Organisatie | Midden-Delfland |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Verordening verrekening bestuurlijke boete bij recidive Participatiewet gemeente Midden-Delfland 2015 |
Citeertitel | Verordening verrekening bestuurlijke boete bij recidive Participatiewet gemeente Midden-Delfland 2015 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
Regeling vervangt de Verordening verrekening bestuurlijke boete bij recidive WWB gemeente Midden-Delfland 2013
Onbekend
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
19-06-2015 | 01-01-2015 | Nieuwe regeling | 26-05-2015 | 2015-00722 / 15Z.000072 |
De raad van de gemeente Midden Delfland;
gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 30 april 2015, nr. 2015-06-05 E;
gelet op artikel 8, eerste lid, onderdeel d, van de Participatiewet
vast te stellen de ‘Verordening verrekening bestuurlijke boete bij recidive gemeente Midden-Delfland 2015’.
HOOFDSTUK 2 BESCHERMING BESLAGVRIJE VOET BIJ VERREKENING WEGENS RECIDIVE
Artikel 2. Verrekenen zonder inachtneming beslagvrije voet
Het college verrekent de recidiveboete zonder inachtneming van de beslagvrije voet gedurende een tijdvak van drie maanden vanaf het moment van de dagtekening waarop de bestuurlijke boete is opgelegd.
Artikel 3. Verzoek tot doorbetaling huur/hypotheekrente
Belanghebbende kan verzoeken om, in afwijking van het bepaalde in artikel 2, de huur dan wel hypotheekrente na aftrek van huurtoeslag respectievelijk hypotheekrente, gedurende de in artikel 2 genoemde periode direct vanuit de bijstand te voldoen. Indien dit verzoek wordt toegekend wordt de verrekening daarop aangepast.
Artikel 4. Verrekenen met inachtneming beslagvrije voet
In afwijking van de artikel 2 en 3 kan het college de recidiveboete met inachtneming van de beslagvrije voet verrekenen indien:
Artikel 5. Eerder opgelegde bestuurlijke boetes
De artikelen 2 en 3 zijn van overeenkomstige toepassing op de verrekening van de bestuurlijke boete, bedoeld in artikel 18a, eerste lid, van de Participatiewet, indien en voor zover deze boete nog niet is betaald op het moment van verrekening van de recidiveboete.
Deze verordening wordt aangehaald als: ‘Verordening verrekening bestuurlijke boete bij recidive Participatiewet gemeente Midden-Delfland 2015’.
Aldus besloten in de openbare raadsvergadering van 26 mei 2015.
Artikel 17, lid 1 van de Participatiewet schrijft voor dat de belanghebbende aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling doet van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of op het recht op bijstand. Wanneer de belanghebbende deze informatie niet (tijdig) verstrekt is sprake van schending van de inlichtingenplicht. Op 1 januari 2013 is de ‘Wet aanscherping handhaving en sanctiebeleid SZW-wetgeving’ (hierna: ‘Fraudewet’) in werking getreden. Met deze wet krijgt het college de plicht om een boete op te leggen indien sprake is van schending van de inlichtingenplicht. De eerdere bevoegdheid om in deze situatie een maatregel op te leggen, is hiermee verdwenen.
De hoogte van de boete is in geval van schending van de inlichtingenplicht maximaal gelijk aan het bedrag dat de belanghebbende te veel aan bijstand heeft ontvangen. Sinds de invoering van de Fraudewet op 1 januari 2013 werd in beginsel een boete opgelegd van 100% van het schadebedrag. Uit de uitspraak van 24 november 2014 van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) volgt echter dat alleen een boete van 100% kan opgelegd worden als opzet is bewezen. In overige situaties dient de boete lager te worden vastgesteld, waarbij uitgegaan moet worden van de volgende boetepercentages:
Verder oordeelt de CRvB in haar uitspraak dat boetes de niet hoger mogen zijn dan de boetes zoals in het strafrecht (art. 23, vierde lid Wetboek van Strafrecht) is vastgelegd. Dit betekent dat in het geval er sprake is van opzet de boete maximaal € 81.000,- kan bedragen. In alle overige gevallen (waaronder in geval van grove schuld) bedraagt de maximale boete € 8.100,-. Met zijn brief van 16 december 2014 verzoekt de minister de uitvoeringsinstanties, vooruitlopend op aangepaste wetgeving, in lijn met deze uitspraak te handelen.
Het college van burgemeester en wethouders (hierna: het college) is verplicht de bestuurlijke boete met de lopende uitkering te verrekenen. Bij deze verrekening moet in beginsel de bescherming van de beslagvrije voet in acht genomen worden.
Is sprake van het bij herhaling schenden van de inlichtingenplicht (zogenaamde recidive) dan wordt de bestuurlijke boete in beginsel verhoogd tot maximaal 150% van het teveel ontvangen bedrag. Op dit bedrag wordt het boetepercentage toegepast dat voortkomt uit beoordeling van de mate van verwijtbaarheid (100% bij opzet tot 25% bij verminderde verwijtbaarheid). Naast deze verhoging bij recidive heeft het college ook de bevoegdheid om in de eerste drie maanden na het opleggen van de boete de bijstand volledig te verrekenen met de openstaande boetevordering. De beslagvrije voet kan dus voor maximaal drie maanden buiten werking worden gesteld.
In eerste instantie had de wetgever voorzien in een plicht tot volledige verrekening van de boete bij recidive. Bij amendement is deze verplichting omgezet in een bevoegdheid, zodat de gemeente de mogelijkheid heeft daar waar volledige verrekening onwenselijke effecten heeft (bijvoorbeeld hogere maatschappelijke kosten vanwege uithuisplaatsing) de verrekening aan te passen dan wel bij de verrekening de beslagvrije voet wel te hanteren.
De Participatiewet verplicht de gemeenteraad in een verordening nadere regels te stellen over de bevoegdheid de beslagvrije voet tijdelijk buiten werking te stellen bij verrekening van de recidiveboete. Door het vastleggen van regels ontstaat ruimte een afweging te maken van situaties of omstandigheden waarin het buiten werking stellen van de beslagvrije voet niet proportioneel wordt geacht.
Het kan voorkomen dat het college het verzoek krijgt van een andere gemeente om een door hen opgelegde boete te verrekenen (zogenaamde pseudoverrekening). In deze gevallen is het aan de gemeente die de boete heeft opgelegd (op basis van hun verordening) om aan te geven of zij de beslagvrije voet willen hanteren of niet. De gemeente die de uitkering verstrekt moet hier in beginsel aan meewerken. Als de beslagvrije voet in voorkomende gevallen niet wordt gehanteerd heeft de belanghebbende de mogelijkheid de verstrekkende gemeente te verzoeken de beslagvrije voet toch te verstrekken. Artikel 60b, tweede lid Participatiewet biedt de verstrekkende gemeente de mogelijkheid aan dit verzoek te voldoen. In de meeste gevallen zal het college dan besluiten volgens de eigen verordening te handelen.
Artikel 2. Verrekenen zonder inachtneming beslagvrije voet
Uitgangspunt van deze verordening is dat volledige verrekening zonder inachtneming van de beslagvrije voet plaatsvindt voor de maximale termijn van drie maanden.
Gedurende de periode van volledige verrekening blijven de rechten en de plichten van de Participatiewet onverkort gelden. De bijstandsuitkering blijft immers doorlopen, maar komt alleen niet meer tot uitbetaling. De verwachting is dat de volledige verrekening een prikkel kan leveren voor de belanghebbende om aan het werk te gaan. Wanneer de belanghebbende gaat werken, geldt immers weer gewoon de bescherming van de beslagvrije voet.
Artikel 3. Verzoek tot doorbetaling huur/hypotheekrente
Het eerste lid van artikel 3 voorziet in de mogelijkheid voor belanghebbende om het college te verzoeken in ieder geval de huur minus de huurtoeslag (en in het geval van eigenwoningbezit de hypotheekrente onder aftrek van de in dit kader ontvangen belastingteruggave en eventueel ontvangen bijzondere bijstand) via de bijstand te laten doorbetalen. De gedachte hierachter is dat met name moet worden gevreesd dat de belanghebbende, wanneer hij drie maanden geen bijstand meer ontvangt, het risico loopt dat hij/zij vanwege de ontstane achterstand in huur- of hypotheekbetalingen, uit huis wordt geplaatst. Dit leidt tot extra kosten voor de maatschappij en gaat voorbij aan de zorgplicht van de gemeente. Om dit te voorkomen biedt deze bepaling het college de mogelijkheid de verrekening in zoverre aan te passen, dat alsnog vanuit de bijstand de woonlasten kunnen worden doorbetaald. Hierbij is gekozen voor een directe doorbetaling aan de verhuurder of de hypotheekverstrekker. Hiermee wordt voorkomen dat de bijstand voor andere zaken wordt ingezet, waardoor alsnog het risico van uithuisplaatsing reëel blijft.
d van artikel 3 bepaalt dat een verzoek tot doorbetaling zonder meer wordt geweigerd wanneer de belanghebbende in redelijkheid kan beschikken over voldoende gelden om de genoemde drie maanden in zijn levensonderhoud te kunnen voorzien of deze gelden op korte termijn kan verwerven. Bewust wordt gesproken over gelden in plaats van middelen. Wanneer uitgegaan wordt van het begrip ‘middelen’ zoals bedoeld in artikel 31 Participatiewet, worden namelijk een aantal posten uitgesloten, zoals bedragen ontvangen in het kader van een immateriële schadevergoeding of bedragen waarover de belanghebbende wel beschikt, maar die bij saldering met openstaande schulden geen aan te spreken vermogen opleveren. Dit zijn echter wel gelden die de belanghebbende in deze situatie kan aanspreken voor zijn levensonderhoud. Wel dient beoordeeld te worden in hoeverre de belanghebbende hier in redelijkheid over kan beschikken. Het is niet redelijk dat het college in deze gevallen verwacht dat hij/zij bezittingen verkoopt die naar hun aard en waarde algemeen gebruikelijk zijn (bijvoorbeeld meubels of een bed). En natuurlijk kunnen inkomsten verworven worden door werkaanvaarding, maar indien de afstand die de belanghebbende heeft tot de arbeidsmarkt (zeer) groot is, is de vraag of dit op korte termijn te realiseren is. In dit soort situaties is afwijzing van de doorbetaling op grond van lid twee van dit artikel niet zonder meer van toepassing.
Artikel 4. Verrekenen met inachtneming beslagvrije voet
Hoewel het hier gaat om een herhaaldelijke schending van de inlichtingenplicht, zijn situaties denkbaar waarin volledige verrekening met de beslagvrije voet niet aanvaardbaar wordt geacht. Die situaties komen aan de orde in artikel 4. Het gaat daarbij altijd om individuele omstandigheden waaraan het college zal moeten toetsen. Dat volgt uit het woord 'anderszins' in onderdeel b.
Van dringende redenen is niet snel sprake. Het gaat slechts om incidentele gevallen, waarbij de behoeftige omstandigheden waarin de belanghebbende en diens gezinsleden verkeren op geen enkele andere wijze te verhelpen zijn. Het enkele feit dat het belanghebbende door de verrekening aan middelen ontbreekt om in het bestaan te voorzien, is op zich geen voldoende voorwaarde om te kunnen spreken van dringende redenen. Fraude mag immers nooit lonend zijn en er is uitsluitend sprake van volledige verrekening wanneer iemand bij herhaling niet aan zijn inlichtingenplicht voldoet.
Artikel 5. Eerder opgelegde bestuurlijke boetes
In artikel 60b, derde lid, van de Participatiewet is bepaald dat de bevoegdheid om te verrekenen met de beslagvrije voet ook van toepassing is op eerder opgelegde bestuurlijke boetes voor zover op het moment van verrekening van de recidiveboete, die eerdere boetes nog niet zijn betaald. Mocht het college die eerdere nog openstaande boetes gaan verrekenen, dan regelt artikel 5 dat de bepalingen in deze verordening van overeenkomstige toepassing zijn.