Overheidsorganisatie | Provincie Overijssel |
---|---|
Officiële naam regeling | Uitvoeringsbesluit voor de Fysieke Leefomgeving Overijssel |
Citeertitel | Uitvoeringsbesluit voor de Fysieke Leefomgeving Overijssel |
Vastgesteld door | gedeputeerde staten |
Onderwerp | |
Eigen onderwerp |
Datum inwerking- treding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerking- treding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-04-2006 | 01-05-2006 | Hoofdstuk 2, paragraaf 1 |
| - | |
01-01-2006 | 31-03-2006 | nieuwe regeling | 12-12-2005 Provinciaal Blad 2005-97 | - |
(Gereserveerd]
In paragraaf 1 en in de bijlagen bij die paragraaf wordt verstaan onder:
a. verordening: Verordening voor de fysieke leefomgeving Overijssel;
b. milieubeschermingsgebieden met de functie waterwinning: gebieden als bedoeld in artikel 1.2, tweede lid, onder a, van de Wet milieubeheer;
c. waterwingebied, grondwaterbeschermingsgebied, boringsvrije zone: zones van milieubeschermingsgebieden als bedoeld in artikel 2.2 van de verordening;
d. bodem: bodem als bedoeld in de Wet bodembescherming;
e. schadelijke stoffen: stoffen of combinaties van stoffen of vloeistoffen, preparaten of andere producten, in welke vorm dan ook, waarvan hetzij in het algemeen, hetzij in het gegeven geval, verwacht kan worden dat ze de bodem en het grondwater verontreinigen of kunnen verontreinigen;
f. bestrijdingsmiddelen: bestrijdingsmiddelen als bedoeld in de Bestrijdingsmiddelenwet 1962;
g. meststoffen: meststoffen als bedoeld in de Meststoffenwet en de Meststoffenwet 1947, waaronder begrepen compost, zwarte grond en zuiveringsslib als bedoeld in het Besluit kwaliteit en gebruik overige organische meststoffen (BOOM);
h. werk, bouwstof, grond, schone grond, categorie 1-bouwstof, categorie 2-bouwstof: hetgeen daaronder wordt verstaan in het Bouwstoffenbesluit bodem- en oppervlaktewaterenbescherming;
i. MVR-grond: MVR-grond als bedoeld in de Vrijstellingsregeling samenstellings- en immissiewaarden Bouwstoffenbesluit;
j. licht verontreinigde grond: licht verontreinigde grond als bedoeld in de Vrijstellingsregeling grondverzet;
k. lozing in de bodem van huishoudelijk afvalwater, koelwater en overige vloeistoffen: hetgeen daaronder wordt verstaan in het Lozingenbesluit bodembescherming;
l. mechanische ingreep: een werk op of in de bodem, waarbij ingrepen worden verricht of stoffen worden gebruikt die de beschermende werking van slecht doorlatende bodemlagen kunnen aantasten, waaronder begrepen boringen;
m. begraafplaatsen en terreinen voor de uitstrooiing van as: begraafplaatsen als bedoeld in de Wet op de lijkbezorging of terreinen voor de uitstrooiing van as als bedoeld in artikel 10 van het Besluit op de lijkbezorging alsmede dierenbegraafplaatsen;
n. gebouw: een gebouw als bedoeld in de Woningwet;
o. bodemenergiesystemen: energieopslagsystemen en warmtepompensystemen;
p. energieopslagsystemen: systemen waarbij door middel van het onttrekken en infiltreren van grondwater als bedoeld in de Grondwaterwet, energie in de bodem wordt opgeslagen;
q. PGS 3: publicatie 3 van de Publicatiereeks Gevaarlijke Stoffen van het ministerie van VROM, getiteld ‘Richtlijnen voor kwantitatieve risicoanalyse’;
r. grondwateronttrekker: de houder van een inrichting als bedoeld in artikel 15.34, tweede lid, van de Wet milieubeheer.
1. Het is verboden in waterwingebieden een inrichting, als bedoeld in de bijlagen I, II en III bij het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer, op te richten; 4
2. Het is verboden in waterwingebieden een inrichting als bedoeld in het eerste lid te veranderen of de werking van een inrichting als bedoeld in het eerste lid te veranderen, indien redelijkerwijs moet worden aangenomen dat die verandering voor wat betreft aard of omvang nadelige gevolgen heeft voor de kwaliteit van het grondwater met het oog op de waterwinning;5
3. Het is verboden in grondwaterbeschermingsgebieden een inrichting op te richten, indien die inrichting behoort tot een categorie van inrichtingen die is aangewezen in de in bijlage 1 bij dit besluit opgenomen lijst; 6
4. Het is verboden in grondwaterbeschermingsgebieden de werking te veranderen van: Deze 7
een inrichting als bedoeld in categorie 5 van bijlage I bij het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer, waarin de opslag van zeer licht ontvlambare, licht ontvlambare, ontvlambare of brandbare vloeistoffen ondergronds plaatsvindt;
inrichting als bedoeld in de categorieën 1 tot en met 4 en 6 tot en met 29 van bijlage I bij het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer, waarbinnen zich een of meer ondergrondse tanks voor de opslag van zeer licht ontvlambare, licht ontvlambare, ontvlambare of brandbare vloeistoffen bevinden,
voor wat betreft de onder a en b genoemde opslag, indien redelijkerwijs moet worden aangenomen dat die verandering wat betreft aard of omvang nadelige gevolgen heeft voor de kwaliteit van het grondwater met het oog op de waterwinning;
5. Het is verboden in grondwaterbeschermingsgebieden een inrichting in werking te hebben indien binnen die inrichting een lozing van koelwater of een lozing van overige vloeistoffen in de bodem plaatsvindt; 8
6. Het is verboden in waterwingebieden en grondwaterbeschermingsgebieden een inrichting in werking te hebben, indien binnen die inrichting een bodemenergiesysteem wordt toegepast; 9
7. Het is verboden in boringsvrije zones een inrichting in werking te hebben, indien binnen die inrichting een bodemenergiesysteem wordt toegepast dieper dan vijftig meter onder het maaiveld in de boringsvrije zones Diepenveen, Deventer-Ceintuurbaan, Deventer-Zutphenseweg en Engelse Werk te Zwolle en dieper dan vijf meter onder het maaiveld in de boringsvrije zone Kotkamp/Schreurserve te Enschede; 10
8. Het is verboden in grondwaterbeschermingsgebieden een inrichting in werking te hebben waarvoor het in artikel 8.1 van de Wet milieubeheer gestelde verbod niet geldt, indien die inrichting behoort tot een categorie van inrichtingen die is aangewezen in bijlage 2 bij dit besluit; 11
9. Het is verboden in boringsvrije zones een inrichting in werking te hebben waarvoor het in artikel 8.1 van de wet gestelde verbod niet geldt, indien binnen die inrichting een mechanische ingreep plaatsvindt dieper dan vijftig meter onder het maaiveld in de boringsvrije zones Diepenveen, Deventer-Ceintuurbaan, Deventer-Zutphenseweg en Engelse Werk te Zwolle en dieper dan vijf meter onder het maaiveld in de boringsvrije zone Kotkamp/Schreurserve te Enschede. 12
1. De in artikel 2.2, eerste, tweede en derde lid gestelde verboden gelden niet voor inrichtingen voor de onttrekking van grondwater ten behoeve van de waterwinning, met het oog waarop het betreffende gebied wordt beschermd, voor zover het oprichten, veranderen of veranderen van de werking redelijkerwijs noodzakelijk is voor de waterwinning. 13
2. De in artikel 2.2, achtste en negende lid gestelde verboden gelden niet indien wordt voldaan aan de voorschriften in bijlage 3 bij dit besluit voor zover in die bijlage is aangegeven dat deze voorschriften van toepassing zijn in de daarbij aangegeven categorieën van gevallen. 14
3. Gedeputeerde Staten kunnen afwijken van de voorschriften als bedoeld in het tweede lid dan wel nadere eisen stellen, wijzigen, aanvullen of intrekken voor zover dit is aangegeven in bijlage 3 bij dit besluit. 15
4. De voorschriften en nadere eisen als bedoeld in het tweede en derde lid gelden voor een ieder die de inrichting drijft. Deze draagt er zorg voor dat de voorschriften en nadere eisen worden nageleefd. 16
1. Voor de toepassing van dit artikel wordt onder een inrichting verstaan een inrichting als bedoeld in categorie 1 tot en met 29 van bijlage I bij het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer. 18
2. Indien het bevoegde gezag een vergunning verleent krachtens hoofdstuk 8 van de Wet milieubeheer voor een inrichting die is of zal zijn gelegen in een grondwaterbeschermingsgebied of boringsvrije zone, worden aan de vergunning in ieder geval de beperkingen aangebracht en de voorschriften verbonden zoals aangegeven in bijlage 3 bij dit besluit, voor zover in die bijlage is aangegeven dat deze beperkingen en voorschriften van toepassing zijn in de daarbij aangegeven categorieën van gevallen; 19
3. Het bevoegde gezag kan afwijken van de beperkingen en voorschriften als bedoeld in het tweede lid dan wel nadere eisen stellen, voor zover dit is aangegeven in bijlage 3 bij dit besluit. Een nadere eis wordt gesteld als voorschrift dat aan de vergunning wordt verbonden. 20
1. Het is in waterwingebieden verboden om buiten inrichtingen:22
schadelijke stoffen op of in de bodem te brengen, te hebben, te gebruiken of te vervoeren; onder schadelijke stoffen wordt in ieder geval begrepen aardolieproducten, bestrijdingsmiddelen, meststoffen, grond en andere bouwstoffen, huishoudelijk afvalwater, koelwater, overige vloeistoffen en afvalstoffen;
constructies of werken van welke aard dan ook op of in de bodem tot stand te brengen, uit te voeren, te hebben, te gebruiken, te wijzigen of uit te breiden als daarmee verspreiding van schadelijke stoffen in de bodem of aantasting van de beschermende werking van bodemlagen ontstaat of kan ontstaan; onder constructies of werken wordt in ieder geval begrepen leidingen, installaties, opslagreservoirs, mechanische ingrepen, begraafplaatsen en terreinen voor de uitstrooiing van as, wegen, parkeerplaatsen en andere terreinen voor gemotoriseerd verkeer, spoorwegen en waterwegen, recreatieve voorzieningen, gebouwen en bodemenergiesystemen.
2. Het is in grondwaterbeschermingsgebieden verboden om buiten inrichtingen:23
bestrijdingsmiddelen op of in de bodem te brengen;
meststoffen op of in de bodem te brengen;
bouwstoffen op of in de bodem te brengen;
lozing van koelwater en overige vloeistoffen in de bodem;
constructies, waaronder begrepen leidingen, installaties, opslagreservoirs, tot stand te brengen, te hebben of te gebruiken, te wijzigen of uit te breiden voor het vervoeren, bergen, opslaan, overslaan, storten of verzinken van schadelijke stoffen op of in de bodem;
mechanische ingrepen op of in de bodem uit te voeren, te wijzigen of uit te breiden dieper dan twee meter onder het maaiveld;
bodemenergiesystemen tot stand te brengen.
3. Het is in boringsvrije zones verboden om buiten inrichtingen:24
,. mechanische ingrepen op of in de bodem uit te voeren, te wijzigen of uit te breiden;
bodemenergiesystemen tot stand te brengen, dieper dan vijftig meter onder het maaiveld in de boringsvrije zones Diepenveen, Deventer-Ceintuurbaan, Deventer-Zutphenseweg en Engelse Werk te Zwolle en dieper dan vijf meter onder het maaiveld in de boringsvrije zone Kotkamp/Schreurserve te Enschede.
1. De in artikel 2.5, eerste lid gestelde verboden gelden niet voor waterwingebieden waarvoor de grondwateronttrekker, in wiens belang het gebied wordt beschermd, een beheerplan heeft opgesteld dat is goedgekeurd door Gedeputeerde Staten. In het beheerplan wordt ten minste aangegeven op welke wijze het waterwingebied is of wordt ingericht en beheerd.25
2. De in artikel 2.5, eerste lid gestelde verboden gelden niet voor natuurontwikkeling en extensieve recreatie, voor zover redelijkerwijs moet worden aangenomen dat dit geen nadelige gevolgen heeft voor de kwaliteit van het grondwater met het oog op de waterwinning. 26
3. Het in artikel 2.5, eerste lid, onder a gestelde verbod geldt niet voor: 27
het voorhanden hebben, gebruiken en vervoeren van schadelijke stoffen voor de grondwateronttrekking, met het oog waarop het betreffende gebied wordt beschermd, voor zover deze stoffen daarvoor redelijkerwijs noodzakelijk zijn;
geringe hoeveelheden schadelijke stoffen, niet zijnde bestrijdingsmiddelen in en bij bestaande woningen en andere gebouwen, die dienen of gediend hebben voor normaal gebruik ter plaatse of afkomstig zijn van normaal gebruik van die woningen of gebouwen, mits bewaard in een deugdelijke verpakking en afdoende beschermd tegen weersinvloeden;
schadelijke stoffen aanwezig in en benodigd voor het doen functioneren van motorvoertuigen of bromfietsen;
het verspreiden van wegenzout ter bestrijding van gladheid van wegen;
het vervoeren van schadelijke stoffen in afgesloten en vloeistofdichte tanks of in een deugdelijk gesloten verpakking, mits deugdelijk geladen, afdoende beschermd tegen weersinvloeden en op zodanige wijze dat geen gevaar voor verspreiding of verstuiving bestaat.
4. Het in artikel 2.5, eerste lid, onder b gestelde verbod geldt niet voor:28
het hebben of gebruiken van constructies of werken die op het tijdstip van aanwijzing van een gebied als waterwingebied bestonden of in aanleg waren;
het wijzigen of uitbreiden van die constructies of werken, voor zover redelijkerwijs moet worden aangenomen dat dit geen nadelige gevolgen heeft voor de kwaliteit van het grondwater met het oog op de waterwinning.
5. De in artikel 2.5, eerste lid, artikel 2.5, tweede lid, onder f en artikel 2.5, derde lid, onder a gestelde verboden gelden niet voor:29
werkzaamheden ten behoeve van een grondwateronttrekking, met het oog waarop het betreffende gebied wordt beschermd;
werkzaamheden ten behoeve van een grondwateronttrekking indien Gedeputeerde Staten daarvoor, op grond van de Grondwaterwet, vergunning hebben verleend;
werkzaamheden ten behoeve van een ontgronding, indien Gedeputeerde Staten daarvoor, op grond van de Ontgrondingenwet, vergunning hebben verleend;
werkzaamheden ten behoeve van onderzoek naar of sanering van de bodem, indien Gedeputeerde Staten daarvoor, in het kader van de Wet Bodembescherming, opdracht of toestemming hebben gegeven.
6. Het in artikel 2.5, tweede lid, onder a gestelde verbod geldt niet voor krachtens de Bestrijdingsmiddelenwet 1962 toegestane bestrijdingsmiddelen, tenzij in de voor die bestrijdingsmiddelen afgegeven toelatingsbeschikking, als bedoeld in artikel 5 van genoemde wet, als wettelijk gebruiksvoorschrift is opgenomen:30
het is verboden dit middel in grondwaterbeschermingsgebieden als bedoeld in de Wet bodembescherming te gebruiken, daaronder niet begrepen de gebieden waarbinnen uitsluitend fysische bodemaantastingen zoals grondboringen zijn verboden of
het gebruik in bepaalde perioden, op bepaalde gronden of in bepaalde gewassen is verboden binnen grondwaterbeschermingsgebieden als bedoeld in de Wet bodembescherming.
7. Het in artikel 2.5, tweede lid, onder b gestelde verbod geldt niet voor:31
dierlijke meststoffen;
kunstmest;
compost;
zwarte grond voor niet bedrijfsmatige doeleinden.
8. Het in artikel 2.5, tweede lid, onder c gestelde verbod geldt niet voor:32
schone grond, MVR-grond en schone bouwstoffen, anders dan grond;
categorie 1-bouwstoffen in werken;
categorie 1-grond in werken en licht verontreinigde grond als bodem indien is aangetoond dat de toe te passen grond uit hetzelfde grondwaterbeschermingsgebied afkomstig is als waar het wordt toegepast.
9. Het in artikel 2.5, tweede lid, onder d gestelde verbod geldt niet voor:33
lozing van afvloeiend hemelwater vanaf daken van particuliere huishoudens;
lozing van afvloeiend hemelwater afkomstig van wegen, parkeerplaatsen en andere terreinen die openstaan voor gemotoriseerd verkeer, indien de opbouw van de bodem zodanig is dat geen verontreiniging van bodem en grondwater kan plaatsvinden of indien wordt voldaan aan de voorschriften in bijlage 4 bij dit besluit;
een tijdelijke lozing vanaf verhard oppervlak.
10. Het in artikel 2.5, tweede lid, onder e gestelde verbod geldt niet voor:34
constructies voor de inzameling en het transport van afvalwater;
constructies voor het transport van gas;
constructies voor de opslag en het transport van schadelijke stoffen voor niet bedrijfsmatige doeleinden;
het tot stand brengen, wijzigen of uitbreiden van leidingen indien met een door een deskundige opgestelde risicoanalyse volgens PGS 3 is aangetoond dat de kans op grondwaterverontreiniging door dat tot stand brengen, wijzigen of uitbreiden gelijk blijft of kleiner wordt ten opzichte van de daaraan voorafgaande situatie.
11. De in artikel 2.5, tweede lid, onder f en artikel 2.5, derde lid, onder a gestelde verboden gelden niet, indien wordt voldaan aan de voorschriften in bijlage 5 bij dit besluit. 35
12. Gedeputeerde Staten kunnen nadere eisen stellen met betrekking tot de voorschriften als bedoeld in het negende lid onder b en elfde lid, indien naar hun oordeel met deze voorschriften niet voldoende kan worden tegemoet gekomen aan de bescherming van de kwaliteit van het grondwater met het oog op de waterwinning. 36
13. Gedeputeerde Staten kunnen de nadere eisen wijzigen of aanvullen in het belang van de bescherming van de kwaliteit van het grondwater met het oog op de waterwinning, of wijzigen of intrekken indien dat belang zich daartegen niet verzet. 37
14. De voorschriften als bedoeld in het negende lid onder b en elfde lid en de nadere eisen als bedoeld in het twaalfde en dertiende lid gelden voor degene die de activiteit doet uitvoeren of uitvoert. Deze draagt er zorg voor dat de nadere eisen worden nageleefd.38
1. Degene die voornemens is een activiteit te doen uitvoeren of uit te voeren waarvoor een vrijstelling geldt op grond van artikel 2.6, negende lid onder b, tiende lid onder d en elfde lid, meldt dit voornemen ten minste vier weken voordat met de activiteit wordt gestart aan Gedeputeerde Staten. Geen melding is vereist voor het uitvoeren van funderingswerken.
2. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing met betrekking tot wijziging of uitbreiding van de activiteit. Deze melding is niet vereist indien eerder een melding overeenkomstig het bepaalde in dit artikel is gedaan en door de wijziging of uitbreiding geen afwijking ontstaat van de bij die melding verstrekte gegevens.
3. Ten behoeve van de melding als bedoeld in het eerste lid wordt gebruik gemaakt van een door Gedeputeerde Staten vastgesteld formulier, onder bijvoeging van de daarin gevraagde gegevens.
4. Indien met de activiteit niet is gestart binnen een jaar na de datum van aanvang van de activiteit, zoals aangegeven op het meldingsformulier, vervalt de gedane melding van rechtswege.
5. Ten behoeve van de ontheffing als bedoeld in artikel 2.6, eerste lid van de verordening wordt gebruik gemaakt van een door Gedeputeerde Staten vastgesteld formulier, onder bijvoeging van de daarin gevraagde gegevens.
1. Voor een activiteit waarop dit besluit van toepassing is en waarvoor vóór de datum van inwerkingtreding van dit besluit een ontheffing op grond van de bepalingen 2.2.3, 3.2.3 of 4.3 van bijlage 10, onderdeel B van de Provinciale milieuverordening Overijssel 1998, zoals deze tot die datum luidde, in werking en onherroepelijk was, blijven de voorschriften van die ontheffing gelden als nadere eis als bedoeld in artikel 2.6, veertiende lid van dit besluit. Dit is van overeenkomstige toepassing op de aanvraag voorzover die deel uitmaakt van de ontheffing en gegevens bevat die zich lenen voor opname of omzetting in voorschriften. De voorschriften blijven van kracht als nadere eis tot een jaar na het tijdstip van het van toepassing worden van dit besluit, behoudens eerdere wijziging of intrekking van die voorschriften.
2. Een vóór de datum van inwerkingtreding van dit besluit aangevraagde ontheffing op grond van de bepalingen 2.2.3, 3.2.3 of 4.3 van bijlage 10, onderdeel B van de Provinciale milieuverordening Overijssel 1998, zoals deze tot die datum luidde, voor een activiteit waarop dit besluit van toepassing is of zal zijn, wordt gelijkgesteld met een melding als bedoeld in artikel 2.4, zevende lid van dit besluit.
3. Een vóór de datum van inwerkingtreding van dit besluit gedane kennisgeving krachtens besluiten op grond van bepaling 5.1, eerste lid, onder b en c van bijlage 10, onderdeel B van de PMV 1998 voor een gedraging waarop dit besluit van toepassing is of zal zijn, wordt gelijkgesteld met een melding als bedoeld in artikel 2.4, zevende lid van dit besluit.
4. Een vóór de datum van inwerkingtreding van dit besluit verleende goedkeuring krachtens besluiten op grond van bepaling 5.1, eerste lid, onder b en c van bijlage 10, onderdeel B van de PMV 1998, zoals deze tot die datum luidde, wordt gelijkgesteld met een melding als bedoeld in artikel 2.4, zevende lid van dit besluit.
Deze subparagraaf is van toepassing op de totstandkoming van beschikkingen van Gedeputeerde Staten
ingevolge artikel 15.21 juncto 15.20 van de Wet milieubeheer met betrekking tot de vergoeding van kosten of schade door het van toepassing worden van bepalingen van hoofdstuk 2, paragraaf 1 van de verordening en van hoofdstuk 2, paragraaf 1 van dit besluit.
Het verzoek om vergoeding van kosten of schade bevat ten minste de volgende gegevens:
de bepalingen van hoofdstuk 2, paragraaf 1 van de verordening en van hoofdstuk 2, paragraaf 1 van dit besluit door het van toepassing worden waarvan de verzoeker zich voor kosten ziet gesteld of schade lijdt;
de aard en de omvang van de kosten of de schade;
de wijze waarop de kosten of de schade naar het oordeel van de verzoeker dienen onderscheidenlijk dient te worden vergoed en, zo een vergoeding in geld wordt gewenst, het bedrag dat naar zijn oordeel voor vergoeding in aanmerking komt.
1. Gedeputeerde Staten kunnen deskundigen aanwijzen die zijn belast met het adviseren inzake het geven van een beschikking, als bedoeld in artikel 2.9.
2. Gedeputeerde Staten kunnen van de aangewezen deskundigen, als bedoeld in het eerste lid, het advies inwinnen omtrent een verzoek om vergoeding of omtrent het voornemen tot een toekenning daarvan uit eigen beweging. Indien Gedeputeerde Staten advies inwinnen zijn de bepalingen in het derde tot en met zesde lid van overeenkomstige toepassing.
3. De verzoeker wordt in de gelegenheid gesteld aan de deskundigen zijn verzoek om vergoeding toe te lichten. Indien Gedeputeerde Staten voornemens zijn tot toekenning van een vergoeding uit eigen beweging, wordt degene tot wie de beschikking zal zijn gericht, in de gelegenheid gesteld zijn opvattingen omtrent het voornemen aan de deskundigen kenbaar te maken.
4. De betrokken grondwateronttrekker wordt in de gelegenheid gesteld zijn opvattingen over het verzoek of het voornemen aan de deskundigen kenbaar te maken.
5. De deskundigen brengen advies uit inzake:
de vraag of de kosten zijn gemaakt of de schade is geleden door het van toepassing worden van bepalingen van hoofdstuk 2, paragraaf 1 van de verordening en hoofdstuk 2, paragraaf van dit besluit;
de omvang van de kosten of de schade;
de vraag of de kosten of de schade niet of niet geheel ten laste van de benadeelde behoren onderscheidenlijk behoort te blijven;
de vraag in hoeverre op een andere wijze in een redelijke vergoeding is of kan worden voorzien;
de vraag of er aanleiding is voor maatregelen of voorzieningen waardoor de kosten of de schade, anders dan door een vergoeding in geld, kunnen onderscheidenlijk kan worden beperkt of ongedaan gemaakt;
de hoogte van de toe te kennen vergoeding.
6. De deskundigen brengen hun advies zo spoedig mogelijk uit aan Gedeputeerde Staten, doch in elk geval binnen dertien weken na ontvangst van het verzoek om advies. Gedeputeerde Staten zenden een afschrift van het advies aan degene tot wie de beschikking zal zijn gericht en aan de betrokken grondwateronttrekker. Gedeputeerde Staten vermelden daarbij de termijn waarbinnen zij hun opvattingen omtrent het advies kenbaar kunnen maken.
Indien Gedeputeerde Staten geen advies inwinnen van deskundigen, stellen zij de betrokken grondwateronttrekker in de gelegenheid zijn zienswijze over het verzoek of het voornemen naar voren te brengen voordat zij een besluit nemen met betrekking tot het toekennen van een vergoeding.
1. Indien een bestuursorgaan als bedoeld in artikel 15.20, eerste lid van de Wet milieubeheer Gedeputeerde Staten verzoekt in te stemmen met de toekenning van een vergoeding van kosten of schade door het aan de vergunning aanbrengen van beperkingen of verbinden van voorschriften op basis van artikel 2.8 van de verordening juncto artikel 2.4 en bijlage 3 van dit besluit, dient dat verzoek ten minste vergezeld te gaan van:45
indien het bestuursorgaan een verzoek om een vergoeding heeft ontvangen: een afschrift van dat verzoek en de daarbij gevoegde stukken;
indien de betrokken grondwateronttrekker schriftelijk zijn opvattingen over het verzoek of het voornemen om een vergoeding toe te kennen heeft kenbaar gemaakt: een afschrift van die opvattingen;
indien het bestuursorgaan een advies van deskundigen als bedoeld in artikel 15.20, vierde lid van de Wet milieubeheer heeft ingewonnen: een afschrift van dat advies;
het ontwerp van de beschikking houdende de toekenning van een vergoeding of, indien het bestuursorgaan de beschikking reeds heeft gegeven: een afschrift van die beschikking.
2. Indien bij het verzoek niet een afschrift van de opvattingen van de betrokken grondwateronttrekker is gevoegd, stellen Gedeputeerde Staten hem in gelegenheid zijn zienswijze over het verzoek naar voren te brengen. 46
3. Gedeputeerde staten geven de beschikking op het verzoek uiterlijk vier maanden na ontvangst van het verzoek, of, indien toepassing wordt gegeven aan artikel 2.11, tweede lid, binnen zeven maanden na de ontvangst van het verzoek. 47
In aanvulling op en ter uitwerking van het bepaalde in de artikelen 2.10 tot en met 2.14, gelden de bepalingen van een tussen de provincie, de betrokken grondwateronttrekker en de betrokken Overijsselse gemeenten gesloten convenant.
Ten behoeve van een melding als bedoeld in artikel 28, eerste lid van de Wet bodembescherming, wordt gebruikgemaakt van een door Gedeputeerde Staten vastgesteld formulier, onder bijvoeging van de daarin gevraagde gegevens.
1. In het saneringsplan als bedoeld in artikel 39, tweede lid en artikel 63 e van de Wet bodembescherming dienen in aanvulling op de eisen uit deze wet de volgende gegevens te worden opgenomen:
het adres, de kadastrale aanduiding en de ligging van het grondgebied waarop de verontreiniging zich bevindt;
een actuele kadastrale kaart, waarop het geval van verontreiniging is aangegeven (S-waarde- en I-waardecontour voor grond en grondwater);
de oppervlakte en het volume van de verontreinigde grond en waterbodem en het volume van het verontreinigde grondwater;
het actuele gebruik van de bodem;
de naam en het adres van degene(n) die een zakelijk of een persoonlijk recht heeft, respectievelijk hebben op het grondgebied, bedoeld onder a;
de naam en het adres van degene in wiens opdracht de sanering zal plaatsvinden;
de datum waarop met de sanering naar verwachting zal worden begonnen en de doorlooptijd van de verschillende fasen van de sanering;
een opgave van de bij de uitvoering van de sanering betrokken bedrijven en instanties, voorzover deze ten tijde van het indienen van het saneringsplan bekend zijn;
een overzicht van de benodigde vergunningen, meldingen en toestemmingen om het werk te kunnen uitvoeren;
een beschrijving van de eindbemonsteringen;
een beschrijving van de maatregelen die de sanering mogelijk moeten maken;
een beschrijving van de te treffen (geo)hydrologische en andere technische voorzieningen met de gekozen dimensionering en de invloed hiervan op de omgeving;
een beschrijving van de veiligheids- en arbeidshygiënische aspecten;
een beschrijving van maatregelen die milieuhygiënisch ongewenste effecten als gevolg van een sanering voorkomen of zoveel mogelijk beperken;
gegevens over de kwaliteit van de eventueel te gebruiken aanvulgrond;
gegevens over de bestemming van overige verontreinigende stoffen die, naast de verontreinigde grond, vrijkomen bij de sanering;
indien verontreinigde grond zal worden afgegraven of verontreinigd grondwater zal worden onttrokken:
• de te verwachten hoeveelheid af te graven grond dan wel te onttrekken hoeveelheid grondwater;
• een omschrijving van de bestemming van die grond of dat grondwater waarbij wordt ingegaan op de mogelijkheden om op een milieuhygiënisch verantwoorde wijze de grond of het grondwater te verwerken;
• indien de grond of het grondwater geheel of gedeeltelijk niet zal worden gereinigd, de redenen daarvoor;
een beschrijving van de wijze waarop de voortgang van de grondwatersanering wordt gecontroleerd en hoe over de voortgang wordt gerapporteerd;
een beschrijving van de wijze waarop overlast als gevolg van de sanering wordt tegengegaan;
2. Indien het een sanering van de waterbodem betreft, dienen in het saneringsplan tevens de volgende gegevens te worden opgenomen:
de naam en functie van het oppervlaktewater;
de hoeveelheid te verwijderen baggerspecie, onderverdeeld in de hoeveelheid onderhoudsbaggerspecie en de hoeveelheid saneringsbaggerspecie.
In het evaluatieverslag als bedoeld in artikel 39c van de Wet bodembescherming dienen in aanvulling op de eisen uit deze wet de volgende gegevens te worden opgenomen:
a. een beschrijving van de wijze waarop de milieukundige begeleiding heeft plaatsgevonden;
b. een kaart waarop de ontgravingscontouren zijn aangegeven en een kaart waarop het grondwateronttrekkingssysteem is weergegeven;
c. een kaart waarop de saneringscontouren van de grond, het grondwater en/of de waterbodem zijn aangegeven;
d. een kadastrale kaart waarop de omvang van de eventuele restverontreiniging is aangegeven;
e. een risicobeoordeling van een eventuele restverontreiniging;
f. een nadere motivering van eventuele afwijkingen van het saneringsplan;
g. de datum waarop de feitelijke saneringsmaatregelen zijn afgerond.
In een nazorgplan als bedoeld in artikel 39d van de Wet bodembescherming dienen in aanvulling op de eisen uit deze wet de volgende gegevens te worden opgenomen voor zover de beoogde maatregelen dit nodig maken:
a. een beschrijving van eventuele monitoring van de restverontreiniging;
b. de actiewaarden indien verspreiding van de restverontreiniging wordt vastgesteld;
c. een beschrijving van een terugvalscenario;
d. de wijze waarop de instandhouding van de monitorings- en/of isolerende voorzieningen wordt gewaarborgd en gecontroleerd;
e. de wijze waarop het betrokken grondgebied in verband met het monitoren danwel isoleren van die verontreiniging zal worden beheerd;
f. de maatregelen die zullen worden genomen in verband met beperkingen die de verontreiniging voor het gebruik van de bodem met zich brengt.
1. Ten behoeve van een aanvraag om ontheffing als bedoeld in artikel 63i van de Wet bodembescherming, wordt gebruikgemaakt van een door Gedeputeerde Staten vastgesteld formulier, onder bijvoeging van de daarin gevraagde gegevens.
2. Bij een aanvraag als bedoeld in het eerste lid dient tevens een plan van aanpak te worden overgelegd dat in ieder geval de volgende gegevens bevat:
a. een beschrijving van de werkzaamheden;
b. een beschrijving van de eindbemonsteringen;
c. een beschrijving van de veiligheidsmaatregelen;
d. gegevens over de bestemming van de verontreinigde waterbodem die vrijkomt bij het onderhoud;
e. een beschrijving van het vooraf uitgevoerde waterbodemonderzoek.
De waterkwaliteitsbeheerder verschaft de informatie omtrent de resultaten van door hem uitgevoerde saneringen en de besteding van de daarvoor aan hem toegekende gelden, overeenkomstig de voorschriften die Gedeputeerde Staten stellen bij het verlenen van een bijdrage.
Op verzoek van de aanvrager van een beschikking geven Gedeputeerde Staten toepassing aan de verkorte procedure als bedoeld in artikel 3.1, tweede lid van de Verordening voor de Fysieke Leefomgeving Overijssel, indien naar hun oordeel aan de navolgende voorwaarden voldaan is:
a. er is een beperkte groep belanghebbenden die als zodanig duidelijk aanwijsbaar is;
b. de belanghebbenden hebben schriftelijk verklaard geen bezwaar te hebben tegen de toepassing van de verkorte procedure;
c. de aanvrager heeft ten genoegen van Gedeputeerde Staten voldoende informatie overgelegd over het (vermoedelijke) geval van ernstige bodemverontreiniging en de invloed daarvan op de directe omgeving.
Op verzoek van de aanvrager van een beschikking kunnen een of meer gegevens als bedoeld in de artikelen 3.2 tot en met 3.5 van dit besluit achterwege blijven, indien deze naar het oordeel van Gedeputeerde Staten voor het nemen van de beschikking niet noodzakelijk zijn
[Gereserveerd.]
[Gereserveerd]
[Gereserveerd]
[Gereserveerd]
Dit besluit kan worden aangehaald als Uitvoeringsbesluit voor de Fysieke Leefomgeving Overijssel.
Lijst met verboden inrichtingen
Categorieën van inrichtingen als bedoeld in artikel 2.2, derde lid van het Uitvoeringsbesluit voor de Fysieke Leefomgeving Overijssel.
(Bedrijven met een bodemindex 2 en 3 volgens de brochure "Bedrijven en milieuzonering", VNG, Groene reeks nr. 80, juli 1992)
brandbare vloeistoffen, ondergronds, K1/K2/K3-kl.
brandbare vloeistoffen, bovengronds, K1/K2/K3-kl.
bestrijdingsmiddelen
gier / drijfmest (open en gesloten)
vatenspoelinstallaties
stookinstallatie, olie, >= 50 MW
stookinstallatie, kolen, >= 50 MW
motorbrandstofpompen
01.16 intensieve veehouderij:
- varkensmesterijen
- kalvermesterijen
- stiermesterijen
01.21/.27 tuinbouwbedrijven met open grondteelt
01.28 bijzondere tuinbouwbedrijven:
- champignonkwekerijen (algemeen)
- champignonkwekerijen met mestfermentatie
- bloembollen-droog- en prepareerbedrijven
01.29 tuinbouwbedrijven met bedekte teelt (kassen)
- zonder kasverwarming
- met kasverwarming, met olie
- met kasverwarming, met kolen
01.4 agrarische dienstverlenende bedrijven met opslag bestrijdingsmiddelen
11.01 kolenmijnbouw
12.01 aardoliewinputten
12.03 aardolie- en gasexploratie (tijdelijke activ.)
19.02 zoutwinning (putten)
20.51 suikerfabrieken (biet-)
20.61 olie- en vettenfabrieken (zonder en met hexaan-extractie)
20.62 margarinefabrieken e.d., p.c. >= 250.000 t/j
21.41 gist- en spiritusfabrieken, p.c. >= 5.000 t/j
22.41 textielblekerijen, -ververijen, -drukkerijen
22.42 loonblekerijen, -ververijen, -drukkerijen
24.1 lederfabrieken
25.23 houtconserveringsbedrijven (druk/vacuümprocessen of drenken e.d.)
25.71 meubelfabrieken (incl. lakspuiterij)
27.11 dagbladdrukkerijen
27.13 vlakdrukkerijen:
- offset-vellen-drukkerijen
- offset-rotatie-drukkerijen (groot, met thermische drogerij)
27.14 rotatie-diepdrukkerijen
28.1 aardolieraffinaderijen
28.21 cokesfabrieken
28.22 bitumineus wegenbouwmaterialenfabrieken
28.23 bitumineus dakbedekkingsmaterialenfabrieken
28.24 smeeroliën- en vettenfabrieken
28.29 overige aardolie- en steenkoolproductenfabrieken:
- steenkoolproductenfabrieken n.e.g.
- aardolieproductenfabrieken n.e.g.
29.1 kunstmeststoffenfabrieken
29.2 kunstharsenfabrieken e.d.
29.3 kleur- en verfstoffenfabrieken
29.42 anorg. chemische grondstoffenfabrieken n.e.g.
29.43 synth. reuk- en smaakstoffenfabrieken
29.49.1 methanolfabrieken
29.49.2 vetzuren- en alkanolenfabrieken (niet synthetisch)
29.49.3 grondstoffenfabrieken voor geneesmiddelen en fijnchemicaliën
29.49.4 organ. chemische grondstoffenfabrieken n.e.g.
29.51 verf-, lak- en vernisfabrieken
29.71 zeep-, was- en reinigingsmiddelenfabrieken
29.8 chem. bestrijdingsmiddelenfabrieken
29.91 lijm- en plakmiddelenfabrieken
29.92 chem. kantoorbenodigdhedenfabrieken
29.93 poetsmiddelenfabrieken
29.94 fotochem. prod.fabrieken
29.95 springstoffen-, vuurwerk- e.d. fabrieken
29.99 chem. productenfabrieken n.e.g.
30.0 kunstmatige en synthetische garen- en vezelfabrieken
31.2 loopvlakvernieuwingsbedrijven, vloeropp. >= 100 m2
32.41 cementfabrieken, p.c. >= 100.000 t/j
32.43 gipsfabrieken, p.c. >= 100.000 t/j
32.52 asbestcementwarenfabrieken, p.c. >= 100 t/d
29.94 fotochem. prod.fabrieken
29.95 springstoffen-, vuurwerk- e.d. fabrieken
29.99 chem. productenfabrieken n.e.g.
30.0 kunstmatige en synthetische garen- en vezelfabrieken
31.2 loopvlakvernieuwingsbedrijven, vloeropp. >= 100 m2
32.41 cementfabrieken, p.c. >= 100.000 t/j
32.43 gipsfabrieken, p.c. >= 100.000 t/j
32.52 asbestcementwarenfabrieken, p.c. >= 100 t/d
33.1 ruwijzer- en staalfabrieken
33.2 stalen-buizenfabrieken
33.31 koudbandwalserijen, p.o. >= 2.000 m2
33.32 profielzetterijen, p.o. >= 2.000 m2
33.33 draadtrekkerijen e.d., p.o. >= 2.000 m2
33.41 non-ferro-metaalerts-voorbewerkingsbedrijven
33.42 primaire non-ferro-metaalfabrieken
33.43 non-ferro-metaalsmelterijen e.d.
33.44 non-ferro-metaalwalserijen, -trekkerijen e.d.
34.01 ijzer- en staalgieterijen
34.02 non-ferro-metaalgieterijen
34.11 grofsmederijen, anker- en kettingfabrieken, p.o. >= 2.000 m2
34.12 stamp -, pers-, dieptrek- en forceerbedrijven
34.2 schroeven, massadraaiwerk-, veren- e.d. industrie
34.3 tank-, reservoir- en pijpleidingbouwbedrijven
34.4 overige constructiewerkplaatsen (excl. lakken):
- gesloten gebouwen of in open lucht
34.5 metalen meubelfabr. e.d. (incl. lakken en moffelen)
34.6 metalen emballage ind. (incl. lakken en moffelen)
34.7 c.v.-ketel en -radiatorenfabrieken (excl. moffelen)
34.8 overige metaalwarenind.
34.91 smederijen, lasinrichtingen, bankwerkerijen e.d.
34.93 metaaloppervlaktebehandelingsbedrijven:
- algemeen
- mechanische oppervlaktebehandeling (slijpen, polijsten)
- anodiseren, eloxeren
- chemische oppervlaktebehandeling
- emailleren
- galvaniseren (vernikkelen, verchromen, verzinken, verkoperen e.d.)
- metaalharden
- lakspuiten en moffelen
- scoperen (opspuiten van zink)
- thermisch verzinken
- thermisch vertinnen
35 machine-industrie:
- p.o. >= 2.000 m2
36.21 elektromotoren- en generatorenfabrieken
36.22 schakel- en installatiemateriaalfabrieken
36.91 accumulatoren- en batterijenfabrieken
36.92 lampenfabrieken
36.95.1 fabrieken voor gedrukte bedrading
36.97/.98 elektrische en elektrotechnische apparatenfabrieken
37.41 scheepsbouw- en reparatiebedrijven:
t/m .45
- houten schepen
- kunststof schepen
- metalen schepen en/of proefdraaien verbrandingsmotoren >= 1 MW
37.46 scheepsschilder- en schoonmaakbedrijven e.d.
37.47 scheepssloperijen
37.5 wagonbouw- en spoorwegwerkplaatsen (lijnwerkplaatsen):
- algemeen
- met proefdraaien verbrandingsmotoren >= 1 MW
37.7 vliegtuigbouw en -reparatiebedrijven
39.99.1 compostbedrijven (open en gesloten)
40.11 elektriciteitsproductiebedrijven (vermogen >= 50 MW):
- kolengestookt
- oliegestookt
61.18 dierlijke meststoffen, gesloten opslag
61.41 ertsen (incl. overslag)
61.44 minerale olieproducten (excl. brandstoffen)
61.45 vaste, vloeibare en gasvormige brandstoffen (algemeen assortiment)
61.46 vaste brandstoffen: kolenterminal (opslagopp. >= 2.000 m2)
61.47 vloeibare brandstoffen: vloeistoffen
61.51 chemische grondstoffen en chemicaliën voor industriële toepassing
61.52 bestrijdingsmiddelen
62.91,.92 schroot:
- algemeen
- met shredders, persen
- autosloperijen
66.31 benzine-service-stations (zonder en met LPG)
66.71 huisbrandstoffen
68.21 autoreparatiebedrijven (excl. plaatwerken, spuiten en tectyleren)
68.29 autoreparatiebedrijven n.e.g. met tectyleerderij
72.3 goederenwegvervoerbedrijf met schoonmaken tanks
73.3 zeevaart laad-, los- en overslagbedrijven:
- stukgoed
- ertsen, mineralen e.d.
- steenkool
- olie, LPG e.d.
- tankercleaning
74.2 binnenvaart laad-, los- en overslagbedrijven:
- ertsen, mineralen e.d.
- steenkool
- olie, LPG e.d.
- tankercleaning
75.21.1 luchthavens
75.21.3 vliegtuigverhuurbedrijven
90.6 land-, lucht- en zeemachtkazernes e.d.
96.12.2 sportaccommodaties:
- skelterbanen
- autocircuits, motorcrossterreinen e.d.
98.11.2 vuilstortplaatsen
98.11.3 vuiloverslagstations
98.11.4 gemeentewerven, chemisch afvaldepots
98.13 afvalbewerkingsbedrijven:
- verwerking afgewerkte olie
- kabelbranderijen
- oplosmiddelterugwinning
- vuilverbrandingsinrichtingen: huisvuil, slib
- vuilverbrandingsinrichtingen: chemisch afval
- verwerking fotochemisch en galvano-afval
98.14 ongedierte bestrijdings- en ontsmettingsbedrijven
98.32 chemische wasserijen en ververijen
AMvB-inrichtingen
Categorieën van inrichtingen als bedoeld in artikel 2.2, achtste lid van het Uitvoeringsbesluit voor de Fysieke Leefomgeving Overijssel
De inrichtingen, als bedoeld in de volgende Algemene Maatregelen van Bestuur op basis van artikel 8.40 van de Wet milieubeheer:
- Besluit mestbassins milieubeheer (13 december 1990, Stb. 618);
- Besluit tankstations milieubeheer (20 januari 1994, Stb. 53);
- Besluit melkrundveehouderijen milieubeheer (18 juni 1991, Stb. 324);
- Besluit akkerbouwbedrijven milieubeheer (4 februari 1994, Stb. 107);
- Besluit horeca-, sport- en recreatie-inrichtingen milieubeheer (20 mei 1998, Stb. 322);
- Besluit detailhandel en ambachtsbedrijven milieubeheer (7 oktober 1998, Stb. 603);
- Besluit woon- of verblijfsgebouwen milieubeheer (7 oktober 1998, Stb. 602);
- Besluit textielreinigingsbedrijven milieubeheer (15 maart 2001, Stb.146);
- Besluit inrichtingen voor motorvoertuigen milieubeheer (13 juni 2000, Stb. 262);
- Besluit opslag- en transportbedrijven milieubeheer (15 juni 2000, Stb. 278);
- Besluit bouw- en houtbedrijven milieubeheer (22 juli 2000, Stb. 334);
- Besluit voorzieningen en installaties (18 oktober 2001, Stb. 487);
- Besluit glastuinbouw milieubeheer (21 februari 2002, Stb. 109).
- algemene voorschriften voor niet-vergunningplichtige inrichtingen in grondwaterbeschermingsgebieden en boringsvrije zones als bedoeld in artikel 2.3, tweede lid en
- instructies voor vergunningen voor inrichtingen in grondwaterbeschermingsgebieden en boringsvrije zones als bedoeld in artikel 2.4, tweede en derde lid van het Uitvoeringsbesluit voor de Fysieke Leefomgeving Overijssel.
In deze bijlage wordt verstaan onder:
a. PGS: Publicatiereeks Gevaarlijke stoffen van het ministerie van VROM (ter vervanging van de door de Commissie Preventie van Rampen door Gevaarlijke Stoffen opgestelde CPR richtlijnen);
b. PGS 15: Publicatie 15 van de PGS getiteld ‘Opslag van verpakte gevaarlijke stoffen’ ;
c. PGS 28: Publicatie 28 van de PGS getiteld ‘Vloeibare aardolieproducten – Afleverinstallaties en ondergrondse opslag’;
d. PGS 30: Publicatie 30 van de PGS getiteld ‘Vloeibare aardolieproducten: buitenopslag in kleine installaties’;
e. KIWA: Een door de Raad voor de Certificatie erkende certificatie-instelling, gevestigd in Rijswijk;
f. REIS-'87: Een erkenning van KIWA op grond van beoordelingsrichtlijn (BRL-K 903) inzake het saneren van huisbrandolie en dieselolietanks;
g. NNI: Nederlands Normalisatie Instituut;
h. NPR: Nederlandse Praktijk Richtlijn;
i. NPR 3218: Laatste publicatie van de NPR van het NNI: Buitenriolering onder vrij verval 'Aanleg en onderhoud';
j. NPR 3220: Laatste publicatie van de NPR van het NNI: Buitenriolering 'Beheer';
k. NPR 3221: Laatste publicatie van de NPR van het NNI: Buitenriolering onder over- en onderdruk 'Ontwerpcriteria, aanleg en onderhoud';
l. NPR 3398: Laatste publicatie van de NPR van het NNI: Buitenriolering 'Inspectie en toestandsbeoordeling';
m. NEN: Een door het NNI uitgegeven norm;
n. NEN-EN 1091: Laatste publicatie van de norm van het NNI ‘Buitenriolering onder onderdruk’;
o. NEN-EN 1610: Laatste publicatie van de norm van het NNI ‘Buitenriolering-Aanleg en beproeving van leidingsystemen’;
p. NEN-EN 1671: Laatste publicatie van de norm van het NNI ‘Overdrukrioleringen buiten gebouwen’;
q. VPR: Voorlopige Praktijk Richtlijn, zoals beschreven in de reeks Bodembescherming deel 55B, ministerie van VROM;
r. CUR/PBV: Stichting civieltechnisch centrum uitvoering, research en regelgeving/projectbureau Plan Bodembeschermende Voorzieningen;
s. Bestrijdingsmiddelen: bestrijdingsmiddelen als bedoeld in de Bestrijdingsmiddelenwet 1962;
t. meststoffen: meststoffen als bedoeld in de Meststoffenwet en de Meststoffenwet 1947 waaronder begrepen compost, zwarte grond en zuiveringsslib als bedoeld in het Besluit kwaliteit en gebruik overige organische meststoffen;
u. werk, bouwstof,grond, schone grond, categorie 1-bouwstof, categorie 2-bouwstof: wat daaronder wordt verstaan in het Bouwstoffenbesluit bodem- en oppervlaktewaterenbescherming;
v. MVR-grond: grond als bedoeld in de Vrijstellingsregeling samenstellings- en immissiewaarden Bouwstoffenbesluit;
w. licht verontreinigde grond: licht verontreinigde grond als bedoeld in de Vrijstellingsregeling grondverzet;
x. mechanische ingreep: een werk op of in de bodem waarbij ingrepen worden verricht of stoffen worden gebruikt, die de beschermende werking van slecht doorlatende bodemlagen kunnen aantasten;
CATEGORIEEN VAN GEVALLENactiviteit in grondwaterbeschermingsgebied | BEPERKINGEN EN VOORSCHRIFTENInhoudende de verplichting: | AFWIJKINGEN EN NADERE EISEN |
---|---|---|
het op- en overslaan van vloeibare aardolie-producten in emballage | bodembeschermende maatregelen en voorzieningen te treffen als bedoeld in PGS 15. | |
het op- en overslaan van vloeibare aardolie-producten in ondergrondse tanks | 1. extra bodembeschermende maatregelen en voorzieningen te treffen, zoals die in hoofdstuk 11 van PGS 28 zijn aangegeven; 2. indien aan de tank een afleverinstallatie met een doorzet van meer dan 10.000 liter per jaar is verbonden, de maatregelen en voorzieningen te treffen zoals die in paragraaf 6.6 en paragraaf 7.8 van PGS 28 zijn aangegeven; 3. indien aan de tank een afleverinstallatie met een doorzet van 10.000 liter of minder per jaar is verbonden, de maatregelen en voorzieningen te treffen zoals die in hoofdstuk 4, artikelen 4.3.10, 4.7.4 en 4.7.5 van PGS 30 zijn aangegeven. | voorschrift 2 alleen opnemen indien van toepassing |
het op- en overslaan van vloeibare aardolieproducten in bovengrondse tanks | 1. extra bodembeschermende maatregelen en voorzieningen te treffen, zoals die in paragraaf 4.7 van PGS 30 zijn aangegeven. 2. dat het onklaar maken of verwijderen van de tank dient te worden uitgevoerd door een door KIWA erkend tanksaneringsbedrijf (REIS 87); 3. indien aan de tank een afleverinstallatie met een doorzet van meer dan 10.000 liter per jaar is verbonden, de maatregelen en voorzieningen te treffen zoals die in paragraaf 6.6 en paragraaf 7.8 van PGS 28 zijn aangegeven; 4. indien aan de tank een afleverinstallatie met een doorzet van 10.000 liter of minder per jaar is verbonden, de maatregelen en voorzieningen te treffen zoals die in hoofdstuk 4, artikelen 4.3.10, 4.7.4 en 4.7.5 van PGS 30 zijn aangegeven. | |
het op- en overslaan van vloeibare schadelijke stoffen, niet zijnde vloeibare aardolie-producten, en vloeibare afvalstoffen in emballage | het op- en overslaan van vloeibare schadelijke stoffen, niet zijnde vloeibare aardolie-producten, en vloeibare afvalstoffen in emballage | |
het op- en overslaan van vloeibare schadelijke stoffen, niet zijnde vloeibare aardolie-producten, en vloeibare afvalstoffen in ondergrondse tanks | 1. de bodem te monitoren op de aanwezigheid van de stoffen die zijn opgeslagen, door het nemen van grondwatermonsters volgens de NEN- en VPR-richtlijnen die daarop van toepassing zijn; de artikelen 2.27 en 2.28 van Bijlage 1 behorende bij het Besluit opslaan in ondergrondse tanks zijn van overeenkomstige toepassing; 2. dat het onklaar maken of verwijderen van de tank dient te worden uitgevoerd door een door KIWA erkend tanksaneringsbedrijf (REIS 87); 3. de bodembeschermende maatregelen en voorzieningen te treffen zoals weergegeven in PGS 28. | |
het op- en overslaan van vloeibare schadelijke stoffen, niet zijnde vloeibare aardolieproducten, en vloeibare afvalstoffen in bovengrondse tanks | 1. dat het onklaar maken of verwijderen van de tank dient te worden uitgevoerd door een door KIWA erkend tanksaneringsbedrijf (REIS 87); 2. extra bodembeschermende maatregelen en voorzieningen te treffen zoals die in hoofdstuk 4, artikelen 4.7.2 en 4.7.3 van PGS 30 zijn aangegeven. | |
het op- en overslaan van vaste schadelijke stoffen en vaste afvalstoffen in emballage | De bodembeschermende maatregelen en voorzieningen te treffen als bedoeld in PGS 15. | |
het op- en overslaan van vaste schadelijke stoffen en vaste afvalstoffen anders dan in emballage | 1. dat voorzieningen dienen te zijn of te worden aangebracht welke duurzaam voorkomen dat schadelijke stoffen in de bodem kunnen komen en dat een regelmatige controle wordt uitgevoerd ten aanzien van het functioneren van deze voorzieningen; 2. dat vloeistoffen afkomstig van verhardingen zodanig dienen te worden afgevoerd dat deze niet in de bodem terecht kunnen komen. | Bij bestaande en nieuwe opslag in silo's, kelders of vergelijkbare inpandige vloeistofdichte constructies (ter beoordeling van het bevoegde gezag), hoeft voorschrift 2 niet te worden opgenomen. |
Het op- en overslaan van vloeibare dierlijke mest | dat mestfoliebassins en mestzakken dienen te zijn of te worden uitgevoerd met een dubbele onderfolie, tussen de folies een drainagesysteem dient te zijn of te worden aangebracht die aansluit op een inspectieput met als doelen een regelmatige controle op het functioneren van de voorziening en ontgassing van de ondergrond. | |
Het op- en overslaan van meststoffen, niet zijnde dierlijke meststoffen en niet zijnde overige organische meststoffen als bedoeld in BOOM | 1. dat voorzieningen dienen te zijn of te worden aangebracht welke duurzaam voorkomen dat schadelijke stoffen in de bodem kunnen komen en dat een regelmatige controle wordt uitgevoerd ten aanzien van het functioneren van deze voorzieningen; 2. dat vloeistoffen afkomstig van de verhardingen zodanig dienen te worden afgevoerd dat deze niet in de bodem terecht kunnen komen. | Indien de opslag 200 kilogram of minder is, hoeven de voorschriften niet te worden opgenomen. |
Het op- en overslaan van zuiveringsslib en compost | 1. dat voorzieningen dienen te zijn of te worden aangebracht welke duurzaam voorkomen dat schadelijke stoffen in de bodem kunnen komen en dat een regelmatige controle wordt uitgevoerd ten aanzien van het functioneren van deze voorzieningen; 2. dat vloeistoffen afkomstig van verhardingen zodanig dienen te worden afgevoerd dat deze niet in de bodem terecht kunnen komen. | Indien de opslag 1 m3 of minder is, hoeven de voorschriften niet te worden opgenomen. |
Het opslaan van vaar-, vlieg- of motorvoertuigen of onderdelen daarvan | 1. dat voorzieningen dienen te zijn of te worden aangebracht welke duurzaam voorkomen dat schadelijke stoffen in de bodem kunnen komen en dat een regelmatige controle wordt uitgevoerd ten aanzien van het functioneren van deze voorzieningen; 2. dat vloeistoffen afkomstig van verhardingen zodanig worden afgevoerd dat deze niet in de bodem terecht kunnen komen. | |
Het gebruiken t.b.v. het productieproces (in ruime zin) van vloeibare aardolieproducten en andere schadelijke stoffen | 1. dat voorzieningen dienen te zijn of te worden aangebracht welke duurzaam voorkomen dat schadelijke stoffen in de bodem kunnen komen en dat een regelmatige controle wordt uitgevoerd ten aanzien van het functioneren van deze voorzieningen; 2. dat vloeistoffen afkomstig van verhardingen zodanig worden afgevoerd dat deze niet in de bodem terecht kunnen komen. | |
Het tot stand brengen, hebben of gebruiken van leidingen t.b.v. het transport van schadelijke stoffen, niet zijnde afvalwater (productleidingen) | dat leidingen ten behoeve van het transport van schadelijke stoffen, niet zijnde aardolieproducten en afvalwater, zodanig worden aangelegd en onderhouden dat het gehele stelsel duurzaam vloeistofdicht is en dat leidingen voor de ingebruikname en vervolgens om de vijf jaar worden geïnspecteerd op het aspect vloeistofdichtheid. | Indien het minder risicovolle leidingen betreft, kan met betrekking tot de inspectie ook een periode van 10 jaar worden opgenomen. |
Het tot stand brengen, hebben of gebruiken van leidingen t.b.v. het transport van afvalwater (zoals bedrijfsriolering) | dat, voor zover van toepassing, de aanleg, het beheer en het onderhoud van leidingen c.a. ten behoeve van het transport van afvalwater plaats vinden overeenkomstig de NPR 3218, NPR 3220, NPR 3221, NPR 3398, NEN-EN 1091, NEN-EN 1610 en NEN-EN 1671 en in overeenstemming met CUR/PBV Aanbeveling 51 (Milieutechnische ontwerpcriteria voor bedrijfsrioleringen, 1998) en CUR/PBV Rapport 2001-3 (Beheer bedrijfsriolering bodembescherming) | |
het tot stand brengen, hebben of gebruiken van niet eerder genoemde werken om schadelijke stoffen te vervoeren, te bergen, over te slaan of te storten | 1. dat voorzieningen dienen te zijn of te worden aangebracht welke duurzaam voorkomen dat schadelijke stoffen in de bodem kunnen komen en dat een regelmatige controle wordt uitgevoerd ten aanzien van het functioneren van deze voorzieningen; 2. dat vloeistoffen afkomstig van verhardingen zodanig dienen te worden afgevoerd dat deze niet in de bodem terecht kunnen komen. | Voorschrift 1 en 2 alleen opnemen indien van toepassing. |
het tot stand brengen, hebben of gebruiken van wegen, parkeerterreinen of terreinen voor gemotoriseerd verkeer | 1. dat wegen, parkeerplaatsen en andere terreinen die openstaan voor gemotoriseerd verkeer een aaneengesloten verharding hebben met bijvoorbeeld straatklinkers, asfalt of beton. De constructie en dikte moeten zodanig zijn dat de weg of parkeerplaats geschikt is voor het daarvoor bestemde verkeer; 2. dat wegen, parkeerplaatsen en andere terreinen ten behoeve van transportmaterieel, zoals vrachtwagens, tankauto’s, bussen en dergelijke, of waar handelingen plaatsvinden met schadelijke stoffen moeten worden voorzien van een degelijke vloeistofdichte verharding; 3. dat wegen, parkeerplaatsen en andere terreinen die openstaan voor gemotoriseerd verkeer afwaterend liggen naar één of meer afvoerputten uitmondend op de riolering of een andere voorziening voor de inzameling of transport van afvalwater of uitmondend op een zuiveringstechnisch werk of een andere zuiveringsvoorziening. | Indien het gaat om een bestaande situatie, een weg met een zeer lage verkeersintensiteit of een parkeerplaats of een ander terrein dat openstaat voor gemotoriseerd verkeer die weinig gebruikt wordt, hoeft voorschrift 3 niet te worden opgenomen. |
het toepassen van bouwstoffen | 1. dat de op of in de bodem toe te passen bouwstoffen bij voorkeur bestaan uit schoon materiaal (dat wil zeggen beneden de streefwaarden); MVR-grond wordt beschouwd als schone grond; 2. dat hergebruik van categorie 1-grond in werken en licht verontreinigde grond als bodem slechts is toegestaan, indien is aangetoond dat de toe te passen grond uit hetzelfde grondwaterbeschermingsgebied afkomstig is als waar het wordt toegepast. | |
het verrichten van mechanische ingrepen in de bodem dieper dan twee meter | 1. dat tijdens de mechanische ingreep geen verontreiniging van de bodem plaatsvindt of kan plaatsvinden; 2. dat de mate van doorlaatbaarheid van de weerstandbiedende lagen na de ingreep niet groter is dan daarvoor; 3. dat zodanige voorzieningen moeten worden getroffen dat tijdens het gebruik en bij het tijdelijk niet gebruiken van het boorgat geen schadelijke stoffen via dit boorgat in de bodem kunnen komen; 4. dat bij het buiten gebruik stellen van een boorput of bij definitieve beëindiging van de werkzaamheden het ontstane boorgat of de ontgraving afdoende afsluitend wordt aangevuld en geen verontreiniging van de bodem plaatsvindt of kan plaatsvinden. | |
Activiteit in boringsvrije zone | ||
Het verrichten van mechanische ingrepen in de bodem dieper dan: • 50 meter in de gebieden Diepenveen, Deventer-Ceintuurbaan, Deventer-Zutphenseweg en in de boringsvrije zone van de winning Engelse Werk te Zwolle; • 5 meter in het gebied Kotkamp/Schreurserve te Enschede | 1. dat tijdens de mechanische ingreep geen verontreiniging van de bodem plaatsvindt of kan plaatsvinden; 2. dat de mate van doorlaatbaarheid van de weerstandbiedende lagen na de ingreep niet groter is dan daarvoor; 3. dat zodanige voorzieningen moeten worden getroffen dat tijdens het gebruik en bij het tijdelijk niet gebruiken van het boorgat geen schadelijke stoffen via dit boorgat in de bodem kunnen komen; 4. dat bij het buiten gebruik stellen van een boorput of bij definitieve beëindiging van de werkzaamheden het ontstane boorgat of de ontgraving afdoende afsluitend wordt aangevuld en geen verontreiniging van de bodem plaatsvindt of kan plaatsvinden. |
Algemene voorschriften voor afstromend hemelwater afkomstig van wegen, parkeerplaatsen en andere terreinen die openstaan voor gemotoriseerd verkeer in grondwaterbeschermingsgebieden als bedoeld artikel 2.6, tiende lid van het Uitvoeringsbesluit voor de Fysieke Leefomgeving Overijssel.
1. Voorzieningen dienen te zijn of te worden aangebracht die duurzaam voorkomen dat schadelijke stoffen in de bodem kunnen komen;
2. Vloeistoffen afkomstig van verhardingen dienen via zodanige voorzieningen te worden afgevoerd dat deze niet in de bodem terecht kunnen komen;
3. Ten aanzien van het functioneren van voorzieningen, als bedoeld onder 1 en 2, moet een regelmatige controle worden uitgevoerd.
1. wegen, parkeerplaatsen en andere terreinen die openstaan voor gemotoriseerd verkeer zijn voorzien van een aaneengesloten verharding met bijvoorbeeld straatklinkers, asfalt of beton. De constructie en dikte moeten bovendien zodanig zijn dat de weg of parkeerplaats geschikt is voor het daarvoor bestemde verkeer;
2. wegen, parkeerplaatsen en andere terreinen ten behoeve van transportmaterieel, zoals vrachtwagens, tankauto’s, bussen en dergelijke, of waar handelingen plaatsvinden met schadelijke stoffen, zijn voorzien van een vloeistofdichte verharding.
1. wegen, parkeerplaatsen en andere terreinen die openstaan voor gemotoriseerd verkeer afwaterend liggen naar één of meer afvoerputten uitmondend op de riolering of een andere voorziening voor de inzameling of transport van afvalwater of uitmondend op een zuiveringstechnisch werk of een andere zuiveringsvoorziening;
2. het een weg betreft met een zeer lage verkeersintensiteit of een weinig gebruikte parkeerplaats of ander terrein die openstaat voor gemotoriseerd verkeer;
3. een zuiveringsvoorziening, als bedoeld onder 1, voldoet aan de Handreiking bij de keuze voor behandelmethoden na afkoppelen van DHV van 16 juli 20011 en de Leidraad riolering B2100 “Doelmatige omgang met hemelwater; technisch instrumentarium” van juli 2000 en de eventuele aanpassingen daarvan, dan wel aan minimaal daarmee gelijk te stellen voorwaarden;
4. een zuiveringsvoorziening minimaal wordt onderhouden volgens de Leidraad riolering B2100 “Doelmatige omgang met hemelwater; technisch instrumentarium” van juli 2000 en de “Richtlijnen voor aanleg en beheer en onderhoud van infiltratie- en percolatievoorzieningen” van de TU Delft van april 1999 en de eventuele aanpassingen daarvan;
5. de kwaliteit van het via een zuiveringsvoorziening te lozen hemelwater voldoet aan de streefwaarden van ondiep grondwater zoals opgenomen in de laatst vastgestelde circulaire streefwaarden en interventiewaarden bodemsanering respectievelijk de algemene maatregel van bestuur volgens artikel 36 en 37, zesde lid van de Wet bodembescherming.
1. ingeval van een vloeistofdichte verharding, een regelmatige controle wordt uitgevoerd op de vloeistofdichtheid;
2. aan Gedeputeerde Staten ter goedkeuring een meetplan wordt overgelegd voor de toetsing van het correct functioneren van de zuiveringsvoorziening; dit plan geeft in elk geval informatie over het analyseprogramma.
Onder een vloeistofdichte verharding wordt in ieder geval verstaan:
1. een waterdichte asfaltverharding met en percentage holle ruimte van minder dan 3%;
2. een betonverharding vrij van scheurvorming, waarvan de naden zijn afgekit en het beton een sterkteklasse heeft van tenminste B25.
Algemene voorschriften voor mechanische ingrepen buiten inrichtingen in grondwaterbeschermingsgebieden en boringsvrije zones als bedoeld in artikel 2.6, dertiende lid van het Uitvoeringsbesluit voor de Fysieke Leefomgeving Overijssel
1. Tijdens de ingreep vindt geen verontreiniging van de bodem plaats of kan niet plaatsvinden;
2. Na de ingreep is de mate van doorlaatbaarheid van de weerstandbiedende lagen niet groter dan daarvoor;
3. Er moeten zodanige voorzieningen worden getroffen dat tijdens het gebruik en bij het tijdelijk niet gebruiken van een boorgat geen schadelijke stoffen via dit boorgat in de bodem kunnen komen;
4. Bij het buiten gebruik stellen van een pompput/peilbuis of bij beëindiging van de werkzaamheden wordt het ontstane boorgat of de ontgraving afdoende afsluitend aangevuld en vindt geen verontreiniging van de bodem plaats of kan niet plaatsvinden.
1. het voor de boring toe te passen werkwater of spoelwater van drinkwaterkwaliteit is;
2. voor het aanmaken van boorspoeling klei of bentoniet wordt toegepast. Het toepassen van andersoortige anorganische of organische hulpstoffen is niet toegestaan, uitgezonderd natriumhydroxide voor het reguleren van de zuurgraad;
3. bassins, suppletiebakken en tanks voor de opslag van werkwater, spoelwater of boorspoeling geen schadelijke stoffen bevatten.
1. de aanwezigheid van slecht doorlatende lagen is vastgesteld aan de hand van een profielopname van de doorboorde grondkolom. Indien de boormethode dit onvoldoende nauwkeurig mogelijk maakt, wat bijvoorbeeld het geval is bij toepassing van spuit- of roterende boormethoden, dient het profiel door middel van een geofysisch boorgatonderzoek te worden vastgesteld;
2. een boorgat zo spoedig mogelijk na het boren of tijdens het plaatsen van peilbuizen/putfilters wordt opgevuld. Daarbij dienen de slecht doorlatende lagen in het profiel van 0,5 m boven tot 0,5 m onder deze lagen te zijn afgedicht met klei, bijvoorbeeld expanderende of zwelklei.
de in het boorgat geplaatste peilbuizen/putfilters aan de bovenzijde worden beschermd met afsluitbare straatpotten of putdeksels.
1. peilbuizen en putfilters zo spoedig mogelijk na het buiten gebruik stellen van de put worden opgevuld. De zandvang en het filtergedeelte worden afgedicht met grof grindzand of grind;
2. het boorgat en/of de buis van 0 tot 5 meter beneden het maaiveld wordt afgedicht met klei, bijvoorbeeld expanderende klei of zwelklei;
3. de slecht doorlatende lagen in het profiel van 0,5 m boven tot 0,5 m beneden deze lagen worden afgedicht met zwelklei of expanderende klei. Indien een profielopname ontbreekt, moeten de peilbuizen en putfilters volledig worden opgevuld met deze klei;
4. in het opvul- of afdichtingsmateriaal geen schadelijke stoffen voorkomen in concentraties boven de streefwaarden zoals vermeld in de toetsingstabel voor het beoordelen van concentratieniveaus van de diverse verontreinigingen in de bodem (Circulaire d.d. 4 februari 2000; nr. DBO/1999226863 gepubliceerd in de Staatscourant nr. 39 van 24 februari 2000).
1. bij het toepassen van retourbemaling aan het terug te pompen water geen stoffen worden toegevoegd;
2. bij het injecteren in de bodem de te injecteren vloeistoffen niet schadelijk zijn;
3. voor het inbrengen van palen worden gebruikt:
grondverdringende gladde betonpalen zonder verbrede voet, plaat of verzwaarde punt;
in de grond gevormde, geschroefde betonpalen;
niet grondverdringende palen, mits de toegepaste steunvloeistof niet bestaat uit schadelijk stoffen maar bijvoorbeeld uit grout of een bentonietmengsel;
4. voor het aanbrengen van een damwand of diepwand:
het materiaal van de damwand of diepwand geen verontreiniging van de bodem of het grondwater kunnen veroorzaken;
de gebruikte (dik)spoeling en vulvloeistoffen niet bestaan uit schadelijke stoffen, maar bijvoorbeeld uit bentoniet, kleicementmengsels of beton;
5. voor het aanbrengen van een scherm: het materiaal van de platen, vliezen of folie niet bestaat uit schadelijke stoffen, maar bijvoorbeeld uit kunststoffolie HDPE al of niet in combinatie met bentoniet.
de grond uit de ontgraving zoveel mogelijk op dezelfde plaats wordt teruggebracht in de ontgraving, zodat de slecht doorlatende bodemlagen die zijn doorboord, weer afsluitend en/of weerstandbiedend worden gemaakt.
bij het verwijderen van een damwand, diepwand of scherm geen schadelijke stoffen worden toegepast.