Organisatie | Oostzaan |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | mandaatbesluit verlenen huisvestingsvergunning |
Citeertitel | mandaatbesluit verlenen huisvestingsvergunning |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp | urgentie |
Bij besluit van 23 februari heeft het college van burgemeester en wethouder van de gemeente Oostzaan besloten de mandaatbesluiten van 2 juni 2015 en 8 december 2015 met ingang van 1 januari 2016 (terugwerkende kracht) te bekrachtigen met inachtneming dat overal waar de gewijzigde Regionale Huisvestingsverordening Stadsregio Amsterdam 2013 dan wel de Verordening staat, gelezen moet worden de Huisvestingsverordening Oostzaan 2016.
Huisvestingsverordening Oostzaan 2016
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
23-02-2016 | 01-01-2016 | 01-01-2020 | wijziging | 23-02-2016 | * |
01-07-2015 | 01-01-2016 | nieuwe regeling | 02-06-2015 Gemeenteblad, 12 juni 2015 | * |
Op dit moment wordt een wijziging van de Regionale Huisvestingsverordening stadsregio Amsterdam 2013 (hierna: de Verordening) voorbereid. De Regioraad van Stadsregio Amsterdam stelt naar verwachting op 16 juni 2015 de wijzigingen van de Verordening vast. Naar verwachting treedt op 1 juli 2015 de gewijzigde Verordening in werking.
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Oostzaan (hierna te noemen: het college) is na in inwerkingtreding van de gewijzigde Verordening bevoegd om op grond van dan geldende artikelen 2.1.2 en 2.2.6 lid 1 van de Verordening te beslissen op aanvragen om een huisvestingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1.2 van de Verordening. Naast verlenen of weigeren van een huisvestingsvergunning, kan het college op grond van het na inwerkingtreden van de gewijzigde Verordening geldende artikel 2.3.4 ook een door hem verleende huisvestingsvergunning intrekken.
Het college heeft besloten om met ingang van 1 juli 2015 om de voorzitter van de Woningbouwvereniging Oostzaanse Volkshuisvesting en de directeur-bestuurder van corporatie Wooncompagnie mandaat te verlenen voor het beslissen op aanvragen om een huisvestingsvergunning. Ook heeft het college besloten om met ingang van 1 juli 2015 de hiervoor genoemde functionaris (hierna te noemen: de gemanteerde) een machtiging te verlenen voor het verrichten van handelingen ter voorbereiding van deze beslissingen.
De gemandateerden kunnen aan medewerkers van de Woningbouwvereniging Oostzaanse Volkshuisvesting dan wel de corporatie Wooncompagnie een ondermandaat verlenen voor het beslissen op aanvragen om een huisvestingsvergunning en het verrichten van de handelingen ter voorbereiding van deze beslissingen.
Op grond van de artikelen 2.1.2 en 2.2.6 lid 1 van de Verordening is het college bevoegd om te beslissen op aanvragen om een huisvestingsvergunning. Deze bevoegdheid impliceert ook de bevoegdheid tot het verrichten van handelingen ter voorbereiding van deze beslissingen en ter uitvoering van deze beslissingen, zoals het bekendmaken van beslissingen. Dergelijke handelingen zijn onder meer het de aanvrager verzoeken om aanvulling van de door hem ingediende aanvraag, het met toepassing van artikel 4:5 lid 1 van de Algemene wet bestuursrecht buiten behandeling laten van een onvolledige aanvraag, het toepassen van in de Verordening opgenomen voorrangsregelingen in verband met de aard, grootte of prijs van de te huur aangeboden woonruimte of het toepassen van eveneens in de Verordening opgenomen voorrangsregelingen voor woningzoekenden met lokale of regionale binding.
Artikel 10:3 lid 1 van de Algemene wet bestuursrecht bepaalt dat bestuursorganen mandaat kunnen verlenen, tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald of de aard van de bevoegdheid zich tegen de mandaatverlening verzet.
Het inzake mandaat in onder meer artikel 10:3 lid 1 van de Algemene wet bestuursrecht bepaalde is van overeenkomstige toepassing indien een bestuursorgaan aan een ander, werkend onder zijn verantwoordelijkheid, machtiging verleent tot het verrichten van handelingen die noch een besluit, noch een privaatrechtelijke rechtshandeling zijn. Dit betreft de handelingen ter voorbereiding van de beslissing op een aanvraag om een huisvestingsvergunning.
Ingevolge artikel 10:9 lid 1 van de Algemene wet bestuursrecht kan het bestuursorgaan toestaan dat ondermandaat wordt verleend. Ingevolge het tweede lid van dit artikel zijn op ondermandaat de overige artikelen van afdeling 10.1 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing.
Het college is een bestuursorgaan. Er zijn geen wettelijke voorschriften die het college beletten om de hem in het kader van de uitvoering van de urgentieregeling toekomende bevoegdheden te mandateren. Evenmin verzet de aard van de bevoegdheden zich tegen mandaatverlening. Ditzelfde geldt voor de bevoegdheden van het college tot het verrichten van handelingen, niet zijnde het nemen van besluiten, ter voorbereiding en uitvoering van besluiten ter uitvoering van de urgentieregeling.
Geconcludeerd moet worden dat het college gelet op titel 10.1 van de Algemene wet bestuursrecht bevoegd is tot:
Voor de volledigheid wordt hier opgemerkt dat het mandaat niet de behandeling van en het beslissen op bezwaren, gemaakt tegen besluiten op aanvragen om huisvestingsvergunningen, betreft. Dergelijke bezwaren zullen volgens de gemeentelijke bezwarenprocedure behandeld worden.
de onder 1. bedoelde personen een machtiging als bedoeld in artikel 10:12 van de Algemene wet bestuursrecht te verlenen voor het verrichten van alle handelingen die noch een besluit, noch een privaatrechtelijke rechtshandeling zijn, voor zover deze handelingen nodig zijn ter voorbereiding van of ter uitvoering van de onder 1. bedoelde besluiten;
dat de onder 1. bedoelde personen bevoegd zijn om medewerkers van de woningbouwvereniging dan wel de woningbouwcorporatie met overeenkomstige toepassing van de regels over ondermandaat een machtiging te verlenen voor het verrichten van alle handelingen die noch een besluit, noch een privaatrechtelijke rechtshandeling zijn, voor zover deze handelingen nodig zijn ter voorbereiding van of ter uitvoering van de onder 1. bedoelde besluiten.