Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Almelo

Parkeerverordening 2007

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieAlmelo
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingParkeerverordening 2007
CiteertitelParkeerverordening 2007
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpruimtelijke ordening, verkeer en vervoer
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

regeling vervangt parkeerverordening 1992

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Gemeentewet art. 149, Wegenverkeerswet 1994 art. 2

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

10-01-2007nieuwe regeling

06-12-2006

Almelo's weekblad 09-01-2007

Onbekend

Tekst van de regeling

Intitulé

Parkeerverordening 2007

Geldende tekst

regelingnummer: 2293

Nr. 29

Raadsbesluit van 6 december 2006, houdende vaststelling van de Parkeerverordening 2007.

De raad van de gemeente Almelo

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 31 oktober 2006

gelet op artikel 149 van de Gemeentewet en artikel 2 van de Wegenverkeerswet 1994;

gelet op de parkeernota Belanghebbenden parkeren in Almelo;

besluit vast te stellen de volgende verordening:

PARKEERVERORDENING 2007

Gemeenteblad van Almelo

AFDELING 1 Definities en begripsomschrijvingen

Artikel 1 Begripsomschrijvingen

In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    RVV 1990: het Reglement verkeersregels en verkeerstekens van 26 juli 1990, Stb. 459;

  • b.

    motorvoertuig: hetgeen daaronder wordt verstaan in het RVV 1990 art.1z, alsmede het brommobiel als bedoeld in het RVV 1990, art. ia;

  • c.

    parkeren: het gedurende een aaneengesloten periode doen of laten staan van een voertuig, anders dan gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt tot het onmiddellijk in- of uitstappen van personen dan wel het onmiddellijk laden of lossen van goederen, op binnen de gemeente gelegen voor het openbaar verkeer openstaande terreinen of weggedeelten, waarop dit doen of laten staan niet ingevolge een wettelijk voorschrift is verboden;

  • d.

    houder: degene die naar de omstandigheden als houder van een voertuig moet worden beschouwd, met dien verstande dat voor een motorvoertuig dat is ingeschreven in het - krachtens de Wegenverkeerswet 1994 (Stb. 1994, 475) - aangehouden register van opgegeven kentekens, diegene als houder wordt aangemerkt op wiens naam het voor het motorvoertuig opgegeven kenteken ten tijde van het parkeren in het register was ingeschreven;

  • e.

    gehandicaptenparkeerplaats: hetgeen daaronder wordt verstaan in het RVV1990, art. 26 en aangeduid met bord E6 volgens bijlage 1 van het RVV 1990;

  • f.

    parkeerapparatuur: parkeermeters, parkeerautomaten met inbegrip van verzamelparkeerders en hetgeen naar maatschappelijke opvatting overigens onder parkeerapparatuur wordt verstaan;

  • g.

    parkeerapparatuurplaats: een parkeerplaats behorend bij parkeerapparatuur;

  • h.

    belanghebbendenplaats: een parkeerplaats die

    • 1.

      is aangeduid met bord E9 uit bijlage 1 van het RVV 1990, of

    • 2.

      gelegen is binnen een zone aangeduid met bord E9 uit bijlage 1 van het RVV 1990 met het opschrift zone, voor zover deze plaats niet is uitgezonderd;

  • i.

    vergunning: een door burgemeester en wethouders verleende vergunning, krachtens welke het toegestaan een motorvoertuig te parkeren op daartoe aangewezen parkeerapparatuur- en/of belanghebbendenplaatsen;

  • j.

    vergunninghouder: de natuurlijke persoon of rechtspersoon aan wie een vergunning is verleend.

AFDELING II Plaatsen voor vergunninghouders, vergunningen en vergunningbewijzen

Artikel 2 Aanwijzen plaatsen en tijden

  • 1.

    Burgemeester en wethouders kunnen, bij openbaar te maken besluit, weggedeelten aanwijzen die bestemd zijn voor het parkeren door vergunninghouders.

  • 2.

    Burgemeester en wethouders kunnen, bij openbaar te maken besluit, de tijdstippen vaststellen waarop het parkeren alleen aan vergunninghouders is toegestaan.

Artikel 3 Vergunningen

  • 1.

    Burgemeester en wethouders kunnen op een daartoe strekkende aanvraag een vergunning verlenen voor het parkeren op parkeerapparatuurplaatsen of belanghebbendenplaatsen.

  • 2.

    Een vergunning kan in ieder geval worden verleend aan:

  • a.

    een eigenaar of houder van een motorvoertuig die woont in een gebied waar belanghebbendenplaatsen of mede door vergunninghouders te gebruiken parkeerapparatuurplaatsen aanwezig zijn (categorie l);

  • b.

    een eigenaar of houder van een motorvoertuig die een beroep of bedrijf uitoefent in een gebied waar belanghebbendenplaatsen of mede door vergunninghouders te gebruiken parkeerapparatuurplaatsen aanwezig zijn en die aantoont dat het in het belang van diens beroep- of bedrijfsuitoefening noodzakelijk is in dat gebied een motorvoertuig te parkeren (categorie ll);

  • c.

    degene die woont in een gebied waar het bij besluit van burgemeester en wethouders is toegestaan aan degene die hem bezoekt onder gebruikmaking van de vergunning en geldig in de straten binnen dat gebied (bezoekerspasje), om een motorvoertuig te parkeren op parkeerapparatuur- en/of belanghebbendenplaatsen (categorie lll).

  • 3.

    Burgemeester en wethouders kunnen aan een vergunning voorschriften en beperkingen verbinden die strekken tot bescherming van het belang van een goede verdeling van de beschikbare parkeerruimte.

Artikel 4

Aanvraag

  • 1.

    Burgemeester en wethouders beslissen binnen 4 weken na ontvangst van een aanvraag voor een vergunning.

  • 2.

    Burgemeester en wethouders kunnen de in het eerste lid genoemde termijn met ten hoogste 4 weken verlengen. Van een verlenging van deze termijn wordt de aanvrager schriftelijk in kennis gesteld.

Artikel 5
  • 1.

    Een vergunning wordt voor ten hoogste 1 kalenderjaar verleend en die met toestemming van beide partijen steeds voor maximaal 1 kalenderjaar opnieuw kan worden afgegeven.

  • 2.

    De vergunning bevat in ieder geval de volgende gegevens:

    • a.

      de periode waarvoor de vergunning geldt;

    • b.

      het gebied waarvoor de vergunning geldt;

    • c.

      de naam van de vergunninghouder of het kenteken van het motorvoertuig waarvoor de vergunning is verleend;

    • d.

      de voorschriften en beperkingen die aan de vergunning verbonden zijn.

Artikel 6

Burgemeester en wethouders kunnen een vergunning intrekken of wijzigen:

  • a.

    op verzoek van de vergunninghouder;

  • b.

    wanneer de vergunninghouder het gebied, waarvoor de vergunning is verleend, metterwoon verlaat of het daar uitgeoefende beroep of bedrijf beëindigt;

  • c.

    wanneer er zich een wijziging voordoet in een van de omstandigheden die relevant waren voor het verlenen van de vergunning;

  • d.

    wanneer voor het betreffende gebied het stelsel van vergunningen komt te vervallen;

  • e.

    wanneer de vergunninghouder handelt in strijd met de aan de vergunning verbonden voorschriften;

  • f.

    wanneer blijkt dat bij de aanvraag van de vergunning onjuiste gegevens zijn verstrekt;

  • g.

    om redenen van openbaar belang.

  • h.

    indien de vergunninghouder het motorvoertuig waarop de vergunning betrekking heeft, vervangt door een ander motorvoertuig, wordt de vergunning op aanvraag door de gemeentelijke administratie overeenkomstig aangepast waarbij de vergunninghouder de leges als genoemd in de vigerende legesverordening verschuldigd is.

AFDELING III Verbodsbepalingen

Artikel 7
  • 1.

    Het is verboden om enig voorwerp, niet zijnde een motorvoertuig te plaatsen of te laten staan:

    • a.

      op een parkeerapparatuurplaats;

    • b.

      op een belanghebbendenplaats.

  • 2.

    Het is verboden een fiets, een bromfiets of enig ander voorwerp op zodanige wijze tegen of bij parkeerapparatuur te plaatsen of te laten staan, dat daardoor een normaal gebruik daarvan wordt belemmerd of verhinderd.

  • 3.

    Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in het eerste lid van dit artikel.

Artikel 8
  • 1.

    Het is verboden parkeerapparatuur op andere wijze, met andere middelen of met andere munten, dan aangegeven op of bij de parkeerapparatuur, in werking te stellen.

  • 2.

    Het is verboden op een parkeerapparatuurplaats gedurende de tijden waarop het parkeren daar slechts tegen betaling is toegestaan:

    • a.

      een motorvoertuig [voertuig] te parkeren indien de parkeerapparatuur niet in werking is gesteld of niet onmiddellijk na aanvang van het parkeren in werking wordt gesteld;

    • b.

      een motorvoertuig [voertuig] geparkeerd te houden indien de parkeerapparatuur aangeeft dat de parkeertermijn is verstreken.

  • 3.

    Het in het tweede lid vervatte verbod geldt niet wanneer aan de eigenaar of houder van het motorvoertuig een vergunning is verleend voor het parkeren op de betreffende categorie parkeerapparatuurplaatsen, het motorvoertuig duidelijk zichtbaar is voorzien van een vergunning en niet gehandeld wordt in strijd met de aan de vergunning verbonden voorwaarden.

  • 4.

    Het in het tweede lid vervatte verbod is niet van toepassing op parkeerapparatuurplaatsen waar op grond van de Belastingverordening 2007 naheffingsaanslagen worden opgelegd wegens het niet betalen van het verschuldigde parkeergeld.

  • 5.

    De houder van een gehandicaptenparkeerkaart is voor het parkeren van het motorvoertuig op een binnen een parkeerapparatuurplaats algemene gehandicaptenparkeerplaats geen parkeerbelasting verschuldigd indien de gehandicaptenparkeerkaart op de voorgeschreven wijze zichtbaar in, op of aan het voertuig is bevestigd.

  • 6.

    Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in het tweede lid van dit artikel.

Artikel 9

 

Artikel 9
  • 1.

    Het is verboden gedurende de tijden waarop het parkeren op een belanghebbendenplaats slechts aan vergunninghouders is toegestaan aldaar een motorvoertuig te parkeren of geparkeerd te houden:

    • a.

      zonder vergunning;

    • b.

      zonder dat het motorvoertuig duidelijk zichtbaar is voorzien van de vergunning;

    • c.

      in strijd met de aan de vergunning verbonden voorschriften.

  • 2.

    Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in het eerste lid van dit artikel.

AFDELING IV Strafbepaling

Artikel 10

Overtreding van het bepaalde in afdeling III van deze verordening wordt gestraft met hechtenis van ten hoogste twee maanden of geldboete van de eerste categorie.

Artikel 11

Met de opsporing van overtredingen van deze verordening zijn belast:

  • a.

    de in artikel 141 van het Wetboek van strafvordering genoemde opsporingsambtenaren;

  • b.

    de door burgemeester en wethouders aangewezen ambtenaren.

AFDELING V Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 12

Deze verordening kan worden aangehaald als: 'Parkeerverordening 2007'.

Artikel 13
  • 1.

    Deze verordening treedt in werking op de dag volgend op de openbare bekendmaking.

  • 2.

    Bij inwerkingtreding van deze verordening vervalt de Parkeerverordening 1992, vastgesteld op 16 december 1991.

  • 3.

    Vergunningen welke zijn verleend krachtens de Parkeerverordening 1992 worden geacht te zijn verleend krachtens deze verordening.

Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van [datum] De voorzitter, De secretaris,

TOELICHTING

Artikelsgewijze toelichting op de wijzigingen

Aanhef In de aanhef wordt de zinsnede 'gelet op artikel 168 van de gemeentewet en artikel 6 van de Wegenverkeerswet' vervangen door: gelet op artikel 149 van de Gemeentewet en artikel 2 van de Wegenverkeerswet 1994. Hiermee wordt de verwijzing geactualiseerd naar aanleiding van de inwerkingtreding van de Gemeentewet (1992) en de Wegenverkeerswet 1994 (1994). Artikel 1 Van het oude artikel A vervalt het onderdeel a en worden de onderdelen b tot en met j in het nieuwe artikel 1 herschikt tot de onderdelen a tot en met j. waarbij:

  • -

    Onder b de zinsnede 'in het RVV 1966 of' vervalt. Tevens wordt het voertuig brommobielen toegevoegd omdat zij conform art. 2a RVV 1990 voor wat betreft de (parkeer) richtlijnen de regels volgen van motorvoertuigen.

  • -

    Onder d de zinsnede 'Wegenverkeerswet (Stb. 1935, 554)' vervalt en vervangen door: Wegenverkeerswet 1994 (Stb. 1994, 475).

  • -

    Onder e toegevoegd is het begrip gehandicaptenparkeerplaats ter verduidelijking van art. 8 lid 5.

  • -

    Onder h, sub 1 de zinsnede vervalt 'met bord 99a uit bijlage II van het RVV 1966 dan wel' en onder sub 2 de zinsnede vervalt 'met bord 99aa uit bijlage II van het RVV 1966, dan wel' . De verwijzingen in deze artikelleden moeten worden geactualiseerd in verband met de wijziging van het RVV in 1990 en de Wegenverkeerswet in 1994.

  • -

    Onder j wordt na de zinsnede 'de natuurlijke' het woord persoon ingevoegd. Artikel 2 Vergunningen voor het parkeren op parkeerapparatuur- en belanghebbendenplaatsen worden uitgegeven op basis van de Parkeerverordening. Het aanwijzen van de plaatsen waar met een dergelijke vergunning geparkeerd kan worden dient daarom volgens deze verordening te gebeuren. Los daarvan staat het heffen van rechten voor het uitgeven van de vergunning. Dit gebeurt op basis van de Verordening Parkeerbelastingen. Uit praktische overwegingen blijft daarom de aanwijzingsbevoegdheid bij burgemeester en wethouders.

Het tweede lid wordt na de zinsnede 'het parkeren' het woord 'alleen' ingevoegd. Artikel 3 Het oude artikel C wordt vervangen door de volgende tekst:

1 Burgemeester en wethouders kunnen op een daartoe strekkende aanvraag een vergunning verlenen voor het parkeren op belanghebbendenplaatsen of parkeerapparatuurplaatsen.

  • 2.

    Een vergunning kan in ieder geval worden verleend aan:

    • a.

      een eigenaar of houder van een motorvoertuig die woont in een gebied waar belanghebbendenplaatsen of mede door vergunninghouders te gebruiken parkeerapparatuurplaatsen aanwezig zijn (categorie I);

    • b.

      een eigenaar of houder van een motorvoertuig die een beroep of bedrijf uitoefent in een gebied waar belanghebbendenplaatsen of mede door vergunninghouders te gebruiken parkeerapparatuurplaatsen aanwezig zijn en die aantoont dat het in het belang van diens beroep- of bedrijfsuitoefening noodzakelijk is in dat gebied een motorvoertuig te parkeren (categorie II);

    • c.

      degene die woont in een gebied waar het bij besluit van burgemeester en wethouders is toegestaan aan degene die hem bezoekt onder gebruikmaking van de vergunning en geldig in de straten binnen dat gebied (bezoekerspasje), om een motorvoertuig te parkeren op parkeerapparatuur- en/of belanghebbendenplaatsen (categorie lll).

  • 3.

    Burgemeester en wethouders kunnen aan een vergunning voorschriften en beperkingen verbinden die strekken tot bescherming van het belang van een goede verdeling van de beschikbare parkeerruimte.

Door in de parkeerverordening de mogelijkheid te bieden naar categorieën van vergunningen te verwijzen en deze door een onderbord ook bij de parkeerplaats zelf te vermelden, is het de betrokken vergunninghouders ook bekend waar zij kunnen parkeren.

In het eerste lid wordt duidelijk gemaakt dat vergunningen kunnen worden afgegeven aan bewoners voor het parkeren op parkeerplaatsen voor belanghebbenden of met parkeerapparatuur. In het tweede lid worden die categorieën omschreven die een bedrijf of hun beroep in de aangewezen gebieden uitoefenen.

In tegenstelling met het oude artikel C is in artikel 3 geen bepaling meer opgenomen over de behandeling van een vergunningaanvraag door een aanvrager die in aanmerking komt voor zowel een vergunning als bedoelt in lid 1 en lid 2. Deze bepaling vervalt omdat ze geen beleidsmatige maar financiële strekking heeft. Bewoners en bedrijven kunnen op de hoogte komen van de verschillen in tarieven door goede voorlichting aan vergunningaanvragers en/of het bestuderen van de tarieven tabel. Het is vervolgens aan hen te besluiten wat voor vergunning zij willen aanvragen. Aanwijzing van weggedeelten voor vergunningparkeren voor een vergunning als bedoelt in lid 1 en 2 is alleen mogelijk in gebieden waar parkeerdruk is.

Op grond van het nieuwe derde lid kunnen met het oog op een goede verdeling van de beschikbare parkeerruimte aan de vergunning zowel beperkingen worden verbonden met betrekking tot de te gebruiken parkeerplaatsen als met betrekking tot de tijdstippen waarop de vergunning van kracht is. Vergunningen kunnen ook worden verleend voor bepaalde zones, om te voorkomen dat vergunninghouders ergens anders in de gemeente gratis kunnen parkeren. Aanwijzing van 1 parkeerplaats als gebied voor gefiscaliseerd betaald parkeren is niet mogelijk.

Het vierde lid (oud) kan vervallen omdat uit het tweede lid al blijkt dat de opsomming van categorieën (rechts)personen die in aanmerking komen voor een vergunning niet limitatief is. Het vijfde lid (oud) kan vervallen omdat de bevoegdheid om beperkingen aan de vergunning te verbinden met betrekking tot de te gebruiken parkeerplaatsen en de tijdstippen waarop de vergunning van kracht is voortvloeit uit de in het huidige derde lid vermelde bevoegdheid voorschriften en beperkingen te stellen die strekken tot bescherming van het belang van een goede verdeling van de beschikbare parkeerruimte. Het bepaalde in het zesde lid (oud) is opgenomen in het nieuwe derde lid. Artikel 4 De beginselen van behoorlijk bestuur eisen dat binnen een redelijke termijn een beslissing wordt genomen op een aanvraag voor een vergunning. Om op dit punt voor de aanvrager duidelijkheid te verschaffen, zijn de termijnen in de verordening zelf opgenomen. Uit oogpunt van serviceverlening is de periode waarbinnen de beslissing op aanvraag wordt genomen alsook de eventuele verlenging van de beslistermijn gesteld op de redelijke termijn 4 weken. Deze was in het oude artikel D gesteld op twee maanden. In artikel D (oud) vervallen het eerste en vierde lid. Het tweede en derde lid worden herschikt tot eerste en tweede lid. Het eerste en vierde lid van artikel D (oud) kunnen vervallen in verband met de inwerkingtreding van de Algemene wet bestuursrecht, die ten aanzien van deze onderwerpen in een regeling voorziet.

Artikel 5

Het oude artikel E is als volgt gewijzigd:

Eerste lid De vergunning is geldig voor een termijn van maximaal 1 kalenderjaar. Toegevoegd is dat een afgegeven vergunning met toestemming van beide partijen voor ieder volgend kalenderjaar kan worden verlengd tegen het dan geldende vastgestelde tarief. Tweede lid De onder a en d opgenomen gegevens zijn in ieder geval noodzakelijk om te kunnen controleren. Artikel 6 Zowel in het oude artikel F als het nieuwe artikel 6 wordt in de aanhef van dit artikel gesproken over 'kunnen intrekken'. Bedoeld is hiermee aan te geven dat het ter beoordeling is van burgemeester en wethouders of een vergunning daadwerkelijk wordt ingetrokken wanneer een van de opgesomde omstandigheden zich voordoet. Om andere redenen dan genoemd kan de vergunning niet worden ingetrokken. Het tweede lid van artikel F (oud) vervalt, en het cijfer 1 voor het eerste lid wordt geschrapt. Het tweede lid van artikel F (oud) kan vervallen in verband met de inwerkingtreding van de Algemene wet bestuursrecht, die ten aanzien van deze onderwerpen in een regeling voorziet. Artikel 7 Evenals het oude artikel G verbiedt dit artikel het plaatsen van voorwerpen, niet zijnde motorvoertuigen (voertuigen), op parkeerapparatuur- en belanghebbendenplaatsen. Het plaatsen van dergelijke voorwerpen belemmert de normale gang van zaken op de genoemde plaatsen en doorkruist daarmee de beoogde regulering. Het gaat hier om gedragingen die zich niet lenen voor fiscalisering. Deze verbodsbepaling moet dan ook, ongeacht of tot fiscalisering wordt overgegaan, in de verordening worden opgenomen. Derde lid In tegenstelling tot het bepaalde in lid 1 is het voor een goede gang van zaken op parkeerapparatuurplaatsen niet gewenst om ontheffing te kunnen verlenen van het in het tweede lid neergelegde verbod. De mogelijkheid daartoe is daarom ook niet opgenomen in het model. Artikel 8 Het oude artikel H was alleen het huidige lid 1 opgenomen. Nu bevat het artikel 8 enkele verbodsbepalingen voor gedragingen die niet gefiscaliseerd kunnen worden. Deze bepalingen moeten, ongeacht of tot fiscalisering wordt overgegaan of niet, in de verordening opgenomen worden. In het model uit 1975 is een 'bijvulverbod' opgenomen. Dit verbod is niet overgenomen, omdat het in strijd is met het fiscale regime. Wanneer de parkeertijd, waarvoor een bestuurder heeft betaald, is verstreken moet hij (opnieuw) aangifte doen. Als hij niet aan die verplichting voldoet, wordt hem, in geval van constatering, een naheffingsaanslag opgelegd. Wanneer een bijvulverbod geldt, zou de parkeerder een strafbaar feit plegen, terwijl hij aan zijn belastingplicht voldoet. Een bijvulverbod is daarom onder een fiscaal regime niet mogelijk. Bij strafrechtelijke handhaving is een bijvulverbod wel mogelijk.

Desgewenst zou aan lid 1 kunnen worden toegevoegd dat het eveneens verboden is te parkeren in strijd met bepaalde in de kennisgeving op de parkeerapparatuur gegeven aanwijzingen. De bepaling dat het verboden is te parkeren 'in strijd met enige in de kennisgeving op de parkeerapparatuur gegeven aanwijzing' lijkt minder geschikt omdat ook op de meter wordt vermeld hoeveel moet worden betaald. Het niet betalen zou daarmee onder het strafrecht worden gebracht wat na invoering van de fiscalisering niet de bedoeling is.

In lid 5 is het al bestaande beleid voor de houders van gehandicaptenparkeerplaatsen geregeld.

Artikel 9

De fiscale aanpak van het niet betalen van het parkeergeld is, gelet op artikel 283a van de gemeentewet, alleen mogelijk bij parkeerapparatuur, en niet op belanghebbendenplaatsen. Daarom moet in de verordening een strafbepaling opgenomen worden. Voor het parkeren op parkeerplaatsen bij parkeerapparatuur zonder (geldige) vergunning is geen strafbaarstelling nodig. Op die plaatsen kan immers wel het fiscale regime gehanteerd worden. Artikel 10 Artikel 195 van de gemeentewet bepaalt dat gemeenten op overtreding van hun verordeningen een hechtenis van ten hoogste twee maanden of een geldboete van de eerste of tweede categorie kunnen stellen. Openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak kan als bijkomende straf op een overtreding worden gesteld. Gezien de ernst van een parkeerovertreding lijkt het minder gewenst om daarop een geldboete van de tweede categorie te stellen. Het openbaar maken van de rechterlijke uitspraak is een bijkomende straf waarvan bij parkeerovertredingen weinig effect te verwachten valt. Het opnemen hiervan in de Parkeerverordening is daarom achterwege gelaten. Artikel 11 Het oude artikel K wordt vervangen door de volgende tekst:

Met de opsporing van overtredingen van deze verordening zijn belast:

  • c.

    de in artikel 141 van het Wetboek van strafvordering genoemde opsporingsambtenaren;

  • d.

    de door burgemeester en wethouders aangewezen ambtenaren.

In het kader van de derde tranche zijn in de Algemene wet bestuursrecht onder andere ook regels gesteld ten aanzien van het toezicht. Naar aanleiding van deze wetswijziging dient deze bepaling eveneens te worden aangepast. Voor de uitvoering van de handhaving van het binnen het gefiscaliseerde betaald parkeergebied zijn hiervoor in de Verordening op de heffing en invordering van parkeergelden uitvoeringsmandaten verleend.

De strafrechtelijke afdoening gebeurt conform de Wet Mulder en uitgevoerd door aangewezen ambtenaren in dienst bij Stadstoezicht Almelo B.V..