Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Overijssel

Meetmethode voor grondwateronttrekkingen

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieOverijssel
OrganisatietypeProvincie
Officiële naam regelingMeetmethode voor grondwateronttrekkingen
CiteertitelMeetmethode voor grondwateronttrekkingen
Vastgesteld doorgedeputeerde staten
Onderwerpmilieu
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Onbekend.

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

03-04-200201-05-2006nieuwe regeling

26-03-2002

Provinciaal Blad nr. 2002-13

-

Tekst van de regeling

Intitulé

Meetmethode voor grondwateronttrekkingen

 

 

inhoud

Artikel 1. Meting hoeveelheden bij bronbemalingen

  • Voor de tijdelijke onttrekkingen die vallen onder de algemene regels als bedoeld in artikel 7.1, 7.2 en 7.3 van de Grondwaterverordening Overijssel 1996, zijnde bronbemalingen, proefonttrekkingen en noodvoorzieningen, gelden voor het meten van de onttrokken hoeveelheid grondwater de volgende voorschriften:

  • a.

    de onttrokken hoeveelheid grondwater dient zo gemeten te worden dat het meetresultaat in enige maand niet meer dan 10 procent afwijkt van de werkelijk onttrokken hoeveelheid;

  • b.

    meetinstrumenten worden op een goed toegankelijke plaats geïnstalleerd, zodanig dat de instrumenten goed afleesbaar zijn;

  • c.

    houder van de inrichting zorgt voor de instandhouding en goede werking van de meetinstrumenten, zodanig dat de volgens voorschrift a vereiste nauwkeurigheid gewaarborgd blijft;

  • d.

    de onder a genoemde meetresultaten worden wekelijks geregistreerd op een meetstaat. Indien het grondwater voor meerdere doeleinden wordt gebruikt, vindt tevens registratie per doel plaats. Bij vervanging van een meetinstrument wordt zowel de eindstand van het oude meetinstrument als de beginstand van het nieuwe meetinstrument geregistreerd. Op de meetstaat wordt, onder opgave van de datum, eveneens melding gemaakt van voorvallen die van invloed kunnen zijn op de meting. De meetstaten worden minstens vijf jaar voor Gedeputeerde Staten van Overijssel beschikbaar gehouden;

  • e.

    binnen een maand na beëindiging van een onttrekking wordt een registratieformulier met de wekelijks onttrokken hoeveelheid grondwater en het gebruiksdoel ingevuld en aan Gedeputeerde Staten van Overijssel toegezonden.

Artikel 2. Meting hoeveelheid bij beregening

  • Voor de inrichtingen die uitsluitend of nagenoeg uitsluitend gebruikt worden voor beregenings- of bevloeiingsdoeleinden gelden voor het meten van de onttrokken hoeveelheid grondwater de volgende voorschriften:

  • a.

    de onttrokken hoeveelheid grondwater wordt bepaald door vermenigvuldiging van de gemiddelde volumestroom met de gemeten tijd dat de inrichting in werking is geweest;

  • b.

    de gemiddelde volumestroom wordt bepaald door de maximale hoeveelheid grondwater per uur die een installatie met de toegepaste diameter van de sproeimond(en) effectief kan leveren;

  • c.

    de tijd dat een inrichting in werking is geweest wordt bepaald door middel van een adequate urenteller;

  • d.

    het meetinstrument ter bepaling van de tijd dat de inrichting in werking is geweest, worden op een goed toegankelijke plaats geïnstalleerd, zodanig dat de instrumenten goed afleesbaar zijn;

  • e.

    de houder van de inrichting zorgt voor de instandhouding en goede werking van de meetinstrumenten;

  • f.

    de gemeten tijd dat de inrichting in werking is geweest wordt wekelijks geregistreerd op een meetstaat. Indien het grondwater voor meerdere doeleinden wordt gebruikt, vindt tevens registratie per doel plaats. Bij vervanging van een meetinstrument wordt zowel de eindstand van het oude meetinstrument als de beginstand van het nieuwe meetinstrument geregistreerd. Op de meetstaat wordt, onder opgave van de datum, eveneens melding gemaakt van voorvallen die van invloed kunnen zijn op de meting. De meetstaten worden minstens vijf jaar voor Gedeputeerde Staten van Overijssel beschikbaar gehouden;

  • g.

    jaarlijks wordt in de maand januari een registratieformulier met de in het voorgaande jaar, wekelijks onttrokken hoeveelheid grondwater en het gebruiksdoel ingevuld en aan Gedeputeerde Staten van Overijssel toegezonden;

  • h.

    indien de houder van een inrichting als hier bedoeld voor de bepaling van de onttrokken hoeveelheid gebruik wil maken van een debietmeter dient hij te voldoen aan de bepalingen in artikel 1 van dit besluit.

Artikel 3

Dit besluit treedt in werking op de dag na publicatie in het Provinciaal blad.


1

[Toelichting: Toelichting op de wijze van meting

Voor de bepaling van de capaciteit van een beregeningsinstallatie is in 1997 in de Grondwaterverordening Overijssel 1996 een methode opgenomen.

Deze methode wordt hieronder nogmaals toegelicht.

Om de onttrokken hoeveelheid grondwater te kunnen bepalen moeten twee zaken bekend zijn namelijk:

a. het aantal uren dat de installatie in bedrijf is geweest (zie punt 1 en 2);

b. de capaciteit van de installatie (zie punt 4).

Door vervolgens het aantal uren te vermenigvuldigen met de capaciteit kan worden bepaald hoeveel grondwater er is onttrokken. Tevens is onder punt 3 een toelichting opgenomen wanneer er nu sprake is van een inrichting.

1.  Typen beregeningsinstallaties

Er zijn 6 soorten meest voorkomende beregeningsinstallaties te weten:

1. ‘buis’-installatie;

2. ‘buis slang'-installatie;

3. ‘slang slang’-installatie;

4. ‘kanon’-installaties;

5. ‘haspel’-installaties;

6. ‘regen slang’-installaties (ook wel systeem ‘Baars’ genoemd).

De aandrijving van de beregeningsinstallaties geschiedt door drie soorten motoren te weten:

a. elektromotoren, deze draaien op 380 volt krachtstroom;

b. dieselmotor (stationaire), dit zijn motoren die alleen voor beregeningsinstallaties gebruikt worden (meestal met een opgebouwde pomp);

c. overige, dit zijn in de praktijk meestal landbouwtrekkers die door middel van de aftak-as een pomp aandrijven.

2.  Meten

Van de installaties dienen de draaiuren geregistreerd te worden met behulp van urentellers. De urentellers zijn te onderscheiden in 3 typen:

a. 380 volt urentellers die zijn aangesloten op de elektromotoren;

b. 12 volt urentellers die rechtstreeks op de dynamo van de dieselmotoren zijn aangesloten;

c. 12 volt urentellers die gevoed worden door batterijen (niet van de trekkers). Deze tellers worden ingeschakeld door middel van een drukschakelaar die reageert op de waterdruk in de installatie.

De urentellers voor krachtstroominstallaties en de 12 volt tellers die worden aangesloten op de dynamo zijn bij diverse installatiebedrijven te krijgen. De 12 volt teller met drukschakelaar is in ieder geval te verkrijgen bij de firma Alewijns te Zwolle.

3.  Wanneer is sprake van een inrichting

De Grondwaterwet stelt dat wanneer meerdere inrichtingen van één houder tot het onttrekken van grondwater een samenhangend geheel vormen, deze als één inrichting worden aangemerkt. De vraag is dan wanneer is er sprake van samenhang. De samenhang die hier bedoeld wordt is een geo-hydrologische samenhang. Kunnen bij gelijktijdige onttrekking uit twee pompputten de optredende effecten gaan cumuleren. Over het algemeen zal dit bij putten op relatief korte afstand zeker gebeuren. Bij afstanden groter dan 2 tot 3 kilometer zal dit niet meer het geval zijn. Een en ander is daarbij afhankelijk van de geologische situatie ter plaatse.

4.  Capaciteit van de installatie

De capaciteit van een installatie wordt bepaald met de volgende formule. Deze berekeningsmethode is reeds in de Grondwaterverordening opgenomen bij de wijziging in 1997.

Formule:  Q= *.(1/4.pi.d2).V2.g.H .3600    

Q = m3 per uur     

* = beperkende factor (0.9 voor conische-sproeiers en 0.65 voor ring-sproeiers) 

d = diameter sproeimond in meters    

g = versnelling van de zwaartekracht in m/s2 (ongeveer 9.8)  

H = druk aan de sproeimond in meters waterkolom    

In de praktijk worden 2 soorten sproeiers gebruikt namelijk: ‘conische-sproeiers’ en ‘ring-sproeiers’

De beperkende factor voor conische-sproeiers is gesteld op 0.9 en voor ring-sproeiers op 0.65.

De druk aan de sproeimond is afhankelijk gesteld van de sproeierdiameter namelijk: 

tot 16 mm: 4.0 atmosfeer;     

vanaf 17 mm: 5.5 atmosfeer.

De enige onbekende in de formule is nu nog de diameter van de sproeier. Hieronder zijn voor een aantal standaardmaten de capaciteiten weergegeven.

sproeicapaciteiten

Conische-sproeiers ;  ;  ;  ; Ring-sproeiers ;  ;

diameter sproeier; capaciteit in m3/uur; diameter sproeier; capaciteit in m3/uur ; diameter sproeier; capaciteit in m3/uur;

3; 0,64; 17; 24,15; 17; 17,44;

4; 1,14; 18; 27,07; 18; 19,55;

5; 1,78; 19; 30,16; 19; 21,78;

6; 2,57; 20; 33,42; 20; 24,14;

7; 3,49; 21; 36,85; 21; 26,61;

8; 4,56; 22; 40,44; 22; 29,21;

9; 5,77; 23; 44,20; 23; 31,92;

10; 7,13; 24; 48,12; 24; 34,76;

11; 8,62; 25; 52,22; 25; 37,71;

12; 10,26; 26; 56,48; 26; 40,79;

13; 12,04; 27; 60,91; 27; 43,99;

14; 13,97; 28; 65,50; 28; 47,31;

15; 16,03; 29; 70,27; 29; 50,75;

16; 18,24; 30; 75,19; 30; 54,31;

; ; 31; 80,29; 31; 57,99;

; ; 32; 85,55; 32; 61,79;

; ; 33; 90,99; 33; 65,71;

; ; 34; 96,85; 34; 69,75;

; ; 35; 102,35; 35; 73,92;

Bij meerdere sproeiers dient de capaciteit per sproeier ook vermenigvuldigd te worden met het aantal sproeiers om de capaciteit van de totale installatie te bepalen]