Organisatie | Castricum |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Afstemmingsverordening Participatiewet, IOAW en IOAZ van de gemeente Castricum 2015 |
Citeertitel | Afstemmingsverordening Participatiewet, IOAW en IOAZ gemeente Castricum 2015 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
Deze verordening vervangt de Afstemmingsverordening WWB, IOAW en IOAZ 2013
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-01-2015 | 02-06-2017 | Nieuwe regeling | 18-12-2014 | Onbekend. |
De raad van de gemeente Castricum;
gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 28 oktober 2014
gelet op artikel 147, eerste lid Gemeentewet, artikel 8, eerste lid, aanhef onderdeel a en e en artikel 8b van de Participatiewet, artikel 35 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers en artikel 35 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;
gezien het advies van de raadscarrousel;
vast te stellen de Afstemmingsverordening Participatiewet, IOAW en IOAZ gemeente Castricum 2015.
Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen
Artikel 1. Begripsomschrijvingen
Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Participatiewet, de Wet Inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW), de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ), de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de Gemeentewet.
In deze verordening wordt verstaan onder:
IOAW Wet Inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers;
IOAZ Wet Inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;
norm toepasselijke bijstandsnorm als bedoeld in artikel 5, onderdeel c van de Participatiewet, de toegekende bijzondere bijstand voor levensonderhoud overeenkomstig artikel 12 en 13, derde lid van de Participatiewet of de grondslag van de voorziening als bedoeld in artikel 5 van de IOAW/IOAZ, voor zover er sprake is van een voorziening op grond van de IOAW/IOAZ;
uitkering uitkering voor levensonderhoud ingevolge de Participatiewet;
afstemmen het verlagen van de norm als bedoeld in de artikelen 9a, twaalfde lid en 18 van de Participatiewet, de artikelen 20 of 38, twaalfde lid van de IOAW/IOAZ.
De verlaging vindt plaats met inachtneming van de ernst van de gedraging, de mate waarin de belanghebbende de gedraging kan worden verweten en de omstandigheden waarin hij verkeert.
Artikel 3. Het besluit tot opleggen van een verlaging
In het besluit tot het opleggen van een verlaging van de uitkering als bedoeld in artikel 9a, twaalfde lid en artikel 18, tweede, vijfde, zesde, zevende en achtste lid van de Participatiewet of van de voorziening als bedoeld in artikel 20 en 38, twaalfde lid van de IOAW/IOAZ wordt in ieder geval vermeld:
Artikel 6. Ingangsdatum en tijdvak van een verlaging
Een verlaging wordt toegepast met ingang van de eerstvolgende kalendermaand volgend op de maand waarin het besluit tot het toepassen van de verlaging aan de belanghebbende is bekend gemaakt. Indien over deze periode de norm reeds is verlaagd of er geen recht op de uitkering of voorziening bestaat wegens inkomsten boven de norm in die maand, vindt de verlaging aansluitend op deze periode plaats. Daarbij wordt uitgegaan van de op dat tijdstip voor die belanghebbende geldende norm.
Als een verlaging niet of niet geheel (meer) ten uitvoer kan worden gelegd als gevolg van de beëindiging van de uitkering of voorziening, wordt de verlaging of dat deel van de verlaging dat nog niet is uitgevoerd, alsnog opgelegd als belanghebbende binnen 90 dagen opnieuw eenzelfde uitkering of voorziening aanvraagt.
Hoofdstuk 2. Niet nakomen van de niet geüniformeerde verplichtingen met betrekking tot de arbeidsinschakeling
Artikel 8. Gedragingen Participatiewet
Gedragingen van een belanghebbende, waardoor de verplichting op grond van artikel 9, artikel 9a en artikel 17, tweede lid van de Participatiewet niet (tijdig) of onvoldoende is nagekomen, worden onderscheiden in de volgende categorieën:
het uit houding en gedrag ondubbelzinnig laten blijken verplichtingen als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel b van de Participatiewet niet te willen nakomen, wat heeft geleid tot het intrekken van de ontheffing van de arbeidsplicht voor een alleenstaande ouder, bedoeld in artikel 9a, eerste lid, van de Participatiewet;
het te laat komen op de werkplek voor het verrichten van naar vermogen opgedragen onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden als bedoeld in artikel 9, eerste lid onderdeel c van de Participatiewet.
het niet of onvoldoende meewerken aan het opstellen, uitvoeren of evalueren van een plan van aanpak, genoemd in artikel 44a van de Participatiewet;
het onvoldoende gebruik maken van een door het college aangeboden voorziening gericht op arbeidsinschakeling, waaronder sociale activering, als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel b van de Participatiewet;
het niet tijdig of onvoldoende meewerken aan een onderzoek naar mogelijkheden tot arbeidsinschakeling als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel b van de Participatiewet;
het niet of onvoldoende verrichten van een door het college opgedragen onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden naar vermogen als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel c van de Participatiewet.
het tijdens de zoektijd van 4 weken als bedoeld in artikel 41, vierde lid van de Participatiewet niet naar vermogen solliciteren en/of zoeken naar mogelijkheden binnen het ‘s Rijks kas bekostigd onderwijs;
het niet naar vermogen proberen algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen in de gemeente van inwoning voor zover dit niet voortvloeit uit een gedraging als bedoeld in artikel 18, vierde lid van de Participatiewet.
Artikel 9. Gedragingen IOAW en IOAZ
Gedragingen van een belanghebbende waardoor een verplichting op grond van artikel 13, tweede lid, artikel 37 en artikel 38 van de IOAW/IOAZ niet (tijdig) of onvoldoende wordt nagekomen of er sprake is van het betonen van een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan, worden onderscheiden in de volgende categorieën:
het uit houding en gedrag ondubbelzinnig laten blijken verplichtingen als bedoeld in artikel 37, eerste lid, onderdeel e van de IOAW/IOAZ niet te willen nakomen, wat heeft geleid tot het intrekken van de ontheffing van de arbeidsplicht voor een alleenstaande ouder, bedoeld in artikel 38, eerste lid van IOAW/IOAZ;
het niet of onvoldoende gebruik maken van een door het college aangeboden voorziening gericht op arbeidsinschakeling als bedoeld in de artikelen 36, eerste lid, en 37, eerste lid onderdeel e van de IOAW/IOAZ, voor zover dit heeft geleid tot het geen doorgang vinden of tot voortijdige beëindiging van die voorziening;
het niet of onvoldoende verrichten van een door het college opgedragen tegenprestatie naar vermogen als bedoeld in artikel 37, eerste lid, onderdeel f van de IOAW/IOAZ.
het door eigen toedoen niet behouden van algemeen geaccepteerde arbeid als bedoeld in artikel 20, eerste lid, onderdeel a of b van de IOAW of artikel 20, tweede lid,onderdeel a of b van de IOAZ;
Artikel 10. Hoogte en duur van een verlaging
Het percentage van de afstemming als bedoeld in het eerste lid onderdeel a tot en met c van dit artikel wordt verdubbeld, indien de belanghebbende zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarbij de uitkering of voorziening is afgestemd, opnieuw schuldig maakt aan het niet, niet tijdig of onvolledig nakomen van een verplichting van dezelfde of een hogere categorie.
Hoofdstuk 3. Niet nakomen van de geüniformeerde verplichtingen met betrekking tot de arbeidsinschakeling
Artikel 11. Duur van een verlaging
Als belanghebbende een verplichting als bedoeld in artikel 18, vierde lid van de Participatiewet niet (tijdig) of onvoldoende nakomt, bedraagt de verlaging 100% van de norm gedurende:
a.één maand bij gedragingen als bedoeld in artikel 18, vierde lid, onderdeel a tot en met h van de Participatiewet, waarbij geldt dat de verlaging evenredig over drie maanden wordt verdeeld.
Hoofdstuk 4. Overige gedragingen die leiden tot een verlaging
Artikel 12. Tekortschietend besef van verantwoordelijkheid
Onverminderd artikel 2 van deze verordening wordt de verlaging voor de navolgende situaties vastgesteld op:
100% van de norm gedurende ten hoogste drie maanden, indien de belanghebbende door een (boetewaardige) gedraging verwijtbaar geen of geen volledige uitbetaling krijgt van een uitkering krachtens een werknemersverzekering, volksverzekering of sociale voorziening, waardoor hij aanspraak heeft moeten maken op een uitkering;
De duur van de afstemming als bedoeld in het tweede lid, onderdeel e tot en met g van dit artikel, wordt verdubbeld indien belanghebbende zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarbij de uitkering is afgestemd, opnieuw schuldig maakt aan een verwijtbare gedraging van dezelfde categorie.
Artikel 13. Zeer ernstige misdragingen
Indien een belanghebbende zich zeer ernstig misdraagt door verbaal geweld, of discriminatie tegenover personen of instanties, die zijn belast met de uitvoering van de Participatiewet als bedoeld in artikel 9, zesde lid van die wet of de uitvoering van de IOAW/IOAZ als bedoeld in artikel 37, eerste lid, onderdeel g, wordt, onverminderd artikel 2 van deze verordening, de uitkering of voorziening verlaagd met 50% van de norm gedurende een maand.
Indien een belanghebbende zich zeer ernstig misdraagt door intimidatie (uitoefenen van psychische druk), zaakgericht fysiek geweld (vernielingen), mensgericht fysiek geweld of een combinatie van agressievormen tegenover personen of instanties, die zijn belast met de uitvoering van de Participatiewet als bedoeld in artikel 9, zesde lid van die wet of de uitvoering van de IOAW/IOAZ als bedoeld in artikel 37, eerste lid, onderdeel g, wordt, onverminderd artikel 2 van deze verordening, de uitkering of voorziening verlaagd met 100% van de norm gedurende een maand.
Artikel 14. Niet nakomen van overige verplichtingen
Indien een belanghebbende één of meerdere door het college opgelegde verplichtingen als bedoeld in artikel 55 van de Participatiewet niet (tijdig) of onvoldoende nakomt, wordt een verlaging toegepast.
Onverminderd artikel 2 van deze verordening wordt de verlaging voor de duur van een maand vastgesteld op:
10% van de norm bij het niet verlenen van medewerking aan betaling in natura van een deel van de uitkering in situaties zoals bedoeld in artikel 57 sub b van de Participatiewet;
20% van de norm bij het niet verlenen van medewerking aan het in naam van de belanghebbende doen van door het college noodzakelijk geachte doorbetalingen aan derden/instanties uit de toegekende uitkering in situaties zoals bedoeld in artikel 57sub a van de Participatiewet;
20% van de norm bij het niet voldoen aan de verplichtingen die zijn gericht op meerdere zekerheid voor de nakoming van de aan de uitkering verbonden rente- en aflossingsverplichtingen (artikel 48, derde lid van de Participatiewet);
50% van de norm bij het anderszins niet of niet onvolledig nakomen van een verplichting als bedoeld in artikel 55 van de Participatiewet.
Het percentage of de duur van de afstemming als bedoeld in voorgaand lid wordt verdubbeld, indien de belanghebbende zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarbij de uitkering is afgestemd, opnieuw schuldig maakt aan het niet, niet (tijdig) of onvolledig nakomen van een verplichting van dezelfde of een hogere categorie.
Artikel 15. Samenloop van gedragingen
Indien een belanghebbende zich tegelijkertijd schuldig maakt aan verschillende gedragingen, die het niet, niet volledig of te laat nakomen van een verplichting verbonden aan de uitkering of voorziening tot gevolg heeft, wordt voor het bepalen van de hoogte en duur van de afstemming uitgegaan van de gedraging waarop de zwaarste mate van verlaging is gesteld.
In afwijking van het gestelde in het eerste lid kan het college bij een cumulatie van verschillende gedragingen, of een herhaling daarvan, met inachtneming van het gestelde in deze verordening de uitkering of voorziening afwijkend verlagen op grond van deze verordening. Deze afwijkende verlaging vindt niet plaats indien dit gelet op de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de omstandigheden van de belanghebbende niet verantwoord is.
Artikel 16. Samenloop bij weigeren uitkering IOAW/IOAZ
Als het college de voorziening op grond van artikel 20, eerste lid van de IOAW of artikel 20, tweede lid van de IOAZ blijvend of tijdelijk weigert en de gedraging die tot deze weigering heeft geleid tevens op grond van deze verordening tot een verlaging zou kunnen leiden, blijft een verlaging ter zake van die gedraging achterwege.
Artikel 17. Bestrijding oneigenlijk gebruik en misbruik van de uitkering of voorziening
Het college zorgt voor een rechtmatige en doelmatige uitvoering van de Participatiewet, de IOAW en de IOAZ, waaronder de bestrijding van misbruik en oneigenlijk gebruik van deze wetten.
Dit handhavingsuitvoeringsplan omvat in elk geval de wijze van preventie en bestrijding van fraude, oneigenlijk gebruik en misbruik en niet-gebruik van de Participatiewet, IOAW en IOAZ alsmede welke handhavingsinstrumenten daartoe worden ingezet en de wijze waarop deze worden toegepast.
Artikel 18. Aangifte Openbaar Ministerie
Leidt het niet nakomen van de inlichtingenverplichting, zoals bedoeld in artikel 17, eerste lid van de Participatiewet respectievelijk artikel 13, eerste lid van de IOAW/IOAZ tot een benadelingsbedrag dat hoger is dan de aangiftegrens, dan is het college verplicht proces verbaal op te maken en aangifte te doen bij het Openbaar Ministerie.
Artikel 19. Beslissing van het college in gevallen waarin de verordening niet voorziet
In gevallen die de uitvoering van deze verordening betreffen en waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college.
Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de belanghebbende afwijken van de bepalingen in deze verordening, indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.