Organisatie | Zuidplas |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Regeling vervoer- en verblijfkosten |
Citeertitel | Regeling vervoer- en verblijfkosten |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | bestuur en recht |
Eigen onderwerp |
Geen
Onbekend
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-01-2015 | Onbekend | 16-12-2014 Onbekend | Onbekend |
Voor de toepassing van deze regeling wordt verstaan onder:
Artikel 3 Vergoeding reiskosten
Kosten voor voorzieningen als parkeergarages, tolwegen, veerponten etc. worden alleen vergoed indien het gebruik van deze voorzieningen tot een efficiëntere wijze van reizen hebben geleid. Als deze kosten voor vergoeding in aanmerking komen, dan worden de kosten (onder overlegging van een betaalbewijs) vergoed.
De medewerker die met eigen vervoer reist, ontvangt een vaste vergoeding voor de kosten van het woon-werkverkeer, mits hij woonachtig is op 10 kilometer of meer van de plaats van tewerkstelling. De maximale reisafstand waarover een reiskostenvergoeding wordt verstrekt bedraagt 30 kilometer enkele reis.
De vaste vergoeding per jaar voor gebruik van eigen vervoer wordt vastgesteld middels de formule 214 x totale reisafstand heen en terug (max. 60 km) x het maximaal fiscaal toegestane bedrag per kilometer bij een 5 daagse werkweek. Bij een werkweek die doorgaans uit minder dan vijf dagen per week bestaat wordt de vergoeding naar evenredigheid berekend. De vergoeding wordt in maandelijkse delen uitbetaald.
De medewerker die normaal gesproken met het openbaar vervoer komt, kan bij hoge uitzondering kiezen om met het eigen vervoer te komen. Hiervoor ontvangt hij, naast de vergoeding voor het openbaar vervoer, een vergoeding op basis van het aantal kilometers van de meest optimale route tussen woonplaats van de medewerker en de plaats van tewerkstelling, zoals bepaald in artikel 7.
De keuze voor deelname aan het fietsproject wordt eenmalig gemaakt voor een periode van vijf jaar. Bij aanvang deelname verklaart de medewerker schriftelijk dat hij gebruik maakt van de op basis van het fietsproject aangeschafte fiets op meer dan de helft van het aantal dagen dat hij pleegt te reizen in het kader van woon-werkverkeer.
De medewerker die deelneemt aan het fietsproject, ontvangt bij aanvang van zijn deelname eenmalig een bijdrage van 50% van de aanschafwaarde van de fiets, met een maximum van € 374,50. De eigen bijdrage, met een maximum van € 374,50, kan fiscaal vriendelijk verrekend worden met een van de bronnen zoals vermeld in de Cafetariaregeling.
Indien binnen drie jaar na aanvang van deelname aan het fietsproject het dienstverband met de medewerker wordt beëindigd, anders dan op grond van de artikelen 8:2, 8:3, 8:4, 8:5 of 8:11 van de CAR-UWO, ontstaat er voor de medewerker een terugbetalingsverplichting naar rato van het resterende deel van 36 maanden.
Toelichting op de Regeling vervoer- en verblijfkosten
In deze regeling zijn de voorschriften opgenomen die gelden ten aanzien van het maken van een dienstreis en ten aanzien van het woon-werkverkeer. Voor wat betreft dit laatste is de regeling een aanvulling op de in de CAR-UWO opgenomen bepalingen ten aanzien van woon-werkverkeer in het geval de medewerker een verhuisverplichting opgelegd heeft gekregen. Op basis van de Regeling vervoer- en verblijfkosten kunnen dus ook vergoedingen voor woon-werkverkeer worden gegeven indien geen verhuisverplichting is opgelegd.
Lid 1:Bij dienstreizen dient de medewerker in principe gebruik te maken van het openbaar vervoer. Het kan echter efficiënter zijn om een andere vorm te kiezen, bijvoorbeeld als het openbaar vervoer te veel tijd kost, als er veel dingen moeten worden meegenomen of als meerdere medewerkers dezelfde reis maken. De keuze voor een andere wijze van vervoer hoeft echter niet vanzelfsprekend het gebruik van de eigen auto te zijn. Andere mogelijkheden zijn: de fiets, dienstauto’s, meerijden (carpoolen) of het huren van een vervoermiddel.
Lid 3 (tevens artikel 5 lid 3):De achtergrond van deze bepaling is dat eventuele schade aan het eigen vervoermiddel alleen wordt vergoed (hetzij door de verzekering van de medewerker hetzij door de werkgever zelf) indien het college voor het gebruik toestemming heeft gegeven (artikel 15:1:23 en artikel 15:1:24 CAR-UWO).
Lid 6: Dienstreizen naar het buitenland komen zeer sporadisch voor en hebben vaak een specifiek karakter. Daarom zal vooraf door het college toestemming moeten worden verleend. De wijze van vervoer en het verblijf zal sterk afhankelijk zijn van de aard van de dienstreis, zodat het moeilijk is om daarvoor vooraf vaste regels voor te stellen. Om de kosten beheersbaar te houden zal wel vooraf een kostenraming moeten worden opgesteld. Zoals de Reisregeling binnenland dat voor binnenlandse reizen is, zal de Reisregeling buitenland zo veel mogelijk uitgangspunt voor deze kostenraming zijn.
Artikel 3 Vergoeding reiskosten
Lid 2: De vergoeding bestaat uit een belast en een onbelast deel. De hoogte van het onbelaste deel
wordt jaarlijks door het Rijk vastgesteld. Sinds 2008 bedraagt de vergoeding € 0,37 per kilometer,
hiervan bedraagt het onbelaste deel € 0,19 per kilometer, over het overige wordt loonheffing
Lid 3: De achtergrond van deze bepaling is, dat bij meerdaagse cursussen, congressen etc. de kosten van overnachting en de maaltijden over het algemeen in de totale prijs zitten. Toepassing van de Reisregeling binnenland zou in deze gevallen een vergoeding opleveren waar tegenover geen kosten staan. Datzelfde geldt voor dienstreizen al dan niet op uitnodiging van derden, waarbij deze derden zelf de maaltijden en het logies leveren c.q. de kosten daarvan betalen.
Artikel 5 Doorlopende mobiliteit
Sommige functies kunnen niet worden uitgevoerd indien de medewerker niet beschikt over een middel van vervoer. Te denken valt in het bijzonder aan inspectiefuncties en andere buitendienstfuncties. In het geval de gemeente hiervoor geen dienstvervoermiddelen heeft zal noodzakelijkerwijs gebruik gemaakt moeten worden van eigen vervoer (fiets, auto of anderszins). Omdat het gebruik van eigen vervoer noodzakelijk is voor een goede functievervulling neemt de werkgever eventuele fiscale consequenties voor zijn rekening. De hoogte van de vergoeding bedraagt sinds 2008 € 0,37 per kilometer.
Het toekennen van een vergoeding voor woon-werkverkeer is een secundaire arbeidsvoorwaarde die met name tot doel heeft om de gemeente als werkgever aantrekkelijk te houden. Het is een aanvulling op de regeling ten aanzien van verplaatsingskosten, zoals die is opgenomen in hoofdstuk 18 van de CAR-UWO.
Bij een kortere werkweek dan vijf dagen wordt de vergoeding naar rato van het aantal vaste werkdagen berekend.
Teneinde een objectieve methode te creëren voor het vaststellen van de reisafstand is gekozen voor een externe routeplanner.
Lid 1: Voor het bijwonen van avondvergaderingen gedurende buiten de voor de medewerker vastgestelde werktijd, waarvoor de medewerker een extra rit naar de plaats van tewerkstelling dient te maken, wordt een reiskostenvergoeding verstrekt conform artikel 3.
Lid 2: Hiervan gebruik maken is maatwerk en gaat in overleg met de leidinggevende. Sinds 2008 bedraagt de fiscaal toegestane maximum vergoeding € 0,19 per kilometer.
Het fietsproject biedt de medewerker enerzijds een fiscaal vriendelijke mogelijkheid om tegen lage kosten een fiets aan te schaffen en heeft anderzijds tot doel dezelfde medewerker uit zijn auto te lokken. Zo koppelt het fietsproject een verbetering van de secundaire arbeidsvoorwaarden aan de verlaging van de belasting van het milieu.
De Belastingdienst heeft de regel laten vervallen dat maximaal € 749,- fiscaal vriendelijk verrekend mag worden. De deelnemer aan het project kan de eigen bijdrage, met een maximum van € 374,50, fiscaal vriendelijk verrekenen met een van de bronnen zoals vermeld in de Cafetariaregeling. De deelnemer aan het project dient een aanschafbon te overleggen.
Lid 4: Rekenvoorbeeld 1: een medewerker heeft een fietsvergoeding ontvangen van € 374,50 en verlaat na een jaar de gemeente. Er wordt dan bij het beëindigen van het dienstverband een bedrag ingehouden van 24/36 x 374,50 = € 249,67.
Rekenvoorbeeld 2: een medewerker heeft een fietsvergoeding ontvangen van € 374,50 en verlaat na 2 jaar en 350 dagen de gemeente. Er wordt dan bij het beëindigen van het dienstverband een bedrag ingehouden van 0,5/36 x 374,50 = € 5,20.