Organisatie | Hilversum |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Algemene subsidieverordening gemeente Hilversum 2006 |
Citeertitel | Algemene Subsidieverordening Hilversum 2006 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | bestuur en recht |
Eigen onderwerp |
Geen
Gemeentewet, art. 149 en art. 156; Algemene wet bestuursrecht, art. 4:23
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
24-03-2006 | 01-04-2011 | nieuwe regeling | 15-03-2006 De Gooi en Eembode, 23-03-2006 | Onbekend |
HOOFDSTUK 1 Algemene bepalingen
Subsidies kunnen verstrekt worden ten behoeve van activiteiten op de beleidsterreinen die vallen onder de door de raad vastgestelde programma’s.
Artikel 5 Eisen aan een subsidieregeling
De in artikel 4 het tweede lid bedoelde subsidieregelingen bevatten tenminste
Artikel 6 Meerjarige subsidies
Subsidies voor meer dan een jaar worden toegekend door middel van een beschikking tot subsidieverlening, waarbij voor het tweede en volgende jaren toepassing gegeven wordt aan het bepaalde in artikel 4:34 van de wet.
Artikel 11 Algemene subsidieverordening Hilversum 1998
Met ingang van de datum van inwerkingtreding van deze verordening vervalt de Algemene Subsidieverordening gemeente Hilversum zoals vastgesteld op 8 december 1998.
Artikelsgewijze toelichting op de ASV 2006
De meeste begrippen spreken voor zich. Het begrip “algemeen verbindend voorschrift” behoeft enige nadere toelichting. Temeer omdat er verband bestaat met het achterwege blijven van een zogenaamde hardheidsclausule.
Een verordening c.q. subsidieregeling is een algemene regel met voor ieder verbindende voorschriften. De bindende kracht van de voorschriften is erg groot, zelfs veel groter dan die van beleidsregels.
De VNG adviseert de gemeenten dan ook met klem geen hardheidsclausule in verordeningen op te nemen. “Tenzij er aanleiding is om te verwachten dat, gelet op het doel en de strekking van de regeling, de toepassing van de regeling kan leiden tot onbillijkheden van overwegende aard in precies te voorziene gevallen of groepen van gevallen”.
De uitzondering waarop de VNG doelt, is echter niet van toepassing op deze verordening. Er is immers geen sprake van onbillijkheden in precies te voorziene gevallen. Integendeel, de genoemde bepalingen dragen een algemeen karakter en gelden voor een ieder.
Anders ligt dit bij beleidsregels. Bij deze regels zal bij de zorgvuldige afweging betrokken moeten worden de mogelijkheid van bijzondere omstandigheden die in het concrete, nauwkeurig te bepalen, geval afwijking van deze beleidsregels zouden rechtvaardigen. Deze hardheidsclausule is expliciet geregeld in de Awb, artikel 3:4 juncto artikel 4:84.
Dit artikel formuleert de beleidsterreinen waarop structurele subsidies verstrekt kunnen worden op basis van door het college vast te stellen subsidieregelingen.
Hier worden alle beleidsterreinen benoemd waarbij per 1 januari 2006 sprake is van structurele subsidiëring door de gemeente.
Het is niet de bevoegdheid van het college om nieuwe beleidsterreinen toe te voegen; daartoe is een raadsbesluit vereist.
De huidige subsidiesystematiek heeft bij de raad(scommissies) al meermalen geleid tot de vraag wat nu het beste moment is om als raad zijn taak als sturend orgaan beter in te vullen. De ervaring is immers dat sturen op het eind van de begrotingscyclus meer een marginaal karakter heeft.
De sturing door de raad verplaatst zich in de nieuwe systematiek naar de voorkant van het hele proces. Namelijk aan het begin van het jaar. In het 1e kwartaal van het jaar worden immers de lijnen uitgezet voor het komende begrotingsjaar. Vóór 1 april van elk jaar dienen de gegevens binnen te zijn voor de voorjaarsnota. Deze nota is in grote mate bepalend voor de nieuwe begroting. Dat is hét moment om te beslissen budgetten wel of niet toe te voegen aan bestaande budgetten; of om te beslissen tot onderlinge verschuiving van budgetten (= oud inleveren voor nieuw). Burgers en instellingen kunnen dan hun invloed uitoefenen op het bestuursorgaan dat beslist over de budgetten, namelijk op de raad. Die beïnvloeding kan plaatsvinden tot het moment dat de raad de voorjaarsnota vaststelt, veelal in de maand juni. Tenslotte blijft de vaststelling van de programmabegroting in de maand november het ultieme moment om alsnog op programmaniveau (= inhoudelijk + budgettering) invloed uit te oefenen. Uiteindelijk is de vastgestelde begroting het program waaraan het college gehouden is bij de uitvoering van dit raadsbesluit.
Wel is het zo dat de nadruk komt te liggen in het eerste kwartaal.
Omdat deze “omkering” eerst nu gestalte gaat krijgen, is er sprake van een groeiproces, zowel voor de raadscommissies als voor de instellingen.
Naast de in de Awb onder artikel 4:35 genoemde weigeringsgronden gelden ook de nadere weigeringsgronden die vermeld staan in artikel 3 het tweede lid van deze verordening.
In het onder lid d genoemde beleid van de gemeente is inbegrepen de keuze tussen vraag- of aanbodgestuurde subsidiëring.
Onder lid e worden tevens begrepen activiteiten die gefinancierd kunnen worden uit een “voorliggende voorziening”, bijvoorbeeld de AWBZ, alsmede gefinancierd kunnen worden uit ondersteunende acties en/of bijdragen van betrokken groeperingen, instanties, instellingen of bedrijven.
Zowel de algemene subsidieverordening, vastgesteld door de raad, als de subsidieregelingen, vastgesteld door het college, hebben het karakter van “wettelijk voorschrift” als bedoeld in artikel 4:23 van de Awb.
Het hier gehanteerde onderscheid tussen “subsidieverordening” en “subsidieregeling” is ingegeven door de wens om onderscheid te maken tussen een door de raad vastgesteld wettelijk voorschrift (hier verordening genoemd) en een door het college vastgesteld wettelijk voorschrift (hier voorzien van de naam “regeling”).
De subsidiebepalingen van de Awb zijn zowel van toepassing op de subsidieverordening als op de subsidieregelingen.
In verband met het feit dat de accountant in toenemende mate de rechtmatigheid van genomen beslissingen toetst, is het belangrijk dat het college in zijn beslissingen toeziet op de rechtmatigheid van zowel de toekenning als de weigering van subsidies. Dit betekent dat de regelgeving nauwkeurig toegepast dient te worden.
De raad stelt een aantal minimumeisen aan de subsidieregelingen die het college vaststelt.
De meeste spreken voor zichzelf. Enkele eisen worden hier toegelicht.
Onder b. Het college dient in de subsidieregeling bepalingen op te nemen die garanderen dat er geen ”open-einde-regeling” ontstaat.
Soms is daarvoor het middel van subsidieplafond toepasbaar, bijvoorbeeld bij incidentele subsidies of bij grotere aantallen aanvragen met een min of meer gelijk karakter.
In andere gevallen kan het systeem worden toegepast van subsidieonderhandelingen voorafgaand aan de vaststelling van de gemeentebegroting, waarbij de koppeling tussen begrotingsvaststelling en subsidiebeschikking een waarborg is dat het beschikbare budget niet wordt overschreden
Een gevolg van het opnemen van de in artikel 5 onder b geformuleerde eis is dat subsidieregelingen waarbij, bijvoorbeeld als gevolg van rijksbeleid, niet aan deze eis kan worden voldaan, niet door het college kunnen worden vastgesteld. Anders gezegd: de bevoegdheid tot het vaststellen van “open-einde-regelingen” blijft liggen bij de raad (budgetrecht).
Onder e. Het college krijgt de bevoegdheid om te bepalen of subsidies toegekend worden door middel van een beschikking tot subsidieverlening (altijd gevolgd door een subsidievaststelling) of door subsidievaststelling zonder een hieraan voorafgaande verleningsbeschikking.
Een eensluidende regeling is daarvoor in een algemene subsidieverordening niet te geven, gezien de uiteenlopende omvang en het sterk uiteenlopende karakter van verschillende subsidies. In eenvoudige gevallen zal gekozen worden voor het direct vaststellen van de subsidie. De procedure waarbij twee beschikkingen worden toegepast (eerst verlenen en later vaststellen) is meer geschikt voor de meer complexe situaties.
Onder f. Afdeling 4.2.8 van de Awb bevat zeer uitvoerige voorschriften voor “per boekjaar verstrekte subsidies aan rechtspersonen”. Deze kunnen, mits het wettelijk voorschrift daartoe de mogelijkheid biedt, door het college op bepaalde gesubsidieerde instellingen van toepassing worden verklaard. De betreffende voorschriften sluiten aan op de professionele administratie waarover grote instellingen reeds om andere redenen dienen te beschikken.
Onder g. In artikel 4:52 tweede lid Awb staat een betalingstermijn vermeld van vier weken na de datum van de vaststelling. Indien de gemeente een andere betalingstermijn gewenst acht, dient dat bij wettelijk voorschrift te worden bepaald. De raad geeft aan het college deze bevoegdheid.
Onder i. De Awb biedt de mogelijkheid om de bepalingen over verslaglegging en verantwoording buiten werking te stellen. Het ligt, gezien de controlerende functie van de raad, niet voor de hand om het college de bevoegdheid te geven deze bepalingen buiten werking te zetten.
Bij meerjarige subsidies wordt altijd toepassing gegeven aan het systeem van subsidieverlening gevolgd door jaarlijkse vaststelling. In de verleningsbeschikking dient altijd een begrotingsvoorbehoud te worden opgenomen voor wat betreft het volgende of de volgende jaren (zie hiervoor art. 4:34 van de Awb).
Het kan in sommige gevallen praktisch zijn om de prestatie-eisen niet als verplichtingen op te nemen in de subsidiebeschikking, maar als prestatieafspraken in een met de instelling te sluiten uitvoeringsovereenkomst. De Awb biedt in artikel 4:36 de mogelijkheid tot het sluiten van dergelijke overeenkomsten. Deze zijn altijd aanvullend op een subsidiebeschikking en kunnen deze nooit geheel vervangen.
In dit artikel krijgt het college de bevoegdheid om te beslissen op aanvragen om subsidie die vallen buiten het kader van de in artikel 4 bedoelde regelingen. Het is in feite een zogenaamd kapstokartikel om te voorkómen dat allerlei incidentele subsidieaanvragen ter besluitvorming aan de raad moeten worden voorgelegd. De bepaling laat het budgetrecht van de raad uiteraard onverlet. Het kan dus nodig zijn dat het college, teneinde een aanvraag te kunnen honoreren, eerst een krediet vraagt aan de raad.
In de praktijk zal toepassing van dit artikel zich niet veel voordoen. Als het zich al voordoet, gaat het veelal om een zich in de samenleving spontaan voordoende activiteit die (nog) niet in een programma staat vermeld of daaronder te rangschikken is. Een voorbeeld uit het verleden is “de dierenambulance”. Een spontaan ontwikkelde activiteit die aanvankelijk nergens in de gemeentebegroting onder te brengen was.
Als extra controlemiddel van de raad is de functie van de Rekenkamercommissie uitgebreid met de onderzoeksmogelijkheid bij instellingen die voor meer dan de helft financieel afhankelijk zijn van gemeentelijke subsidies. Dit geldt ook voor regionale instellingen die van meer dan een gemeente subsidie ontvangen. De optelsom van alle gemeentelijke bijdragen dient in dat geval meer dan 50% te bedragen.
Een onderzoek door de rekenkamercommissie kan plaatsvinden op verzoek van de raad, maar kan ook op initiatief van deze commissie zelf plaatsvinden.
In de gemeente Hilversum is nog aantal andere – bijzondere - subsidieverordeningen van kracht. Om te voorkomen dat er bij de invoering van de nieuwe ASV onzekerheid ontstaat over de toepasselijkheid van een of meer bepalingen in deze verordeningen, wordt hier expliciet bepaald dat regels in de bijzondere verordeningen voorrang hebben op de regels in de nieuwe ASV tot het moment dat deze bijzondere subsidieverordeningen zijn aangepast.
Voorbeelden hiervan zijn onder andere de subsidieverordening voor Monumenten en de ISV-subsidieverordening. De bepalingen van deze verordeningen blijven dus gewoon van kracht.
Als in voorkomend geval er frictie ontstaat tussen de toepassing van de “oude” en de “nieuwe” verordening geldt 2006 als overgangsjaar. In de gevallen dat de verordening van 1998 gunstiger is dan die van 2006 gelden eenmalig de bepalingen van de verordening van 1998, met uitzondering van een eventueel onderzoek door de Rekenkamercommissie.
De bedoeling van dit artikel is duidelijk: mocht in een voorkomend geval er als gevolg van de invoering van nieuwe verordening een substantieel nadeel optreden voor de subsidieontvanger, dan is het overgangsjaar van toepassing. De subsidieontvanger krijgt dan ruimschoots de gelegenheid in te spelen op de gewijzigde situatie.