Organisatie | Deventer |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Beleidsregels kostendelersnorm Participatiewet gemeente Deventer 2015 |
Citeertitel | Beleidsregels Kostendelersnorm Participatiewet gemeente Deventer 2015 |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
Deze regeling is vervangen door de Beleidsregels kostendelersnorm Participatiewet gemeente Deventer 2016.
Geen.
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
31-12-2015 | 31-12-2015 | intrekking | 10-11-2015 Elektronisch Gemeenteblad, 10-12-2015 | Onbekend. | |
27-05-2015 | 01-01-2015 | 31-12-2015 | nieuwe regeling | 02-12-2014 Elektronisch Gemeenteblad, 26-05-2015 | 2014-002268 |
Artikel 27, 28 en 33 Participatiewet;
dat het noodzakelijk is regels vast te stellen voor het gebruik maken van de bevoegdheid tot het verlagen van uitkeringen in verband met de woonsituatie, inkomsten uit commerciële verhuur en bij schoolverlaters
Het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Deventer vast te stellen:
‘Beleidsregels kostendelersnorm Participatiewet gemeente Deventer 2015’.
Commerciële huurprijs: een kale huurprijs van tenminste € 250,- per maand (prijspeil 2015) die is vastgelegd in een schriftelijke, individuele huurovereenkomst. Eventuele vaste lasten, zoals gas, water en elektra worden op de huurprijs in mindering gebracht alvorens toetsing aan de commerciële huurprijs plaatsvindt. Tussen ouder(s) en meerderjarige kinderen kan geen commerciële overeenkomst worden verondersteld. De commerciële huurprijs zal jaarlijks, voor het eerst op 1 juli 2016 worden geïndexeerd.
Commerciële kostgangersovereenkomst: kostgeld ten bedrage van minimaal € 375,- per maand (prijspeil 2015), vastgelegd in een schriftelijke, individuele kostgangersovereenkomst, waarbij tenminste inbegrepen huur, gebruik van energie, maaltijden en bewassing. Tussen ouder(s) en meerderjarige kinderen kan geen commerciële overeenkomst worden verondersteld. De commerciële kostgangersovereenkomst zal jaarlijks, voor het eerst op 1 juli 2016, worden geïndexeerd.
Onverminderd het bepaalde in artikel 22a Participatiewet wordt de rekennorm (B) bijgesteld
Indien de belanghebbende op de eerste dag van het kalenderkwartaal waarin de beëindiging plaatsvond jonger was dan 25 jaar en de voor werkzaamheden beschikbare tijd voor tenminste 19 uur per week in beslag werd genomen door het onderwijs of de beroepsopleiding, tenzij het betreft een scholing of opleiding als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel b van de wet.
Aldus vastgesteld op 2 december 2014 te Deventer.
De burgemeester, De gemeentesecretaris
ir. A.P. Heidema, drs. A.L.C.S. Lantain
Toelichting beleidsregels kostendelersnorm Participatiewet gemeente Deventer 2015
De verplichting van de gemeenteraad om een toeslagenverordening vast te stellen vervalt met ingang van 1 januari 2015. In artikel 20, 21 en 22 Participatiewet wordt immers de toeslag in verband met het niet kunnen delen van kosten in de basisnorm voor een alleenstaande (ouder) opgenomen.
Artikel 22a Participatiewet (kostendelersnorm) zorgt ervoor dat de bepalingen over verlaging wegens het kunnen delen van kosten ook overbodig zijn. Alleen artikel 27 Participatiewet (verlaging wegens lagere woonkosten) en artikel 28 Participatiewet (schoolverlaters) blijven bestaan. Met betrekking tot deze 2 artikelen kan het college beleid formuleren.
De toeslagenverordening blijft gelden tot 6 maanden na de dag van inwerkingtreding (1 juli 2015) op grond van artikel 8a Participatiewet (artikel 78z lid 6 Participatiewet). Met ingang van 1 juli 2015 vervalt de Toeslagenverordening van rechtswege. De gemeenteraad is daarom niet gehouden deze verordening in te trekken per 1 juli 2015.
Daarnaast kan het college inkomsten uit (woning)verhuur aanmerken als inkomsten zoals bedoeld in artikel 33, vierde lid, van de Participatiewet als daarmee nog geen rekening is gehouden bij de vaststelling van de norm, bedoeld in artikel 22a, eerste tot en met derde lid van de wet. Aangezien de wet niet (duidelijk) aangeeft wat
als inkomsten uit (woning)verhuur verstaan wordt, zijn in deze beleidsregels hiervoor richtlijnen opgenomen.
Degene die recentelijk het onderwijs of de beroepsopleiding heeft beëindigd, op grond waarvan er recht bestond op een toelage in het kader van de Wet op de studiefinanciering dan wel kinderbijslag, ontvangt een lagere uitkering. De verlaging is gebaseerd op het bedrag dat in de toelage studiefinanciering zit voor de kosten van levensonderhoud. De reden hiervoor is dat de omstandigheden en mogelijkheden van degenen die recentelijk het onderwijs of de beroepsopleiding hebben beëindigd gedurende een zekere periode zodanig vergelijkbaar zijn met die van studerenden,
dat voor hen de noodzakelijke bestaanskosten in beginsel op hetzelfde niveau worden gesteld als dat voor hen tijdens de studieperiode op grond van de Wet op de studiefinanciering was gegarandeerd.
De verlaagde uitkering geldt voor een periode van zes maanden, aansluitend op de datum waarop het onderwijs of de beroepsopleiding is beëindigd. Indien tussentijds de bijstandsverlening wordt beëindigd als gevolg van werkaanvaarding, heeft dit geen invloed op de termijn van zes maanden.
In lid1 sub a bepaald dat de norm wordt verlaagd met 20% van de gehuwdennorm indien een woning wordt bewoond waaraan voor belanghebbende geen woonkosten zijn verbonden. Hieronder valt ook de situatie waarin geen huur of hypotheeklasten verschuldigd zijn, maar anderszins wel sprake is van woonlasten. Ook in dat geval bedraagt de verlaging 20% van de gehuwdennorm. Van lagere bestaanskosten als gevolg van de woonsituatie kan sprake zijn:
In lid 1 sub b is bepaald dat de norm verlaagd gaat worden met 10% van de gehuwdennorm, indien een woning wordt bewoond waar wel woonlasten voor verschuldigd zijn, maar de woonlasten bedragen minder dan de commerciële huurprijs. De huurprijs bedraagt dan minimaal € 125,00 per maand en minder dan de commerciële huurprijs
In lid sub c is bepaalde dat de norm verlaagd gaat worden met 15% indien aan een woning wel woonlasten verbonden zijn maar die lager zijn dan € 125,00 per maand.
Op grond van artikel 33, vierde lid, van de wet moeten als bijzonder inkomen worden aangemerkt de lagere algemene noodzakelijke kosten als belanghebbenden de woning bewoont met een of meerdere huurders, onderhuurders of kostgangers als daarmee nog geen rekening is gehouden bij het vaststellen van de kostendelersnorm (artikel 22a, eerste tot en met derde lid van de wet). Dit betekent dat het college de
werkelijk genoten inkomsten niet meer volledig op basis van dat artikel kan korten indien met deze inkomsten al rekening is gehouden in het kader van de kostendelersnorm.
Artikel 33 lid 4 PW creëert de mogelijk om, indien de werkelijk inkomsten hoger zijn dan het bedrag waarmee rekening wordt gehouden bij toepassing kostendelersnorm, het meerdere te korten.
Volledig zakelijke relaties zoals (onder)huurderschap en kostgangerschap, blijven voor de kostendelersnorm buiten beschouwing. Bij deze relaties is sprake van deelname aan het economisch verkeer, waarbij de verhuurder een commerciële prijs vraagt voor de huur van de woning en de geleverde diensten en de huurder deze commerciële prijs betaalt. In deze situaties is het uitgangspunt dat de kosten niet op dezelfde wijze worden gedeeld als met woningdelers die geen onderlinge zakelijke relatie met elkaar hebben. Bij bloed- of aanverwanten in de eerste of twee graad is het hebben van een commerciële huurovereenkomst of kostgangersovereenkomst niet van toepassing.
Om tot een uniforme richtlijn te komen ten aanzien van het korten van uitkering op grond van artikel 33, vierde lid, van de wet, is gekozen voor de bepalingen ten aanzien van woonlasten uit de zogenaamde Recofa-richtlijnen.
Genoemde richtlijnen zijn ontwikkeld en wordt onderhouden door de werkgroep rekenmethode ‘Vrij te laten bedrag’ van Recofa. Recofa is de werkgroep rechters-commissarissen in insolventies.
Onder hoofdstuk 4.9 van deze richtlijn staat het bedrag dat de belanghebbende, na aftrek van een forfaitair bedrag voor kost- en/of inwoning, daadwerkelijk als bijdrage in de woonlasten van de inwoner(s) ontvangt in verband met meerderjarige inwoners. Het forfaitaire bedrag kan indien er alleen sprake is van inwoning, worden gesteld op € 1,93 per dag voor energie, afschrijving van meubilair en dergelijke. Omwille van werkbaarheid is het forfaitaire bedrag omgerekend naar een maandbedrag van € 1,93 x 365 : 12 = € 58,70 en vervolgens afgerond op € 60,00.
Met andere woorden: al het meerdere van € 60,00 aan inkomsten uit verhuur moet op de bijstand van belanghebbende in mindering worden gebracht.
Bij inkomsten uit verhuur van € 300,00 per maand moet een bedrag van € 300,00 - € 60,00 (forfaitaire bedrag) = € 240,00 per maand op de bijstand van belanghebbende in mindering worden gebracht.
Ten aanzien van de forfaitaire kosten van een kostganger is eveneens aansluiting gezocht bij hoofdstuk 4.9 van de Recofa-richtlijnen.
Voor een kostganger zijn de kosten echter hoger.
Het forfaitaire bedrag kan indien er alleen sprake is van inwoning, worden gesteld op € 1,93 per dag voor energie, afschrijving van meubilair en dergelijke. Is de inwoner tevens kostganger, dan kan daarnaast voor de maaltijden € 9,45 per dag worden gerekend.
het forfaitaire bedrag omgerekend dan € 1,93 + € 9,45 = € 11,38 x 365 : 12 = € 346,14 en vervolgens afgerond op € 350,00.
Een kostganger betaald een bedrag van € 500,00 per maand voor het gebruik van de woning, maaltijden en bewassing. Op de uitkering van belanghebbende moet dan een bedrag van € 500,00 – € 350,00 (forfaitaire bedrag) = € 150,00 per maand in mindering worden gebracht.
Zijn er meerdere kostgangers, dan moet een schaalverdeling worden gemaakt. Voor de tweede inwoner wordt dan 80% van het forfaitaire bedrag genomen, voor de derde 70% en zo verder (deze percentages zijn berekend met behulp van de uitgaven aan voeding en budgetonderzoeken van het CBS).