten over het verstrekken van subsidies waarop de Algemene subsidieverordening (hierna: ASV) van toepassing is. Dit betreft in beginsel alle subsidies, met uitzondering van subsidies waarvoor bij afzonderlijke verordening een uitputtende regeling is getroffen en subsidies waar overeenkomstig artikel 4:23, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht geen wettelijke grondslag nodig is.
Ten aanzien van subsidies waarvoor overeenkomstig artikel 4:23, derde lid, van de Awb geen wettelijke grondslag nodig is (zoals bijvoorbeeld incidentele subsidies) is de ASV in beginsel niet van toepassing. Dit lid geeft het college de bevoegdheid om de ASV (deels) van toepassing te verklaren als daartoe aanleiding bestaat.
Met dit artikel verplicht de raad het college om in nadere regels, hier en verder subsidieregeling genoemd, de te subsidiëren activiteiten te bepalen. Voor zover het college iets wenst te regelen met betrekking tot de doelgroepen die voor subsidie in aanmerking komen, de berekening van de subsidie en de wijze van uitbetalen, dient dit eveneens in de subsidieregeling te gebeuren.
In andere artikelen van ASV worden andere bevoegdheden gedelegeerd die betrekking hebben op de inhoud van de subsidieregeling: het afwijken van termijnen, het verbinden van bepaalde verplichtingen aan de subsidie, de wijze van verdelen van het subsidieplafond.
Artikel 4. Europees steunkader
Om subsidies onder een Europees steunkader te brengen moet de subsidie op het toepasselijke steunkader worden toegesneden. Daarbij kan het nodig zijn dat er afgeweken wordt van de ASV, of dat deze aangevuld wordt. Het eerste lid maakt het college daartoe bevoegd.
Het tweede en derde lid zijn een uitvloeisel van de eis van de Europese Commissie dat in subsidieregelingen en -beschikkingen die gebruik maken van het Europees steunkader, het toepasselijke kader expliciet wordt vermeld.
Als sprake is van steun die valt onder een Europees steunkader, kunnen uiteraard alleen de activiteiten, doelstellingen, resultaten en kosten voor subsidie in aanmerking komen voor zover die voldoen aan de eisen en voorwaarden van het betreffende steunkader (lid 4). Net goed als dat bij subsidies waarop de de-minimisverordening van toepassing is, ondernemingen alleen in aanmerking komen voor subsidies die voldoen aan de voorwaarden van de de-minimisverordening (lid 5).
Artikel 5. Subsidieplafond en begrotingsvoorbehoud
De raad stelt de subsidieplafonds vast (lid 1). Vervolgens bepaalt het college bij de subsidieregeling de wijze van verdelen (tweede lid in combinatie met artikel 4:26, tweede lid, van de Awb). Bij de bekendmaking van de subsidieplafonds door de raad wordt er, indien van toepassing, gewezen op de mogelijkheid dat het subsidieplafond verlaagd kan worden (derde en vierde lid).
Het college, dat via artikel 2 de bevoegdheid gedelegeerd heeft gekregen om te besluiten over het verstrekken van subsidies, is verder verplicht – in lijn met de mogelijkheid van artikel 4:34, eerste lid, van de Awb – (in bepaalde gevallen) om bij het gebruik maken van deze gedelegeerde bevoegdheid een begrotingsvoorbehoud te maken (vijfde lid).
Artikel 6. Aanvraag kern Heerjansdam
Behoeft geen nadere toelichting.
In het eerste lid is bepaald dat een aanvraag voor subsidie schriftelijk dient te worden gedaan. Met ‘schriftelijk’ is meer bedoeld dan ‘op papier geschreven’. Zo kan een aanvraag ook digitaal worden gedaan, mits het college het door hem vastgestelde formulier ook in digitale vorm beschikbaar heeft gesteld. Daarnaast moet het formulier ook ondertekend kunnen worden, aangezien een ondertekende aanvraag benodigd is. In het tweede en derde lid is bepaald welke stukken en gegevens bij de aanvraag overlegd dienen te worden.
Bij de subsidieregeling kan het college besluiten hiervan af te wijken (vierde lid).
De aanvraagtermijnen zijn afhankelijk van het soort subsidie. Er wordt onderscheid gemaakt tussen subsidies die per kalenderjaar of per boekjaar worden verstrekt, en incidentele subsidies. Bij de subsidieregeling kan het college besluiten af te wijken van de aanvraagtermijnen die vastgesteld zijn in het eerste tot en met derde lid (vierde lid).
Hier worden de termijnen gegeven waarbinnen het college gehouden is te beslissen op een aanvraag voor subsidie. In de Awb staan geen strikte beslistermijnen op een aanvraag om subsidie. Ook hierbij is onderscheid gemaakt tussen subsidies per kalenderjaar of boekjaar, en andere. Bij de subsidieregeling kan het college besluiten af te wijken van de beslistermijnen die vastgesteld zijn in het eerste en tweede lid (derde lid).
Artikel 10. Weigering- en intrekkinggronden
In het eerste lid worden de algemeen geldende weigeringgronden van artikelen 4:25, tweede lid, en 4:35 van de Awb, met nadere verplichte gronden aangevuld.
Ondanks dat er sprake is van staatssteun is het soms mogelijk om steun te verstrekken op basis van een vrijstelling. Als dat niet mogelijk is, kan goedkeuring van de Europese Commissie gevraagd worden via een formele melding. Als de Europese Commissie de steun echter niet goedkeurt, dan moet het college overgaan tot weigering (vandaar de verplichte weigeringgrond onder a). In aanvulling daarop wordt met onderdeel b bepaald dat ondernemingen waartegen een terugvorderingactie loopt niet in aanmerking komen voor subsidie.
In het tweede lid zijn nog enkele facultatieve weigeringgronden opgenomen. Het college kan in deze gevallen weigeren, maar is daartoe niet verplicht.
Onderdeel f betreft het geval dat de aanvrager van een subsidie de toets van de Wet bevordering integriteitbeoordelingen door het openbaar bestuur (hierna: Wet Bibob) niet kan doorstaan. Bij deze weigeringgrond is niet van belang of de activiteiten waarvoor subsidie wordt gevraagd op zichzelf beoordeeld subsidiabel zijn. Het gaat hierbij louter om de integriteit van de persoon dan wel rechtspersoon van de aanvrager aan wie het college op grond van de Wet Bibob geen subsidie wenst te verlenen. Naast subsidie weigeren, kan het college in dergelijke gevallen ook een reeds verleende en vastgestelde subsidies intrekken (derde lid).
Onderdeel i ten slotte geeft het college de bevoegdheid in de subsidieregeling nog andere weigeringgronden op te nemen, bijvoorbeeld weigeringgronden die specifiek met de te subsidiëren activiteiten samenhangen.
Behoeft geen nadere toelichting.
Artikel 12. Algemene verplichtingen van subsidieontvanger
Dit artikel bevat een meldingsplicht (eerste lid) en informatieplicht (tweede lid) die voor alle subsidieontvangers geldt.
Artikel 13. Aan een subsidie te verbinden bijzondere verplichtingen
Dit artikel bevat een aanvullende bevoegdheidsgrondslag voor het college om aan de subsidie bepaalde ’bijzondere‘ verplichtingen te verbinden, in aanvulling op wat reeds mogelijk is direct op grond van de Awb (zie artikel 4:37 van de Awb).
De artikelen 4:38 en 4:39 van de Awb maken het verder mogelijk om nog andere verplichtingen aan een subsidie te verbinden, als de verordening daarvoor een grondslag biedt. Die grondslag is in artikel 10 gegeven met betrekking tot verplichtingen in het kader van het beheer en gebruik van datgene wat met de subsidie tot stand is gebracht.
Artikel 14. Eindverantwoording subsidies tot en met € 5.000
Kenmerkend voor subsidies tot en met € 5.000 is dat deze op basis van vertrouwen worden verleend; er wordt niet meer standaard om verantwoording gevraagd. In plaats daarvan geldt een actieve meldingsplicht voor de subsidieontvanger bij niet nakoming van de voorwaarden (zie artikel 9). Achteraf kan een risicogeoriënteerde controle plaatsvinden bij de subsidieontvanger.
Verder wordt het voorschot in één termijn verstrekt en hoeft de subsidieontvanger geen aanvraag voor subsidievaststelling (verantwoording) in te dienen. Hierdoor kunnen de lasten voor zowel de subsidieaanvrager als de subsidieverstrekker worden bespaard.
In het geval van verlening, gevolgd door ambtshalve vaststelling (eerste lid), wordt in de subsidiebeschikking vermeld wanneer de gesubsidieerde activiteiten moeten zijn verricht. De subsidie wordt vervolgens, binnen een nader bepaalde termijn ambtshalve vastgesteld door de subsidieverstrekker. In het tweede lid is een afwijkende termijn opgenomen voor situaties waarin speciale rapportageverplichtingen worden opgelegd.
Artikel 15. Eindverantwoording subsidies tussen € 5.000 en € 75.000
In dit artikel is bepaald op welke wijze subsidieontvangers subsidie tussen € 5.000 en
€ 75.000 aan het college dienen te verantwoorden; er dient een aanvraag tot vaststelling ingediend te worden (eerste lid), deze bevat een inhoudelijk verslag waaruit blijkt in hoeverre de gesubsidieerde activiteiten zijn verricht en tevens legt de aanvrager rekening en verantwoording af over de aan de activiteiten verbonden uitgaven en inkomsten, voor zover deze voor de vaststelling van de subsidie van belang zijn (tweede lid). Ingevolge artikel 8 wordt de wijze van verantwoording al bij het besluit tot verlening van de subsidie aan de subsidieontvanger bekend gemaakt.
Met betrekking tot het inhoudelijk verslag kan vooraf bij de subsidieverlening al zijn aangegeven op welke manieren het aantonen kan plaatsvinden. Er kunnen daarbij verschillende instrumenten worden gebruikt, zoals bestuurs- en activiteitenverslagen, een managementverklaring, een deskundigenverklaring of andere bewijsstukken (bijvoorbeeld een publicatie), enz. Het verslag kan ook bestaan uit een algemeen jaarverslag van een rechtspersoon. Het gaat er om dat duidelijk is dat de verkregen subsidie is aangewend voor het doel waarvoor de subsidie werd verstrekt. Voorts kan het college, overeenkomstig het derde lid, in de subsidieregeling aangeven andere bewijsmiddelen te verlangen dan een inhoudelijk verslag.
Artikel 16. Eindverantwoording subsidies van meer dan € 75.000
Bij subsidies vanaf € 75.000 wordt uitgegaan van de traditionele afrekening van subsidies; op basis van gerealiseerde kosten en baten. De vaststelling van de subsidie vindt plaats op basis van uitgevoerde activiteiten en gerealiseerde kosten. Het derde lid biedt de basis om in de subsidieregeling te bepalen dat er ook andere, waaronder minder, gegevens gevraagd worden.
Artikel 17. Subsidievaststelling
Het eerste lid bevat – overeenkomstig artikel 4:13 van de Awb – de termijn waarbinnen de beschikking gegeven dient te worden. Het merendeel van de aanvragen zal binnen deze beslistermijn kunnen worden afgehandeld. Meer ingewikkelde aanvragen vergen soms meer tijd. De verdaging van de beslistermijn – voor de duur van ten hoogste de in het tweede lid nader bepaalde termijn – biedt dan uitkomst.
In de hardheidsclausule is aangegeven op welke onderdelen van de regeling deze clausule van toepassing is. De te treffen voorziening, die niet in de verordening is voorzien, dient altijd binnen de doelstellingen van de subsidie te passen.