Organisatie | Uden |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Verordening maatregelen en handhaving IOAW-IOAZ 2010 |
Citeertitel | Verordening maatregelen en handhaving IOAW-IOAZ 2010 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
Geen
Wet Ioaw, art. 35; Wet Ioaz, art. 35
N.v.t.
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
15-07-2010 | Nieuwe regeling | 08-07-2010 Infopagina 14-07-2010 | 2010/35 |
Artikel 2. Het opleggen van een maatregel
Als de belanghebbende naar het oordeel van het College een verplichting als bedoeld in artikel 13 IOAW/IOAZ of een op grond van hoofdstuk III IOAW/IOAZ aan de uitkering verbonden verplichting schendt, wordt overeenkomstig deze verordening een maatregel opgelegd of wordt het recht op uitkering (deels) blijvend geweigerd. Daarnaast wordt tevens een maatregel opgelegd indien belanghebbende onder omstandigheden die rechtstreeks verband houden met de uitvoering van de IOAW/IOAZ zich jegens het College (zeer ernstig) misdraagt.
Artikel 4. Het besluit tot opleggen van een maatregel
In het besluit tot opleggen van een maatregel worden in ieder geval vermeld: de reden van de maatregel, de duur van de maatregel, de periode waarover de maatregel wordt opgelegd, het percentage waarmee de uitkeringsnorm wordt verlaagd of geweigerd, het bedrag waarmee de uitkeringsnorm wordt verlaagd of geweigerd en, indien van toepassing, de reden om af te wijken van een standaardmaatregel.
Artikel 6. Afzien van het opleggen van een maatregel
Het College ziet af van het opleggen van een maatregel indien:
de gedraging meer dan één jaarvóór constatering van die gedraging door het College heeft plaatsgevonden, tenzij de gedraging een schending van de inlichtingenplicht inhoudt en als gevolg van die gedraging ten onrechte, of tot een te hoog bedrag, uitkering is verleend. Een maatregel wegens schending van de inlichtingenplicht wordt niet opgelegd na verloop van vijf jarennadat de betreffende gedraging heeft plaatsgevonden.
Artikel 7. Hoogte en duur van de maatregel
De duur van de maatregel als bedoeld in het tweede lid wordt verdubbeld, indien de belanghebbende zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarbij een maatregel is opgelegd, opnieuw schuldig maakt aan een verwijtbare gedraging van dezelfde of hogere categorie. Met een besluit waarmee een maatregel is opgelegd wordt gelijkgesteld het besluit om daarvan af te zien op grond van dringende redenen, bedoeld in artikel 6, tweede lid.
HOOFDSTUK 2. Geen of onvoldoende medewerking verlenen
Artikel 10. Indeling in categorieën
Gedragingen van de belanghebbende waardoor de verplichtingen op grond van artikel 37 van de IOAW/IOAZ, anders dan de verplichting, bedoeld in artikel 37, eerste lid, onderdeel c IOAW/IOAZ, niet of onvoldoende zijn nagekomen, worden onderscheiden in de volgende categorieën:
HOOFDSTUK 3. Het verliezen van algemeen geaccepteerde arbeid of nalaten dit te accepteren
HOOFDSTUK 4. Niet nakomen van de inlichtingenplicht
Artikel 14. Te laat verstrekken van gegevens
Onverminderd artikel 4, eerste lid, legt het College een maatregel op van vijf procent van de uitkeringsnorm, indien belanghebbende de verplichting op grond van artikel 13 IOAW/IOAZ niet is nagekomen door informatie die van belang is voor de verlening van de uitkering of de voortzetting daarvan niet uit eigen beweging of, desgevraagd, binnen de door het College daartoe gestelde termijn te verstrekken.
Van het opleggen van de maatregel kan worden afgezien en worden volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing, tenzij het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting plaatsvindt binnen een periode van twee jaar te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan de belanghebbende een schriftelijke waarschuwing is gegeven.
Artikel 16. Verstrekken van onjuiste of onvolledige inlichtingen zonder gevolgen voor de uitkering
Onverminderd artikel 4, eerste lid, legt het College een maatregel op van vijf procent van de uitkeringsnorm, indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenplicht bedoeld in artikel 13 IOAW/IOAZ niet heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verstrekken van een uitkering.
Van het opleggen van de maatregel bedoeld in het eerste lid kan worden afgezien en volstaan kan worden met het geven van een schriftelijke waarschuwing, tenzij het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting plaatsvindt binnen een periode van één jaar te rekenen vanaf de datum waarop eerder aan de belanghebbende een schriftelijke waarschuwing is gegeven.
HOOFDSTUK 5. Overige gedragingen die leiden tot een maatregel
Indien een belanghebbende zich misdraagt tegenover het College of zijn ambtenaren of medewerkers van andere organisaties die zich in opdracht van het College bezig houden met de uitvoering van de wet, onder omstandigheden die rechtstreeks verband houden met de uitvoering van de wet als bedoeld in artikel 20, tweede lid, van de IOAW/IOAZ, wordt onverminderd artikel 2 tweede lid, met hantering van het agressieprotocol gemeente Uden, een waarschuwingsbrief verzonden, eventueel vergezeld van een uitnodiging voor een ordegesprek.
Indien een belanghebbende zich zeer ernstig misdraagt tegenover het College of zijn ambtenaren of medewerkers van andere organisaties die zich in opdracht van het College bezig houden met de uitvoering van de wet, onder omstandigheden die rechtstreeks verband houden met de uitvoering van de wet als bedoeld in artikel 20 tweede lid van de IOAW/IOAZ, wordt een maatregel opgelegd van tenminste:
Op 15 december 2009 heeft de Eerste Kamer ingestemd met het Wetsvoorstel bundeling van uitkeringen inkomensvoorziening aan gemeenten (Wet BUIG). Met de inwerkingtreding van de Wet BUIG per 1 januari 2010 krijgt de gemeente een grotere beleidsmatige rol en financiële verantwoordelijkheid rond de uitvoering van de IOAW, IOAZ, WWIK en Bbz 2004.
De IOAW, IOAZ en het Bbz 2004 kenden tot 1 januari 2010 een financieringsystematiek waarbij 75% bij het Rijk kon worden gedeclareerd en 25% drukte op het gemeentelijke budget; de WWIK kende daarnaast een financieringssystematiek waarbij 100% kon worden gedeclareerd. Per 1 januari 2010 is een systeem van volledige budgetfinanciering ingevoerd, zoals dit nu van toepassing is op het WWB-inkomensdeel. Met de Wet BUIG worden de financiële middelen van de ‘kleine inkomensregelingen’ gebundeld in het volledig gebudgetteerde I-deel dat de gemeente ontvangt voor de bijstandsverstrekking op grond van de WWB. Gemeenten krijgen door de wet aldus een grotere verantwoordelijkheid en lopen ook meer financieel risico.
Door de Wet BUIG wordt het aantal landelijke regels verder sterk teruggedrongen. In de plaats komt een grotere beleidsruimte voor de gemeente. Daardoor wordt de gemeente ook gevorderd om op een aantal punten zelf beleid te ontwikkelen.
De huidige voorbeeldverordening voorziet daarbij in het afstemmingsbeleid voor de IOAW en IOAZ. Dit beleid was geregeld bij AMvB. Deze landelijke regelingen, alsmede de nog bestaande boetebepalingen, zijn echter met de Wet BUIG komen te vervallen. Op basis van het inwerkingtredingbesluit is het aan de gemeente om per 1 juli 2010 in een bij verordening vastgelegd beleid te voorzien.
In deze verordening is er daarbij voor gekozen om met betrekking tot de IOAW en IOAZ te komen tot een zo veel mogelijk analoog aan het WWB-regime toe te passen afstemmingsbeleid. Daarbij zij opgemerkt dat in afwijking van de WWB, de IOAW en IOAZ in een aantal situaties de mogelijkheid creëren om de uitkering (gedeeltelijk) blijvend te weigeren. Daar de gemeente Uden van mening is dat werk voor uitkering gaat en er streng opgetreden moet worden wanneer de klant zich hier niet aan houdt, is er voor gekozen om de bevoegdheid tot weigering op dezelfde wijze in te vullen als dit voorheen bij wet was geregeld. Dit wil zeggen dat daar waar de mogelijkheid tot weigeren er is, deze wordt aangegrepen.
Dit artikel bevat de verschillende begripsomschrijvingen. Een aantal omschrijvingen verdient enige extra aandacht.
Gekozen is voor een definitie die gelijktijdig naar beide wetten verwijst nu een groot deel van de bepalingen in beide wetten identiek is qua nummering en inhoud en aldus voorkomen wordt dat steeds specifiek naar elke afzonderlijke wet verwezen moet worden.
De WWB werkt met verlagingen op de netto bijstand. Om een identiek systeem in de IOAW en IOAZ te creëren is het wenselijk om een begrip te introduceren dat verwijst naar een netto norm.
In afwijking van de WWB wordt ook het blijvend of tijdelijk (gedeeltelijk) weigeren van de uitkering binnen deze verordening als maatregel aangemerkt. Dit houdt verband met de extra mogelijkheden binnen de IOAW en IOAZ op dit vlak.
Qua inkomensbegrip wordt aangesloten bij het inkomensbegrip binnen de IOAW en IOAZ. Dit wijkt af van het binnen de WWB gehanteerde inkomensbegrip.
Daar de in artikel 20, tweede lid IOAW opgenomen bevoegdheden tot het opleggen van een maatregel, blijkens dat artikel,daar enkel gelden voor de persoon die is aangewezen op arbeid in dienstbetrekking, is ook het begrip belanghebbende in die zin ingeperkt.
Dit artikel bundelt het bepaalde in artikel 20, eerste lid IOAZ en artikel 20, tweede lid IOAW.
Bij deze artikelen is heel nadrukkelijk gekeken naar hetgeen hierover is opgenomen in de verordening Wwb.
Ten opzichte van de Wwb-afstemmingsverordening zijn in deze bepaling geen gedragingen opgenomen die verband houden met het niet aanvaarden dan wel het door eigen toedoen verliezen van algemeen geaccepteerde arbeid. Dit houdt verband met het feit dat juist bij deze gedragingen de IOAW en IOAZ de mogelijkheid biedt tot tijdelijke of blijvende (gedeeltelijke) weigering van de uitkering. De sanctie bij deze vorm van gedragingen is daarom in een apart hoofdstuk opgenomen.
Bij de bepaling van de hoogte van deze maatregelen wordt aangesloten bij wat hierover eerder is vastgelegd in de Wwb-afstemmingsverordening.
In deze bepalingen zijn de mogelijkheden die de IOAW en IOAZ biedt om de uitkering (tijdelijk en/of blijvend geheel of gedeeltelijk) te weigeren volledig uitgewerkt. Hierbij wordt in de verordening aangesloten bij de systematiek zoals die voorheen gold vanuit de wet.
Indien gekozen wordt voor volledige weigering, kan de belanghebbende in wezen per direct aankloppen voor een aanvulling in het kader van de Wwb. Binnen het kader van de Wwb zal dan moeten worden beoordeeld of belanghebbende recht heeft op Wwb (in afwijking van de IOAW en IOAZ kent de Wwb een beperkte vermogensvrijlating en een ruimer inkomensbegrip) en in hoeverre het maatregelwaardige gedrag ook binnen de Wwb tot een verlaging zou hebben geleid.
Deze artikelen geven verder invulling aan een leemte in artikel 20 IOAZ. De plicht om de uitkering (deels) te weigeren indien een klant passende arbeid weigert of door eigen toedoen geen arbeid verkrijgt is wel opgenomen in de IOAZ (artikel 37), maar in de wet is geen directe bevoegdheid opgenomen om in deze situaties te sanctioneren (anders dan in de IOAW). De gemeente Uden kiest ervoor om in voornoemde situatie wel, analoog aan de IOAW, het recht op uitkering (deels) te weigeren.
Deze bepalingen zijn zeer sterk verwant aan de bepalingen binnen de Wwb-afstemmingverordening en de Wij-afstemmingsverordening.
De verplichting aan de gemeenteraad om bij verordening regels te stellen in het kader van het voorkomen van misbruik wordt via dit artikel ingevuld. Hierbij is gekozen voor een vergelijkbare systematiek en invulling als bij de Wwb het geval is.
Deze bepaling spreekt voor zich.
HOOFDSTUK 2. Geen of onvoldoende medewerking verlenen 3
HOOFDSTUK 3. Het verliezen van algemeen geaccepteerde arbeid of nalaten dit te accepteren 4
HOOFDSTUK 4. Niet nakomen van de inlichtingenplicht 4
HOOFDSTUK 5. Overige gedragingen die leiden tot een maatregel 5