De raad van de gemeente Alphen-Chaam;
gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders d.d. 2
december 2014;
gelet op artikel 220 tot en met 220h van de Gemeentewet,
BESLUIT:
vast te stellen de:
VERORDENING OP DE HEFFING EN INVORDERING VAN
ONROERENDE-ZAAKBELASTINGEN
Artikel 1 Belastingplicht
- 1.
Onder de naam ‘onroerende zaakbelastingen’ worden ter zake van binnen
de gemeente gelegen onroerende zaken twee directe belastingen geheven:
- a.
een gebruikersbelasting van degene die bij het begin van het
kalenderjaar een onroerende zaak die niet in hoofdzaak tot woning dient,
al dan niet krachtens eigendom, bezit, beperkt recht of persoonlijk
recht gebruikt, verder te noemen: gebruikersbelasting;
- b.
een
eigenarenbelasting van degene die bij het begin van het kalenderjaar van
een onroerende zaak het genot heeft krachtens eigendom, bezit of beperkt
recht, verder te noemen: eigenarenbelasting;
- 2.
Bij de gebruikersbelasting wordt:
- a.
gebruik door degene aan wie een
deel van een onroerende zaak in gebruik is gegeven (verder: de
gebruiker), aangemerkt als gebruik door degene die dat deel in gebruik
heeft gegeven (verder: de gebruikgever); de gebruikgever is bevoegd de
belasting als zodanig te verhalen op degene aan wie dat deel in gebruik
is gegeven;
- b.
het ter beschikking stellen van een onroerende zaak voor
volgtijdig gebruik aangemerkt als gebruik door degene die de onroerende
zaak ter beschikking heeft gesteld; degene die de onroerende zaak ter
beschikking heeft gesteld is bevoegd de belasting als zodanig te
verhalen op degene aan wie die zaak ter beschikking is gesteld.
- 3.
Voor de eigenarenbelasting wordt als genothebbende krachtens eigendom,
bezit of beperkt recht aangemerkt degene die bij het begin van het
kalenderjaar als zodanig in de basisregistratie kadaster is vermeld,
tenzij blijkt dat hij op dat tijdstip geen genothebbende krachtens
eigendom, bezit of beperkt recht is.
Artikel 2 Belastingobject
- 1.
Als onroerende zaak wordt aangemerkt de onroerende zaak, bedoeld in
hoofdstuk III van de Wet waardering onroerende zaken.
- 2.
Een onroerende zaak dient in hoofdzaak tot woning indien de waarde die
op grond van hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken is
vastgesteld voor die onroerende zaak in hoofdzaak kan worden toegerekend
aan delen van die onroerende zaak die dienen tot woning dan wel volledig
dienstbaar zijn aan woondoeleinden.
Artikel 3 Maatstaf van heffing
- 1.
De heffingsmaatstaf is de op de voet van Hoofdstuk IV van de Wet
waardering onroerende zaken voor de onroerende zaak vastgestelde waarde
voor het kalenderjaar bedoeld in artikel 1.
- 2.
Als voor een onroerende zaak geen waarde is vastgesteld op de voet van
hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken wordt de
heffingsmaatstaf van die onroerende zaak bepaald met overeenkomstige
toepassing van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 17, 18 en 20,
tweede lid, van de Wet waardering onroerende zaken.
Artikel 4 Vrijstellingen
- 1
In afwijking in zoverre van artikel 3 wordt bij het bepalen van de
heffingsmaatstaf buiten aanmerking gelaten, voor zover dit niet reeds is
gebeurd bij de bepaling van de in dat artikel bedoelde waarde, de waarde
van:
- a.
Voor de land- of bosbouw bedrijfsmatig geëxploiteerde
cultuurgrond, daaronder mede begrepen de open grond, alsmede de
ondergrond van glasopstanden, die bedrijfsmatig aangewend wordt
voor de kweek of teelt van gewassen, zonder daarbij de
ondergrond als voedingsbodem te gebruiken;
- b.
glasopstanden, die bedrijfsmatig worden aangewend voor de kweek
of teelt van gewassen, voor zover de ondergrond daarvan bestaat
uit de in onderdeel a bedoelde grond;
- c.
onroerende zaken die in hoofdzaak zijn bestemd voor de openbare
eredienst of voor het houden van openbare bezinningssamenkomsten
van levensbeschouwelijke aard, een en ander met uitzondering van
delen van zodanige onroerende zaken die dienen als woning;
- d.
één of meer onroerende zaken die deel uitmaken van een op de
voet van de Natuurschoonwet 1928 aangewezen landgoed dat voldoet
aan de voorwaarden genoemd in artikel 8 van het
Rangschikkingsbesluit Natuurschoonwet 1928, met uitzondering van
de daarop voorkomende gebouwde eigendommen;
- e.
natuurterreinen, waaronder mede worden verstaan duinen,
heidevelden, zandverstuivingen, moerassen en plassen, die door
rechtspersonen met volledige rechtsbevoegdheid welke zich
uitsluitend of nagenoeg uitsluitend het behoud van natuurschoon
ten doel stellen, beheerd worden;
- f.
openbare land- en waterwegen en banen voor openbaar vervoer per
rail, een en ander met inbegrip van kunstwerken;
- g.
waterverdedigings- en waterbeheersingswerken die worden beheerd
door organen, instellingen of diensten van publiekrechtelijke
rechtspersonen, met uitzondering van de delen van zodanige
werken die dienen als woning;
- h.
werken die zijn bestemd voor de zuivering van riool- en ander
afvalwater en die worden beheerd door organen, instellingen of
diensten van publiekrechtelijke rechtspersonen, met uitzondering
van de delen van zodanige werken die dienen als woning;
- i.
werktuigen die van een onroerende zaak kunnen worden
afgescheiden zonder dat beschadiging van betekenis aan die
werktuigen wordt toegebracht en die niet op zichzelf als
gebouwde eigendommen zijn aan te merken.
- j.
onroerende zaken voor zover die bestemd zijn te worden gebruikt
voor de publieke dienst van de gemeente, met uitzondering van
delen van zodanige onroerende zaken die bestemd zijn te worden
gebruikt voor het geven van onderwijs;
- k.
straatmeubilair, waaronder begrepen alle zodanige gebouwde
eigendommen - niet zijnde gebouwen - welke zijn geplaatst ten
gerieve of in het belang van het publiek, ten dienste van het
verkeer of ter verfraaiing van de gemeente, zoals lichtmasten,
verkeersinstallaties, standbeelden, monumenten, fonteinen,
banken, abri's, hekken en palen;
- l.
plantsoenen, parken en waterpartijen, die bij de gemeente in
beheer zijn of waarvan de gemeente het genot heeft krachtens
eigendom, bezit of beperkt recht, met uitzondering van delen van
zodanige onroerende zaken die dienen als woning;
- m.
begraafplaatsen, urnentuinen en crematoria, een en ander met
uitzondering van delen van zodanige onroerende zaken die dienen
als woning;
- 2.
De vrijstelling met betrekking tot de in onderdeel j van het eerste lid
bedoelde onroerende zaken voor de eigenarenbelasting geldt niet voor
zover de gemeente van die zaken niet het genot heeft krachtens
eigen-dom, bezit of beperkt recht.
- 3.
In afwijking in zoverre van artikel 3 wordt bij de bepaling van de
heffingsmaatstaf voor de gebruikersbelasting buiten aanmerking gelaten
de waarde van gedeelten van de onroerende zaak die in hoofdzaak tot
woning dienen dan wel in hoofdzaak dienstbaar zijn aan
woondoeleinden.
Artikel 5 Belastingtarieven
- 1.
Het tarief van de belasting bedraagt een percentage van de
heffingsmaatstaf. Het percentage bedraagt voor:
- a.
de gebruikersbelasting 0,1050 %
- b.
de eigenarenbelasting:
- •
voor onroerende zaken die in hoofdzaak tot woning
dienen 0,1074 %
- •
voor onroerende zaken die niet in hoofdzaak tot woning
dienen 0,1407 %
- 2.
Belastingbedragen tot € 10,00 worden niet geheven. Voor de toepassing
van de vorige volzin wordt het totaal van op één aanslagbiljet verenigde
verschuldigde bedragen onroerende-zaakbelastingen of andere heffingen
aangemerkt als één belastingbedrag.
Artikel 6 Wijze van heffing
De belastingen worden bij wege van aanslag geheven.
Artikel 7 Termijnen van betaling
- 1.
In afwijking van artikel 9, eerste lid, van de Invorderingswet 1990
moeten de aanslagen worden betaald in twee gelijke termijnbedragen waarvan
de eerste vervalt op de laatste dag van de maand volgend op de maand die in
de dagtekening van het aanslagbiljet is vermeld en de tweede twee maanden na
de eerste vervaldatum.
- 2.
In afwijking van het bepaalde in het eerste en tweede lid geldt, in geval
het totaalbedrag van alle op één aanslagbiljet verenigde aanslagen meer
bedraagt dan € 10.000,00, dat dit bedrag en een bestuurlijke boete op dit
aanslagbiljet moeten worden betaald op de laatste dag van de maand volgend
op die in de dagtekening van het aanslagbiljet is vermeld.
- 3.
In afwijking van het bepaalde in het eerste, tweede en derde lid geldt,
ingeval machtiging is verleend tot automatische incasso en het totaalbedrag
van de op één aanslagbiljet verenigde aanslagen € 100,00 of meer doch niet
meer dan € 10.000,00 bedraagt, dat de aanslagen moeten worden betaald in
tien gelijke termijnbedragen waarvan de eerste termijn vervalt op de 28e dag
van de maand volgend op de maand die in de dagtekening van het aanslagbiljet
is vermeld en elk van de volgende termijnen telkens een maand later.
- 4.
De in het derde lid bedoelde machtiging tot automatische incasso wordt
geacht niet te zijn verleend indien twee van de tien termijnen niet zijn
betaald doordat automatische incasso van de betaalrekening van de
belastingschuldige niet mogelijk blijkt dan wel binnen 56 dagen na
afschrijving zijn gestorneerd. Alsdan gelden de betaaltermijnen als bedoeld
in het eerste lid.
- 5.
De Algemene termijnenwet is niet van toepassing op in de voorgaande leden
gestelde termijnen.
Artikel 8 Nadere regels door het Dagelijks Bestuur
Het Dagelijks Bestuur van de Belastingsamenwerking West-Brabant kan nadere
regels geven met betrekking tot de heffing en invordering van de onroerende
zaakbelastingen.
Artikel 9 Kwijtschelding
Bij de invordering van onroerende-zaakbelastingen wordt geen kwijtschelding
verleend.
Artikel 10 Overgangsrecht en inwerkingtreding
- 1.
De ‘Verordening onroerende-zaakbelastingen Alphen-Chaam 2014’,
vastgesteld bij raadsbesluit van 12 december 2013, gewijzigd bij besluit van
30 januari 2014, wordt ingetrokken met ingang van de in het derde lid
genoemde datum van ingang van de heffing, met dien verstande, dat zij van
toepassing blijft op de belastbare feiten die zich voor die datum hebben
voorgedaan.
- 2.
Deze verordening treedt inwerking met ingang van de eerste dag na die van
de bekendmaking.
- 3.
De datum van ingang van de heffing is 1 januari 2015.
Artikel 11 Citeertitel
Deze verordening wordt aangehaald als: 'Verordening
onroerende-zaakbelastingen Alphen-Chaam 2015’.