Organisatie | Berg en Dal |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Beleidsregel Maatwerk bestuurlijke boete Participatiewet, IOAW, IOAZ, Bbz gemeente Groesbeek 2015 |
Citeertitel | Beleidsregel Maatwerk bestuurlijke boete gemeente Groesbeek |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | bestuur en recht |
Eigen onderwerp | bestuurlijke boete |
Geen
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
16-05-2015 | 01-01-2015 | nieuw beleid | 06-05-2015 Gemeenteblad d.d. 15 mei 2015, nr 42154 | Onbekend |
Burgemeester en wethouders van Groesbeek;
Op grond van de bevoegdheid voortkomend uit:
Besluiten vast te stellen op 6 mei 2015 de
Beleidsregel Maatwerk bestuurlijke boete Participatiewet, IOAW, IOAZ, Bbz gemeente Groesbeek 2015
In de beleidsregel wordt verstaan onder:
benadelingsbedrag: het bedrag dat, als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting als bedoeld in de artikel 17, eerste lid Participatiewet, 13 lid 1 IOAW/IOAZ of de verplichtingen als bedoeld in artikel 30c, tweede en derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen (Wet SUWI), ten onrechte of tot een te hoog bedrag aan uitkering is verstrekt;
Artikel 2 Horen van belanghebbende
Als het college het voornemen heeft om een boete op te leggen dan wordt belanghebbende in de gelegenheid gesteld om zijn zienswijze te geven.
Artikel 3 Verminderde verwijtbaarheid
Het college acht in de volgende gevallen verminderde verwijtbaarheid aanwezig bij een overtreding van de inlichtingenplicht:
Belanghebbende verkeerde op het moment dat hij aan zijn verplichting moest voldoen in onvoorziene en ongewenste omstandigheden die niet tot het normale levenspatroon behoren. Deze omstandigheden brachten belanghebbende weliswaar niet in de feitelijke onmogelijkheid om aan zijn verplichting te voldoen, maar waren emotioneel zo ontwrichtend dat het belanghebbende niet volledig valt toe te rekenen dat de informatie niet tijdig of volledig aan het college is verstrekt;
Artikel 4 Hoogte van de bestuurlijke boete
Het college stelt de hoogte van de bestuurlijke boete vast aan de hand van de volgende regels:
Artikel 5 Hoogte bestuurlijke boete bij recidive
Als er sprake is van herhaling als bedoeld in de artikelen 18a lid 5 en 6 van de Participatiewet of 20a lid 5 en 6 IOAW/IOAZ, dan stelt het college de bestuurlijke boete vast op:
Artikel 8 Afzien van bestuurlijke boete
Het college kan afzien van het opleggen van een bestuurlijke boete als:
het niet nakomen van een verplichting niet aan de belanghebbende kan worden verweten omdat hij op het moment dat hij aan de verplichting moest voldoen in onvoorziene en ongewenste omstandigheden verkeerde die niet tot het normale levenspatroon behoren en die het de belanghebbende feitelijk onmogelijk maakten om aan zijn verplichtingen te voldoen;
Artikel 9 Inwerkingtreding en overgangsrecht
De beleidsregel ‘Maatwerk bestuurlijke boete Participatiewet, IOAW, IOAZ, Bbz 2015’ treedt op de dag na bekendmaking in werking en werkt terug tot 1 januari 2015. Gelijktijdig vervallen de bestaande beleidsregels inzake maatwerk bestuurlijke boete van de voormalige gemeenten Millingen aan de Rijn, Ubbergen en Groesbeek.
Als de datum van het ontstaan van het boetewaardig gedrag valt voor de datum van bekendmaking, dan is de op dat moment geldende beleidsregel van toepassing, tenzij de in het vorige lid genoemde oude beleidsregels voordeliger zijn voor belanghebbende. In dat geval wordt de oude beleidsregel toegepast.
Toelichting op de beleidsregel
Aanpassing van de beleidsregel Maatwerk bestuurlijke boete is nodig naar aanleiding van een uitspraak van de CRvB op 24 november 2014 (ECLI:NL:CRVB:2014:3754).
Op grond van deze uitspraak heeft de minister van SZW in zijn brief van 16 december 2014 aan de Tweede Kamer aangegeven dat de uitvoeringspraktijk van de bestuurlijke boete op een aantal punten moet worden gewijzigd, ten gunste van belanghebbende. Hoofdlijn van de wijziging is dat een boete van 75% of 100% van het benadelingsbedrag alleen nog maar mag worden opgelegd als er sprake is van grove schuldof opzet (deze begrippen worden nader toegelicht bij artikel 4 van de beleidsregel).In de overige gevallen is een boete van 50% van het benadelingsbedrag de standaard. Als er sprake is van verminderde verwijtbaarheid, aan te tonen door belanghebbende, dan is de boete 25% van het benadelingsbedrag.
De versoepeling heeft ook geleid tot het vervallen van de minimumboete van € 150,-. Dat betekent dat voor de hoogte van de boete altijd aangesloten wordt bij het benadelingsbedrag. Vervolgens wordt het boetepercentage toegepast dat voortkomt uit beoordeling van de mate van verwijtbaarheid.
De wijzigingen zijn verwerkt in deze beleidsregel. De beleidsregel heeft eerder ter inzage gelegen van 14 november tot 25 december 2014. De wijzigingen die nu zijn doorgevoerd zijn allemaal ten gunste van belanghebbende. Daarom is een nieuwe inzagetermijn niet nodig.
In dit artikel zijn de diverse begrippen en afkortingen nader omschreven.
Artikel 2 Horen van belanghebbende
Belanghebbende moet in de gelegenheid worden gesteld om zijn zienswijze te geven.
Artikel 3 Verminderde verwijtbaarheid
Artikel 18a, lid 7 onderdeel a Participatiewet en artikel 20a, lid 7 onderdeel a IOAW/IOAZ biedt het college de mogelijkheid de bestuurlijke boete te verlagen als er sprake is van verminderde verwijtbaarheid. Het gaat hierbij om omstandigheden ten tijde van de gedraging.
Denk hierbij aan de situatie dat iemand tijdelijk administratief onbekwaam is in verband met zijn geestelijke vermogens. Hiervan is bijvoorbeeld sprake bij: burn-out, beroerte, dementie, afnemende geestelijke gezondheid. Gaat het om een structurele situatie , dan moet de belanghebbende een wettelijke vertegenwoordiger regelen. Heeft hij dat niet gedaan, dan is er geen sprake van verminderde verwijtbaarheid.
De leden a en b zijn afkomstig uit het tweede lid van artikel 2a van het Boetebesluit sociale zekerheidswetten. In zijn brief van 16 december 2014 geeft de minister van SZW aan dat hij twee categorieën wil toevoeging aan de situaties waarbij er sprake is van verminderde verwijtbaarheid. Dat zijn c en d.
Denk hierbij aan gedeelde verwijtbaarheid, omdat bij de uitvoering van de Participatiewet bij de afdeling Sociale Zaken dingen fout zijn gegaan, waardoor belanghebbende te laat of onvolledig informatie heeft doorgegeven. Een miscommunicatie tussen belanghebbende en klantmanager kan bijvoorbeeld een reden zijn om de boete te matigen.
Er is geen sprake van verminderde verwijtbaarheid als belanghebbende de brieven van de gemeente niet begrijpt, bijvoorbeeld omdat hij de taal niet begrijpt. Of als betrokkene langere tijd niet in staat is om zijn belangen te behartigen. Hij zal in dat geval ervoor moeten zorgen dat een ander zijn zaken regelt. In beide situaties wordt belanghebbende geacht iemand te zoeken die de correspondentie begrijpt en/of de belangen kan behartigen.
Artikel 4 Hoogte van de bestuurlijke boete
Voor wat betreft de hoogte van de bestuurlijke boete heeft de wetgever bepaald dat deze bij een eerste overtreding gelijk is aan het netto benadelingsbedrag maar tenminste € 150,00, ook als het benadelingsbedrag lager is. Bij herhaalde schending van de inlichtingenplicht (een tweede of volgende overtreding) met financieel nadeel bedraagt de bestuurlijke boete 150% van het benadelingsbedrag. Afwijking van dit uitgangspunt is alleen mogelijk op grond van bijzondere omstandigheden. In die situatie dient de hoogte van de bestuurlijke boete te worden afgestemd op de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de omstandigheden van persoon en gezin.
De eerder genoemde uitspraak op 24 november 2014 van de CRvB (ECLI:NL:CRVB:2014:3754) heeft aanleiding gegeven tot versoepeling van de toepassing van de bestuurlijke boete. De minister van SZW heeft op 16 december 2014 een brief naar de Tweede Kamer gestuurd, waarin hij op grond van de uitspraak van de CRvB een wijziging van de Wet aanscherping handhaving en sanctiebeleid (Fraudewet) aankondigt. Vooruitlopend hierop geeft hij in de brief aan dat bij de toepassing van de huidige wet er een indringende toets moet plaatsvinden aan het evenredigheidsbeginsel, en dat 100% van het benadelingsbedrag zeker niet de standaard mag zijn bij het bepalen van de hoogte van de boete. Overtredingen van de inlichtingenplicht moeten individueel worden beoordeeld op de ernst van de overtreding, de omstandigheden van het geval en op de mate van verwijtbaarheid.
Deze versoepeling leidt tot een vaststelling van de hoogte van de bestuurlijk boete zoals aangegeven onder a, b, c en d van dit artikel, conform de uitspraak van de CRvB van 24 november 2014. De normale gemiddelde verwijtbaarheid met een boete-hoogte van 50% van het benadelingsbedrag, waarbij geen sprake is van opzet of grove schuld, is het nieuwe uitgangspunt bij het bepalen van de hoogte van de boete. 100% en 75% van benadelingsbedrag mag alleen als boete worden opgelegd als er sprake is van opzet of grove schuld. Opzet betreft het willens en wetens handelen of nalaten, waardoor de inlichtingenplicht niet of niet behoorlijk wordt nagekomen. Grove schuld is een in laakbaarheid aan opzet grenzende mate van verwijtbaarheid en omvat mede grove onachtzaamheid leidend tot het niet of niet behoorlijk nakomen van de inlichtingenverplichting. Het verschil tussen deze twee zit hem in de bedoeling van de overtreder. Bij opzet handelt men opzettelijk, bij grove schuld is dat niet het geval. De bewijslast voor opzet of grove schuld ligt bij de gemeente. Bij verminderde verwijtbaarheid legt het college een boete op van 25% van het benadelingsbedrag. Wanneer sprake is van verminderde verwijtbaarheid is aangegeven in artikel 3 van deze beleidsregel. Het precieze verschil tussen de vier categorieën zal duidelijker worden naarmate hier meer jurisprudentie over verschijnt.
De versoepeling heeft ook geleid tot het vervallen van de minimumboete van € 150,-. Dat betekent dat voor de hoogte van de boete altijd aangesloten wordt bij het benadelingsbedrag. Vervolgens wordt het boetepercentage toegepast dat voortkomt uit beoordeling van de mate van verwijtbaarheid.
Artikel 5 Hoogte bestuurlijke boete bij recidive
Van recidive is sprake als binnen de recidive termijn (= binnen 5 jaar na onherroepelijk worden van de eerste overtreding) voor de tweede of meerdere keer een bestuurlijke boete is opgelegd voor schending van de inlichtingenplicht waarbij sprake is van een benadelingsbedrag. Dan wordt de bestuurlijke boete 150% van het benadelingsbedrag, waarna op dit bedrag het boetepercentage wordt toegepast dat voortkomt uit beoordeling van de mate van verwijtbaarheid.
Artikel 6 Maximum hoogte bestuurlijke boete
De CrvB geeft in haar uitspraak van 24 november 2014 aan dat de bestuurlijke boete niet hoger mag zijn dan de boetes die de rechter mag opleggen bij strafrechtelijke vervolging (artikel 23, vierde lid Wetboek van Strafrecht). Dit is een maximale boete van € 81.000,- als er sprake is van opzet (vijfde categorie), en een maximale boete van € 8.100,- als er sprake is van grove schuld geen opzet, geen opzet geen grove schuld (gemiddelde verwijtbaarheid) en verminderde verwijtbaarheid (derde categorie).
Voorbeeld: Stel er is sprake van een benadelingsbedrag van € 20.000 als gevolg van een overtreding van de inlichtingenverplichting. Uitgaande van de percentages voor de boetehoogte die door de CRvB zijn vermeld zou dit het volgende betekenen:
a) er is sprake geweest van opzet: de bestuurlijke boete bedraagt: €20.000 (100%; maximum van de vijfde categorie wordt niet overschreden);
b) er is sprake geweest van grove schuld geen opzet: de bestuurlijke boete bedraagt: € 8.100 (75% van € 20.000, maar met maximum van de derde categorie);
c) er is sprake geweest van een overtreding zonder opzet of grove schuld (gemiddelde verwijtbaarheid): de bestuurlijke boete bedraagt: € 8.100 (50% van € 20.000, maar met maximum van de derde categorie);
d) er is sprake geweest van verminderde verwijtbaarheid: de bestuurlijke boete bedraagt: € 5.000 (25% van € 20.000, maximum van de derde categorie wordt niet overschreden).
Voorbeeld recidive: Bij recidive geldt dat voor de berekening van de boete 150% van het benadelingsbedrag als uitgangspunt wordt genomen. Op dit bedrag wordt het boetepercentage toegepast dat voortkomt uit beoordeling van de mate van verwijtbaarheid (100% bij opzet tot 25% bij verminderde verwijtbaarheid).
Voorbeeld: Stel er is sprake van recidive en het benadelingsbedrag bedraagt € 20.000 als gevolg van een overtreding van de inlichtingenverplichting.
a) er is sprake geweest van opzet: de bestuurlijke boete bedraagt: € 30.000 (100% van 150% van € 20.000; maximum van de vijfde categorie wordt niet overschreden);
b) er is sprake geweest van grove schuld geen opzet: de bestuurlijke boete bedraagt: € 8.100 ((75% van (150 % van € 20.000) = € 22.500, maar met maximum van de derde categorie);
c) er is sprake geweest van een overtreding zonder opzet op grove schuld (gemiddelde verwijtbaarheid): de bestuurlijke boete bedraagt: € 8.100 ((50 % van (150% van € 20.000) = € 15.000, maar met maximum van de derde categorie);
d) er is sprake geweest van verminderde verwijtbaarheid: de bestuurlijke boete bedraagt: 25% van (150% van € 20.000) = € 7.500; maximum van de derde categorie wordt niet overschreden).
Artikel 7 Schriftelijke waarschuwing en bestuurlijke boete bij nulfraude
Lid 1. Er is sprake van “nulfraude” als een overtreding van de inlichtingenplicht niet heeft geleid tot een benadelingsbedrag. Dit kan ook het geval zijn als de teveel ontvangen uitkering wegens verzwegen of te laat (niet onverwijld) doorgegeven informatie wordt verrekend met de uitkering in de zes maanden daarna, op grond van de beleidsregel Terugvordering en verhaal. Bij nulfraude kan worden volstaan met een schriftelijke waarschuwing, mits belanghebbende in de afgelopen twee jaar niet eerder een zodanige waarschuwing heeft gehad. Voor deze termijn wordt gerekend vanaf de datum waarop eerder aan de belanghebbende een zodanige waarschuwing is gegeven (artikelen 18a lid 4 Participatiewet en 20a lid 4 IOAW/IOAZ).
Een waarschuwing wordt bij beschikking afgegeven en telt niet mee voor de eventuele recidive waarbij sprake is van een benadelingsbedrag
Lid 2. Als binnen twee jaar na het geven van de eerste schriftelijke waarschuwing (of een eerdere schriftelijke waarschuwing) belanghebbende weer boetewaardig gedrag vertoont dat leidt tot nulfraude, dan wordt een boete opgelegd ter hoogte van 5% van de voor belanghebbende geldende bijstandsnorm. Dit mag conform artikel 18a, lid 3 en 4 Pw en artikel 20a lid 3 IOAW/IOAZ. Deze boete is niet hoog, wat in evenredigheid is met de overtreding, maar herinnert belanghebbende eraan dat het zijn plicht is tijdig de juiste informatie te verstrekken over zijn leefsituatie.
Artikel 8 Afzien van bestuurlijke boete
Er is een mogelijkheid om af te zien van een bestuurlijke boete.
Bij dringende redenen. Wat dringende reden zijn, is afhankelijk van de concrete situatie en kan niet op voorhand worden vastgelegd. Bij een dringende reden gaat het dan ook om bijzondere omstandigheden in het individuele geval. Uit het woord ‘dringend’ blijkt dat er iets bijzonders en uitzonderlijks aan de hand moet zijn, wil een afwijking van de regel gerechtvaardigd zijn. Uitsluitend vanwege het feit dat het de (mede-) belanghebbende minderjarige gezinsleden ontbreekt aan de noodzakelijke middelen om in het bestaan te voorzien, kan nog niet worden gesproken van dringende redenen. Vast dient te staan dat sprake is van incidentele gevallen en dat de behoeftige omstandigheden waarin de (mede) belanghebbende minderjarige gezinsleden verkeren op geen enkele andere wijze zijn te verhelpen, zodat afzien van het opleggen van een bestuurlijke boete volstrekt onvermijdelijk is. Het enkele feit dat het de belanghebbende aan financiële middelen ontbreekt om in het bestaan te voorzien, is dan ook onvoldoende om te kunnen spreken van dringende redenen (TK 2011-2012, 33 207, nr. 3 p. 47. Vergelijk ook CRvB 14-02-2012, nr. 09/4506 WWB LJN BV6355).
Het afgeven van een beschikking dat het college afziet van het opleggen van een bestuurlijke boete wegens dringende redenen is van belang in verband met eventuele recidive.
Artikel 9 Inwerkingtreding en overgangsrecht
In artikel 9 is overgangsrecht opgenomen, aangezien er sprake is van inwerkingtreding met terugwerkende kracht per 1 januari 2015.