Organisatie | Veere |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Verordening inzake het kamperen buiten reguliere kampeerterreinen, aan te duiden als de Kampeerverordening 2015 |
Citeertitel | Verordening inzake het kamperen buiten reguliere kampeerterreinen, aan te duiden als de Kampeerverordening 2015 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | bestuur en recht |
Eigen onderwerp | Kampeerverordening 2015 |
Geen
Artikel 147 van de Gemeentewet
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
18-06-2015 | 03-10-2019 | Nieuwe regeling | 11-06-2015 GVOP, 17 juni 2015 | 15b.01565 |
Artikel 1 - Algemene begripsbepalingen
In deze verordening wordt verstaan onder:
kleinschalig kampeerterrein: een terrein of plaats gelegen op een (voormalig) agrarisch bouwvlak en/of op direct daaraan grenzende volgens het bestemmingsplan Buitengebied als agrarisch bestemde gronden, geheel of gedeeltelijk ingericht, en blijkens die inrichting bestemd, om daarop gelegenheid te geven tot het plaatsen, of geplaatst houden van kampeermiddelen ten behoeve van recreatief nachtverblijf door personen die hun hoofdverblijf elders hebben, met maximaal 25 standplaatsen.
landschapscamping: een terrein of plaats behorend bij een agrarisch bedrijf en/of direct daaraan grenzende volgens het bestemmingsplan Buitengebied als agrarisch bestemde gronden, geheel of gedeeltelijk ingericht, en blijkens die inrichting bestemd, om daarop gelegenheid te geven tot het plaatsen, of geplaatst houden van kampeermiddelen ten behoeve van recreatief nachtverblijf door personen die hun hoofdverblijf elders hebben, met maximaal 60 standplaatsen.
Artikel 2 - Vergunningplicht kleinschalig kamperen (kampeervergunning);
Indien in verband met de aanvraag tot uitbreiding een omgevingsvergunning is vereist, wordt de aanvraag ter verkrijging van een kampeervergunning aangehouden tot het moment dat de omgevingsvergunning is verleend, of, indien de omgevingsvergunning is geweigerd, binnen 6 weken na het weigeren van de omgevingsvergunning geen bezwaar of beroep is ingesteld dan wel, indien zodanig bezwaar of beroep wel is ingesteld, tegen het besluit tot weigering tevens een verzoek om voorlopige voorziening is ingesteld en dat verzoek is afgewezen.
Indien een tijdelijke kampeervergunning is verleend, kan de aanvrager een verzoek indienen tot verkrijging van een kampeervergunning voor onbepaalde tijd. Als aan de voorwaarden verbonden aan de tijdelijke kampeervergunning is voldaan, verleent het college de kampeervergunning. Het derde lid van dit artikel is van overeenkomstige toepassing.
Artikel 4 – Vergunningplicht landschapscampings
De aanvraag wordt aangehouden vanaf het moment dat het college besluit toepassing te geven aan de bevoegdheid als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid, onder a van de Wet ruimtelijke ordening, tot het moment dat besloten is het bestemmingsplan te wijzigen, of, indien zodanige wijziging is geweigerd, binnen 6 weken na de weigering geen beroep is ingesteld dan wel, indien zodanig beroep wel is ingesteld, tegen het besluit tot weigering tevens een verzoek om voorlopige voorziening is ingesteld en dat verzoek is afgewezen.
Artikel 6 – Kamperen in het kader van een evenement
Het college kan van het verbod gesteld in artikel 2, eerste lid, en artikel 4, eerste lid, van de verordening ontheffing verlenen tot het plaatsen en gebruiken van kampeermiddelen, indien sprake is van een evenement zoals bedoeld in artikel 2:24 van de Algemene Plaatselijke Verordening, gedurende een in de ontheffing aangegeven, aaneengesloten periode.
Voor het wijzigen van de tenaamstelling van een vergunning als bedoeld in artikel 2, eerste lid, en artikel 4, eerste lid, dient de vergunninghouder tenminste twee maanden voor de beoogde wijziging bij het college een verzoek in, onder vermelding van de bij nadere regels en beleidsregels aangegeven gegevens.
Wijziging van de tenaamstelling van een vergunning als bedoeld in het tweede lid vindt slechts plaats aan de eigenaar van de woning, welke volgens het bestemmingsplan Buitengebied aanwezig is op en behoort bij het (voormalig) agrarisch bouwvlak. Artikel 2, negende tot en met elfde lid, is van overeenkomstige toepassing.
Bij wijziging van de tenaamstelling van een vergunning die is verleend voor de inwerkingtreding van de Kampeerverordening 2013 mogen de op dat moment bestaande afwijkingen ten opzichte van de eisen als gesteld in en krachtens artikel 2 en artikel 4 van deze verordening niet worden vergroot. De aanvrager moet dit aantonen.
Artikel 12 - Overgangsbepalingen
Kampeervergunningen en kampeerontheffingen voor het exploiteren van een kleinschalig kampeerterrein, verleend voor het tijdstip van inwerkingtreding van de Kampeerverordening 2013 gelden als kampeervergunning in de zin van artikel 2, eerste lid, voor zover de op het moment van inwerkingtreding van deze verordening bestaande afwijking ten opzichte van de eisen als gesteld in artikel 2 niet wordt vergroot.
Vergunningen voor het exploiteren van een landschapscamping, verleend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening, gelden als vergunning in de zin van artikel 4, eerste lid, voor zover de op het moment van inwerkingtreding van deze verordening bestaande afwijking ten opzichte van de eisen als gesteld in artikel 4 niet wordt vergroot. Artikel 8 is van overeenkomstige toepassing.
Aanvragen voor kampeervergunningen en kampeerontheffingen voor het exploiteren van een kleinschalig kampeerterrein, welke met toepassing van de Kampeerverordening 2013 niet rechtsgeldig konden worden verleend als gevolg van vernietiging van delen van het Bestemmingsplan buitengebied, zoals vastgesteld op 30 mei 2013, worden behandeld als aanvragen, gedaan voor de toepassing van deze verordening.
Vergunningen of anderszins door het bevoegd gezag gegeven toestemmingen voor andere vormen van kamperen bij (voormalige) agrarische bedrijven, die niet vallen onder het eerste en tweede lid van dit artikel, blijven van kracht onder de voorwaarden en nadere eisen waaronder deze zijn verleend. Artikel 8 is van overeenkomstige toepassing.
Bijlage Nadere regels en beleidsregels
met betrekking tot het in behandeling nemen, de verdeling, intrekking en overdracht van vergunningen als bedoeld in de Kampeerverordening 2015
Artikel 2 – De procedure voor kleinschalige kampeerterreinen
Artikel 3 – De vaststelling van het aantal uit te geven standplaatsen
Artikel 4 – De procedure voor landschapscampings
Indien er geen reden is de aanvraag te weigeren en het aantal op grond van het eerste tot en met het tweede lid van deze regels in behandeling genomen aanvragen ten opzichte van het aantal op grond van artikel 4, tweede lid, van de verordening nog te verlenen vergunningen gelijk of hoger is, wordt de beslissing op de aanvraag aangehouden tot het moment op de hiervoor bedoelde aanvragen is beslist.
Artikel 5 – Overdracht van vergunningen
Artikel 6 – Intrekken van vergunningen
Een vergunning kan worden ingetrokken of tijdelijk geheel dan wel gedeeltelijk worden opgeschort als in een jaar tenminste drie maal een boete is opgelegd als bedoeld in artikel 10, tweede lid van de verordening en overschrijding van het maximale aantal toegestane kampeermiddelen niettemin voortduurt. De duur van de tijdelijke intrekking wordt gerelateerd aan aard en ernst van de overtreding.
Deze nadere regels en beleidsregels treden in werking tegelijk met de Kampeerverordening 2015.
Burgemeester en wethouders van Veere,
Bijlage Kampeerverordening 2015– Toelichting
De uitgangspunten van het kampeerbeleid zijn neergelegd in de kadernotitie ‘kleinschalig kamperen Veere 2012-2017’, welke door de gemeenteraad op 15 december 2011 is vastgesteld. Voor wat betreft het doel en de noodzaak van deze verordening volgt dit dan ook primair uit de kadernotitie en de bijbehorende nota van toelichting. De kadernotitie is daarom als bijlage aan deze toelichting gehecht.
De Kampeerverordening vormt samen met het bestemmingsplan Buitengebied de juridische uitwerking van de beleidsuitgangspunten uit de kadernotitie. Het bestemmingsplan Buitengebied regelt de ruimtelijk relevante aspecten van het kampeerbeleid. Voor een uitwerking van deze aspecten wordt op deze plaats dan ook verwezen naar het bestemmingsplan Buitengebied. De ruimtelijke criteria waaronder de vestiging en de exploitatie van een kleinschalig kampeerterrein en een landschapscamping wordt toegestaan, vormen een limitatieve toetsingsgrond bij de beoordeling van een aanvraag ter verkrijging van een vergunning op grond van de kampeerverordening (zie hiertoe de toelichting bij artikel 2, tweede lid en artikel 4, derde lid).
Het doel van deze verordening is niet alleen om de niet planologische beleidsuitgangspunten van het kleinschalig kamperen juridisch te borgen, maar tevens om te komen tot deregulering en administratieve lastenverlichting. Het onderscheid tussen regulier kamperen en het kleinschalig kampeerproduct blijft daarbij gehandhaafd. Daarnaast is een toename van het aantal standplaatsen gezien de krimpende kampeermarkt ongewenst, aangezien een (ongelimiteerde) toename van het aanbod tot een kwalitatieve verschraling kan leiden.
Het is echter niet alleen een krimpende kampeermarkt die leidt tot de noodzaak om het kleinschalig kamperen en de landschapscampings te quoteren. Ook het argument van een goede ruimtelijke ordening speelt hierbij een belangrijke rol. Vanwege het behoud en de bescherming van het kwetsbare landschap, dat immers het belangrijkste kapitaal vormt van de gemeente Veere, is beperking van het aantal kleinschalige kampeerterreinen aangewezen. Daarnaast is een overconcentratie van kleinschalige kampeerterreinen in een bepaald gebied met het oog op het landschappelijk draagvlak en de mobiliteit ongewenst. Bovendien wordt met quotering invulling gegeven aan de Structuurvisie Veere 2025 en het provinciale Omgevingsplan 2012-2018, waarin naar consolidering van het aantal bestaande kampeerplaatsen gestreefd wordt. Het bestemmingsplan Buitengebied geeft de ruimtelijke criteria aan, waaraan aanvragen om een kampeervergunning worden getoetst.
De gemeenteraad heeft gelet op de hiervoor genoemde argumenten een bovengrens vastgesteld ten aanzien van het totaal aantal standplaatsen binnen het grondgebied van de gemeente. Die bovengrens kan alleen worden gehandhaafd via een stelsel van kampeervergunningen voor kleinschalige kampeerterreinen. Ten aanzien van landschapscampings geldt een soortgelijk vergunningenstelsel, met dien verstande dat alleen een limiet is gesteld aan het aantal uit te geven vergunningen. Binnen de door de gemeenteraad vastgestelde kaders wordt de kampeerondernemer vervolgens zoveel mogelijk vrijheid van ondernemen geboden.
Deze verordening heeft als onderwerp het kamperen buiten de in het bestemmingsplan als zodanig bestemde reguliere kampeerterreinen. De verordening heeft geen betrekking op het kamperen op de openbare weg of bij de eigen woning, aangezien op beide gevallen (het nieuwe) artikel 4:18 van de Algemene Plaatselijke Verordening van toepassing is. De Verordening kleinschalig kamperen Veere 2008 bevatte met betrekking tot dit onderwerp nog wel een bepaling. De betreffende bepaling is in de Kampeerverordening 2013 komen te vervallen.
De Kampeerverordening 2013 kende een zorgvuldig voorbereidingstraject. De Verordening kleinschalig kamperen gemeente Veere 2008 is begin 2011 geëvalueerd met onder meer een representatieve vertegenwoordiging van de kampeerondernemers en andere direct betrokken instanties. Naar aanleiding van deze evaluatie is de Kadernotitie kleinschalig kamperen Veere 2012-2017 op 15 december 2011 door de gemeenteraad vastgesteld. Ter uitwerking van de kadernotitie is een concept Kampeerverordening opgesteld, die conform de Inspraakverordening ter inzage heeft gelegen van 15 november 2012 tot en met 27 december 2012. Tijdens de inspraakperiode is met de kampeersector als aanvulling op de terinzagelegging de concept kampeerverordening doorgesproken in een nader overleg. De ontvangen inspraakreacties, voor zover zij betrekking hebben op de Kampeerverordening als zodanig, zijn verwerkt in de nota van zienswijzen, welke als bijlage bij de toelichting Kampeerverordening 2013 was gevoegd.
Bij het opstellen van deze kampeerverordening is, zoals ook bij de opstelling van de Kampeerverordening 2013, een extern juridisch deskundige op het gebied van wetgevingstechniek geconsulteerd, de heer mr. W.E.H. Sloots.
Hieronder wordt voor zover noodzakelijk de verordening per artikel(lid) toegelicht.
Helder omschreven begripsbepalingen zijn van groot belang voor de handhaafbaarheid van de verordening. Daarnaast zorgen ze voor homogeniteit in de tekst. Het bestemmingsplan Buitengebied bevat gelijkluidende definities.
Er is voor gekozen het begrip ‘stacaravan’ niet meer afzonderlijk te omschrijven. In plaats daarvan wordt gewerkt met het begrip ‘kampeermiddel’. In de praktijk wordt steeds vaker gebruik gemaakt van alternatieve recreatieve onderkomens, zoals lodges, boerenbedtenten, tipi’s etc. Deze kampeermiddelen onderscheiden zich van vaste kampeermiddelen doordat zij buiten het kampeerseizoen van het kampeerterrein (moeten) zijn verwijderd.
Vaste kampeermiddelen zijn door hun locatiegebonden en permanente karakter vrijwel zonder uitzondering aan te duiden als bouwwerk. Op grond van artikel 3, tweede lid van bijlage II behorend bij het Besluit omgevingsrecht kunnen dergelijke bouwwerken zonder omgevingsvergunning geplaatst worden, mits sprake is van gebruik voor recreatief nachtverblijf. Als recreatief nachtverblijf geldt het gebruik van kampeermiddelen door personen die hun hoofdverblijf elders hebben. Vaste kampeermiddelen mogen buiten het kampeerseizoen op het kampeerterrein blijven staan. Via het verbod op winterkamperen (kamperen buiten het kampeerseizoen) wordt het gebruik ten behoeve van recreatief nachtverblijf gewaarborgd.
Voor iedere uitbreiding van een kleinschalig kampeerterrein is ongeacht het aantal standplaatsen waarop de uitbreiding betrekking heeft een vergunning nodig op grond van artikel 2, eerste lid van de kampeerverordening. Dit biedt de nodige flexibiliteit ten opzichte van de verordening zoals gold tot de Kampeerverordening 2013, waarin alleen was voorzien in een uitbreiding van 15 naar 25 standplaatsen. Daarnaast valt door deze definitie ook nieuwvestiging van een kleinschalig kampeerterrein onder uitbreiding, en dus onder (dezelfde) vergunningplicht. Uit deze definitie volgt bovendien (gelet op de samenhang met het eerste lid), dat nieuwvestiging mogelijk is tot en met 25 standplaatsen ineens.
Artikel 2 roept een vergunningplicht in het leven voor kleinschalige kampeerterreinen. Deze vergunningplicht is om twee redenen noodzakelijk. In de eerste plaats kan langs deze weg toezicht en handhaving worden uitgeoefend op de (wijze van) exploitatie van kleinschalige kampeerterreinen. In de tweede plaats kan door het stellen van de vergunningplicht controle worden uitgeoefend op het maximaal aantal standplaatsen binnen de gemeente, zoals vastgesteld door de gemeenteraad. De vergunningplicht ziet zowel op de exploitatie als de uitbreiding van kleinschalige kampeerterreinen. Onder uitbreiding wordt, gelet op artikel 1, zevende lid, ook nieuwvestiging verstaan. Nu het op grond van het bestemmingsplan Buitengebied mogelijk is om zonder meer een kleinschalig kampeerterrein van maximaal 25 standplaatsen te exploiteren (mits wordt voldaan aan de bestemmingsplanvoorschriften), is er niet langer een noodzaak om een ontheffingenstelsel in het leven te roepen voor de uitbreiding van kleinschalige kampeerterreinen. In plaats daarvan kan volstaan worden met de vergunningplicht als bedoeld in het eerste lid.
De technische aspecten van de vergunningprocedure worden geregeld in de door het college vast te stellen nadere regels en beleidsregels, die ingevolge artikel 9 kunnen worden gesteld. Dit komt de overzichtelijkheid en de leesbaarheid van de verordening ten goede. De verordening is immers niet de plaats om aspecten met betrekking tot de procedure en de uitvoering te regelen. In de tweede plaats kan een bijstelling of aanvulling van deze nadere regels, welke op zeker moment als gevolg van voortschrijdend inzicht noodzakelijk kan worden geacht, op die manier eenvoudiger en sneller worden doorgevoerd. Dit neemt niet weg dat ook (de wijziging van) deze nadere regels moeten voldoen aan de algemene beginselen van behoorlijk bestuur.
In het bestemmingsplan Buitengebied zijn de ruimtelijke randvoorwaarden vastgelegd waaraan moet worden voldaan om in aanmerking te komen voor een kampeervergunning op grond van de verordening. De toetsing aan het eerste criterium vindt dus plaats via het bestemmingsplan.
Voor wat betreft het tweede criterium, neergelegd in onderdeel b, geldt dat hierin uitdrukkelijk is vastgelegd dat de aanvrager van een kampeervergunning eigenaar dient te zijn van agrarische grond of de grond in langjarige pacht heeft, welke grond aan dient te sluiten aan het agrarisch bouwvlak. Hiermee wordt gewaarborgd dat de aanvrager op het moment van toetsing zeggenschap heeft en houdt over het gebruik van die gronden en wordt voorkomen dat kleinschalige kampeerterreinen te dicht in de buurt van andere bestemmingen of ontwikkelingen komen te liggen. Onder langjarige pacht wordt verstaan een pachtovereenkomst die is aangegaan voor een pachtperiode van tenminste 5 jaar.
Onderdeel c schrijft voor dat sprake is van een landschappelijke inpassing die voldoet aan de in het bestemmingsplan Buitengebied vastgelegde eisen. Nu er op grond van het bestemmingsplan voor uitbreiding van het kampeerterrein geen nadere ruimtelijke besluitvorming vereist is, dient de voorwaarde van een adequate landschappelijke inpassing alsmede de eisen waaraan die inpassing dient te voldoen te worden afgedwongen langs de weg van de Kampeerverordening, onder verwijzing naar de desbetreffende planvoorschriften.
Onderdeel d regelt de verplichte aanleg van een buffercapaciteit voor alle aanvragers van een kampeervergunning. Ter voorkoming van overbelasting van het lokale rioolstelsel nu en in de toekomst is de tijdelijke opvang van afvalwater op het eigen terrein noodzakelijk. Op het moment dat er weinig aanbod is van afvalwater, zoals in de nachtelijke uren, zal geloosd kunnen worden op het lokale rioolstelsel. Het betreft hier een voortzetting van de bestaande praktijk ten aanzien van de (verplichte) aanleg van een bufferput. Een uitzondering wordt gemaakt voor situaties waarin sprake is van een rechtstreekse aansluiting op de openbare riolering.
Ten aanzien van het laatste criterium, neergelegd in onderdeel e, geldt dat de aanvraag kampeervergunning op grond van het derde lid eveneens wordt geweigerd als honorering van de aanvraag tot een hoger aantal standplaatsen op kleinschalige kampeerterreinen zou leiden dan de door de raad vastgestelde bovengrens van 3.015. In de van deze toelichting deel uitmakende bijlage is het aantal op het moment van vaststelling van de verordening (al dan niet tijdelijk) vergunde standplaatsen op kleinschalige kampeerterreinen weergegeven. De standplaatsen op landschapscampings maken hiervan geen deel uit.
Ondanks de krimpende kampeermarkt blijft er - gezien de unieke geografische ligging en toeristische positie van de gemeente Veere en de hiervoor genoemde planologische argumenten - vanuit juridisch en beleidsmatig oogpunt een behoefte bestaan aan een instrument om een ongebreidelde toename van het aantal standplaatsen te voorkomen. Om die reden is het stellen van een bovengrens aan het totaal aantal standplaatsen in de gemeente Veere noodzakelijk. Er worden daardoor geen nieuwe standplaatsen toegevoegd aan het totaal van het op dit moment toegestane standplaatsen op kleinschalige kampeerterreinen. Hiermee wordt concreet uitvoering gegeven aan het Omgevingsplan Zeeland 2012-2018, dat eveneens uitgaat van een maximering van het huidige aantal standplaatsen. De bovengrens is gesteld op het overeenkomstig de Verordening kleinschalig kamperen 2008 aantal theoretisch uit te geven standplaatsen. De bovengrens wordt daarmee vastgesteld op 171 x 15 + 450 (45 uitbreiders x 10 standplaatsen) = 3.015 standplaatsen. Uit de overzichtslijst blijkt dat er op het moment van vaststellen van de actuele kampeerverordening 161 kampeervergunningen zijn verleend met in totaal 2904 standplaatsen.
Ten behoeve van een transparante besluitvorming dient vanzelfsprekend inzicht te bestaan in de ‘voorraad’ nog uit te geven standplaatsen. Tijdens de behandeling van de kadernotitie is door de gemeenteraad bovendien nadrukkelijk de wens geuit dat handel in kampeervergunningen moet worden voorkomen. De kans dat zonder aanvullende bepalingen een dergelijke handel gaat ontstaan is immers aanwezig, nu het stellen van een bovengrens aan het aantal te vergunnen standplaatsen tot schaarste kan leiden.
Naast een bovengrens aan het aantal uit te geven standplaatsen, wordt ter voorkoming van een versnippering en ongebreidelde toename van het aantal minicampings als zodanig ook een bovengrens aan het aantal uit te geven kampeervergunningen gesteld. Nu het aantal uit te geven standplaatsen is gerelateerd aan het aantal op grond van de eerdere verordening uit te geven standplaatsen, geldt dit ook voor het aantal kampeervergunningen. Om die reden is onder overname van het quotum uit de Verordening kleinschalig kamperen 2008 het maximaal aantal kampeervergunningen op 171 gesteld.
Indien sprake is van één van de weigeringsgronden als vermeld in het tweede lid, wordt de kampeervergunning geweigerd. Dit neemt niet weg dat de kampeervergunning onder voorwaarden kan worden verleend (zie het vijfde lid). Uitzondering op het stelsel van weigeringsgronden in het tweede lid, betreft de situatie waarin het besluit tot intrekking van de kampeervergunning (op initiatief van het college) later wordt herroepen. Met de mogelijkheid van herroeping van een belastend besluit dient immers altijd rekening te worden gehouden. Herstel van de gevolgen van het intrekkingsbesluit (het vervallen van de vergunde standplaatsen) is niet mogelijk als de weigeringsgrond van artikel 2, tweede lid, onder e, onverkort op die situatie van toepassing zou zijn. Dat is onwenselijk en in strijd met de beoogde werking van een herstelbesluit. In de door het college vastgestelde nadere regels en beleidsregels wordt een besluit tot herroeping daarom gelijk gesteld met een kampeervergunning op grond van de verordening.
Paragraaf 4.1.3.3 Algemene wet bestuursrecht heeft betrekking op de van rechtswege verleende vergunning. Invoering van dit principe is in dit geval onwenselijk, omdat daarmee het risico wordt gelopen dat de bovengrens van het aantal standplaatsen ongewild wordt overschreden. Dit zou een onevenredig grote aantasting van de werking van het stelsel van kampeervergunningen tot gevolg hebben.
In sommige gevallen is voor realisering van het plan tot uitbreiding van een kleinschalig kampeerterrein een omgevingsvergunning nodig. Dit geldt als op de betreffende locatie sprake is van een omgevingsvergunningplichtige situatie voor de activiteit bouwen, aanleggen of gebruik in strijd met het bestemmingsplan. Dit geldt dus niet wanneer het bestemmingsplan Buitengebied gewijzigd dient te worden om de gevraagde ontwikkeling mogelijk te maken. Met de aanhoudingsregeling als neergelegd in het vierde lid wordt gewaarborgd dat de benodigde toestemming wordt verkregen en de aanvraag kampeervergunning niettemin binnen de formele beslistermijn wordt afgehandeld.
Het uitgangspunt is dat een kampeervergunning voor onbepaalde tijd wordt verleend. Een kampeervergunning kan echter ook onder voorwaarden worden verleend, omdat nog niet is voldaan aan alle eisen als gesteld in het tweede lid. Zo kan bijvoorbeeld worden bepaald dat de vergunninghouder binnen een nader vast te stellen termijn moet voldoen aan (de eisen van) een goede landschappelijke inpassing. In het geval de kampeervergunning onder één of meer voorwaarden wordt verleend, geldt dat de kampeervergunning voor bepaalde tijd wordt verleend. Hoe lang deze termijn is, is afhankelijk van de voorwaarde(n) die worden gesteld. Na afloop van de termijn vervalt de kampeervergunning van rechtswege. Hieruit volgt dat het de verantwoordelijkheid van de aanvrager/vergunninghouder is om tijdig aan de voorwaarde te gaan voldoen en een kampeervergunning voor onbepaalde tijd te verkrijgen. Daartoe dient bij het college een verzoek tot verkrijging van een kampeervergunning voor onbepaalde tijd te worden ingediend. Indien aan de voorwaarden als gesteld in de tijdelijke kampeervergunning wordt voldaan, zal het verzoek worden toegewezen. Het college beoordeelt of dit het geval is.
Aan de kampeervergunning wordt standaard een set van voorschriften verbonden, die deels rechtstreeks gebaseerd zijn op de bepalingen van de Kampeerverordening. Indien de vergunninghouder niet aan deze voorschriften voldoet, kan op grond hiervan de kampeervergunning tijdelijk of geheel worden ingetrokken (artikel 8, eerste lid, onder a).
Op grond van het zevende lid wordt de kampeervergunning op naam gesteld van de aanvrager. Artikel 7 van de verordening bevat voorschriften met betrekking tot de wijziging van tenaamstelling van een kampeervergunning.
Het tiende lid maakt het mogelijk om een ander dan de vergunninghouder het toezicht op de minicamping te laten uitoefenen. De aanvrager wordt geacht niet het dagelijks toezicht op de minicamping uit te oefenen, als hij niet de bewoner is van de woning aanwezig op en behorend bij het agrarisch bouwvlak. Op zichzelf gezien bestaat geen bezwaar tegen het loskoppelen van de exploitatie en het toezicht, zolang is gewaarborgd dat het toezicht wordt uitgeoefend door de bewoner van de woning die volgens het bestemmingsplan Buitengebied hoort bij het (voormalig) agrarisch bouwvlak (zie negende lid). Zowel in ruimtelijk opzicht (landschappelijke inpassing) als in het kader van het behoud van het unieke product kleinschalig kamperen (de beleving van het “kamperen bij de boer”) ligt er een directe koppeling tussen het (al dan niet langer aanwezige) agrarische bouwvlak met bijbehorende (voormalig agrarische) bedrijfswoning en het kleinschalig kampeerterrein. Om die reden is uitoefening van het toezicht alleen toegestaan vanuit de woning behorend bij het (voormalig) agrarische bouwvlak. De vergunninghouder is verantwoordelijk voor de correcte vermelding van de toezichthouder in de kampeervergunning.
Artikel 3 bevat de randvoorwaarden waarbinnen het kleinschalig kamperen plaatsvindt. Het betreft hier algemene kaders die grotendeels een voortzetting vormen van het eerdere beleid. Wel is – binnen de beperkingen van artikel 2, tweede lid - zoveel mogelijk ruimte gelaten aan de ondernemer. De regeling sluit verder zoveel mogelijk aan bij nieuwe ontwikkelingen binnen de kampeerbranche en de behoeften van kampeerders en ondernemers, waarbij anderzijds gestreefd wordt naar instandhouding van het unieke karakter van kleinschalige kampeerterreinen.
Het eerste lid roept een vergunningplicht in het leven voor landschapscampings. Op deze manier kan toezicht en handhaving worden uitgeoefend op de (wijze van) exploitatie van een landschapscamping. In de tweede plaats kan door het stellen van de vergunningplicht het maximum aantal uit te geven vergunningen worden gehandhaafd. De vergunningplicht is voor de exploitatie van een landschapscamping, waardoor het is toegestaan 60 standplaatsen te realiseren en te exploiteren. Een uitbreiding van een landschapscamping is niet aan de orde.
Uit de bepaling volgt in de eerste plaats dat geen vergunning voor een landschaps-camping kan worden verkregen als reeds een vergunning voor een kleinschalig kampeerterrein is verleend. Wanneer sprake is van doorgroei van een kleinschalig kampeerterrein naar een landschapscamping, vervalt de verleende vergunning voor een kleinschalig kampeerterrein. De standplaatsen van het kleinschalig kampeerterrein vloeien terug in het daarvoor bestemde quotum. Voor landschapscampings is voorts een bovengrens vastgesteld aan het aantal te verlenen vergunningen. Op het moment dat 5 vergunningen voor een landschapscamping zijn verleend, worden de overige aanvragen geweigerd. De quotering is afgeleid van het aantal plaatsen dat in de Regiovisie Walcheren 2000+ beschikbaar was voor plattelandstoerisme in de vorm van o.a. een hofstedecamping. Bij de vaststelling van het quotum is in de beleidsnota 2008 rekening gehouden met een doorgroei van de 3 bestaande hofstedecampings/boerenboscampings, zodat er ruimte was voor de realisering van 2 nieuwe landschapscampings. Indien een hofstedecamping niet wil of kan doorgroeien bestaat er ruimte voor nieuwvestiging van een landschapscamping zolang er quotum beschikbaar is. Voor de argumentatie om evenals het kleinschalig kamperen het aantal landschapscampings te quoteren wordt verwezen naar het algemene gedeelte van deze toelichting.
Voor aanvragen ter verkrijging van een vergunning voor een landschapscamping geldt dat, alvorens op die aanvraag kan worden beslist, de bestemming moet worden gewijzigd door toepassing te geven aan de wijzigingsbevoegdheid in het bestemmingsplan Buitengebied. Voor deze situatie kent het vijfde lid een aanhoudingsregeling.
Voor het overige gelden voor aanvragen als bedoeld in artikel 4, eerste lid, dezelfde regels met betrekking tot aanhouding en vergunningverlenging als bij een aanvraag voor kleinschalige kampeerterreinen. Indien op enig moment ruimte ontstaat om een nieuwe vergunning voor een landschapscamping te verstrekken, komt hiervoor de eerste aanvrager op de wachtlijst in aanmerking.
Dit artikel bepaalt dat voor kamperen op landschapscampings materieel dezelfde regels gelden als voor het kleinschalig kamperen.
Naast het kamperen op kleinschalige kampeerterreinen en landschapscampings komt het enkele malen per jaar voor dat in het kader van een evenement een terrein wordt ingericht en gebruikt als kampeerterrein ten behoeve van dat evenement. Aangezien deze gevallen niet worden gedekt door artikel 2 en 4 van de verordening, is hiervoor een afzonderlijke ontheffingsmogelijkheid opgenomen in artikel 6. Voor de omschrijving van het begrip evenement is aangesloten bij het bepaalde in artikel 2:24 van de APV.
In dit artikel is de wijziging van de tenaamstelling van kampeervergunningen geregeld. Voorheen werd uitsluitend van 'overdracht' gesproken. Dat miskent dat weliswaar sprake is van een contract tussen twee private partijen, maar dat het aan het bestuur is om te bepalen of een vergunning op naam van een ander kan worden gesteld. Een vergunning is immers een publiekrechtelijk instrument.
Overdracht van kampeervergunningen moet immers niet leiden tot een ongewenste handel in kampeervergunningen. Dat neemt niet weg dat het voor een vergunninghouder onder voorwaarden mogelijk moet zijn om de kampeervergunning, welke immers een bepaalde economische waarde vertegenwoordigt, over te dragen aan een derde. Van belang daarbij is het behoud en de borging van de toezichtrelatie tussen de bewoner van de bij het (voormalige) agrarisch bedrijf aanwezige woning en het kleinschalig kampeerterrein.
Bij wijziging van de tenaamstelling van kampeervergunningen vindt geen toetsing meer plaats aan de eisen voor uitbreiding (waaronder dus tevens begrepen nieuwvestiging) zoals opgenomen in artikel 2, tweede lid, onder a en b, en artikel 4, derde lid, onder a. Het betreft hier een formalisering van een reeds onder de Verordening kleinschalig kamperen 2008 in de praktijk gebracht beleid. De nieuwe exploitant dient – uiteraard - wel te voldoen aan dezelfde exploitatievoorwaarden als opgenomen in de aan de vorige exploitant verleende kampeervergunning.
Bij wijziging van de tenaamstelling van kampeervergunningen wordt de toezichtrelatie in de verordening vastgelegd door te bepalen dat overdracht alleen plaats mag vinden aan de (nieuwe) eigenaar van de woning en artikel 2, negende tot en met elfde lid, van de kampeerverordening van overeenkomstige toepassing te verklaren. Van deze voorwaarde kan slechts gemotiveerd worden afgeweken in uitzonderlijke gevallen. Daarvan is sprake als feitelijke overdracht van de kampeervergunning nog niet aan de orde is, bijvoorbeeld bij tijdelijke verhuur van een kleinschalig kampeerterrein in afwachting van de verkoop daarvan. Bij gemotiveerd afwijken zoals bijvoorbeeld voor tijdelijke verhuur wordt uitgegaan van maximaal twee achtereenvolgende kampeerseizoenen. Daarna moet een volwaardige overdracht plaatsvinden of wordt de kampeervergunning ingetrokken. Bij intrekking vloeien de standplaatsen terug in het quotum.
De intrekking of het opschorten van kampeervergunningen moet worden aangemerkt als een bestuurlijke sanctie, tenzij de intrekking plaatsvindt op verzoek van de vergunninghouder zelf. De uitoefening van de bevoegdheid tot intrekking, voor zover dit inderdaad een bestuurlijke sanctie is, is vanzelfsprekend aan de regels van bestuurlijke handhaving gebonden. Het systeem van intrekking in samenhang met de bovengrens die aan het aantal standplaatsen en kampeervergunningen is gesteld impliceert niettemin een actieve houding van het college ten aanzien van de uitoefening van die bevoegdheid. Om te voorkomen dat het college in de uitoefening van deze bevoegdheid door derden te veel beperkt of beïnvloed wordt, is het van belang de intrekking van kampeervergunningen op een goede manier te regelen. Die regeling vindt plaats op grond van artikel 8 van de verordening in (directe) samenhang met de door het college vast te stellen nadere regels.
In het eerste lid zijn de redenen opgenomen op grond waarvan een vergunning kan worden ingetrokken of de werking tijdelijk wordt opgeschort. In de door het college vast te stellen nadere regels en beleidsregels vindt de uitwerking van die redenen plaats. Gelet op het ingrijpende karakter van deze sanctie zal van de bevoegdheid tot intrekking op grond van het eerste lid, onderdeel a, in beginsel slechts gebruik worden gemaakt in het geval sprake is van een voortdurende of ernstige overtreding van de voorschriften die aan de vergunning zijn verbonden.
Onderdeel b geeft het bestuur de bevoegdheid tot het intrekken van de kampeervergunning, indien niet (langer) wordt voldaan aan de voorwaarden waaronder de kampeervergunning is verleend. Aangezien de toetsing van de aanvraag aan de vergunningcriteria slechts een momentopname is, bestaat er behoefte aan een sanctiemiddel teneinde te waarborgen dat ook in de toekomst wordt voldaan aan de voorschriften waaronder de kampeervergunning is verleend.
Onderdeel c is toegevoegd vanuit de gedachte dat kampeervergunningen waarvan geen gebruik wordt gemaakt moeten worden ingetrokken, zodat de door intrekking van die ‘slapende’ vergunningen vrijkomende standplaatsen ten goede komen aan de markt. Het belang van deze intrekkingsgrond is duidelijk, gezien de bovengrens aan het aantal standplaatsen. Zie in dit verband ook de tekst bij artikel 2, tweede en derde lid. De exploitatie wordt geacht te zijn gestaakt indien gedurende twee achtereenvolgende jaren geen toeristenbelasting is afgedragen. Het betreft hier een objectief criterium dat slechts een beperkte administratieve belasting met zich meebrengt. Dit bewijs kan indien nodig worden aangevuld met verklaringen van toezichthouders dat de exploitatie feitelijk is gestaakt.
Voordat van de bevoegdheid tot intrekking op grond van het eerste lid, onderdeel a tot en met c, gebruik wordt gemaakt, wordt de vergunninghouder altijd in kennis gesteld van het voornemen tot intrekking en in de gelegenheid gesteld diens zienswijzen op dat voornemen in te dienen.
Onderdeel d spreekt voor zich. Vrijwillige inlevering van de kampeervergunning wegens bedrijfsbeëindiging of een andere reden is natuurlijk altijd mogelijk. Een formele intrekking van de kampeervergunning blijft echter ook in dat geval noodzakelijk. Van een kennisgeving van het voornemen tot intrekking kan dan verder worden afgezien.
Deze bepaling is van belang voor de gevolgen die een besluit tot intrekking heeft voor de handhaving en de voorwaarden waaronder de door de intrekking vrijkomende standplaatsen worden herverdeeld. Een besluit tot intrekking als bedoeld in het eerste lid treedt pas in werking met ingang van het jaar volgend op het jaar waarop het besluit is genomen, tenzij de veiligheid in het geding is. Hiermee wordt in de eerste plaats voorkomen dat de vergunninghouder gedurende het lopende kampeerseizoen wordt geconfronteerd met een handhavingsmaatregel die directe gevolgen heeft voor de toestemming tot exploitatie en campinggasten worden gedupeerd.
Het college kan nadere regels en beleidsregels vast stellen ten aanzien van de behandeling van een aanvraag, ontheffing, wijzigen van de tenaamstelling, intrekken of opschorten van een vergunning.
Ten behoeve van een efficiënte procedure zijn standaard aanvraagformulieren beschikbaar. Indien de aanvraag niet-ontvankelijk is kan de aanvraag op grond van artikel 4:5, eerste lid, van de Awb immers eenvoudig buiten behandeling worden gesteld, mits de aanvrager in de gelegenheid is gesteld de aanvraag aan te vullen.
Door middel van de nadere regels en beleidsregels wordt de noodzakelijke transparantie gewaarborgd en wordt beleid gevormd ten aanzien van de totstandkoming en (her)uitgifte van de beschikbare standplaatsen. Op deze wijze houdt de gemeente de regie op de uitgifte van standplaatsen. Deze nadere regels en beleidsregels zijn vanwege hun technische karakter niet opgenomen in de verordening.
In aanvulling op de mogelijkheid tot het opleggen van bestuurlijke herstelsancties, wordt in het kader van een effectieve handhaving in de praktijk de behoefte gevoeld om ten aanzien van enkele specifieke overtredingen sneller op te kunnen treden door in die gevallen een bestuurlijke boete als bedoeld in artikel 5:40, eerste lid, van de Awb op te leggen. Het betreft hier overtredingen die samenhangen met de exploitatie als zodanig, zoals overschrijding van het maximaal aantal toegestane kampeermiddelen en het niet verwijderen van reguliere kampeermiddelen buiten het kampeerseizoen. In de voorgaande verordening ontbraken deze boetebepalingen.
Nu de hoogte van de bestuurlijke boete voor de in dit artikel genoemde overtredingen niet bij wettelijk voorschrift is vastgesteld, geldt artikel 5:46, tweede lid, van de Awb. De hoogte van de bestuurlijke boete moet worden afgestemd op de ernst van de overtreding en de mate waarin deze aan de overtreding kan worden verweten. Daarbij dient zo nodig rekening gehouden te worden met de omstandigheden waaronder de overtreding is gepleegd. Artikel 9, eerste en tweede lid, gaat uit van een maximaal boetebedrag van € 250,-. Gelet op het economisch voordeel dat kan worden behaald met het overtreden van het maximaal toegestane aantal standplaatsen (met name in het hoogseizoen) moet de maximale hoogte van de bestuurlijke boete evenredig worden geacht in relatie tot de overtreding.
De uitoefening van de bevoegdheid tot het opleggen van bestuurlijke boetes kan uitgewerkt worden in een beleidsregel, welke beoogt de handhaving van deze voorschriften in de praktijk te regelen.
Op grond van artikel 5:47 van de Awb blijft een bestuurlijke boete achterwege voor gedragingen die op grond van artikel 10, eerste lid, van de verordening tevens een strafbaar feit zijn en waarvoor de overtreder door het Openbaar Ministerie wordt vervolgd.
Deze tekst is in deze verordening opgenomen om kampeervergunningen voor het exploiteren van een kleinschalig kampeerterrein en het exploiteren van een landschapscamping verleend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening te laten beschouwen als een vergunning in de zin van de Kampeerverordening.
Het vierde lid beschermt de status van aanvragers welke een aanvraag hebben gedaan in de periode, waarin relevante bepalingen van het bestemmingsplan Buitengebied door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waren vernietigd. Hun aanvragen zouden daardoor getoetst moeten worden aan de bepalingen in het voorgaande bestemmingsplan Buitengebied, waarin andere eisen waren opgenomen voor het stichten van een kleinschalig kampeerterrein. Daardoor bestaat de kans dat hun aanvraag, al dan niet na een rechterlijke procedure, alsnog zal moeten worden afgewezen, terwijl het in 2015 vastgestelde, op de vernietigde onderdelen verbeterde bestemmingsplan Buitengebied tot honorering van hun aanvragen zou leiden. Gelet op het bij de vaststelling van deze verordening nog beperkte resterende quotum nog te vergunnen kampeerplaatsen gaat het niet aan om deze aanvragers de dupe te laten worden van een omissie in het eerdere bestemmingsplan Buitengebied. De oorspronkelijke datum van hun aanvraag wordt in dergelijke gevallen voor de volgorde van binnenkomst – bepalend voor het kunnen toekennen van kampeerplaatsen bij het verlenen van een vergunning – dan ook beschouwd als datum van aanvraag voor de toepassing van de voorliggende verordening.
In de Verordening kleinschalig kamperen 2008 ontbrak overgangsrecht ten aanzien van de zgn. hofstedecampings. Er moet echter rekening worden gehouden met de mogelijkheid dat de in het voorgaande kampeerbeleid veronderstelde doorgroei van een bestaande hofstedecamping naar een landschapscamping niet in alle (3) de situaties doorgang vindt, hetzij omdat niet wordt voldaan aan de voorwaarden van een landschapscamping, hetzij omdat de eigenaar van de hofstedecamping hieraan geen behoefte meer heeft. In die situatie is het de vraag wat dan de status van de bestaande hofstedecamping is, aangezien die kampeervorm inmiddels is komen te vervallen. Voor deze gevallen wordt in het vierde lid een overgangsbepaling opgenomen.
Onder de Verordening kleinschalig kamperen 2008 werden kampeerontheffingen voor uitbreiding verleend voor een bepaalde termijn. Na het verstrijken van de termijn van 5 jaren zou bij een strikte uitleg van de bepalingen van die verordening opnieuw moeten worden getoetst aan alle criteria van het bestemmingsplan Buitengebied. Dit leidt bij nader inzien tot onwenselijke situaties en staat op gespannen voet met het rechtszekerheidsbeginsel waarop vergunninghouders zich kunnen beroepen. De vijfjaarlijkse hertoetsing is vervallen. Kampeerontheffingen verleend op basis van de Verordening kleinschalig kamperen 2008 worden op grond van het eerste, tweede en vierde lid, van dit artikel in de actuele verordening geacht voor onbepaalde tijd te zijn verleend. Mits, zo beperkt het zevende lid die fictie, zij blijven binnen de grenzen van het besluit dat eertijds aan hun vergunning of toestemming ten grondslag heeft gelegen.
De Kampeerverordening 2013 wordt ingetrokken op de datum dat de Kampeerverordening 2015 in werking treedt.
Uitgangspunt is dat de rechtstreekse koppeling tussen de Kampeerverordening en het bestemmingsplan Buitengebied in stand blijft. Deze verordening treedt in werking met ingang van de dag na haar bekendmaking.