Organisatie | Zuidplas |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Verordening Loonkostensubsidie Participatiewet gemeente Zuidplas |
Citeertitel | Verordening Loonkostensubsidie Participatiewet gemeente Zuidplas |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
Deze regeling is vervangen door de Verordening Loonkostensubsidie Participatiewet 2017 gemeente Zuidplas.
Participatiewet
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-01-2015 | 01-02-2017 | Gewijzigde regelgeving | 16-12-2014 www.overheid.nl | Onbekend |
Bijlage bij artikel 2 lid 2 - wijze waarop loonwaarde wordt vastgesteld
Het college maakt gebruik van onderstaande beschreven gevalideerde methode om de loonwaarde van een persoon te bepalen.
In drie stappen een vastgestelde loonwaarde
De gevalideerde methode brengt in drie stappen de loonwaarde van de medewerker in kaart door
de geleverde werkprestatie in een specifieke functie af te zetten tegen de vereisten van die functie. De
uitspraak van de loonwaarde-professional over de loonwaarde geeft een betrouwbaar beeld over
tempo, kwaliteit en inzetbaarheid in vergelijking met een regulier, volledig inzetbare collega. Op deze
wijze geeft de loonwaarde-professional een onafhankelijke, betrouwbare beoordeling over de hoogte
van de loonkostensubsidie of loondispensatie.
In onderstaand schema wordt weergegeven hoe in drie stappen een betrouwbare vastgestelde loonwaarde kan worden vastgesteld.
De eindrapportage geeft inzicht in:
duurzaamheid van de plaatsing;
advies om loonwaarde en duurzaamheid te verhogen.
Algemene toelichting Verordening Loonkostensubsidie Participatiewet gemeente Zuidplas
Met ingang van 1 januari 2015 kunnen er geen mensen meer in de WSW instromen. En de Wajong is vanaf datzelfde moment alleen nog toegankelijk voor mensen die duurzaam geen arbeidsvermogen hebben.
In deze verordening gaat het om een andere vorm van loonkostensubsidie dan de vorm van loonkostensubsidie zoals omschreven in de Re-ïntegratieverordening Participatiewet.
De loonkostensubsidie zoals beschreven in deze verordening kan uitsluitend worden ingezet als de persoon in kwestie behoort tot de doelgroep loonkostensubsidie, als bedoeld in artikel 6, eerste lid, onderdeel e. van de Participatiewet: mensen met een arbeidsbeperking. Deze nieuwe vorm van loonkostensubsidie is niet per definitie tijdelijk, maar kan indien nodig voor een langere periode worden ingezet.
Bij de doelgroep voor wie loonkostensubsidie kan worden ingezet gaat het om mensen die wel arbeidsvermogen hebben, maar die verminderd productief zijn. Het gaat hier om personen met een verminderde productiviteit die niet in staat zijn het wettelijk minimumloon te verdienen bij een werkgever. De werknemer ontvangt het reguliere wettelijk minimumloon (WML) of CAO-loon van de werkgever en bouwt hierover pensioen op. De loonkostensubsidie die de werkgever ontvangt is het verschil tussen het wettelijk minimumloon en de loonwaarde, vermeerderd met een vergoeding voor de werkgeverslasten. Als het CAO-loon hoger is dan het WML zijn die meerkosten voor rekening van de werkgever. De loonkostensubsidie kan nooit meer zijn dan 70% van het WML. Het doel van dit instrument is het verstevigen van de arbeidsmarktpositie van de doelgroep. Bovendien bouwt de werknemer over het hele inkomen pensioen op. Met dit instrument compenseert de gemeente werkgevers voor de verminderde productiviteit van de werknemer (zie Kamerstukken II 2013/14, 33 161, nr. 107, blz. 60).
Deze verordening geeft uitvoering aan artikel 6, tweede lid van de Participatiewet. Overeenkomstig deze bepaling dient de gemeenteraad bij verordening regels vast te stellen over de doelgroep loonkostensubsidie en de loonwaarde. De regels dienen in ieder geval te bepalen:
Het college kan op verzoek of ambtshalve vaststellen wie tot de doelgroep loonkostensubsidie behoort (artikel 10c van de Participatiewet). Personen zoals bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel a. van de Participatiewet die mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben en van wie is vastgesteld dat zij met voltijdse arbeid niet in staat zijn tot het verdienen van het wettelijk minimumloon, behoren tot de doelgroep loonkostensubsidie (artikel 6, eerste lid, onderdeel e van de Participatiewet).
Heeft het college vastgesteld dat een persoon behoort tot de doelgroep loonkostensubsidie en is een werkgever voornemens met die persoon een dienstbetrekking aan te gaan, dan stelt het college in beginsel de loonwaarde van die persoon vast (artikel 10d, eerste lid van de Participatiewet). Hiervoor is geen aanvraag vereist. De vastgestelde loonwaarde legt het college vast in een beschikking waartegen zowel de betrokken persoon als diens (potentiële) werkgever bezwaar en beroep kunnen instellen.
De loonwaarde is een vastgesteld percentage van het rechtens geldende loon voor de door een persoon - die behoort tot de doelgroep loonkostensubsidie - verrichte arbeid in een functie naar evenredigheid van de arbeidsprestatie in die functie van een gemiddelde werknemer met een soortgelijke opleiding en ervaring, die niet tot de doelgroep loonkostensubsidie behoort (artikel 6, eerste lid, onderdeel g. van de Participatiewet).
Begrippen die al zijn omschreven in de Participatiewet, Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) of de Gemeentewet zijn vanzelfsprekend ook van toepassing op deze verordening. Hiervan zijn in deze verordening daarom geen begripsomschrijvingen opgenomen.
Enkel die bepalingen die verdere toelichting behoeven worden hieronder behandeld.
Artikel 1. Vaststelling wie tot doelgroep loonkostensubsidie behoort
In artikel 10c van de Participatiewet is geregeld wanneer wordt vastgesteld of een persoon tot de doelgroep loonkostensubsidie behoort: op schriftelijke aanvraag of ambtshalve. Ambtshalve vaststelling is alleen mogelijk bij:
personen als bedoeld in artikel 34a, vijfde lid, onderdelen b. van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (hierna: WIA), artikel 35, vierde lid, onderdelen b, van de WIA en artikel 36, derde lid, onderdelen b. en c. van de WIA tot het moment dat het inkomen uit arbeid in dienstbetrekking gedurende twee aaneengesloten jaren ten minste het minimumloon bedraagt en ten behoeve van die persoon in die twee jaren geen loonkostensubsidie als bedoeld in artikel 10d van de Participatiewet is verleend;
In artikel 10c van de Participatiewet is ook bepaald dat het aan college is om vast te stellen of een persoon tot de doelgroep loonkostensubsidie behoort. Binnen de kaders van de wet is het aan de gemeente om vast te stellen op welke wijze zij bepalen of mensen tot de doelgroep loonkosten-subsidie behoren en of loonkostensubsidie voor hen wordt ingezet (zie Kamerstukken II 2013/14, 33 161, nr. 107, blz. 62). In artikel 1, tweede lid is vastgelegd welke criteria daarbij in acht genomen worden. Deze cumulatieve criteria zijn ontleend aan artikel 6, eerste lid, onderdeel e. van de Participatiewet. Daarin is immers wettelijk de doelgroep loonkostensubsidie vastgelegd.
Artikel 2. Vaststelling loonwaarde
In artikel 10d, eerste lid van de Participatiewet is bepaald dat als een persoon behoort tot de doelgroep loonkostensubsidie en een werkgever voornemens is een dienstbetrekking aan te gaan met die persoon, het college de loonwaarde van die persoon vaststelt. Hiervoor is geen aanvraag vereist. De vastgestelde loonwaarde legt het college vast in een beschikking waartegen zowel de betrokken persoon als diens (potentiële) werkgever bezwaar en beroep kunnen instellen.
De loonwaarde kan pas gemeten worden als er sprake is van een werkplek. Om in het begin een goed beeld van de loonwaarde te krijgen is het mogelijk om werknemers een tijdje onbeloonde werkzaamheden te laten verrichten op een proefplaats. De proefplaatsing dient zo kort als mogelijk doch tot maximaal drie maanden te worden ingezet, met behoud van uitkering.
In de bijlage bij artikel 2 wordt de methode die het college gebruikt om de loonwaarde van die persoon te bepalen omschreven. Bij de gevalideerde methode voor het vaststellen van de loonwaarde zullen de ‘Nadere regels voor de loonwaardebepaling in het kader van de Participatiewet’ in acht worden genomen.
De no-risk polis is een belangrijk instrument om aarzelingen bij werkgevers weg te nemen om mensen met arbeidsbeperkingen in dienst te nemen. De no-risk polis zorgt ervoor dat de werkgever compensatie ontvangt voor de loonkosten, wanneer een werknemer met arbeidsbeperkingen ziek wordt. Een werkgever komt niet in aanmerking voor een no-risk polis als artikel 29b van de Ziektewet van toepassing is (artikel 8a, tweede lid, onderdeel b. van de Participatiewet).
De no-risk polis is een verzekering waarbij de werkgever bij ziekte van de werknemer die een structurele functionele of andere beperking heeft of ten behoeve van wie die werkgever een loonkostensubsidie ontvangt als bedoeld in artikel 10d van de Participatiewet, in aanmerking komt voor de no-risk polis.
In het eerste lid is opgenomen wanneer een werkgever in aanmerking komt voor een no-risk polis. Voor de inzet van de no-risk polis is het vereist dat de werknemer behoort tot de doelgroep (zie artikel 1 van deze verordening) en hij een structurele functionele of andere beperking heeft of de werkgever ten behoeve van hem een loonkostensubsidie als bedoeld in artikel 10d van de Participatiewet ontvangt. Ook ligt voor de hand dat de werknemer zijn woonplaats moet hebben binnen de gemeente.
Het college kan de kosten van de no-risk polis vergoeden voor werkgevers. Niet elke verzekering komt voor vergoeding in aanmerking. Hiervoor zijn regels gesteld in het tweede lid. Voor vergoeding komt uitsluitend een no-risk polis in aanmerking die ten hoogste vergoedt:
Het college treedt op als verzekeringsnemer en de werkgever is de begunstigde.
De verzekerde periode bedraagt 24 maanden na indiensttreding van de werknemer bij de werkgever.
Na twee jaar vervalt de no-risk polis
De no-risk polis heeft een maximale looptijd van twee jaar. Voorbeeld: de medewerker treedt in dienst op 1 januari en wordt het eerste half jaar niet ziek. Op 1 juli meldt de medewerker zich ziek. De no-risk polis geldt dan nog voor maximaal 1,5 jaar. Na de maximale looptijd van 2 jaar vervalt elke aanspraak op de polis door de werkgever. Mocht de medewerker ná de looptijd van de no-risk polis ziek worden, dan valt hij volledig onder verantwoordelijkheid van de werkgever en na verloop van tijd onder verantwoordelijkheid van het UWV.