Organisatie | Vught |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Beleidsregels Rechtmatigheid Participatiewet Vught |
Citeertitel | Beleidsregels Rechtmatigheid Participatiewet Vught |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp | Beleidsregels |
Externe bijlage | Toelichting Beleidsregels Rechtmatigheid Participatiewet Vught |
Geen
Participatiewet
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
30-11-2017 | Meerdere artikelen gewijzigd en toegevoegd | 31-10-2017 't Klaverblad, 22-11-2017 | Gewijzigde regeling | ||
17-06-2015 | 01-01-2018 | Meerdere artikelen gewijzigd en toegevoegd | 09-06-2015 't Klaverblad | Nieuwe regeling |
Onderhavige Beleidsregels Rechtmatigheid Participatiewet Vught zijn vastgesteld door het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Vught in haar vergadering van 2 juni 2015. Het betreft een aantal onderwerpen van juridisch-technische aard waarover het college een standpunt dient te geven, onder andere in verband met de invoering van de Participatiewet per 1 januari 2015.
De opbouw is als volgt; allereerst wordt de titel van het hoofdstuk van de Participatiewet genoemd alsmede de bijbehorende paragraaf van de wet; daarna wordt het betreffende wetsartikel van de wet genoemd. Vervolgens wordt de beleidsregel van het College toegevoegd. Enkele artikelen verdienen een toelichting. Zie hiervoor de bijlage.
Artikel 16 lid 1 van de Participatiewet
Aan een persoon die geen recht op bijstand heeft, kan het college, gelet op alle omstandigheden, in afwijking van deze paragraaf, bijstand verlenen indien zeer dringende redenen daartoe noodzaken.
Het college is van oordeel dat er sprake is van zeer dringende redenen als er voor de belanghebbende naar de inschatting van het college sociaal onaanvaardbare gevolgen ontstaan, indien de belanghebbende geen uitkering zou ontvangen. Door de integrale benadering van gezinsproblematiek die het college voorstaat moet voorkomen worden dat problemen onnodig groter worden of achteraf moeilijker op te lossen zijn.
Daarnaast volgt het college het standpunt van de bestuursrechter dat de toepassing van deze wettelijke bepaling niet als een algemene uitzonderingsbepaling op de uitsluitingsgronden van artikel 13 van de Participatiewet geldt. Nadrukkelijk moet blijken van een specifiek op het individuele geval toegesneden toepassing van deze wettelijke bevoegdheid van het college onder vorengenoemde voorwaarden.
De belanghebbende doet aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand.
Met ‘onverwijld’ uit artikel 17 lid 1 van de Participatiewet wordt bedoeld dat de vermeldenswaardige gebeurtenis voor het einde van de maand, waarbinnen de gebeurtenis heeft plaatsgevonden, op het mutatieformulier dient te zijn ingevuld en bij de gemeente kenbaar te zijn gemaakt, zodat uitbetaling tijdig kan plaatvinden (op grond van artikel 45 lid 1 Participatiewet).
Artikel 18 lid 1 van de Participatiewet
Het college stemt de bijstand en de daaraan verbonden verplichtingen af op de omstandigheden, mogelijkheden en middelen van de belanghebbende.
Afstemming op grond van artikel 18, eerste lid, van de Participatiewet in de vorm van aanvullende bijstand maximaal ter hoogte van de ALO-kop (alleenstaande ouderkop) vindt plaats als sprake is van de volgende omstandigheid: Een alleenstaande ouder die recht op een bijstandsuitkering heeft en voor de belastingdienst een toeslagpartner heeft, maar voor de Participatiewet als alleenstaande ouder wordt aangemerkt en als gevolg daarvan geen ALO-kop krijgt van de belastingdienst.
Artikel 22a. lid 1 en lid 4 onder c van Participatiewet
Lid 1: Indien de belanghebbende met een of meer meerderjarige personen in dezelfde woning zijn hoofdverblijf heeft, is de norm per kalendermaand voor de belanghebbende:
• A voor het totaal aantal meerderjarige personen dat in dezelfde woning zijn hoofdverblijf heeft; en
• B voor de rekennorm (zie artikel 22a lid 2 van de Participatiewet).
Lid 4: Tot de personen, bedoeld in het eerste lid, worden niet gerekend:
c.de persoon die op basis van een schriftelijke overeenkomst met een derde, waarbij een commerciële prijs is overeengekomen, als huurder, onderhuurder of kostganger in dezelfde woning als de belanghebbende zijn hoofdverblijf heeft, mits hij de overeenkomst heeft met dezelfde persoon als met wie de belanghebbende een schriftelijke overeenkomst heeft, waarbij een commerciële prijs is overeengekomen, als huurder, onderhuurder of kostganger.
Onder huurder, onderhuurder, kamerbewoner, kostganger, schriftelijke overeenkomst en commerciële (huur)prijs verstaat het college:
De persoon die zijn hoofdverblijf heeft in een door hem gehuurde woning, daaronder begrepen een woonwagen.
De persoon die op basis van een schriftelijke overeenkomst met de belanghebbende een deel van de woning huurt, tenzij deze een bloed- of aanverwant in de eerste graad is van de belanghebbende of van diens partner.
Het betreft een rechtmatig verblijf. Dit betekent dat zowel de eigenaar als de hoofdhuurder schriftelijke toestemming dienen te hebben gegeven.
De persoon die een kamer huurt op commerciële basis, niet is een bloedverwant in de eerste of tweede graad van de hoofdbewoner en wiens woonsituatie voldoet aan het volgende vereisten:
De persoon die op commerciële basis inwoont, niet is een bloedverwant in de eerste en tweede graad en tevens bij de verhuurder de maaltijden gebruikt. De woonsituatie moet voldoen aan het volgende:
Schriftelijke commerciële overeenkomst en commerciële (huur)prijs:
Voor de bepaling van de minimale hoogte van een commerciële (huur)prijs voor een woning dan wel een kamer wordt aangesloten bij het bedrag van de normhuur genoemd in artikel 17 lid 2 van
de Wet op de huurtoeslag (hierna: Wht) aangevuld met de verhoging genoemd in artikel 16 van de Wht, afgerond op een hele euro naar boven.
Uitzonderingsbepaling: In beginsel wordt aangesloten bij hetgeen in de leden 1,2 en 3 is bepaald. Mocht het college besluiten dat er geen sprake is van een commerciële huurprijs dan ligt vervolgens de aantoonverplichting bij de belanghebbende om aan te tonen dat er in diens situatie alsnog sprake is van een commercieel huishouden met een commerciële huurprijs.
Belanghebbende is op grond van de Wet bescherming persoonsgegevens niet gehouden om gegevens te verstrekken over leeftijd, studie en/of huurrelatie van derden die woonachtig zijn in een woning waar belanghebbende zelf zijn hoofdverblijf heeft, voor zover belanghebbende hiermee geen enkele rechtsbetrekking heeft. Hiervan is in ieder geval sprake indien belanghebbende zijn eigen verblijfsruimten niet heeft onderverhuurd dan wel feitelijk ter beschikking heeft gesteld aan een derde of derden.
Belanghebbende wordt geacht wel informatie te kunnen verstrekken over leeftijd, studie en/of huurrelatie van derden die woonachtig zijn in een woning waar belanghebbende zelf zijn hoofdverblijf heeft, voor zover deze derde(n) een eerste, tweede dan wel derde graads bloedverwant is van belanghebbende én belanghebbende zijn of haar kamer of kamers onderverhuurt dan wel feitelijk ter beschikking stelt aan deze derde(n).
Met deze derde in lid 3 van deze beleidsregel wordt gelijk gesteld aanverwanten dan wel anderen met wie belanghebbende in een zodanige nabije relatie staat dat, gelet op alle omstandigheden van het geval, belanghebbende geacht kan worden over de leeftijd, studie en/of huurrelatie van deze persoon dan wel personen, gegevens dan wel bescheiden te kunnen overleggen.
Het college kan de norm, bedoeld in de artikelen 20 en 21, lager vaststellen voorzover de belanghebbende lagere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan heeft dan waarin de norm voorziet als gevolg van zijn woonsituatie, waaronder begrepen het niet aanhouden van een woning.
Verlaging van de toepasselijke norm vindt plaats op grond van artikel 27 van de Participatiewet als een woning bewoond wordt waaraan voor belanghebbende lagere woonkosten dan de commerciële huurprijs gelden, aangevuld met een verhoging van 5% van het bedrag genoemd in artikel 21 onder b van de Participatiewet (gehuwdennorm) in verband met (eventuele) vaste lasten. Het ontbreken van of het hebben van lagere woonkosten wordt beschouwd als inkomen in natura in de vorm van woongenot.
Artikel 28 van de Participatiewet
Het college kan voor de belanghebbende die recent de deelname heeft beëindigd aan onderwijs of een beroepsopleiding, de norm gedurende zes maanden na het tijdstip van die beëindiging lager vaststellen, indien voor het onderwijs of de beroepsopleiding aanspraak bestond op studiefinanciering op grond van de Wet studiefinanciering 2000 of op een tegemoetkoming in de onderwijsbijdrage en de schoolkosten op grond van hoofdstuk 4 van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten.
De verlaging voor schoolverlaters, bedoeld in artikel 28 van de Participatiewet wet, bedraagt 20% van de gehuwdennorm van artikel 20, onderdeel c, van de wet gedurende 6 maanden, gerekend vanaf het tijdstip van de beëindiging van de aanspraak op studiefinanciering of tegemoetkoming in de onderwijsbijdrage en de schoolkosten.
De verlaging zoals bedoeld in het eerste lid wordt gematigd op grond van artikel 18 lid 1 van de wet, voor zover de bijstandsnorm daardoor minder bedraagt dan het normbedrag voor levensonderhoud dat voor de schoolverlater gold in het kader van de studiefinanciering of tegemoetkoming in de onderwijsbijdrage en de schoolkosten (art. 33, lid 2 Participatiewet).
Artikel 31 lid 2 onder m van de Participatiewet
Niet tot de middelen van belanghebbende worden gerekend:
Giften en andere dan de in onderdeel l bedoelde vergoedingen voor materiële en immateriële schade voor zover deze naar het oordeel van het college uit het oogpunt van bijstandsverlening verantwoord zijn.
Het college conformeert zich aan hetgeen de jurisprudentie formuleert ten aanzien van de periodiciteit van de gift, de hoogte en het vrijblijvende karakter alsmede de onverschuldigdheid van de betaling. Hierbij is de individuele toetsing van de bijzondere omstandigheden van de situatie van een belanghebbende leidend.
Artikel 32 lid 1 onder a van de Participatiewet
Een belanghebbende die een kamer verhuurt of een kostganger heeft, wordt niet aangemerkt als kostendeler (art. 22a, lid 4, sub b Participatiewet). De inkomsten uit onderverhuur of kostgeverschap dienen als inkomsten met de uitkering te worden verrekend. Op grond van artikel 64 lid 1onder l zijn instanties die woonruimte verhuren verplicht desgevraagd aan het college inlichtingen te verstrekken.
Artikel 33 lid 4 van de Participatiewet
Indien de belanghebbende de woning bewoont met een of meer huurders, onderhuurders of kostgangers, worden de daaruit voortvloeiende lagere algemene noodzakelijke kosten van het bestaan als inkomen in aanmerking genomen indien daarmee nog geen rekening is gehouden bij de vaststelling van de norm, bedoeld in artikel 22a, eerste tot en met derde lid.
Op grond van artikel 33 lid 4 van de Participatiewet bedraagt de aftrek van inkomsten:
Artikel 40 lid 1 van de Participatiewet
Het recht op bijstand bestaat jegens het college van de gemeente waar de belanghebbende woonplaats heeft als bedoeld in de artikelen 10, eerste lid en artikel 11 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek. Bij algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald dat bijstand aan een belanghebbende die niet is ingeschreven in de basisregistratie personen wordt verleend door het college van een bij die maatregel aan te wijzen gemeente.
Artikel 40 lid 4 onder c van de Participatiewet
Geen opschorting (terzake van een verstrekt adres dat afwijkt van het adres waaronder een belanghebbende, zijn/haar echtgenoot of zijn/haar kind staat ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens) vindt plaats indien: daarvoor naar het oordeel van het college dringende redenen aanwezig zijn.
Het college volgt de jurisprudentie ten aanzien van de uitleg of er sprake is van dringende redenen. Het college zal de vraag moeten beantwoorden of de verkeerde inschrijving in het BRP belanghebbende redelijkerwijs te verwijten valt.
Artikel 44 lid 3 van de Participatiewet
Indien de belanghebbende de aanvraag niet zo spoedig mogelijk indient nadat hij zich heeft gemeld en hem dit te verwijten valt, kan het college, in afwijking van het eerste lid (van artikel 44), besluiten dat de bijstand wordt toegekend vanaf de dag dat de aanvraag is ingediend.
Het college maakt gebruik van de bevoegdheid die is neer gelegd in artikel 44, lid 3 van de Participatiewet. De bijstand wordt toegekend vanaf de dag dat de aanvraag is ingediend.
Artikel 45 lid 2 van de Participatiewet
Het college kan, op grond van artikel 18 lid 1 Participatiewet, besluiten de algemene bijstand over een andere periode als bedoeld in het eerste lid vast te stellen of te betalen.
Indien er sprake is van dusdanig hoge of wisselende inkomsten, wordt in het kader van de individualisering, de algemene bijstand over een andere periode vastgesteld en/of uitbetaald. Hetzelfde geldt in de situatie dat het college als gevolg van het schenden van de inlichtingenplicht achteraf bekend wordt met wisselende inkomsten boven de bijstandsnorm. Het college is op grond van artikel 58 lid 4 van de Participatiewet bevoegd tot verrekening van in de voorafgaande zes maanden ontvangen middelen met de algemene bijstand. Hierbij wordt rekening gehouden met de persoonlijke situatie van de belanghebbende alsmede met zijn of haar woon- en leefomgeving.
(Hoofdstuk 6 Bevoegdheden en faciliteiten gemeenten, par. 6.1 Participatiewet)
Artikel 48 lid 3 van de Participatiewet
Het college kan aan het verlenen van bijstand in de vorm van een geldlening verplichtingen verbinden die zijn gericht op meerdere zekerheid voor de nakoming van de aan deze bijstand verbonden rente- en aflossingsverplichtingen.
Uitgangspunt is dat de in de vorm van een geldlening verstrekte bijstand volledig terugbetaald moet worden. Bij bedragen die uitstijgen boven de voor een belanghebbende geldende jaarnorm van bijstand, wordt, afhankelijk van het soort goed, als verplichting opgelegd dat medewerking wordt verleend aan het vestigen van een pand- of hypotheekrecht. Het college is bevoegd bij de vestiging van krediethypotheek om tevens wettelijke rente op te leggen.
Artikel 49 van de Participatiewet
In afwijking van artikel 13, eerste lid, onderdeel g, kan het college bijzondere bijstand verlenen:
a.in de vorm van borgtocht, indien het verzoek van de belanghebbende tot verlening van een saneringskrediet is afgewezen vanwege diens beperkte mogelijkheden tot terugbetaling en de borgtocht noodzakelijk is om de krediettransactie alsnog doorgang te doen vinden door een:
1°. gemeentelijke kredietbank als bedoeld in de Wet op het financieel toezicht;
2°. een financiële onderneming die ingevolge de Wet op het financieel toezicht in Nederland het bedrijf van bank mag uitoefenen, indien de gemeente niet is aangesloten bij een gemeentelijke kredietbank dan wel daarmee geen relatie onderhoudt;
b.indien daartoe zeer dringende redenen bestaan en de in onderdeel a genoemde mogelijkheid geen uitkomst biedt.
Slechts bij zeer hoge uitzondering kan bijzondere bijstand voor schulden worden verstrekt. Er moet sprake zijn van dusdanige acute noodsituaties die, onderbouwd en ondersteund door bewijsstukken, indien bijstandsverlening achterwege blijft, leiden tot extreme onaanvaardbare, sociale omstandigheden. Individuele toetsing van de bijzondere omstandigheden van de situatie van een belanghebbende zijn hierbij leidend.
Artikel 52 lid 3 van de Participatiewet
Het college is bevoegd om bij wijze van voorschot bijstand te verlenen in de vorm van een renteloze geldlening.
VII. ONDERZOEK, OPSCHORTEn EN HERZIEN
(Hoofdstuk 6 Bevoegdheden en faciliteiten gemeenten, par. 6.2 Participatiewet)
Artikel 53a lid 1 en lid 6 van de Participatiewet
Het college is bevoegd onderzoek in te stellen naar de juistheid en volledigheid van de verstrekte gegevens en zo nodig naar andere gegevens die noodzakelijk zijn voor de verlening dan wel de voortzetting van bijstand. Indien het onderzoek daartoe aanleiding geeft kan het college besluiten tot herziening van de bijstand.
Het college kan, zodra daartoe aanleiding bestaat, nader onderzoek instellen naar de voor de bijstandsverlening dan wel voortzetting daarvan relevante gegevens. Het college kan, voordat tot herziening van het recht op bijstand wordt besloten, de belanghebbende in de gelegenheid stellen zijn zienswijze hieromtrent te geven. Het college sluit aan bij de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) betreffende het uitvoeren van huisbezoeken.
In het door het college opgestelde Beleidsplan Hoogwaardig handhaven en het Controleplan Controle op maat staan de acties en de maatregelen benoemd waarmee het college het nadere onderzoek verder vorm kan geven. Het college zet voornamelijk in op re-integratie en handhaving.
Artikel 54 lid 1 van de Participatiewet
Indien de belanghebbende de voor de verlening van bijstand van belang zijnde gegevens of de gevorderde bewijsstukken niet, niet tijdig of onvolledig heeft verstrekt en hem dit te verwijten valt, dan wel indien de belanghebbende anderszins onvoldoende medewerking verleent, kan het college het recht op bijstand voor de duur van ten hoogste acht weken opschorten
Het college staat een strikt handhavingsbeleid voor en zal daarom, indien artikel 54 lid 1 van toepassing is, gebruik maken van zijn bevoegdheid om het recht op bijstand voor de duur van ten hoogste acht weken op te schorten in verband met het ontbreken van essentiële gegevens die noodzakelijk zijn voor de vaststelling van het recht op bijstand.
Artikel 54 lid 3 en 4 van de Participatiewet
Lid 3: Het college herziet…Onverminderd het elders in deze wet bepaalde terzake van herziening of intrekking van een besluit tot toekenning van bijstand en terzake van weigering van bijstand, kan het college een besluit tot toekenning van bijstand herzien of intrekken, indien... is verleend.
Lid 4: Als de belanghebbende in het geval bedoeld in het eerste lid het verzuim niet herstelt binnen de daarvoor gestelde termijn, kan het college na het verstrijken van deze termijn het besluit tot toekenning van bijstand intrekken met ingang van de eerste dag waarover het recht op bijstand is opgeschort.
Het college staat een strikt handhavingsbeleid voor en zal daarom, indien artikel 54 lid 3, tweede zin of lid 4 van toepassing is, gebruik maken van zijn bevoegdheden om het recht op bijstand te herzien, in te trekken of op te schorten.
VIII.AANVULLENDE VERPLICHTINGEN
(Hoofdstuk 6 Bevoegdheden en faciliteiten gemeenten, par. 6.3 Participatiewet)
Artikel 57 onder a en b van de Participatiewet
Indien en zolang er gegronde redenen zijn om aan te nemen dat de belanghebbende zonder hulp niet in staat is tot een verantwoorde besteding van zijn bestaansmiddelen, kan het college:
Van de genoemde bevoegdheden wordt slechts dan gebruik gemaakt indien een deskundige, goed gemotiveerd, van mening is dat effectuering van deze verplichtingen kan bijdragen aan het gezond maken van de financiële huishouding van een belanghebbende en belanghebbende daartoe zelf niet
in staat is. Als deskundige zien wij mensen die beroepsmatig in staat zijn om een financiële situatie van een belanghebbende goed te kunnen beoordelen.
(hoofdstuk 6 Bevoegdheden en faciliteiten gemeenten, par. 6.4 Participatiewet)
Artikel 58 lid 4 van de Participatiewet
Het college is bevoegd tot verrekening van in de voorafgaande zes maanden ontvangen middelen met de algemene bijstand.
Het college zal deze bevoegdheid afstemmen op de omstandigheden van het geval. Hierbij zal met name de gezinssamenstelling en de mogelijke onredelijke gevolgen voor overige gezinsleden een belangrijke rol spelen. Hierbij wordt ook rekening gehouden met de persoonlijke situatie van de belanghebbende die alleenstaande is alsmede met zijn of haar woon- en leefomgeving. Op grond van artikel 4:93 Awb en de toelichting hierbij is het college gehouden om bij de uitoefening van deze bevoegdheid, rekening te houden met de beslagvrije voet waarover de belanghebbende(n) per maand minimaal over moeten kunnen beschikken. Dit sluit aan bij de huidige inzichten over maatwerk binnen het sociaal domein en inzichten vanuit de schuldhulpverlening.
(Hoofdstuk 6 Bevoegdheden en faciliteiten gemeenten, par. 6.6 Participatiewet)
Artikel 63 lid 2 van de Participatiewet
De opgaven en inlichtingen worden desgevraagd schriftelijk of in een andere vorm die redelijkerwijs kan worden verlangd, binnen een door het college schriftelijk te stellen termijn verstrekt.
Artikel 67 lid 1 van de Participatiewet
Het college is bevoegd uit eigen beweging en verplicht desgevraagd, onverminderd artikel 107 van de Vreemdelingenwet 2000, uit de administratie terzake van de uitvoering van deze wet aan de hieronder vermelde instanties kosteloos de gegevens te verstrekken.
Het college zal van deze bevoegdheid gebruik maken:
(Hoofdstuk 7 Financiering, toezicht en informatie, par. 7.1 Participatiewet)
Artikel 74 lid 1 van de Participatiewet
Indien de verstrekte uitkering op grond van artikel 69 onvoldoende dekking biedt voor de netto lasten van het toekennen van algemene bijstand, uitkeringen of inkomensvoorzieningen als bedoeld in artikel 69, eerste lid, kan door Onze Minister op verzoek van het college een incidentele of meerjarige aanvullende uitkering worden verleend.
Zodra duidelijk is dat het budget van het Inkomensdeel alsmede de eigen-risico-drempel van 10% van het Inkomensdeel, ontoereikend zijn voor het totaal aantal te verstrekken uitkeringen, wordt een verzoek om een aanvullende uitkering bij de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid ingediend mits aantoonbaar duidelijk is dat er externe oorzaken aanwijsbaar zijn voor deze budgetoverschrijding.