Overheidsorganisatie | Gemeente Maasgouw |
---|---|
Officiële naam regeling | Algemene plaatselijke verordening voor de gemeente Maasgouw |
Citeertitel | APV Maasgouw 2013 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | openbare orde en veiligheid |
Eigen onderwerp |
De bekendmaking van deze regeling is niet te achterhalen.
De reclameregels in deze verordening zijn gewijzigd.
Geen.
Datum inwerking- treding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerking- treding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
28-05-2015 | 03-05-2016 | nieuwe regeling | 22-04-2015 Onbekend. | R15.0927 |
Artikel 1:1 Begripsbepalingen 7
Artikel 1:2 Beslistermijn 7
Artikel 1:3 Indiening aanvraag 7
Artikel 1:4 Voorschriften en beperkingen 7
Artikel 1:5 Persoonlijk karakter van vergunning of ontheffing 7
Artikel 1:6 Intrekking of wijziging van vergunning of ontheffing 8
Artikel 1:7 Termijnen 8
Artikel 1:8 Weigeringsgronden 8
Artikel 1:9 Lex silencio positivo van toepassing (vervallen) 8
Artikel 1:10 Lex silencio positivo niet van toepassing (vervallen) 8
Artikel 2:1 Samenscholing en ongeregeldheden 9
Artikel 2:2 Gebiedsontzegging 9
Artikel 2:3 Kennisgeving betogingen op openbare plaatsen 10
Artikel 2:4 Beperking aanbieden e.d. van geschreven of gedrukte stukken of afbeeldingen 10
Artikel 2:5 Straatartiest 10
Artikel 2:6 Voorwerpen op of aan de weg 10
Artikel 2:7 Omgevingsvergunning voor het aanleggen, beschadigen en veranderen van een weg 11
Artikel 2:8 Maken, veranderen van een uitweg 11
Artikel 2:9 Winkelwagentjes 12
Artikel 2:9a Hinderlijke beplanting of gevaarlijk voorwerp 12
Artikel 2:10 Open straatkolken e.d. 12
Artikel 2:11 Kelderingangen e.d. 12
Artikel 2:12 Rookverbod in bossen en natuurterreinen 12
Artikel 2:13 Voorzieningen voor verkeer en verlichting 12
Artikel 2:14 Objecten onder hoogspanningslijn 12
Artikel 2:15 Veiligheid op het ijs 13
Artikel 2:16 Begripsbepaling 13
Artikel 2:17 Evenement 13
Artikel 2:18 Ordeverstoring 14
Artikel 2:19 Begripsbepalingen 14
Artikel 2:20 Terrassen 15
Artikel 2:21 Openingstijden terras 15
Artikel 2:22 Sluitingstijd 15
Artikel 2:23 Afwijking sluitingstijd; tijdelijke sluiting 15
Artikel 2:24 Aanwezigheid in gesloten openbare inrichting 16
Artikel 2:25 Handel binnen openbare inrichtingen 16
Artikel 2:26 Ordeverstoring in een openbare inrichting 16
Artikel 2:27 Het college als bevoegd bestuursorgaan 16
Drank –en Horecawet 16
Artikel 2:34a Begripsbepaling 16
Artikel 2:34b Schenktijden paracommerciële rechtspersonen 16
Artikel 2:34c bijeenkomsten bij paracommerciële rechtspersonen 16
Artikel 2:34d het stellen van voorschriften en beperken vergunning 16
Artikel 2:28 Begripsbepaling 17
Artikel 2:29 Kennisgeving exploitatie 17
Artikel 2:30 Nachtregister 17
Artikel 2:31 Verschaffing gegevens nachtregister 17
Artikel 2:32 Speelgelegenheden 17
Artikel 2:33 Speelautomaten 17
Artikel 2:34 Betreden gesloten woning of lokaal 18
Artikel 2:35 Plakken en kladden 18
Artikel 2:36 Vervoer plakgereedschap e.d. 18
Artikel 2:37 Vervoer inbrekerswerktuigen 18
Artikel 2:37a Vervoer geprepareerde voorwerpen 18
Artikel 2:38 Betreden van plantsoenen e.d. 18
Artikel 2:39 Rijden over bermen e.d. 18
Artikel 2:40 Hinderlijk gedrag op openbare plaatsen 18
Artikel 2:41 Verboden drankgebruik 18
Artikel 2:42 Openlijk drugsgebruik (vervallen) 19
Artikel 2:43 Verboden gedrag bij of in gebouwen 19
Artikel 2:44 Hinderlijk gedrag in voor het publiek toegankelijke ruimten 19
Artikel 2:45 Neerzetten van fietsen e.d. 19
Artikel 2:46 Overlast van fiets of bromfiets op markt en kermisterrein e.d. 20
Artikel 2:47 Bespieden van personen 20
Artikel 2:48 Loslopende honden 20
Artikel 2:49 Verontreiniging door honden 20
Artikel 2:50 Gevaarlijke honden 20
Artikel 2:51 Houden of voeren van hinderlijke of schadelijk dieren 21
Artikel 2:52 Loslopend vee 21
Artikel 2:53 Bijen 21
Artikel 2:54 Bedelarij 21
Artikel 2:55 Begripsbepaling 21
Artikel 2:56 Verplichtingen met betrekking tot het verkoopregister 21
Artikel 2:57 Voorschriften als bedoeld in artikel 437 van het Wetboek van Strafrecht 22
Artikel 2:58 Begripsbepalingen 22
Artikel 2:59 Ter beschikking stellen van consumentenvuurwerk tijdens de verkoopdagen 22
Artikel 2:60 Gebruik van consumentenvuurwerk tijdens de jaarwisseling 22
Artikel 2:61 Drugshandel op straat 22
plaatsen 23
Artikel 2:62 Bestuurlijke ophouding 23
Artikel 2:63 Veiligheidsrisicogebieden 23
Artikel 2:64 Cameratoezicht op openbare plaatsen 23
Artikel 3:1 Begripsbepalingen 23
Artikel 3:2 Bevoegd bestuursorgaan 24
Artikel 3:3 Nadere regels 24
Artikel 3:4 Seksinrichtingen 24
Artikel 3:5 Gedragseisen exploitant en beheerder 24
Artikel 3:6 Sluitingstijden 24
Artikel 3:7 Tijdelijke afwijking sluitingstijden; (tijdelijke) sluiting 24
Artikel 3:8 Aanwezigheid van en toezicht door exploitant en beheerder 25
Artikel 3:9 Straatprostitutie 25
Artikel 3:10 Sekswinkels 26
Artikel 3:11 Tentoonstellen, aanbieden en aanbrengen van erotisch-pornografische goederen,
afbeeldingen en dergelijke 26
Artikel 3:12 Beslistermijn 26
Artikel 3:13 Weigeringsgronden 26
Artikel 3:14 Beëindiging exploitatie 27
Artikel 3:15 Wijziging beheer 27
van de gemeente 27
Artikel 4:1 Begripsbepalingen 27
Artikel 4:2 Aanwijzing collectieve festiviteiten 27
Artikel 4:3 Kennisgeving incidentele festiviteiten 28
Artikel 4:4 Verboden incidentele festiviteiten 28
Artikel 4:5 Onversterkte muziek 28
Artikel 4:6 Overige geluidhinder 29
Artikel 4:6a (Geluid)hinder door dieren 29
Artikel 4:7 Natuurlijke behoefte doen 29
Artikel 4:8 Toestand van sloten en andere wateren en niet openbare riolen en putten buiten
Gebouwen 29
Artikel 4:9 Begripsbepalingen (vervallen) 29
Artikel 4:10 Omgevingsvergunning voor het vellen van houtopstanden (vervallen) 29
Artikel 4:11 Aanvraag omgevingsvergunning (vervallen) 29
Artikel 4:12 Weigeringsgronden (vervallen) 29
Artikel 4:12a Bijzondere vergunningsvoorschriften (vervallen) 29
Artikel 4:12b Herplant-/instandhoudingsplicht (vervallen) 29
Artikel 4:12c Schadevergoeding (vervallen) 29
Artikel 4:12d Bestrijding iepziekte (vervallen) 30
Artikel 4:12e Bomenverordening gemeente Maasgouw (vervallen) 30
Artikel 4:13 Opslag voertuigen, vaartuigen, mest, afvalstoffen, enz. 30
Artikel 4:14 Verbod hinderlijke of gevaarlijke reclame 30
Nadere regels [Klik hier om het document te downloaden]
Artikel 4:15 Begripsbepaling 30
Artikel 4:16 Recreatief nachtverblijf buiten kampeerterreinen 31
Artikel 4:17 Aanwijzing kampeerplaatsen 32
Artikel 4:18 Bescherming paddenstoelen 31
Artikel 5:1 Begripsbepalingen 31
Artikel 5:2 Parkeren van voertuigen van autobedrijf e.d. 31
Artikel 5:3 Te koop aanbieden van voertuigen 31
Artikel 5:4 Defecte voertuigen 32
Artikel 5:5 Voertuigwrakken 32
Artikel 5:6 Kampeermiddelen, aanhangwagens, e.a. 32
Artikel 5:7 Parkeren van reclamevoertuigen 32
Artikel 5:8 Parkeren van grote voertuigen 32
Artikel 5:9 Parkeren van uitzicht belemmerende voertuigen 33
Artikel 5:10 Parkeren van voertuigen met stank verspreidende stoffen 33
Artikel 5:11 Aantasting groenvoorzieningen door voertuigen 33
Artikel 5:12 Overlast van fiets of bromfiets 33
Artikel 5:13 Inzameling van geld of goederen 33
Artikel 5:14 Begripsbepaling 34
Artikel 5:15 Ventverbod 34
Artikel 5:16 Vrijheid van meningsuiting 34
Artikel 5:17 Begripsbepaling 34
Artikel 5:18 Standplaatsvergunning en weigeringsgronden 35
Artikel 5:19 Toestemming rechthebbende 35
Artikel 5:20 Afbakeningsbepalingen 35
Artikel 5:21 Begripsbepaling 35
Artikel 5:22 Organiseren van een snuffelmarkt 35
Vaarwegen en landschapsschoon Maasplassen
Artikel 5:23 Algemene bepalingen en definities 36
Artikel 5:24 Voorwerpen op, in of boven openbaar water 36
Artikel 5:25 Ligplaatsen woonschepen en overige vaartuigen 37
Artikel 5:26 Aanmeren rondvaartboten 37
Artikel 5:27 Aanwijzingen ligplaats 37
Artikel 5:28 Verbod innemen ligplaats 37
Artikel 5:29 Verbod innemen ligplaats buiten de havens 37
Artikel 5:30 Verbod innemen ligplaats/verbod tot ankeren 38
Artikel 5:31 Beschadigen van waterstaatswerken 38
Artikel 5:32 Reddingsmiddelen 38
Artikel 5:33 Veiligheid op het water 38
Artikel 5:34 Overlast aan vaartuigen 38
Artikel 5:35 Commerciële activiteiten 38
Artikel 5:36 Verbod (ver)bouwen vaartuigen 38
Artikel 5:37 Watersportvoorzieningen 39
Artikel 5:38 Waterscooters 39
Artikel 5:39 Overige verboden 39
Voorschriften ten aanzien van het verblijf binnen de passantenhavens binnen de gemeente
Artikel 5:40 Bestemming passantenhavens 39
Artikel 5:41 Tijden van verblijf 39
Artikel 5:42 Afmeren 39
Artikel 5:43 Liggeld 39
Artikel 5:44 Gebruiksregels 39
Artikel 5:45 Milieuhygiëne en veiligheid 40
Artikel 5:46 Verbod onderhoudswerkzaamheden 40
Artikel 5:47 Ordebepaling 40
Artikel 5:47a Begripsbepalingen 40
Artikel 5:48 Crossterreinen 40
Artikel 5:49 Beperking verkeer in natuurgebieden 41
Artikel 5:50 Verbod afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen of anderszins vuur te stoken 41
Artikel 5:51 Begripsbepaling 42
Artikel 5:52 Verboden plaatsen 42
Artikel 5:53 Hinder of overlast 42
Artikel 6:1 Strafbepaling 42
Artikel 6:2 Toezichthouders 42
Artikel 6:3 Binnentreden woningen 43
Artikel 6:4 Intrekking oude verordening 43
Artikel 6:5 Overgangsbepaling 43
Artikel 6:6 Inwerkingtreding 43
Artikel 6:7 Citeertitel 43
In deze verordening wordt verstaan onder:
bebouwde kom: het gebied binnen de grenzen die zijn vastgesteld op grond van artikel 20a van de Wegenverkeerswet 1994;
bevoegd gezag: bestuursorgaan als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van de Wet algemene
bepalingen omgevingsrecht.
bouwwerk: elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, welke op de plaats van bestemming hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond, bedoeld om ter plaatse te functioneren;
college: het college van burgemeester en wethouders;
gebouw: hetgeen in artikel 1, eerste lid, onder c, van de Woningwet daaronder wordt verstaan;
handelsreclame:iedere openbare aanprijzing van goederen of diensten, waarmee kennelijk wordt beoogd een commercieel belang te dienen;
ideële reclame: iedere openbare aanprijzing waarmee een maatschappelijk of politiek belang wordt gediend.
openbaar water: wateren die voor het publiek bevaarbaar of op andere wijze toegankelijk zijn;
openbare plaats: hetgeen in artikel 1 van de Wet openbare manifestaties daaronder wordt verstaan;
rechthebbende: degene die over een zaak zeggenschap heeft krachtens een zakelijk of persoonlijk recht;
reclame: verzamelterm voor de uiting van handels- en ideële reclame;
weg: hetgeen in artikel 1, eerste lid, onder b, van de Wegenverkeerswet daaronder wordt verstaan.
1. Het bevoegde bestuursorgaan beslist op een aanvraag voor een vergunning of ontheffing binnen acht weken na de datum van ontvangst van de aanvraag.
2. Het bestuursorgaan kan de termijn voor ten hoogste acht weken verlengen.
3. In afwijking van het tweede lid is artikel 3.9 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht van toepassing indien beslist wordt op een aanvraag om een vergunning als bedoeld in artikel 2:6, vierde lid of artikel 2:7.
4. Het bepaalde in het eerste en het tweede lid geldt niet voor de beslissing op een aanvraag om vergunning als bedoeld in artikel 3:4, eerste lid.
1. Indien een aanvraag voor een vergunning of ontheffing wordt ingediend buiten de termijn, die wordt vermeld in het betreffende artikel van deze verordening, kan het bestuursorgaan besluiten de aanvraag niet te behandelen.
2. Indien in het betreffende artikel geen termijn is vermeld voor de indiening van een vergunning of ontheffing, kan het bestuursorgaan besluiten de aanvraag niet te behandelen indien de aanvraag wordt ingediend minder dan drie weken vóór het tijdstip waarop de aanvrager de vergunning of ontheffing nodig heeft.
1. Aan een vergunning, ontheffing of melding kunnen voorschriften en beperkingen worden verbonden.
Deze voorschriften en beperkingen strekken slechts tot bescherming van het belang of de
belangen in verband waarmee de vergunning, ontheffing of melding is vereist.
2. Degene aan wie een vergunning of ontheffing is verleend of van wie een melding is geaccepteerd, is verplicht de daaraan verbonden voorschriften en beperkingen na te komen.
De vergunning of ontheffing is persoonlijk, tenzij bij of krachtens deze verordening anders
is bepaald.
De vergunning of ontheffing kan worden ingetrokken of gewijzigd:
indien ter verkrijging daarvan onjuiste of onvolledige gegevens zijn verstrekt;
indien op grond van een verandering van de omstandigheden of inzichten opgetreden na het verlenen van de ontheffing of vergunning, intrekking of wijziging noodzakelijk is vanwege het belang of de belangen ter bescherming waarvan de vergunning of ontheffing is vereist;
indien de aan de vergunning of ontheffing verbonden voorschriften en beperkingen niet zijn of worden nagekomen;
indien van de vergunning of ontheffing geen gebruik wordt gemaakt binnen een daarin gestelde termijn dan wel, bij het ontbreken van een gestelde termijn, binnen een redelijke termijn; of
indien de houder dit verzoekt.
De vergunning of ontheffing geldt voor onbepaalde tijd, tenzij bij de vergunning of ontheffing
anders is bepaald of de aard van de vergunning of ontheffing zich daartegen verzet.
De vergunning of ontheffing kan door het bevoegd gezag of het bevoegde bestuursorgaan worden
geweigerd in het belang van:
de openbare orde;
de openbare veiligheid;
de volksgezondheid;
de bescherming van het milieu;
het uiterlijk aanzien van de gemeente.
(vervallen)
(vervallen)
Het is verboden op een openbare plaats deel te nemen aan een samenscholing, onnodig op te dringen of door uitdagend gedrag aanleiding te geven tot ongeregeldheden.
Degene die op een openbare plaats
aanwezig is bij een voorval waardoor ongeregeldheden ontstaan of dreigen te ontstaan;
aanwezig is bij een gebeurtenis die aanleiding geeft tot toeloop van publiek waardoor ongeregeldheden ontstaan of dreigen te ontstaan; of
zich bevindt in of aanwezig is bij een samenscholing;
is verplicht op bevel van een ambtenaar van politie of de buitengewoon opsporingsambtenaar werkzaam voor de gemeente Maasgouw zijn weg te vervolgen of zich in de door deze aangewezen richting te verwijderen.
Het is verboden zich te begeven naar of te bevinden op openbare plaatsen die door of vanwege het bevoegde bestuursorgaan in het belang van de openbare veiligheid of ter voorkoming van ongeregeldheden zijn afgezet.
De burgemeester kan ontheffing verlenen van het in het derde lid gestelde verbod.
Het bepaalde in de voorgaande leden is niet van toepassing op betogingen, vergaderingen en godsdienstige en levensbeschouwelijke samenkomsten als bedoeld in de Wet openbare manifestaties.
Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.
1.Degene die zich in een door de burgemeester aangewezen gebied, waarin naar zijn oordeel de
openbare orde is verstoord, gedraagt in strijd met de in lid 5 genoemde overtredingen, dient zich
terstond uit dat gebied te verwijderen en zich daar gedurende 24 uur verwijderd te houden, nadat door of namens de burgemeester hem een daartoe strekkend bevel is gegeven.
Het in het eerste lid genoemde bevel wordt niet eerder gegeven dan na een eerste overtreding als genoemd waarvan proces-verbaal is opgemaakt en zich een soortgelijke tweede overtreding heeft voor gedaan waarbij de overtreder de aanzegging heeft gekregen dat bij een derde overtreding verwijdering volgt uit genoemd gebied voor vierentwintig uur.
Degene die in een door de burgemeester aangewezen gebied, als bedoeld in het eerste lid, in de door de burgemeester bepaalde termijn na een derde overtreding zoals genoemd in het tweede lid, een nieuwe overtreding begaat, dient zich terstond na bevel van of namens de burgemeester uit dat gebied te verwijderen en zich veertien dagen verwijderd te houden.
Degene die in een door de burgemeester aangewezen gebied, als bedoeld in het eerste lid, in de door de burgemeester bepaalde termijn na een vierde overtreding zoals genoemd in het derde lid, een nieuwe overtreding begaat, dient zich terstond na bevel van of namens de burgemeester uit dat gebied te verwijderen en zich vier weken verwijderd te houden.
De strafbare feiten waarop gebiedsontzeggingen van toepassing kunnen zijn, zijn:
samenscholing en ongeregeldheden (vechten op de openbare weg) (artikel 2:1 APV);
ordeverstoring in horecabedrijf (artikel 2:26 APV);
betreden gesloten woning of lokaal (artikel 2:34 APV);
betreden van plantsoenen e.d. (artikel 2:38 APV);
rijden over bermen (artikel 2:39 APV);
hinderlijk gedrag op openbare plaatsen (artikel 2:40 APV);
verboden drankgebruik (artikel 2:41 APV);
verboden gedrag bij of in gebouwen (artikel 2:43 APV);
hinderlijk gedrag in voor publiek toegankelijke ruimten (artikel 2:44 APV);
drugshandel op straat (artikel 2:61 APV);
straatprostitutie (artikel 3:9 APV);
natuurlijke behoefte doen (artikel 4:7 APV).
1. Degene die het voornemen heeft op een openbare plaats een betoging te houden, waaronder begrepen een samenkomst als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de Wet openbare manifestaties, geeft daarvan vóór de openbare aankondiging en tenminste twee werkdagen voordat de betoging wordt gehouden, schriftelijk kennis aan de burgemeester.
2. De kennisgeving bevat:
naam en adres van degene die de betoging houdt;
het doel van de betoging;
de datum waarop de betoging wordt gehouden en het tijdstip van aanvang en van beëindiging;
de plaats en, voor zover van toepassing, de route en de plaats van beëindiging;
voor zover van toepassing, de wijze van samenstelling; en
maatregelen die degene die de betoging houdt zal treffen om een regelmatig verloop te bevorderen.
3. Degene die de kennisgeving doet, ontvangt daarvan een bewijs waarin het tijdstip van de kennisgeving is vermeld.
4. De burgemeester kan in bijzondere omstandigheden op verzoek een kennisgeving in behandeling nemen buiten deze termijn.
1. Het is verboden gedrukte of geschreven stukken dan wel afbeeldingen onder publiek te verspreiden dan wel openlijk aan te bieden op door het college aangewezen openbare plaatsen.
2. Het college kan de werking van het verbod beperken tot bepaalde dagen en uren.
3. Het verbod is niet van toepassing op het huis-aan-huis verspreiden of het aan huis bezorgen van gedrukte of geschreven stukken en afbeeldingen.
4. Het college kan ontheffing verlenen van het verbod in het eerste lid.
5. Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.
1.Het is verboden om ten behoeve van publiek langer dan 30 minuten per dag in een straal van 100
meter rondom detailhandel en horeca binnen de gemeente als straatartiest, straatfotograaf,
tekenaar, filmoperateur of straatmuzikant op te treden.
De burgemeester kan de werking van het verbod beperken tot bepaalde dagen en uren.
De burgemeester kan ontheffing verlenen van het verbod.
Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.
1.Het is verboden de weg, een weggedeelte of andere openbare plaats anders te gebruiken dan
overeenkomstig de publieke functie daarvan, indien:
a.het gebruik schade toebrengt of kan toebrengen aan de weg, de bruikbaarheid van de weg
belemmert of kan belemmeren, dan wel een belemmering vormt of kan vormen voor het beheer en onderhoud van de weg; of
het gebruik niet voldoet aan redelijke eisen van welstand.
Het college kan in het belang van de openbare orde, het uiterlijk aanzien van de gemeente of de
woon- en leefomgeving nadere regels stellen aan de plaatsing van voorwerpen op of aan de weg.
Het bevoegde bestuursorgaan kan ontheffing verlenen van het verbod in het eerste lid.
Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het in het eerste lid bedoelde
gebruik, voor zover dit een activiteit betreft als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, onder j of
onder k van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
Het verbod in het eerste lid geldt niet voor:
evenementen als bedoeld in artikel 2:17;
standplaatsen als bedoeld in artikel 5:17;
terrassen als bedoeld in artikel 2:20;
steigers en containers, voor zover deze niet zodanig zijn opgesteld dat zij hinder voor het
verkeer kunnen opleveren en mits wordt voldaan aan de door het college te stellen nadere
regels met betrekking tot het plaatsen van deze voorwerpen of stoffen;
reclame als bedoeld in de nadere regels reclame, onverminderd artikel 4:14.
Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994 of de provinciale
wegenverordening.
7.Op de ontheffing bedoeld in het derde lid is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.
1. Het is verboden zonder of in afwijking van een vergunning een weg aan te leggen, de verharding daarvan op te breken, in een weg te graven of te spitten, aard of breedte van de wegverharding te veranderen of anderszins verandering te brengen in de wijze van aanleg van een weg.
2. De vergunning wordt verleend:
als omgevingsvergunning door het bevoegd gezag, indien de activiteiten zijn verboden bij een bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit; of
door het college in de overige gevallen.
3. Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing indien in opdracht van een bestuursorgaan of openbaar lichaam publieke taken worden verricht.
4. Het verbod is voorts niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken, de provinciale wegenverordening, de waterschapskeur, de Telecommunicatiewet of de daarop gebaseerde Telecommunicatieverordening.
5. Op de vergunning bedoeld in het eerste lid is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.
1.Het is verboden een uitweg te maken naar de weg of verandering te brengen in een bestaande
uitweg naar de weg indien:
degene die voornemens is een uitweg te maken naar de weg of verandering te brengen in
een bestaande uitweg naar de weg daarvan niet van tevoren melding heeft gedaan aan het college, onder indiening van een situatieschets van de gewenste uitweg en een foto van de bestaande situatie; of
het college het maken of veranderen van de uitweg heeft verboden.
Het college verbiedt het maken of veranderen van de uitweg indien:
daardoor het verkeer op de weg in gevaar wordt gebracht;
dat zonder noodzaak ten koste gaat van een openbare parkeerplaats;
het openbaar groen daardoor op onaanvaardbare wijze wordt aangetast; of
er sprake is van een uitweg van een perceel dat al door een andere uitweg wordt
ontsloten, en de aanleg van deze tweede uitweg ten koste gaat van een openbare parkeerplaats of het openbaar groen.
3.De uitweg kan worden aangelegd indien het college niet binnen vier weken na ontvangst van de
melding heeft beslist dat de gewenste uitweg wordt verboden.
4.Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet beheer Rijkswaterstaatswerken, de Waterschapskeur of het provinciaal wegenreglement.
1. De winkelier die winkelwagentjes ter beschikking stelt, is verplicht deze
te voorzien van de naam van het bedrijf of een ander herkenningsteken, en
terstond te verwijderen of te doen verwijderen uit de omgeving van dat bedrijf.
2. Het is verboden een winkelwagentje na gebruik onbeheerd op een openbare plaats achter te laten.
3. Het in het eerste lid onder b bepaalde is niet van toepassing op situaties waarin wordt
voorzien door de Wet milieubeheer.
Het is verboden beplanting of een voorwerp aan te brengen of te hebben op zodanige wijze dat aan het wegverkeer het vrije uitzicht wordt belemmerd of dat er op andere wijze voor het wegverkeer hinder of gevaar ontstaat.
Het is aan degene die daartoe niet bevoegd is verboden een straatkolk, rioolput, brandkraan of een
andere afsluiting die behoort tot een openbare nutsvoorziening, te openen, onzichtbaar te maken of
af te dekken.
1.Kelderingangen en andere lager dan de aangrenzende weg gelegen betreedbare delen van een
bouwwerk mogen geen gevaar voor de veiligheid van de weggebruikers opleveren.
2.Het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door artikel 427, aanhef en onder 1 of 3, van het Wetboek van Strafrecht.
1.Het is verboden in bossen, op heide of veengronden dan wel in duingebieden of binnen
een afstand van dertig meter daarvan:
te roken gedurende 1 april tot en met 30 september of een andere door het college aangewezen periode.
voor zover het de open lucht betreft, brandende of smeulende voorwerpen te laten vallen, weg te werpen of te laten liggen.
De verboden in het eerste lid zijn niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 3, van het Wetboek van Strafrecht.
De verboden zijn voorts niet van toepassing voor zover het roken plaatsvindt in gebouwen en aangrenzende erven.
1.De rechthebbende op een bouwwerk is verplicht toe te laten dat op of aan dat bouwwerk
voorwerpen, borden of voorzieningen ten behoeve van het verkeer of de openbare verlichting
worden aangebracht, onderhouden, gewijzigd of verwijderd.
2.Het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de
Waterstaatswet 1900, de Onteigeningswet, of de Belemmeringenwet Privaatrecht.
1.Het is verboden binnen een afstand van zes meter aan weerszijden van voor stroomgeleiding
bestemde draden van bovengrondse hoogspanningslijnen voorwerpen, opgaand houtgewas of andere
objecten, die niet zijn aan te merken als bouwwerken, hoger dan twee meter te plaatsen of te
hebben.
Het college kan van het verbod ontheffing verlenen indien de elektrische spanning van de bovengrondse hoogspanningslijn dat toelaat.
Het verbod is niet van toepassing op objecten die deel uitmaken van de hoogspanningslijn.
Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.
1.Het is verboden:
a.voor het publiek toegankelijke ijsvlakten te beschadigen, te verontreinigen, te versperren of het
verkeer daarop op enige andere wijze te belemmeren of in gevaar te brengen;
b.bakens of andere voorwerpen ten behoeve van de veiligheid geplaatst op de onder a bedoelde
ijsvlakten te verplaatsen, weg te nemen, te beschadigen of op enige andere wijze het gebruik
daarvan te verijdelen of te belemmeren.
2.Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door het Wetboek vanStrafrecht of de provinciale vaarwegenverordening.
1.In deze afdeling wordt onder evenement verstaan elke voor publiek toegankelijke verrichting van
vermaak, met uitzondering van:
bioscoopvoorstellingen;
markten als bedoeld in artikel 160, eerste lid, onder h, van de Gemeentewet en artikel 5:21 van
deze verordening;
kansspelen als bedoeld in de Wet op de kansspelen;
het in een inrichting in de zin van de Drank en Horecawet gelegenheid geven tot dansen;
betogingen, samenkomsten en vergaderingen als bedoeld in de Wet openbare manifestaties;
activiteiten als bedoeld in artikel 2:5 en 2:32 van deze verordening.
Onder evenement wordt mede verstaan:
een herdenkingsplechtigheid;
een braderie;
een optocht, niet zijnde een betoging als bedoeld in artikel 2:3 van deze verordening, op de weg;
een feest, muziekvoorstelling of wedstrijd op of aan de weg;
een klein evenement;
een door het college aangewezen besloten feest.
Onder klein evenement wordt verstaan een evenement waarvan gelet op de omvang, geluidsproductie en eindtijden de gevolgen als niet belastend worden ervaren. Er is sprake van een klein evenement wanneer voldaan is aan alle vereisten van artikel 2:17, vijfde lid, van deze verordening.
Conform de definities van het Handboek openbare orde en veiligheid bij evenementen van de Veiligheidsregio Limburg-Noord wordt verstaan onder:
A-evenement: risico-evenement - (grootschalig) evenement met een verhoogd risico. Dit zijn evenementen met een landelijke dan wel sterke regionale uitstraling. Bij een dergelijk evenement wordt niet alleen publiek uit de eigen gemeente verwacht, maar ook van buiten de gemeente.
B-evenementen: evenement met verhoogde aandacht - (grootschalig) evenement met een gemiddeld risico. Dit zijn evenementen met een lokale dan wel regionale uitstraling. Bij een dergelijk evenement wordt niet veel publiek van buiten de gemeente verwacht.
C-evenement: regulier evenement - eenvoudige (grootschalige) evenementen. Voorbeelden hiervan zijn straat- en buurtfeesten.
De beoordeling van de bovenvermelde klasse-indeling vindt plaats aan de hand van het scoreformulier risicopotentie evenement behorende bij het aanvraagformulier voor een evenementenvergunning.
Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een evenement te organiseren.
Een vergunning voor een A-evenement dient minimaal 26 weken voorafgaand aan het evenement te worden aangevraagd.
Een vergunning voor een B-evenement dient minimaal 14 weken voorafgaand aan het evenement te worden aangevraagd.
Een vergunning voor een C-evenement dient minimaal 8 weken voorafgaand aan het evenement te worden aangevraagd.
Geen vergunning is vereist voor een klein evenement, indien:
het aantal aanwezigen niet meer bedraagt dan 100 personen, en;
het evenement op zondag tot en met donderdag tussen 07.00 en 24.00 uur plaatsvindt of op vrijdag en zaterdag tussen 07.00 en 02.00 uur, en;
van zondag tot en met donderdag geen muziek ten gehore wordt gebracht voor 07.00 uur of na 23.00 uur en op vrijdag en zaterdag geen muziek ten gehore wordt gebracht voor 07.00 uur of na 01.00 uur, en;
indien het evenement plaatsvindt op de rijbaan (niet zijnde een hoofdweg), (brom)fietspad of parkeerplaats, er door verkeersmaatregelen belemmeringen voor het verkeer en de hulpdiensten voorkomen kunnen worden, en;
slechts kleine objecten worden geplaatst met een oppervlakte van minder dan 10 m² per object, en;
de beperking uit lid 5, sub e geldt niet ten aanzien van (party)tenten, met dien verstande dat indien er gebruik wordt gemaakt van een tent waarin meer dan 50 personen kunnen verblijven, er een gebruiksvergunning voor het gebruik van deze tent moet zijn verleend dan wel een ontvankelijke aanvraag daartoe is gedaan, en;
er een organisator is, en;
de organisator uiterlijk 21 werkdagen voorafgaand aan het evenement daarvan melding heeft gedaan aan de burgemeester.
Het bevoegde bestuursorgaan kan nadere regels c.q. nadere voorschriften vaststellen ten aanzien van een evenement.
De nadere regels c.q. nadere voorschriften, zoals bedoeld in lid 6 zijn rechtstreeks van toepassing op kleine evenementen.
De burgemeester kan binnen 10 werkdagen na ontvangst van de melding besluiten het
organiseren van een evenement als bedoeld in het tweede lid te verbieden, indien daardoor de
openbare orde, de openbare veiligheid, de volksgezondheid of het milieu in gevaar komt.
Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op een wedstrijd op of aan de weg, in situaties waarin voorzien wordt door artikel 10 juncto 148, van de Wegenverkeerswet 1994.
9.Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.
Het is verboden bij een evenement de orde te verstoren.
1. In deze afdeling wordt verstaan onder:
a.openbare inrichting:
een hotel, restaurant, pension, café, cafetaria, snackbar, discotheek, buurthuis of clubhuis;
elke andere voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was logies wordt verstrekt of dranken worden geschonken of rookwaren of spijzen voor directe consumptie worden verstrekt of bereid;
b.terras: een buiten de besloten ruimte van de openbare inrichting liggend deel daarvan waar sta- of zitgelegenheid kan worden geboden en waar tegen vergoeding dranken kunnen worden geschonken of spijzen voor directe consumptie kunnen worden bereid of verstrekt.
c.houder: degene die een openbare inrichting exploiteert.
2. Onder openbare inrichting wordt mede verstaan een buiten de besloten ruimte van de openbare inrichting liggend deel daarvan waar sta- of zitgelegenheid kan worden geboden en waar tegen vergoeding dranken kunnen worden geschonken of spijzen voor directe consumptie kunnen worden bereid of verstrekt.
3. Deze paragraaf verstaat niet onder bezoekers:
de gezinsleden van de houder, alsmede diens elders wonende bloed- en aanverwanten, in de rechte lijn onbeperkt, in de zijlijn tot en met de derde graad;
in de inrichting op dat moment werkzaam personeel;
de personen die voorkomen in het register als bedoeld in artikel 438 van het Wetboek van Strafrecht;
de personen wier aanwezigheid in de inrichting wegens dringende redenen noodzakelijk is.
1.Het is verboden zonder een vergunning van de burgemeester een voor publiek toegankelijk terras
dat deel uitmaakt van een openbare inrichting te exploiteren of te doen exploiteren.
Een vergunning als bedoeld in het eerste lid wordt geweigerd indien:
een terras niet is gesitueerd direct aangrenzend aan of in de directe nabijheid van de horeca-inrichting van de aanvrager;
uit de aanvraag blijkt dat door de afmeting van het terras op een trottoir of voetgangersgedeelte niet tenminste 1,20 meter vrije doorgang voor het verkeer is gewaarborgd, tenzij de burgemeester van oordeel is dat vanuit verkeerstechnisch oogpunt een doorgang van minder dan 1,20 meter verantwoord is;
uit de aanvraag blijkt dat het terras gevaar oplevert voor de bruikbaarheid van de weg of voor het doelmatig beheer van de weg en daaraan niet door het verbinden van voorschriften aan de vergunning tegemoet kan worden gekomen;
uit de aanvraag blijkt dat het terras breder is dan de gevelbreedte van de horeca-inrichting, tenzij de burgemeester van oordeel is dat, gelet op onder meer de belangen van eigenaren/gebruikers van belendende percelen een afwijkende breedtemaat vereist of aanvaardbaar is;
de aanvraag betrekking heeft op een terras op een binnenplaats of binnenterrein, dat wil zeggen een plaats of een terrein dat omsloten is door woningen, tenzij de burgemeester van oordeel is dat door het verbinden van voorschriften aan de vergunning overlast voor eigenaren/gebruikers van belendende percelen kan worden voorkomen;
voor het terras ook andere vergunningen zijn vereist welke krachtens de desbetreffende wettelijke bepalingen niet kunnen worden verleend.
Bij de uitoefening van zijn bevoegdheid als bedoeld in het eerste lid kan de burgemeester
nadere regels vaststellen, c.q. nadere voorschriften stellen ten aanzien van:
het waarborgen van de verkeersveiligheid;
de inrichting van terrassen, inclusief het voeren van reclame op terrassen;
de voorkoming van overlast voor eigenaren/gebruikers van belendende percelen.
4.Een vergunning als bedoeld in het eerste lid kan voorts worden geweigerd indien het
voorgenomen terras niet voldoet aan de nadere door de burgemeester vastgestelde regels als bedoeld in het derde lid.
5.De burgemeester verbindt aan een terrasvergunning in elk geval voorschriften met betrekking tot
de toegestane locatie en de toegestane omvang van het terras.
6.Het verbod in het eerste lid geldt niet indien en voorzover de Wet milieubeheer van toepassing
is.
7.Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.
1. Het terras mag niet geopend zijn vóór 08.00 uur.
2. Het terras dient gesloten en opgeruimd te zijn om 00.00 uur.
3. De burgemeester kan besluiten andere sluitingstijden vast te stellen voor een afzonderlijk terras.
1. Het is de exploitant verboden de openbare inrichting voor bezoekers geopend te hebben, of bezoekers in de openbare inrichting te laten verblijven: op maandag tot en met zondag tussen 02.00 uur en 07.00 uur.
2. In afwijking van het bepaalde in het eerste lid is het de houder van een cafetaria of snackbar verboden dit voor bezoekers geopend te hebben of aldaar bezoekers te laten verblijven: op maandag tot en met zondag tussen 02.30 uur en 07.00 uur.
3. De burgemeester kan besluiten andere sluitingstijden vast te stellen voor één of meer openbare inrichtingen.
4. Het eerste, tweede en derde lid zijn niet van toepassing op situaties waarin bij of krachtens de Wet milieubeheer is voorzien.
5. Het in het eerste lid vermelde verbod geldt niet tussen 02.00 en 04.00 uur op Nieuwjaarsdag en tussen 02.00 en 04.00 uur op Koninginnedag.
1. De burgemeester kan in het belang van de openbare orde, veiligheid, zedelijkheid of gezondheid of in geval van bijzondere omstandigheden voor een of meer openbare inrichtingen tijdelijk andere dan de krachtens artikel 2:22 geldende sluitingstijden vaststellen of tijdelijk sluiting bevelen.
2. Het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin artikel 13b van de Opiumwet voorziet.
Het is bezoekers verboden zich in een openbare inrichting te bevinden gedurende de tijd dat het bedrijf krachtens artikel 2:22 of ingevolge een op grond van artikel 2:23 genomen besluit gesloten dient te zijn.
1. In dit artikel wordt onder handelaar verstaan: de handelaar als bedoeld in artikel 1 van de algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 437, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht.
2. De exploitant van een openbare inrichting staat niet toe dat een handelaar of een voor hem handelend persoon in die inrichting enig voorwerp verwerft, verkoopt of op enig andere wijze overdraagt.
3. Het in het tweede lid opgenomen verbod geldt niet voor snuffelmarkten, exposities, tentoonstellingen en beurzen, voor zover deze ter beoordeling van de burgemeester niet in strijd zijn met de weigeringsgronden uit artikel 1:8.
Het is verboden in een openbare inrichting de orde te verstoren.
Indien een openbare inrichting geen voor het publiek openstaand gebouw of bijbehorend erf is in de zin van artikel 174 van de Gemeentewet, treedt het college bij de toepassing van artikel 2:20 tot en met 2:24 op als bevoegd bestuursorgaan.
In deze afdeling wordt verstaan onder:
alcoholhoudende drank;
horecabedrijf;
horecalokaliteit;
inrichting;
paracommerciële rechtspersoon;
sterke drank;
slijtersbedrijf en;
zwak-alcoholhoudende drank,
dat wat daaronder wordt verstaan in de Drank- en Horecawet.
1. Een paracommercieel rechtspersoon dat zich voornamelijk richt op het organiseren van activiteiten waarbij het faciliteren van sociale interactie een voorname rol speelt, kan alcoholhoudende drank uitsluitend verstrekken vanaf één uur voor de aanvang en tot uiterlijk twee uur na afloop van een activiteit die wordt gehouden in verband met de statutaire doelen van de rechtspersoon die gebruik maakt van de voorziening, maar niet later dan 02.00 uur.
2. Overige paracommerciële rechtspersonen kunnen alcoholhoudende drank uitsluitend verstrekken vanaf één uur voor aanvang en tot uiterlijk twee uur na afloop van een activiteit die wordt uitgeoefend in verband met de statutaire doelen van de rechtspersoon met inachtneming van de volgende schenktijden:
- maandag tot en met vrijdag vanaf 16.00 uur tot 00.00 uur;
- zaterdag en zondag vanaf 10.00 uur tot 00.00 uur.
Paracommerciële rechtspersonen verstrekken geen alcoholhoudende drank tijdens bijeenkomsten van persoonlijke aard en bijeenkomsten die gericht zijn op personen die niet of niet rechtstreeks bij de activiteiten van de desbetreffende rechtspersoon betrokken zijn.
De burgemeester kan in het belang van de handhaving van de openbare orde, de
veiligheid, de zedelijkheid, de volksgezondheid en ter bevordering van de naleving van artikel 20 van de Drank- en Horecawet voorschriften aan de vergunning te verbinden en de vergunning beperken tot zwak alcoholhoudende drank.
In deze afdeling wordt verstaan onder inrichting: elke al dan niet besloten ruimte waarin, in de
uitoefening van beroep of bedrijf, aan personen de mogelijkheid van nachtverblijf of gelegenheid tot kamperen wordt verschaft.
Degene die een inrichting opricht, overneemt, verplaatst of de exploitatie of feitelijke leiding van
een inrichting staakt, is verplicht binnen drie dagen daarna daarvan schriftelijk kennis te geven aan
de burgemeester.
De houder van een inrichting zoals bedoeld in artikel 2:28 is verplicht een register zoals bedoeld in
artikel 438 van het Wetboek van Strafrecht bij te houden.
Degene die in een inrichting nachtverblijf houdt of de kampeerder is verplicht de exploitant of
feitelijk leidinggevende van die inrichting volledig en naar waarheid naam, adres, woonplaats,
geboortedatum, geboorteplaats, betrekking, dag van aankomst en de dag van vertrek te
verstrekken.
1.In dit artikel wordt onder speelgelegenheid verstaan: een voor het publiek toegankelijke gelegenheid waar bedrijfsmatig of in een omvang alsof deze bedrijfsmatig is, de mogelijkheid wordt geboden enig spel te beoefenen, waarbij geld of in geld inwisselbare voorwerpen kunnen worden gewonnen of
verloren.
Het is verboden zonder vergunning van de burgemeester een speelgelegenheid te exploiteren of te doen exploiteren. Het verbod is niet van toepassing op:
speelautomatenhallen waarvoor op grond van artikel 30c, eerste lid, onder b, van de Wet op de Kansspelen vergunning is verleend;
speelgelegenheden waarvoor de minister van Justitie of de Kamer van Koophandel bevoegd is vergunning te verlenen;
speelgelegenheden waar de mogelijkheid wordt geboden om het kleine kansspel als bedoeld in artikel 7c van de Wet op de kansspelen te beoefenen, of te spelen op speelautomaten als bedoeld in artikel 30 van de Wet op de kansspelen, of de handeling als bedoeld in artikel 1, onder a, van de Wet op de kansspelen te verrichten.
De burgemeester weigert de vergunning:
indien naar zijn oordeel moet worden aangenomen dat de woon- en leefsituatie in de omgeving van de speelgelegenheid of de openbare orde op ontoelaatbare wijze nadelig worden beïnvloed door de exploitatie van de speelgelegenheid; of
indien de exploitatie van de speelgelegenheid in strijd is met een geldend bestemmingsplan; of
indien de exploitatie van de speelgelegenheid in strijd is met de Speelautomatenverordening.
Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.
1. In dit artikel wordt verstaan onder:
Wet: de Wet op de kansspelen;
kansspelautomaat: automaat als bedoeld in artikel 30, onder c, van de Wet;
hoogdrempelige inrichting: inrichting als bedoeld in artikel 30, onder d, van de Wet;
laagdrempelige inrichting: inrichting als bedoeld in artikel 30, onder e, van de Wet.
2. In hoogdrempelige inrichtingen zijn maximaal 2 kansspelautomaten toegestaan.
3. In laagdrempelige inrichtingen zijn kansspelautomaten niet toegestaan
1.Het is verboden een krachtens artikel 174a van de Gemeentewet gesloten woning, een niet voor
publiek toegankelijk lokaal of een bij die woning of dat lokaal behorend erf te betreden.
2.Het is verboden een krachtens artikel 13b van de Opiumwet gesloten woning, een niet voor het
publiek toegankelijk lokaal, een bij die woning of dat lokaal behorend erf, een voor het publiek toegankelijk lokaal of bij dat lokaal behorend erf te betreden.
3.Deze verboden zijn niet van toepassing op personen wier aanwezigheid in de woning of het lokaal wegens dringende reden noodzakelijk is.
1.Het is verboden een openbare plaats of dat gedeelte van een onroerende zaak dat vanaf die
plaats zichtbaar is te bekrassen of te bekladden.
2.Het is verboden zonder schriftelijke toestemming van de rechthebbende op een openbare plaats
of dat gedeelte van een onroerende zaak dat vanaf die plaats zichtbaar is:
a.een aanplakbiljet of ander geschrift, afbeelding of aanduiding aan te plakken, te doen
aanplakken, op andere wijze aan te brengen of te doen aanbrengen;
b.met kalk, krijt, teer of een kleur of verfstof een afbeelding, letter, cijfer of teken aan te
brengen of te doen aanbrengen.
3.Het verbod in het tweede lid is niet van toepassing indien gehandeld wordt krachtens
wettelijk voorschrift.
4.Het college kan aanplakborden aanwijzen voor het aanbrengen van meningsuitingen en
bekendmakingen.
5.Het college kan nadere regels stellen voor het aanbrengen van meningsuitingen en
bekendmakingen, die geen betrekking mogen hebben op de inhoud van de meningsuitingen en
bekendmakingen.
6.De houder van de schriftelijke toestemming is verplicht die aan een opsporingsambtenaar op diens eerste vordering terstond ter inzage af te geven.
Het is verboden op de weg of openbaar water enig aanplakbiljet, aanplakdoek, kalk, teer, kleur of verfstof of verfgereedschap te vervoeren of bij zich te hebben.
Dit verbod is niet van toepassing, indien de genoemde materialen of gereedschappen niet zijn
gebruikt of niet zijn bestemd voor handelingen als verboden in artikel 2:35.
1. Het is verboden op een openbare plaats inbrekerswerktuigen te vervoeren of bij zich te hebben.
2. Het verbod is niet van toepassing indien de bedoelde werktuigen niet zijn gebruikt of niet zijn bestemd om zich onrechtmatig de toegang tot een gebouw of erf te verschaffen, onrechtmatig sluitingen te openen of te verbreken, diefstal door middel van braak te vergemakkelijken of het maken van sporen te voorkomen.
1. Het is verboden op de weg of in de nabijheid van winkels te vervoeren of bij zich te hebben een voorwerp dat er kennelijk toe is uitgerust om het plegen van (winkel) diefstal te vergemakkelijken.
2. Het in het eerste lid gestelde verbod is niet van toepassing indien redelijkerwijs kan worden aangenomen dat de in dat lid bedoelde voorwerp niet bestemd is voor de in dat lid bedoelde handelingen.
1. Het is aan degene die daartoe niet bevoegd is verboden zonder ontheffing van het college zich te bevinden in of op bij de gemeente in onderhoud zijnde parken, wandelplaatsen, plantsoenen, groenstroken of grasperken, buiten de daarin gelegen wegen of paden.
2. Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.
1.Het is verboden met voertuigen die niet voorzien zijn van rubberbanden te rijden over de berm,
de glooiing of de zijkant van een weg, tenzij dit door de omstandigheden redelijkerwijs wordt
vereist.
2.Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet beheer rijkswaterstaatswerken of de provinciale wegenverordening.
1. Het is verboden op een openbare plaats:
te klimmen of zich te bevinden op een beeld, monument, overkapping, constructie, openbare toiletgelegenheid, voertuig, hekwerk, omheining of andere afsluiting, verkeersmeubilair of daarvoor niet bestemd straatmeubilair;
zich op te houden op een wijze die aan andere gebruikers of aan bewoners van nabij die openbare plaats gelegen woningen onnodig overlast of hinder berokkent.
2. Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door artikel 424, 426bis of 431 van het Wetboek van Strafrecht of artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.
1. Het is verboden:
a. op een openbare plaats, die deel uitmaakt van een door het college aangewezen gebied, alcoholhoudende drank te gebruiken of aangebroken flessen, blikjes en dergelijke met alcoholhoudende drank bij zich te hebben;
b. op of aan de weg alcoholhoudende drank te nuttigen indien dit gepaard gaat met gedragingen die de openbare orde verstoren, het woon- en leefklimaat aantasten of anderszins overlast veroorzaken.
2. Het verbod is niet van toepassing op:
een terras dat behoort bij een horecabedrijf, als bedoeld in artikel 1 van de Drank- en Horecawet; en
een andere plaats dan een horecabedrijf, als bedoeld onder a, waarvoor een ontheffing geldt krachtens artikel 35 van de Drank- en Horecawet.
(vervallen)
1. Het is verboden:
zich zonder redelijk doel in een portiek of poort op te houden;
zonder redelijk doel in, op of tegen een raamkozijn of een drempel van een gebouw te zitten of te liggen.
2. Het is aan anderen dan bewoners of gebruikers van een flatgebouw, appartementsgebouw of een soortgelijke meergezinswoning of van een gebouw dat voor publiek toegankelijk is, verboden zich zonder redelijk doel te bevinden in een voor gemeenschappelijk gebruik bestemde ruimte van dat gebouw.
Het is verboden zich zonder redelijk doel op een voor anderen hinderlijke wijze op te houden in of
op een voor het publiek toegankelijke ruimte, dan wel deze te verontreinigen of te gebruiken voor een ander doel dan waarvoor deze ruimte is bestemd. Onder deze ruimten worden in elk geval begrepen: portalen, telefooncellen, wachtlokalen voor het openbaar vervoer, parkeergarages en rijwielstallingen.
Het is verboden op een openbare plaats een fiets of een bromfiets te plaatsen of te laten staan
tegen een raam, een raamkozijn, een deur, de gevel van een gebouw dan wel in de ingang van een
portiek indien:
a.dit in strijd is met de uitdrukkelijk verklaarde wil van de gebruiker van dat gebouw of dat portiek; of
daardoor die ingang versperd wordt; of
de verkeersveiligheid in gedrang komt.
Het is verboden op uren en plaatsen die door het college of de burgemeester zijn aangewezen, zich met
een fiets of bromfiets te bevinden op een door het college of de burgemeester aangewezen terrein
waar een markt, kermis, uitvoering, bijeenkomst of plechtigheid wordt gehouden die publiek trekt, mits dit verbod kenbaar is aan de bezoekers van het terrein.
1.Het is verboden zich in de nabijheid van een persoon of een gebouw, woonwagen of
woonschip op te houden met de kennelijke bedoeling deze persoon of een persoon die zich in dit gebouw, deze woonwagen of dit woonschip bevindt, te bespieden.
2.Het is verboden door middel van een verrekijker of enig ander optisch instrument een persoon die zich in een gebouw, woonwagen of woonschip bevindt, te bespieden.
1.Het is de eigenaar of houder van een hond verboden die hond te laten verblijven of te laten
lopen:
binnen de bebouwde kom op een publiek toegankelijke plaats zonder dat die hond aangelijnd is;
buiten de bebouwde kom op door het college aangewezen plaatsen;
buiten de bebouwde kom zonder onmiddellijk toezicht;
op een voor het publiek toegankelijke en kennelijk als zodanig ingerichte kinderspeelplaats, zandbak, speelweide, begraafplaats of op een andere door het college aangewezen plaats.
Het verbod in het eerste lid aanhef en onder a is niet van toepassing op door het college aangewezen plaatsen dan wel indien ontheffing is verleend van dit verbod.
De verboden genoemd in het eerste lid aanhef en onder a en b zijn niet van toepassing op de eigenaar of houder van een hond
die zich vanwege zijn handicap door een geleidehond of sociale hulphond laat begeleiden; of
die deze hond aantoonbaar gekwalificeerd opleidt tot geleidehond of sociale hulphond.
1. Degene die zich met een hond op een openbare plaats begeeft is verplicht ervoor te zorgen dat de uitwerpselen van de hond onmiddellijk worden verwijderd;
2. Het eerste lid is niet van toepassing op de eigenaar of houder van een hond
a. die zich vanwege zijn handicap door een geleidehond of sociale hulphond laat begeleiden; of
b. die deze hond aantoonbaar gekwalificeerd opleidt tot geleidehond of sociale hulphond.
3. De opruimplicht geldt niet in gebieden:
binnen en buiten de bebouwde kom op de door het college aangewezen uitlaatplaatsen en losloopgebieden die als zodanig zijn aangeduid;
in de overige openbare ruimte buiten de bebouwde kom.
4. Het college kan buiten de bebouwde kom gebieden en/of locaties aanwijzen waar wel een opruimplicht geldt.
5. (vervallen).
1. Indien het college een hond in verband met zijn gedrag gevaarlijk of hinderlijk acht, kan het de eigenaar of houder van die hond een aanlijngebod of een aanlijn- en muilkorfgebod opleggen voor zover die hond verblijft of loopt op een openbare plaats of op het terrein van een ander.
2. Een aanlijngebod houdt in dat de eigenaar of houder verplicht is de hond aangelijnd te houden met een lijn met een lengte, gemeten van hand tot halsband, van ten hoogste 1,50 meter.
3. Een muilkorfgebod houdt in dat de eigenaar of houder verplicht is de hond voorzien te houden van een muilkorf, die:
vervaardigd is van stevige kunststof, van stevig leer of van beide stoffen;
door middel van een stevige leren riem zodanig rond de hals is aangebracht dat verwijdering zonder toedoen van de mens niet mogelijk is; en
zodanig is ingericht dat de hond niet kan bijten, dat de afgesloten ruimte binnen de korf een geringe opening van de bek toelaat en dat geen scherpe delen binnen de korf aanwezig zijn.
4. Een hond als bedoeld in het eerste lid dient voorzien te zijn van een door de bevoegde minister op aanvraag verstrekt uniek identificatienummer door middel van een microchip die met een chipreader afleesbaar is.
Het is verboden op door het college aangewezen plaatsen, buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer, ter voorkoming of opheffing van overlast of schade aan de openbare gezondheid, bij dat aanwijzingsbesluit aangeduide dieren:
aanwezig te hebben;
aanwezig te hebben anders dan met inachtneming van de door het college gestelde regels;
aanwezig te hebben in een groter aantal dan in die aanwijzing is aangegeven;
te voeren.
Het is verboden op een krachtens het eerste lid aangewezen plaats daarbij aangeduide dieren
aanwezig te hebben, dan wel aanwezig te hebben anders dan met inachtneming van de door het
college gestelde regels, dan wel aanwezig te hebben in een groter aantal dan door het college is
aangegeven.
3.Het college kan de rechthebbende op een onroerende zaak gelegen binnen een krachtens het
eerste lid aangewezen gedeelte van de gemeente ontheffing verlenen van het in het tweede lid gestelde verbod.
4.Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.
De rechthebbende op herkauwende en eenhoevige dieren of varkens (vee) en pluimvee, die zich bevinden in een weiland of op een terrein dat niet van de weg is afgescheiden door een deugdelijke veekering, is verplicht ervoor te zorgen dat zodanige maatregelen getroffen worden dat dit vee die weg niet kan bereiken.
Het is verboden bijen te houden:
binnen een afstand van dertig meter van woningen of andere gebouwen waar overdag mensen verblijven;
binnen een afstand van dertig meter van de weg.
Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing indien op een afstand van ten hoogste zes meter vanaf de korven of kasten een afscheiding is aangebracht van twee meter hoogte of zoveel hoger als
noodzakelijk is om het laag uit- en invliegen van de bijen te voorkomen.
3.Het verbod in het eerste lid, aanhef en onder a, is niet van toepassing voor de bijenhouder die
rechthebbende is op de woningen of gebouwen als bedoeld in dat lid.
Het verbod in het eerste lid, aanhef en onder b, is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door het Provinciaal wegenreglement.
Het college kan van het verbod in het eerste lid ontheffing verlenen.
Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.
Het is verboden op of aan de weg of in een voor het publiek toegankelijk gebouw te bedelen om
geld of andere zaken.
In deze afdeling wordt verstaan onder handelaar: een handelaar als bedoeld in artikel 1 van de
algemene maatregel van bestuur op grond van artikel 437, eerste lid, van het Wetboek van
Strafrecht.
1.De handelaar is verplicht aantekening te houden van alle gebruikte of ongeregelde goederen die
hij verkoopt of op andere wijze overdraagt, in een doorlopend en een door of namens de
burgemeester gewaarmerkt register en daarin onverwijld op te nemen:
het volgnummer van de aantekening met betrekking tot het goed;
de datum van verkoop of overdracht van het goed;
een omschrijving van het goed, daaronder begrepen - voorzover dat mogelijk is - soort, merk en nummer van het goed;
de verkoopprijs of andere voorwaarden voor overdracht van het goed; en
de naam en het adres van degene die het goed heeft verkregen.
De burgemeester kan vrijstelling verlenen van deze verplichtingen.
Op de vrijstelling is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.
De handelaar of een voor hem handelend persoon is verplicht:
a.de burgemeester binnen drie dagen schriftelijk in kennis te stellen:
dat hij het beroep van handelaar uitoefent met vermelding van zijn woonadres en het adres van de bij zijn onderneming behorende vestiging;
van een verandering van de onder a, sub 1, bedoelde adressen;
dat hij het beroep van handelaar niet langer uitoefent;
dat hij enig goed kan verkrijgen dat redelijkerwijs van een misdrijf afkomstig is of voor de rechthebbende verloren is gegaan;
de burgemeester op eerste aanvraag zijn administratie of register ter inzage te geven;
aan de hoofdingang van elke vestiging een kenteken te hebben waarop zijn naam en de aard van
de onderneming duidelijk zichtbaar zijn;
d.een door opkoop verkregen goed gedurende de eerste drie dagen in bewaring te houden in de
staat waarin het goed verkregen is.
In deze afdeling wordt verstaan onder consumentenvuurwerk: hetgeen daaronder wordt verstaan in het
Besluit van 22 januari 2002, houdende nieuwe regels met betrekking tot consumenten- en professioneel vuurwerk (Vuurwerkbesluit).
1.Het is verboden in de uitoefening van een bedrijf of nevenbedrijf consumentenvuurwerk ter
beschikking te stellen dan wel voor het ter beschikking stellen aanwezig te houden, zonder een
vergunning van het college.
2.Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.
1.Het is verboden consumentenvuurwerk te gebruiken op een door het college in het belang van de
voorkoming van gevaar, schade of overlast aangewezen plaats.
2.Het is verboden consumentenvuurwerk op een openbare plaats te gebruiken als dat gevaar, schade
of overlast kan veroorzaken.
3.De verboden bedoeld in het eerste en tweede lid zijn niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 1, van het Wetboek van Strafrecht.
Onverminderd het bepaalde in de Opiumwet is het verboden zich op een openbare plaats op te houden met het kennelijke doel om middelen als bedoeld in artikel 2 en 3 van de Opiumwet, of daarop gelijkende waar, al dan niet tegen betaling, af te leveren, aan te bieden of te verwerven, daarbij behulpzaam te zijn of daarin te bemiddelen.
De burgemeester is bevoegd overeenkomstig artikel 154a van de Gemeentewet te besluiten tot het tijdelijk doen ophouden van door hem aangewezen groepen van personen op een door hem aangewezen
plaats indien deze personen het bepaalde in artikel 2:1, 2:6, 2:7, 2:10, 2:40, 2:41, 2:43, 2:44, 2:60, 2:61, 5:49 of 5:50 van de Algemene Plaatselijke Verordening Maasgouw 2013 groepsgewijs niet naleven.
De burgemeester is bevoegd overeenkomstig artikel 151b van de Gemeentewet bij verstoring van de
openbare orde door de aanwezigheid van wapens, dan wel bij ernstige vrees voor het ontstaan
daarvan, een gebied, met inbegrip van de daarin gelegen voor het publiek openstaande gebouwen
en daarbij behorende erven, aan te wijzen als veiligheidsrisicogebied.
1. De burgemeester is bevoegd overeenkomstig artikel 151c van de Gemeentewet te besluiten tot plaatsing van vaste camera’s voor een bepaalde duur ten behoeve van het toezicht op een openbare plaats.
2. De burgemeester heeft die bevoegdheid eveneens ten aanzien van andere door de gemeenteraad aan te wijzen plaatsen die voor het publiek toegankelijk zijn.
In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:
a.prostitutie: het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;
prostituee: degene die zich beschikbaar stelt tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;
seksinrichting: de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf waaronder tevens begrepen een erotische-massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;
escortbedrijf: de natuurlijke persoon, groep van personen of rechtspersoon die bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was prostitutie aanbiedt die op een andere plaats dan in de bedrijfsruimte wordt uitgeoefend;
sekswinkel: de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin hoofdzakelijk goederen van erotisch-pornografische aard aan particulieren plegen te worden verkocht of verhuurd;
exploitant: de natuurlijke persoon of personen of rechtspersoon of rechtspersonen die een seksinrichting of escortbedrijf exploiteert, dan wel exploiteren en de tot vertegenwoordiging van die rechtspersoon of rechtspersonen bevoegde natuurlijke persoon of personen;
beheerder: de natuurlijke persoon of personen die de onmiddellijke feitelijke leiding uitoefent, dan wel uitoefenen in een seksinrichting of escortbedrijf;
bezoeker: degene die aanwezig is in een seksinrichting, met uitzondering van:
de exploitant;
de beheerder;
de prostituee;
het personeel dat in de seksinrichting werkzaam is;
toezichthouders die zijn aangewezen op grond van artikel 6:2 van deze verordening;
andere personen wier aanwezigheid in de seksinrichting wegens dringende redenen noodzakelijk is.
In dit hoofdstuk wordt verstaan onder bevoegd bestuursorgaan: het college of, voor zover het
betreft voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven als bedoeld in artikel
174 van de Gemeentewet, de burgemeester.
Met het oog op de openbare orde en de belangen genoemd in artikel 3:13, tweede lid, kan het college nadere regels stellen met betrekking tot de uitoefening van de bevoegdheden bedoeld in dit hoofdstuk.
1. Het is verboden een seksinrichting of escortbedrijf te exploiteren of te wijzigen zonder vergunning van het bevoegd bestuursorgaan.
2. In de aanvraag om vergunning wordt gebruik gemaakt van het door het bevoegde bestuursorgaan vastgestelde formulier.
3. In de aanvraag om vergunning en in de vergunning wordt in ieder geval vermeld:
a. de persoonsgegevens van de exploitant;
b. de persoonsgegevens van de beheerder; en
c. de aard van de seksinrichting of het escortbedrijf.
4. Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.
1.De exploitant en de beheerder:
staan niet onder curatele en zijn niet ontzet uit de ouderlijke macht of de voogdij;
zijn niet in enig opzicht van slecht levensgedrag; en
hebben de leeftijd van eenentwintig jaar bereikt.
Onverminderd het bepaalde in het eerste lid, zijn de exploitant en de beheerder niet:
met toepassing van artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht in een psychiatrisch ziekenhuis geplaatst of met toepassing van artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht ter beschikking gesteld;
binnen de laatste vijf jaar onherroepelijk veroordeeld tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van zes maanden of meer door de rechter in Nederland, inclusief de drie openbare lichamen Bonaire, Saba en Sint-Eustatius, Aruba, Curaçao en Sint Maarten, dan wel door een andere rechter wegens een misdrijf waarvoor naar Nederlands recht een bevel tot voorlopige hechtenis ingevolge artikel 67, eerste lid van het Wetboek van Strafvordering is toegelaten;
binnen de laatste vijf jaar bij tenminste twee rechterlijke uitspraken onherroepelijk veroordeeld tot een onvoorwaardelijke geldboete van 500 euro of meer of tot een andere hoofdstraf als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onder a van het Wetboek van Strafrecht, wegens dan wel mede wegens overtreding van:
bepalingen gesteld bij of krachtens de Drank- en Horecawet, de Opiumwet, de Vreemdelingenwet en de Wet arbeid vreemdelingen;
de artikelen 137c tot en met 137g, 140, 240b, 242 tot en met 249, 252, 250a (oud), 273a, 300 tot en met 303, 416, 417, 417bis, 426, 429quater en 453 van het Wetboek van Strafrecht;
de artikelen 8 en 162, derde lid, alsmede artikel 6 juncto artikel 8 of juncto artikel 163 van de Wegenverkeerswet 1994;
de artikelen 1, onder a, b en d, 13, 14, 27 en 30b van de Wet op de Kansspelen;
de artikelen 2 en 3 van de Wet op de weerkorpsen;
de artikelen 54 en 55 van de Wet wapens en munitie.
Met een veroordeling als bedoeld in het tweede lid wordt gelijk gesteld:
vrijwillige betaling van een geldsom als bedoeld in artikel 74, tweede lid, onder a van het Wetboek van Strafrecht of artikel 76, derde lid, onder a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, tenzij de geldsom minder dan 375 euro bedraagt;
een bevel tot tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke straf.
De periode van vijf jaar, genoemd in het tweede lid, wordt:
bij de weigering van een vergunning teruggerekend vanaf de datum van beslissing op de aanvraag van de vergunning;
bij de intrekking van een vergunning teruggerekend vanaf de datum van de intrekking van deze vergunning.
5.De exploitant of de beheerder zijn binnen de laatste vijf jaar geen exploitant of beheerder geweest
van een seksinrichting of escortbedrijf die voor ten minste een maand door het bevoegde
bestuursorgaan is gesloten, of waarvan de vergunning bedoeld in artikel 3:4, eerste lid, is
ingetrokken, tenzij aannemelijk is dat hem ter zake geen verwijt treft.
1.Het is verboden een seksinrichting voor bezoekers geopend te hebben en daarin bezoekers toe te
laten of te laten verblijven op maandag tot en met zondag tussen 04.00 en 14.00 uur.
Het bevoegd bestuursorgaan kan voor een afzonderlijke seksinrichting andere sluitingstijden vaststellen.
Het is bezoekers van een seksinrichting verboden zich daarin te bevinden gedurende de tijd dat
die seksinrichting krachtens het eerste lid of tweede lid, dan wel krachtens artikel 3:7, eerste lid,
gesloten dient te zijn.
4.Het eerste tot en met derde lid zijn niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de op de Wet milieubeheer gebaseerde voorschriften.
1. Met het oog op de openbare orde en de belangen genoemd in artikel 3:13, tweede lid, of in geval van strijdigheid met de bepalingen in dit hoofdstuk kan het bevoegd bestuursorgaan:
tijdelijk andere dan de krachtens artikel 3:6, eerste of tweede lid, geldende sluitingstijden vaststellen;
van een afzonderlijke seksinrichting al dan niet tijdelijk de gedeeltelijke of algehele sluiting bevelen.
2. Onverminderd het bepaalde in artikel 3:41 van de Algemene wet bestuursrecht maakt het bevoegd bestuursorgaan het besluit bedoeld in het eerste lid bekend op de voet van artikel 3:42, tweede lid.
Het is verboden een seksinrichting voor bezoekers geopend te hebben, zonder dat de exploitant of de beheerder bedoeld in artikel 3:4, tweede lid, onder a of b in de seksinrichting aanwezig is.
De exploitant en de beheerder zien er voortdurend op toe dat in de seksinrichting:
geen strafbare feiten plaatsvinden, waaronder in ieder geval de feiten genoemd in de titels XIV (misdrijven tegen de zeden), XVIII (misdrijven tegen de persoonlijke vrijheid), XX (mishandeling), XXII (diefstal) en XXX (heling) van het Tweede Boek van het Wetboek van Strafrecht, in de Opiumwet en in de Wet wapens en munitie; en
geen prostitutie wordt uitgeoefend door personen in strijd met het bij of krachtens de Wet
arbeid vreemdelingen of de Vreemdelingenwet bepaalde.
Het is verboden, door handelingen, houding, woord, gebaar of op andere wijze, passanten te bewegen gebruik te maken van de diensten van een prostituee, uit te nodigen dan wel aan te lokken:
op of aan andere dan door het college aangewezen wegen of gebieden;
gedurende andere dan door het college vastgestelde tijden.
Met het oog op de naleving van het verbod bedoeld in het eerste lid, kan door politieambtenaren
het bevel worden gegeven zich onmiddellijk in een bepaalde richting te verwijderen.
Met het oog op de openbare orde en de belangen genoemd in artikel 3:13, tweede lid, kan door politieambtenaren aan personen die zich bevinden op de wegen of gebieden en gedurende de tijden bedoeld in het eerste lid, het bevel worden gegeven zich onmiddellijk in een bepaalde richting te verwijderen.
De burgemeester kan met het oog op de openbare orde en de belangen genoemd in artikel 3:13, tweede lid, personen aan wie ten minste eenmaal een bevel is gegeven als bedoeld in het derde lid, verbieden zich gedurende bepaalde termijn, anders dan in een openbaar middel van vervoer, te bevinden op of aan de wegen of gebieden en op de tijden bedoeld in het eerste lid.
De burgemeester beperkt het verbod bedoeld in het vierde lid indien dat in verband met de
persoonlijke omstandigheden van betrokkene noodzakelijk is.
6.(vervallen).
Het is de rechthebbende op een onroerende zaak verboden daarin een sekswinkel te exploiteren in
door het college in het belang van de openbare orde of de woon- en leefomgeving aangewezen
gebieden of delen van de gemeente.
1.Het is de rechthebbende op een onroerende zaak verboden daarin of daarop goederen,
opschriften, aankondigingen, gedrukte of geschreven stukken dan wel afbeeldingen van erotisch
pornografische aard openlijk ten toon te stellen, aan te bieden of aan te brengen:
indien het bevoegd bestuursorgaan aan de rechthebbende heeft bekendgemaakt dat de wijze van tentoonstellen, aanbieden of aanbrengen daarvan, de openbare orde of de woon- en leefomgeving in gevaar brengt;
anders dan overeenkomstig de door het bevoegd bestuursorgaan in het belang van de openbare orde of de woon- en leefomgeving gestelde regels.
Het verbod bedoeld in het eerste lid is niet van toepassing op het tentoonstellen, aanbieden of
aanbrengen van goederen, opschriften, aankondigingen, gedrukte of geschreven stukken dan wel
afbeeldingen, die dienen tot het openbaren van gedachten en gevoelens als bedoeld in artikel 7,
eerste lid, van de Grondwet.
1. In afwijking van het bepaalde in artikel 1:2, beslist het bevoegd bestuursorgaan op de aanvraag om vergunning bedoeld in artikel 3:4, eerste lid, binnen twaalf weken na de dag waarop de aanvraag ontvangen is.
2. Het bevoegd bestuursorgaan kan zijn besluit voor ten hoogste twaalf weken verdagen.
De vergunning bedoeld in artikel 3:4, eerste lid, wordt geweigerd indien:
de exploitant of de beheerder niet voldoet aan de in artikel 3:5 gestelde eisen;
de vestiging of de exploitatie van de seksinrichting of het escortbedrijf in strijd is met een geldend bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan, voorbereidingsbesluit, stadsvernieuwingsplan of leefmilieuverordening; of
er aanwijzingen zijn dat in de seksinrichting of het escortbedrijf personen werkzaam zijn of zullen zijn in strijd met artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht of met het bij of krachtens de Wet arbeid vreemdelingen of de Vreemdelingenwet bepaalde.
Voor seksinrichtingen en in Nederland gevestigde escortbedrijven kan, onverminderd het bepaalde in artikel 1:8, de vergunning bedoeld in artikel 3:4, eerste lid, worden geweigerd dan wel de aanwijzing of vaststelling bedoeld in artikel 3:9, eerste lid, achterwege gelaten, in het belang van:
de openbare orde;
het voorkomen of beperken van overlast;
het voorkomen of beperken van aantasting van het woon- en leefklimaat;
de veiligheid van personen of goederen;
de verkeersvrijheid of -veiligheid;
de gezondheid of zedelijkheid;
de arbeidsomstandigheden van de prostituee.
bij strijdigheid met het bepaalde in het “prostitutiebeleid Limburg-Noord”;
Een vergunning als bedoeld in artikel 3:4, eerste lid, kan voorts worden geweigerd wanneer bij
vestiging of de exploitatie het door de burgemeester vastgestelde lokale dan wel regionale
maximum van het aantal toegelaten seksinrichtingen wordt overschreden.
4.Een vergunning als bedoeld in artikel 3:4, eerste lid, kan voorts worden geweigerd in het geval en
onder de voorwaarden, bedoeld in artikel 3 van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door
het openbaar bestuur.
5.Voordat toepassing wordt gegeven aan het derde lid, kan het Bureau bevordering
integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur, om een advies als bedoeld in artikel 9 van die
wet worden gevraagd.
De vergunning vervalt zodra de exploitant die overeenkomstig artikel 3:4 op de vergunning is vermeld, de exploitatie van de seksinrichting of het escortbedrijf feitelijk heeft beëindigd.
Binnen een week na de feitelijke beëindiging van de exploitatie, geeft de exploitant daarvan
schriftelijk kennis aan het bevoegd bestuursorgaan.
Indien de beheerder het beheer van de seksinrichting of het escortbedrijf feitelijk heeft beëindigd, geeft de exploitant daarvan binnen een week schriftelijk kennis aan het bevoegd bestuursorgaan.
Het beheer kan worden uitgeoefend door een nieuwe beheerder, indien het bevoegd
bestuursorgaan op aanvraag van de exploitant besluit de verleende vergunning overeenkomstig de wijziging in het beheer te wijzigen. Het bepaalde in artikel 3:13, eerste lid, aanhef en onder a, is van overeenkomstige toepassing.
3.In afwachting van het besluit bedoeld in het tweede lid, kan het beheer worden uitgeoefend door
een nieuwe beheerder vanaf het moment waarop de exploitant een aanvraag als bedoeld in het tweede lid heeft ingediend, totdat over de aanvraag is besloten.
In deze afdeling wordt verstaan onder:
Besluit: het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer;
inrichting: inrichting type A of type B als bedoeld in het Besluit;
houder van een inrichting: degene die als eigenaar, bedrijfsleider, beheerder of anderszins een inrichting drijft;
collectieve festiviteit: festiviteit die niet specifiek aan één of een klein aantal inrichtingen is verbonden;
incidentele festiviteit: festiviteit of activiteit die gebonden is aan één of een klein aantal inrichtingen;
geluidsgevoelige gebouwen: woningen en gebouwen die op grond van artikel 1 van de Wet geluidhinder worden aangemerkt als geluidsgevoelige gebouwen met uitzondering van gebouwen behorende bij de betreffende inrichting;
geluidsgevoelige terreinen: terreinen die op grond van artikel 1 van de Wet geluidhinder worden aangemerkt als geluidsgevoelige terreinen met uitzondering van terreinen behorende bij de betreffende inrichting;
onversterkte muziek: muziek die niet elektronisch is versterkt.
1. De geluidsnormen als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.19 en 2.20 van het Besluit en artikel 4:5 van deze verordening gelden niet voor door het college aan te wijzen collectieve festiviteiten gedurende de daarbij aan te wijzen perioden.
2. De voorwaarden met betrekking tot de verlichting ten behoeve van sportbeoefening in de buitenlucht als bedoeld in artikel 4.113, eerste lid, van het Besluit gelden niet voor door het college aan te wijzen collectieve festiviteiten gedurende de daarbij aan te wijzen perioden.
3. In een aanwijzing als bedoeld in het eerste en tweede lid, kan het college bepalen dat de aanwijzing slechts geldt in een of meer van de volgende delen van de gemeente: Beegden, Heel en Panheel, Maasbracht/Brachterbeek, Ohé en Laak, Stevensweert, Linne, Thorn en Wessem.
4. Het college maakt de wijziging van de aanwijzing ten minste vier weken voor het begin van een nieuw kalenderjaar bekend.
5. Het college kan wanneer een collectieve festiviteit redelijkerwijs niet te voorzien was, een festiviteit terstond als collectieve festiviteit als bedoeld in het eerste lid aanwijzen.
6. Op de dagen als bedoeld in het eerste lid dient het ten gehore brengen van extra muziek – hoger dan de geluidsnorm als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.19 en 2.20 van het Besluit en artikel 4:5 van deze verordening- uiterlijk een half uur voor sluitingstijd te worden beëindigd.
7. Bij het ten gehore brengen van muziekgeluid blijven ramen en deuren gesloten, behoudens voor het onmiddellijk doorlaten van personen of goederen.
1. Het is een inrichting toegestaan maximaal 6 incidentele festiviteiten per kalenderjaar te houden waarbij de geluidsnormen als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.19 en 2.20 van het Besluit en artikel 4:5 van deze verordening niet van toepassing zijn, mits de houder van de inrichting ten minste één week voor de aanvang van de festiviteit het college daarvan in kennis heeft gesteld.
2. Het is een inrichting toegestaan om tijdens maximaal 6 incidentele festiviteiten per kalenderjaar de verlichting langer aan te houden ten behoeve van sportactiviteiten waarbij artikel 4.113, eerste lid, van het Besluit niet van toepassing is, mits de houder van de inrichting ten minste één week voor de aanvang van de festiviteit het college daarvan in kennis heeft gesteld.
3. Het college stelt een formulier vast voor het doen van een kennisgeving.
4. De kennisgeving wordt geacht te zijn gedaan wanneer het formulier, volledig en naar waarheid ingevuld, tijdig is ingeleverd op de plaats op dat formulier vermeld.
5. De kennisgeving wordt tevens geacht te zijn gedaan wanneer het college op verzoek van de houder van een inrichting een incidentele festiviteit, die redelijkerwijs niet te voorzien was, terstond toestaat.
6. Op de dagen als bedoeld in het eerste lid wordt het ten gehore brengen van extra muziek – hoger dan de geluidsnorm als bedoeld in de artikelen 2.17, 2.19 en 2.20 van het Besluit en artikel 4:5 van deze verordening - uiterlijk een half uur voor sluitingstijd beëindigd.
7. Bij het ten gehore brengen van muziekgeluid blijven ramen en deuren gesloten, behoudens voor het onmiddellijk doorlaten van personen of goederen.
8. Het college kan nadere regels en voorschriften vaststellen ten aanzien van een incidentele festiviteit.
Het is verboden een incidentele festiviteit te organiseren, toe te laten, feitelijk te leiden of
daaraan deel te nemen, indien de burgemeester het organiseren van een incidentele festiviteit
verboden heeft, wanneer naar zijn oordeel de woon- en leefsituatie in de omgeving van de inrichting
of openbare orde en veiligheid op ontoelaatbare wijze wordt beïnvloed.
1.Bij het ten gehore brengen van onversterkte muziek, vanwege het oefenen en het geven van uitvoeringen door muziekgezelschappen zoals orkesten, harmonie- en fanfaregezelschappen, zoals bedoeld in artikel 2.18, eerste lid onder f en vijfde lid van het Besluit binnen inrichtingen is de onder e. opgenomen tabel van toepassing, met dien verstande dat:
de in de tabel aangegeven waarden binnen in- of aanpandige gevoelige gebouwen niet gelden indien de gebruiker van deze gevoelige gebouwen geen toestemming geeft voor het in redelijkheid uitvoeren of doen uitvoeren van geluidsmetingen;
de in de tabel aangegeven waarden op de gevel ook gelden bij gevoelige terreinen op de grens van het terrein;
de waarden in in- en aanpandige gevoelige gebouwen, voor zover het woningen betreft, gelden in geluidsgevoelige ruimten en verblijfsruimten;
bij het bepalen van de geluidsniveaus zoals vermeld in de tabel geen bedrijfsduurcorrectie wordt toegepast.
Tabel
7.00-10.00 uur | 10.00-23.00 uur | 23.00-7.00 uur | |
LAr.LT op de gevel van gevoelige gebouwen | 50 dB(A) | n.v.t. | 40 dB(A) |
LAr.LT in in- en aanpandige gevoelige gebouwen | 35 dB(A) | n.v.t | 25 dB(A) |
LAmax op de gevel van gevoelige gebouwen | 70 dB(A) | n.v.t. | 60 dB(A) |
LAmax in in- en aanpandige gevoelige gebouwen | 55 dB(A) | n.v.t. | 45 dB(A) |
2.Indien versterkte elementen worden gecombineerd met onversterkte elementen, wordt het hele
samenspel beschouwd als versterkte muziek en is het Besluit van toepassing.
3.Het eerste lid is niet van toepassing op collectieve en incidentele festiviteiten als bedoeld in artikel 4:2 of artikel 4:3.
1. Het is verboden buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer of van het Besluit op een zodanige wijze toestellen of geluidsapparaten in werking te hebben of handelingen te verrichten dat voor een omwonende of voor de omgeving geluidhinder wordt veroorzaakt.
2. Het college kan van het verbod ontheffing verlenen.
3. Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet geluidhinder, de Zondagswet, de Wet openbare manifestaties, het Vuurwerkbesluit of de Provinciale milieuverordening.
4. Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.
Degene die buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer de zorg heeft voor een dier, moet voorkomen dat dit voor een omwonende of overigens voor de omgeving (geluid)hinder veroorzaakt.
Het is verboden binnen de bebouwde kom op een openbare plaats zijn natuurlijke behoefte te doen
buiten daarvoor bestemde plaatsen.
Sloten en andere wateren en niet openbare riolen en putten buiten gebouwen mogen zich niet
bevinden in een toestand die gevaar oplevert voor de veiligheid, nadeel voor de gezondheid of
hinder voor de gebruikers van de gebouwen of voor anderen.
Met inwerkingtreding van de ‘Bomenverordening gemeente Maasgouw’ op 2 oktober 2010 zijn de bepalingen in deze afdeling vervallen.
(vervallen)
(vervallen)
(vervallen)
(vervallen)
(vervallen)
(vervallen)
(vervallen)
(vervallen)
(vervallen)
1. In het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of opheffing van overlast dan wel voorkoming van schade aan de openbare gezondheid, kan het college plaatsen aanwijzen die buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer, in de openlucht of buiten de weg zijn gelegen, waar het verboden is de volgende voorwerpen of stoffen op te slaan, te plaatsen of aanwezig te hebben:
onbruikbare of aan hun oorspronkelijke bestemming onttrokken voer- of vaartuigen of onderdelen daarvan;
bromfietsen en motorvoertuigen of onderdelen daarvan;
kampeermiddelen als bedoeld in artikel 4:15 of onderdelen daarvan, indien het plaatsen of aanwezig hebben daarvan geschiedt voor verkoop of verhuur of anderszins voor een commercieel doel;
mestopslag, gierkelders of andere verzamelplaatsen van vuil, een verzameling ingekuild gras, loof of pulp of ingekuilde landbouwproducten, afbraakmaterialen en oude metalen.
2. (vervallen).
3. Het college kan bij de aanwijzing nadere regels stellen.
4. Dit artikel is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien krachtens de Wet ruimtelijke ordening of een provinciale verordening.
1. Het is verboden reclame te maken,
2. De gemeenteraad stelt in nadere regels vast in welke gevallen het verbod in het eerste lid van dit artikel niet van toepassing is.
1. Bij overtreding van het in artikel 4:14 genoemde verbod of de gestelde nadere regels, kan het college een last onder bestuursdwang opleggen in de vorm van het (laten) verwijderen van de reclame, onverminderd de andere bestuursrechtelijke handhavingsmiddelen die het college ten dienste staan.
2. Als het college voornemens is de reclame te verwijderen zoals bedoeld in het eerste lid, zal het college daaraan uitvoering geven door de reclame weg te nemen na de overtreder daarvan schriftelijk in kennis te hebben gesteld door middel van in ieder geval een vermelding van het voornemen op de reclame zelf.
3. De verwijdering zoals bedoeld in het tweede lid geschiedt tenminste drie werkdagen nadat de overtreder schriftelijk daarvan in kennis is gesteld. Tijdens deze termijn heeft de overtreder de gelegenheid zelf een einde te maken aan de overtreding.
4. De verwijderde reclame wordt gedurende één week opgeslagen in een gemeentedepot. Tijdens deze periode heeft de overtreder de gelegenheid de reclame-uiting op te halen hetgeen mogelijk is na betaling van een door de gemeenteraad bij nadere regels bepaald bedrag.
5. Als de reclame niet is opgehaald en de kosten van de bestuursdwang niet zijn vergoed, wordt de reclame na de termijn zoals bedoeld in het derde lid, vernietigd waarbij de kosten hiervan kunnen worden verhaald op de overtreder.
In deze afdeling wordt onder kampeermiddel verstaan: een onderkomen of voertuig, waarvoor geen omgevingsvergunning voor het bouwen in de zin van artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is vereist, dat bestemd of opgericht is dan wel gebruikt wordt of kan worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf.
1.Het is verboden ten behoeve van recreatief nachtverblijf kampeermiddelen te plaatsen of
geplaatst te houden buiten een kampeerterrein dat als zodanig in het bestemmingsplan, de beheersverordening, exploitatieplan of een voorbereidingsbesluit is bestemd of mede bestemd.
Het verbod geldt ook voor het plaatsen van kampeermiddelen voor eigen gebruik door de rechthebbende van een terrein.
Het in het tweede lid gestelde geldt niet voor het plaatsen van kampeermiddelen, korter dan één
week, in de besloten achtertuin voor eigen gebruik door de rechthebbende.
Het college kan ontheffing verlenen van het verbod als bedoeld in het eerste lid.
Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de ontheffing worden geweigerd in het belang van:
de bescherming van natuur en landschap;
de bescherming van een stadsgezicht.
Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.
Het verbod van artikel 4:16, eerste lid is niet van toepassing op door het college aangewezen plaatsen.
Het college kan daarbij nadere regels stellen in het belang van de gronden, genoemd in artikel
4:16, vijfde lid.
Het college is bevoegd plaatsen aan te wijzen waar het, ter bescherming van het natuur-, landschap- of dorpsschoon, verboden is paddenstoelen te plukken of bij zich te hebben.
Het is verboden op een door het college krachtens het eerste lid aangewezen plaats paddenstoelen te plukken of bij zich te hebben.
3.Het verbod geldt niet:
a.ten aanzien van door of met toestemming van de rechthebbende ter plaatse verkregen dan wel elders afkomstige paddenstoelen;
b.indien de in dit artikel bedoelde handelingen worden verricht in het kader van normale onderhoudswerkzaamheden.
Het college kan ontheffing verlenen van het in het tweede lid gestelde verbod.
Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.
In deze afdeling wordt verstaan onder:
a.voertuigen: voertuigen als bedoeld in artikel 1, onder al, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens (RVV 1990) met uitzondering van kleine wagens zoals: kruiwagens, kinderwagens en rolstoelen;
a.parkeren: parkeren als bedoeld in artikel 1, onder ac, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens ( RVV 1990).
Onder verhuren als bedoeld in dit artikel wordt mede verstaan:
het gebruiken van een voertuig voor het geven van lessen;
het gebruiken van een voertuig voor het vervoeren van personen tegen betaling.
Tot de voertuigen als bedoeld in dit artikel worden niet gerekend:
voertuigen waaraan herstel- of onderhoudswerkzaamheden worden verricht die in totaal niet
meer dan een uur vergen, en dit gedurende de tijd die nodig is en gebruikt wordt voor deze
werkzaamheden;
b.voertuigen voor persoonlijk gebruik van de in het derde lid bedoelde persoon.
3.Het is degene die er zijn bedrijf, nevenbedrijf dan wel een gewoonte van maakt voertuigen te
stallen, te herstellen, te slopen, te verhuren of te verhandelen, verboden:
a.drie of meer voertuigen die hem toebehoren of zijn toevertrouwd, op de weg te parkeren binnen
een cirkel met een straal van 25 meter met als middelpunt een van deze voertuigen;
b.de weg als werkplaats voor voertuigen te gebruiken.
Het college kan ontheffing van het verbod verlenen.
1.Het is verboden op een door het college aangewezen weg een voertuig te parkeren met het
kennelijke doel het te koop aan te bieden of te verhandelen.
Het college kan ontheffing van het verbod verlenen.
Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.
Het is verboden een voertuig waarmee als gevolg van andere dan eenvoudig te verhelpen gebreken
niet kan of mag worden gereden, langer dan op drie achtereenvolgende dagen op de weg te
parkeren.
1.Het is verboden een voertuig dat rij technisch in onvoldoende staat van onderhoud en tevens in
een kennelijk verwaarloosde toestand verkeert op de weg te parkeren.
2.Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet milieubeheer.
1. Het is verboden een voertuig dat voor recreatie of anderszins voor andere dan verkeersdoeleinden wordt gebruikt:
langer dan op drie achtereenvolgende dagen op de weg te plaatsen of te hebben.
op een door het college aangewezen plaats te parkeren, waar dit naar zijn oordeel schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de gemeente.
gedurende een periode langer dan 5 aaneengesloten dagen te parkeren op een plek, zichtbaar vanaf de openbare weg. Na deze periode mag, gedurende een periode van één week, niet binnen een straal van 500 meter van voornoemde plek worden geparkeerd.
2. Het college kan ontheffing verlenen van het verbod in het eerste lid, aanhef en onder a.
3. Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door het Provinciaal wegenreglement of de Provinciale landschapsverordening.
4. Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.
Vervallen
1.Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van de lading, een lengte heeft van meer dan 6
meter of een hoogte van meer dan 2,4 meter te parkeren op een door het college aangewezen
plaats, waar dit naar zijn oordeel schadelijk is voor het uiterlijk aanzien van de gemeente.
2.Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van de lading, een lengte heeft van meer dan 6
meter te parkeren op een door het college aangewezen weg, waar dit parkeren naar zijn oordeel
buitensporig is met het oog op de verdeling van beschikbare parkeerruimte.
3.Het verbod in het tweede lid is niet van toepassing op werkdagen van maandag tot en met vrijdag,
dagelijks van 07.00 tot 19.00 uur.
Het college kan van de in het eerste en tweede lid gestelde verboden ontheffing verlenen.
Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.
1.Het is verboden een voertuig dat, met inbegrip van lading, een lengte heeft van meer dan 6
meter of een hoogte van meer dan 2,4 meter, op de weg te parkeren bij een voor bewoning of
ander dagelijks gebruik bestemd gebouw op zodanige wijze dat daardoor het uitzicht van bewoners
of gebruikers vanuit dat gebouw op hinderlijke wijze wordt belemmerd of hun anderszins hinder of
overlast wordt aangedaan.
2.Het verbod geldt niet gedurende de tijd die nodig is voor en gebruikt wordt voor het uitvoeren
van werkzaamheden waarvoor de aanwezigheid van het voertuig ter plaatse noodzakelijk is.
1. Het is verboden een voertuig met stank verspreidende stoffen daar te parkeren waar bewoners of
gebruikers van nabijgelegen gebouwen of terreinen daarvan hinder of overlast kunnen ondervinden.
2. Het verbod geldt niet voor zover in het geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet
Milieubeheer of de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
1.Het is verboden met een voertuig te rijden door of deze te doen of te laten staan in een park of
plantsoen of een van gemeentewege aangelegde beplanting of groenstrook.
Dit verbod is niet van toepassing:
op de weg;
op voertuigen die worden gebruikt voor werkzaamheden door of vanwege de overheid; en
op voertuigen, waarmee standplaats wordt of is ingenomen op terreinen die voor dit doel zijn bestemd.
Het college kan van het verbod ontheffing verlenen.
Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.
Het is verboden op door het college aangewezen plaatsen, in het belang van het uiterlijk aanzien van de gemeente, ter voorkoming of opheffing van overlast, of ter voorkoming van schade aan de openbare gezondheid, fietsen of bromfietsen onbeheerd buiten de daarvoor bestemde ruimten of plaatsen te laten staan.
Het is verboden zonder vergunning van het college een openbare inzameling van geld of goederen te houden of daartoe een intekenlijst aan te bieden.
Onder een inzameling van geld of goederen wordt mede verstaan: het bij het aanbieden van
goederen, waartoe ook worden gerekend geschreven of gedrukte stukken, dan wel bij het
aanbieden van diensten aanvaarden van geld of goederen, indien daarbij te kennen wordt gegeven
of de indruk wordt gewekt dat de opbrengst geheel of ten dele voor een liefdadig of ideëel doel is
bestemd.
Het verbod geldt niet voor een inzameling die in besloten kring gehouden wordt.
Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.
1.In deze afdeling wordt onder venten verstaan: het in de uitoefening van de ambulante handel te
koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel diensten op een openbare en in de open lucht gelegen plaats of aan huis;
2.Onder venten wordt niet verstaan:
het aan huis afleveren van goederen in het kader van de exploitatie van een winkel als bedoeld in artikel 1 van de Winkeltijdenwet;
het te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel het aanbieden van diensten
op jaarmarkten en markten als bedoeld in artikel 160, eerste lid, onder h, van de Gemeentewet of op snuffelmarkten als bedoeld in artikel 5:21;
c.het te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel het aanbieden van diensten
op een standplaats als bedoeld in artikel 5:17.
1.Het is verboden te venten indien daardoor de openbare orde, de openbare veiligheid,de
volksgezondheid of het milieu in gevaar komt.
Onverminderd het bepaalde in het eerste lid is het verboden te venten op:
zondagen;
maandag t/m zaterdag tussen 17.00 en 09.00 uur.
3.Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door artikel 5 van de Wegenverkeerswet.
Het college kan ontheffing verlenen van de verboden in het eerste en tweede lid.
Het college kan nadere regels opstellen ten aanzien van de ontheffing.
Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.
1.Het verbod bedoeld in artikel 5:15, eerste lid is niet van toepassing op het venten met gedrukte of
geschreven stukken waarin gedachten en gevoelens worden geopenbaard als bedoeld in artikel 7,
eerste lid, van de Grondwet.
In afwijking van het bepaalde in het eerste lid is het venten van gedrukte en geschreven stukken waarin gedachten en gevoelens worden geopenbaard als bedoeld in artikel 7, eerste lid, van de Grondwet verboden:
op door het college aangewezen openbare plaatsen, of
op door het college aangewezen dagen en uren.
Het college kan ontheffing verlenen van het verbod in het tweede lid.
Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.
1.In deze afdeling wordt verstaan onder standplaats: het vanaf een vaste plaats op een openbare
en in de openlucht gelegen plaats te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel
diensten, gebruikmakend van fysieke middelen, zoals een kraam, een wagen of een tafel.
2.Onder standplaats wordt niet verstaan:
een vaste plaats op een jaarmarkt of markt als bedoeld in artikel 160, eerste lid, aanhef en onder h, van de Gemeentewet;
een vaste plaats op een evenement als bedoeld in artikel 2:16.
Het is verboden zonder vergunning van het college een standplaats in te nemen of te hebben.
Het college weigert de vergunning wegens strijd met een geldend bestemmingsplan, beheersverordening, exploitatieplan of voorbereidingsbesluit.
Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de vergunning worden geweigerd:
indien de standplaats hetzij op zichzelf hetzij in verband met de omgeving niet voldoet aan redelijke eisen van welstand;
indien als gevolg van bijzondere omstandigheden in de gemeente of in een deel van de gemeente redelijkerwijs te verwachten is dat door het verlenen van de vergunning voor een standplaats voor het verkopen van goederen een redelijk verzorgingsniveau voor de consument ter plaatse in gevaar komt.
Het college kan nadere regels opstellen ten aanzien van de standplaatsvergunning en
weigeringsgronden.
5.Op de vergunning is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.
Het is de rechthebbende op een perceel verboden toe te staan dat daarop zonder vergunning van
het college standplaats wordt of is ingenomen.
1. Het verbod van artikel 5:18, eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet milieubeheer, de Wet beheer rijkswaterstaatswerken of het Provinciaal wegenreglement.
2. De weigeringsgrond van artikel 5:18, derde lid, onder a, is niet van toepassing op bouwwerken.
1. In deze afdeling wordt verstaan onder snuffelmarkt: een markt in een voor het publiek toegankelijk gebouw waar hoofdzakelijk tweedehands en incourante goederen worden verhandeld of diensten worden aangeboden vanaf een standplaats.
2. Onder een snuffelmarkt wordt niet verstaan:
een markt of jaarmarkt als bedoeld in artikel 160, eerste lid, aanhef en onder h, van de Gemeentewet;
een evenement als bedoeld in artikel 2:16.
Het is verboden een snuffelmarkt te organiseren:
indien de burgemeester het organiseren van de snuffelmarkt verboden heeft in het belang van de openbare orde, de openbare veiligheid, de leefomgeving, de volksgezondheid of het milieu;
indien degene die voornemens is een snuffelmarkt te organiseren daarvan niet tevoren melding heeft gedaan.
De organisator doet de melding als bedoeld in het eerste lid, onder b uiterlijk vier weken voorafgaand aan de snuffelmarkt met vermelding van:
a. naam en adres van de organisator;
b. adres van het gebouw waar de snuffelmarkt gehouden wordt;
c. de dagen en tijdstippen waarop de snuffelmarkt wordt gehouden;
d. de frequentie van het houden van de snuffelmarkt;
e. het soort van goederen en diensten dat wordt aangeboden en verhandeld;
f. het aantal standplaatsen;
g. het te verwachten aantal bezoekers.
De snuffelmarkt kan worden gehouden indien de burgemeester niet binnen tien werkdagen na ontvangst van de melding heeft beslist dat het organiseren van de snuffelmarkt wordt verboden in het belang van de openbare orde, de openbare veiligheid, de leefomgeving, de volksgezondheid of het milieu. De burgemeester geeft daarvan binnen tien werkdagen na ontvangst van de melding aan de organisator met opgaaf van redenen bericht.
Het verbod geldt niet voor ruimten die uitsluitend dan wel nagenoeg geheel en voortdurend in gebruik zijn als winkel in de zin van de Winkeltijdenwet.
In deze afdeling wordt verstaan onder:
schip: elk vaartuig of watervliegtuig, gebruikt of geschikt om te worden gebruikt als een middel van vervoer te water;
klein schip: een schip waarvan de lengte minder dan 20 meter bedraagt, waartoe als lengte wordt aangemerkt de afstand van de voorkant van het voorste tot de achterkant van het achterste vaste deel van de romp, zonder boegspriet, de papegaaistok en het trim vlak, zulks met uitzondering van:
een schip dat is gebouwd of ingericht om andere dan kleine schepen te assisteren, te duwen of langs zijde vastgemaakt mee te voeren;
een schip dat meer dan 12 passagiers mag vervoeren;
een veerpont, een visserschip, een duwbak.
c.snelle motorboot: een klein schip dat, bij gebruikmaking van zijn mechanische
middelen tot voortbeweging, sneller kan varen dan 20 kilometer per uur;
waterscooter: een snelle motorboot, gebouwd of ingericht om door een of meer personen skiënd door of over het water te worden voortbewogen;
visboot: een vaartuig, kennelijk ingericht om enkel door spierkracht te worden voortbewogen en bestemd voor de uitoefening van de sportvisserij;
bedrijfsvaartuig: een vaartuig waarin of waarmede een bedrijf of beroep wordt of kan worden uitgeoefend;
haven: een tot duurzame exploitatie bestemde accommodatie te land en/of te water, waar bedrijfsmatig gelegenheid wordt geboden tot het ter plaatse al of niet onder toezicht gedurende langere tijd achterlaten van een vaartuig, ongeacht of met die exploitatie al of niet winst wordt beoogd;
surfoever: een veelal door borden of andere merktekens aangeduide plaats op de oever waar door surfers pleegt te worden aangeland;
zweminrichting: een voor het publiek toegankelijke plaats welke is ingericht om te worden gebruikt voor het zwemmen, tezamen met de daarbij behorende terreinen, gebouwen en getimmerten en uitrustingen;
zwemgelegenheid in oppervlaktewater: locatie in oppervlaktewater, niet zijnde een zweminrichting, waar door een aanmerkelijk aantal personen in elkaars nabijheid pleegt te worden gezwommen;
passantenplaats; een ligplaats uitsluitend bestemd voor pleziervaartuigen, welke maximaal drie achtereenvolgende dagen mag worden ingenomen. Onder dag wordt verstaan de periode tussen 00.00 uur en 24.00 uur.
Onder oevers zijn mede begrepen de oeverbeschermingen en de daarvan deel uitmaken de beplantingen.
1. Het is in verband met de veiligheid op het openbaar water verboden zonder vergunning van het college een voorwerp, niet zijnde een vaartuig, op, in of boven openbaar water te plaatsen, aan te brengen of te hebben.
2. Het in het eerste lid bepaalde is niet van toepassing op voorwerpen waarop gedachten of gevoelens worden geopenbaard.
3. Het is verboden op, in of boven openbaar water voorwerpen waarop gedachten of gevoelens worden geopenbaard te plaatsen, aan te brengen of te hebben, indien deze door hun omvang of vormgeving, constructie of plaats van bevestiging gevaar opleveren voor de bruikbaarheid van het openbaar water of voor het doelmatig en veilig gebruik daarvan, dan wel een belemmering vormen voor het doelmatig beheer en onderhoud van het openbaar water.
4. De verboden in het eerste en derde lid zijn niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, de Scheepvaartverkeerswet, het Binnenvaartpolitiereglement, de Waterwet, de Telecommunicatiewet of de daarop gebaseerde Telecommunicatieverordening.
1. Het is verboden met een vaartuig een ligplaats in te nemen of te hebben dan wel een ligplaats voor een vaartuig beschikbaar te stellen op door het college aangewezen gedeelten van openbaar water.
2. Het college kan aan het innemen, hebben of beschikbaar stellen van een ligplaats met dan wel voor een vaartuig op niet krachtens het eerste lid aangewezen gedeelten van openbaar water:
a. nadere regels stellen in het belang van de openbare orde, volksgezondheid, veiligheid, milieuhygiëne en het aanzien van de gemeente;
b. beperkingen stellen naar soort en aantal vaartuigen.
3. Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet milieubeheer, het Binnenvaartpolitiereglement en de Waterwet.
4. Dit artikel is niet van toepassing op rondvaartboten.
1. Het is verboden zonder vergunning van het college met een rondvaartboot af te meren aan de daartoe aangewezen rondvaartsteigers.
2. De vergunning kan worden geweigerd in het belang van:
de openbare orde;
veiligheid op het openbare water;
het voorkomen van overlast.
Het college kan aan de schipper op een vaartuig aanwijzingen geven met betrekking tot het innemen, veranderen of gebruik van een ligplaats in het belang van de openbare orde, volksgezondheid, veiligheid, de milieuhygiëne en het aanzien van de gemeente.
De schipper op een vaartuig is verplicht alle door of vanwege het college gegeven
aanwijzingen met betrekking tot het innemen, veranderen of gebruik van een ligplaats op te
volgen.
3.Het eerste en tweede lid zijn niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door het Binnenvaartpolitiereglement of de Waterwet.
Het is verboden een ligplaats in te nemen, te hebben of beschikbaar te stellen in strijd met het krachtens de artikelen 5:25 en 5:27 bepaalde.
1. Onverminderd het in artikel 5:25 bepaalde is het verboden met een vaartuig buiten de havens, langer dan 3 achtereenvolgende dagen op dezelfde plaats ligplaats te houden of, indien het vaartuig is verhaald, binnen 3 dagen wederom dezelfde ligplaats in te nemen. Voor de toepassing van dit verbod wordt onder dag verstaan de tijd tussen 00.00 uur en 24.00 uur.
2. Met haven in lid 1 wordt bedoeld een tot duurzame exploitatie bestemde accommodatie te land en/of te water, waar, al dan niet bedrijfsmatig, gelegenheid wordt geboden tot het ter plaatse al dan niet onder toezicht, gedurende een bepaalde tijd achterlaten van een vaartuig, ongeacht of met die exploitatie al of niet winst wordt beoogd.
3. Indien het vaartuig wordt verhaald naar een plaats gelegen binnen een afstand van 500 meter hemelsbreed gemeten van een eerder ingenomen verboden ligplaats, wordt het vaartuig geacht op dezelfde plaats te zijn blijven liggen.
4. Het in lid 1 vermelde verbod geldt niet voor bedrijfsvaartuigen die direct of indirect betrokken zijn bij ontgronding dan wel bij de inrichting van de wateren.
5. Het college kan gedeelten van wateren aanwijzen, waar de in lid 1 vervatte verboden niet gelden ten aanzien van visboten.
6. Het college kan aan de schipper op een vaartuig voorschriften stellen met betrekking tot het innemen, veranderen of gebruik van een ligplaats in het belang van de openbare orde, volksgezondheid, veiligheid, de milieuhygiëne en het aanzien van de gemeente.
7. Het verbod in het eerste lid en het bepaalde in het zesde lid geldt niet voor in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door de Wet milieubeheer, het Binnenvaartpolitiereglement, de Waterwet, of in artikel 5:24 tot en met 5:28 van deze verordening.
Het is verboden:
met een vaartuig aan de oevers of op de wateren ligplaats in te nemen.
met vaartuigen ligplaats in te nemen in de voor de oever gelegen rietkraag.
in de rietkraag of oever te ankeren.
vaartuigen te water te laten, uit het water te halen, op gronden neer te leggen of te laten leggen anders dan op de daarvoor door het college aangewezen plaatsen welke ter plaatse nader zijn aangeduid.
Het is verboden vaartuigen te bouwen, te verbouwen, of te slopen, behoudens binnen de
daartoe op grond van andere wettelijke voorschriften bestemde en als zodanig in gebruik
zijnde inrichtingen.
1.Het is verboden schade toe te brengen aan of veranderingen aan te brengen in de toestand van
openbare wateren, havens, dijken, wallen, kaden, trekpaden, beschoeiingen, oeverbegroeiing, bruggen, zetten, duikers, pompen, waterleidingen, gordingen, aanlegpalen, stootpalen, bakens of sluizen die bij de gemeente in beheer zijn.
2.Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door het Wetboek van Strafrecht, het Binnenvaartpolitiereglement of de Waterwet.
Het is verboden een voor het redden van drenkelingen bestemd en daartoe bij het water aangebracht voorwerp te gebruiken voor een ander doel dan wel voor onmiddellijk gebruik ongeschikt te maken.
1.Het is aan een ieder die zich als bader of zwemmer in het openbaar water ophoudt, verboden
zich zodanig te gedragen dat het scheepvaartverkeer daarvan hinder of gevaar kan
ondervinden.
2.Het verbod geldt niet voor in het daarin geregelde onderwerp wordt voorzien door het
Binnenvaartpolitiereglement of de Waterwet.
1.Het is verboden zich zonder redelijk doel vast te houden aan een vaartuig in openbaar water,
daarop te klimmen of zich daarop of daarin te begeven of te bevinden.
2.Het is aan degene die daartoe niet bevoegd is verboden een vaartuig, liggend in of aan een
openbaar water, los te maken.
Het is verboden zonder vergunning van het college zich met een vaartuig binnen de wateren te begeven met het doel commerciële activiteiten te verrichten zoals het drijven van handel of het beroepsmatig verschaffen van nachtverblijf.
Het is verboden binnen openbaar water, waarop het Binnenvaartpolitiereglement van toepassing is alsmede voor de aan dit water grenzende oevers binnen een afstand van 150 meter uit de oeverlijn, vaartuigen te bouwen, te verbouwen of te slopen, behoudens binnen de daartoe op grond van andere wettelijke voorschriften bestemde en als zodanig in gebruik zijnde inrichtingen.
1. Het is verboden havens, aanlegsteigers, surfstranden, hellingen, beschoeiingen, dan wel andere watersportvoorzieningen te hebben zonder ontheffing van het college.
2. Dit verbod geldt niet voor die voorzieningen die ingevolge een geldend bestemmingsplan als zodanig zijn aangewezen dan wel waarvoor wettelijk benodigde medewerking ingevolge de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is verleend.
Het is verboden op oevers, wateren en plassen een waterscooter, welke zich in een kennelijk voor
onmiddellijk gebruik geschikte en beoogde staat bevindt, bij zich te hebben anders dan op daartoe
door of namens de Minister van Verkeer en Waterstaat - ingevolge het Binnenvaartpolitiereglement - of door het college aangewezen plaatsen.
Het is verboden:
binnen twintig meter van een als zodanig in gebruik zijnde zweminrichting, zwemgelegenheid of surfoever te ankeren;
vaartuigen te water te laten, uit het water te halen, op gronden neer te leggen of te laten leggen anders dan op de daarvoor door het college aangewezen plaatsen welke ter plaatse zijn aangeduid.
1. De binnen de gemeente als zodanig aangeduide passantenhavens zijn uitsluitend bestemd voor pleziervaartuigen met een maximale lengte van 15 meter en een maximale diepgang van 1.80 meter. Het is verboden met andere vaartuigen ligplaats in te nemen in de passantenhavens.
2. Het is verboden ligplaats in te nemen op de volgens aanduiding voor anderen gereserveerde gedeelten van de betreffende steigers in de passantenhavens.
3. Het college kan van het onder 1 en 2 gestelde vrijstelling verlenen.
1. Het is verboden langer dan 3 achtereenvolgende dagen (3 x 24 uur) ligplaats in dezelfde passantenhaven in te nemen en nadat deze periode verstreken is binnen 12 uren opnieuw ligplaats in dezelfde passantenhaven in te nemen.
2. Het is verboden tussen zonsondergang en zonsopgang ligplaats in te nemen, vaartuigen te verplaatsen of de passantenhaven te verlaten.
3. Het college kan van het onder 1 en 2 gestelde vrijstelling verlenen.
De schipper op een vaartuig dient ervoor te zorgen, dat het vaartuig op deugdelijke wijze is
afgemeerd, zodanig dat het vrij van andere vaartuigen, steigers of palen blijft.
1.Voor het verblijf met een vaartuig in de passantenhaven tussen 18.00 en 07.00 uur is een liggeld
verschuldigd.
2.Het liggeld en de wijze van inning van het liggeld wordt door het college vastgesteld.
1. Het is verboden in de passantenhaven te zwemmen, te spelevaren, te hengelen of te surfen.
2. Van 22.00 uur tot de volgende ochtend 7.00 uur dient de nachtrustperiode in acht te worden genomen. Ook daarbuiten is geluidhinder of anderszins hinderlijk gedrag verboden.
3. Eigenaars van huisdieren dienen ervoor te zorgen, dat hun dieren de steigers en de havens niet bevuilen.
1. Het is niet toegestaan roerende zaken op de kaden te plaatsen en deze kaden anders te gebruiken dan overeenkomstig de bestemming.
2. Het verwijderen van afval of vuilnis en het lozen van de inhoud van vuilwatertanks, chemische toiletten etc. is op de locatie van de passantenhaven verboden. Gebruik dient te worden gemaakt van elders door derden ter beschikking gestelde voorzieningen.
3. Indien als gevolg van een ongeval, lekkage of anderszins benzine, andere ontvlambare of verontreinigde stoffen overboord gaan of anderszins in het water of op de oever terechtkomen, is de schipper op een vaartuig verplicht dit onmiddellijk aan de beheerder of bij diens afwezigheid aan de politie te melden.
4. Het gebruik van een direct op het water lozend toilet is verboden.
5. Het vaartuig dient te zijn uitgerust met een goed functionerende brandblusser.
Het is verboden in de passantenhaven zonder ontheffing van het college belangrijke reparaties of groot onderhoud aan vaartuigen te verrichten of te doen verrichten.
aanwijzingen op te volgen van de beheerder en toezichthoudende (milieu-)ambtenaren van de gemeente Maasgouw.
In deze afdeling wordt verstaan onder:
motorvoertuig: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1, onder z, van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990;
bromfiets: hetgeen daaronder wordt verstaan in artikel 1, eerste lid onder e, van de Wegenverkeerswet 1994.
Het is verboden op enig terrein, geen weg zijnde, met een motorvoertuig of een bromfiets een wedstrijd dan wel, ter voorbereiding van een wedstrijd, een trainings- of proefrit te houden of te doen houden dan wel daaraan deel te nemen, dan wel een motorvoertuig of een bromfiets met het kennelijke doel daartoe aanwezig te hebben.
Het verbod van het eerste lid is niet van toepassing op door het college aangewezen terreinen. Het college kan daarbij nadere regels stellen voor het gebruik van deze terreinen:
in het belang van het voorkomen of beperken van overlast;
in het belang van de bescherming van het uiterlijk aanzien van de omgeving en ter bescherming
van andere milieuwaarden;
c.in het belang van de veiligheid van de deelnemers van de in het eerste lid bedoelde wedstrijden
en ritten of van het publiek.
(vervallen)
Het verbod in het eerste lid is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door de Wet milieubeheer of het Besluit geluidproductie sportmotoren.
1.Het is verboden binnen voor publiek toegankelijke natuurgebieden, parken, plantsoenen of voor
recreatief gebruik beschikbare terreinen te rijden of zich te bevinden met een motorvoertuig, een bromfiets, een fiets of een paard.
Het verbod van het eerste lid is niet van toepassing op door het college aangewezen terreinen. Het college kan daarbij nadere regels stellen voor het gebruik van deze terreinen in het belang van:
het voorkomen van overlast;
de bescherming van natuur- of milieuwaarden;
de veiligheid van het publiek.
Het verbod in het eerst lid is niet van toepassing op motorvoertuigen, bromfietsen, fietsen en paarden:
a.ten dienste van politie, brandweer en geneeskundige hulpverlening en van andere krachtens artikel 29, eerste lid, Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 door de bevoegde minister aangewezen hulpverleningsdiensten;
die worden gebruikt in verband met beheer, onderhoud of exploitatie van de terreinen als in het eerste lid bedoeld;
die worden gebruikt in verband met werken die krachtens wettelijk voorschrift moeten worden uitgevoerd;
van de zakelijk gerechtigden, huurders en pachters van percelen die gelegen zijn binnen de terreinen als in het eerste lid bedoeld;
voor het verkeer ten behoeve van bezoek en van de verzorging van de onder d bedoelde personen.
Het in het eerste lid gestelde verbod is voorts niet van toepassing:
op wegen die gelegen zijn binnen de in het eerste lid bedoelde gebieden en terreinen;
binnen de bij of krachtens de Provinciale verordening ‘Stiltegebieden’ aangewezen stiltegebieden ten aanzien van motorrijtuigen die bij of krachtens die verordening zijn aangewezen als ‘toestel’.
Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod.
Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) niet van toepassing.
1.Het is verboden in de openlucht afvalstoffen te verbranden buiten inrichtingen in de zin van de
Wet milieubeheer of anderszins vuur aan te leggen, te stoken of te hebben.
Mits er geen sprake is van gevaar, overlast of hinder voor de omgeving, is het verbod niet van toepassing op:
verlichting door middel van kaarsen, fakkels en dergelijke;
sfeervuren zoals terrashaarden en vuurkorven, indien geen afvalstoffen worden verbrand;
vuur voor koken, bakken en braden;
Sint Maartensvuren welke onder toezicht van de Brandweer worden gestookt.
Het college kan van dit verbod ontheffing verlenen.
Onverminderd het bepaalde in artikel 1:8 kan de ontheffing worden geweigerd ter bescherming
van de flora en fauna.
5.Het verbod is niet van toepassing op situaties waarin wordt voorzien door artikel 429, aanhef en onder 1 of 3, van het Wetboek van Strafrecht of de Provinciale milieuverordening Limburg.
In deze afdeling wordt verstaan onder incidentele as verstrooiing: het verstrooien van as als bedoeld
in de Wet op de lijkbezorging op een door de overledene of nabestaande(n) gewenste plek buiten
een permanent daartoe bestemd terrein.
1. Incidentele as verstrooiing is verboden op:
verharde delen van de weg;
gemeentelijke begraafplaatsen en crematoriumterreinen, behalve op de daartoe bestemde plaatsen.
2. Het college kan voor een bepaalde termijn verbieden dat op andere plaatsen dan die genoemd in het eerste lid as verstrooiing plaatsvindt.
3. Het college kan op verzoek van de nabestaande die zorgdraagt voor de as bus op grond van bijzondere omstandigheden ontheffing verlenen van het verbod uit het eerste lid, behoudens de gemeentelijke begraafplaatsen en crematoriumterreinen.
4. Op de ontheffing is paragraaf 4.1.3.3 van de Algemene wet bestuursrecht (positieve fictieve beschikking bij niet tijdig beslissen) van toepassing.
Incidentele as verstrooiing is verboden indien daardoor hinder of overlast wordt veroorzaakt voor
derden.
Overtreding van de gebods- en verbodsbepalingen genoemd in hoofdstuk 2 tot en met 5 en de op
grond van artikel 1:4 daarbij gegeven voorschriften en beperkingen wordt gestraft met een
hechtenis van ten hoogste drie maanden of een geldboete van de tweede categorie en kan
bovendien worden gestraft met openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak.
1. Met het toezicht op de naleving of de opsporing van een overtreding van het bepaalde bij of krachtens deze verordening zijn belast:
de politieambtenaren werkzaam binnen het grondgebied van de gemeente Maasgouw;
buitengewoon opsporingsambtenaren en faunabeheerders, welke werkzaam zijn binnen de nationale politie eenheid Limburg en/of deel uitmaken van het BOA netwerk van de nationale politie eenheid Limburg;
de ambtenaren van de Brandweer Roermond voor zover zij werkzaam zijn binnen het grondgebied van de gemeente Maasgouw;
medewerkers van de afdeling Veiligheid, Vergunningen en Handhaving ieder voor zover het betreft zaken welke aan zijn toezicht zijn toevertrouwd;
ambtenaren van de provincie Limburg belast met het toezicht op handhaving van de openbare ruimte en/of milieuwetgeving in opdracht van de gemeente Maasgouw;
werknemers van de milieudienst Regio Eindhoven die in opdracht van de gemeente Maasgouw controles uitvoeren;
ambtenaren van de waterschappen die in opdracht van de gemeente Maasgouw controles uitvoeren;
de Groene Brigade van de provincie Limburg voor zover het betreft zaken welke aan hun toezicht zijn toevertrouwd.
2. Voorts zijn met het toezicht op de naleving of de opsporing van een overtreding van het bepaalde bij of krachtens deze verordening belast de door het college dan wel de burgemeester aangewezen personen, daaronder begrepen de al dan niet in (onbezoldigde) dienst van de gemeente zijnde personen.
Zij die belast zijn met het toezicht op de naleving of de opsporing van een overtreding van de bij of
krachtens deze verordening gegeven voorschriften die strekken tot handhaving van de openbare
orde of veiligheid of bescherming van het leven of de gezondheid van personen, zijn bevoegd tot
het binnentreden in een woning zonder toestemming van de bewoner.
De Algemene Plaatselijke Verordening Maasgouw 2012 wordt ingetrokken.
Besluiten, genomen krachtens de verordening bedoeld in artikel 6:4, eerste lid, die golden op het moment van de inwerkingtreding van deze verordening en waarvoor deze verordening
overeenkomstige besluiten kent, gelden als besluiten genomen krachtens deze verordening.
De Algemene Plaatselijke Verordening Maasgouw 2013 treedt op 1 maart 2013 in werking.
Deze verordening wordt aangehaald als: Algemene Plaatselijke Verordening Maasgouw 2013.
Toelichting APV Maasgouw [Klik hier om het document te downloaden]