Organisatie | Moerdijk |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Verordening rechtspositie wethouders, raads- en commissieleden gemeente Moerdijk |
Citeertitel | Verordening rechtspositie wethouders, raads- en commissieleden gemeente Moerdijk |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | bestuur en recht |
Eigen onderwerp |
Geen
artikelen 44, 95 tot en met 99 en 147 en 149 van de Gemeentewet
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
14-05-2015 | 01-01-2015 | 01-01-2017 | Onbekend | 23-04-2015 Moerdijkse Bode week 20, 2015 | Onbekend |
De raad van de gemeente Moerdijk;
Gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 3 maart 2015;
gelet op de artikelen 44, 95 tot en met 99 en 147 en 149 van de Gemeentewet;
gelet op het Rechtspositiebesluit wethouders en het Rechtspositiebesluit raads- en commissieleden;
vast te stellen de volgende verordening:
VERORDENING RECHTSPOSITIE WETHOUDERS, RAADS- EN COMMISSIELEDEN GEMEENTE
Hoofdstuk II Voorzieningen voor raadsleden
Artikel 2 Onkostenvergoeding raadslid
Aan het raadslid wordt een onkostenvergoeding toegekend conform artikel 2 van het Rechtspositiebesluit raads- en commissieleden.
Artikel 4 Cursus, congres, seminar of symposium
Raadsleden die aan scholing als bedoeld in artikel 13 eerste lid van het Rechtspositiebesluit raads- en commissieleden willen deelnemen, die niet door of namens de gemeente wordt aangeboden of verzorgd, dienen daartoe vooraf een gemotiveerde melding in bij het presidium. De melding gaat vergezeld van inhoudelijke informatie en een kostenspecificatie. De kosten komen voor rekening van de gemeente als deelname van belang is in verband met de vervulling van het raadslidmaatschap.
Hoofdstuk III Voorzieningen voor wethouders
Aan de wethouder wordt een onkostenvergoeding toegekend voor overige aan de uitoefening van het ambt verbonden kosten conform artikel 25 van het Rechtspositiebesluit wethouders.
Artikel 11 Cursus, congres, seminar of symposium
De wethouder die wil deelnemen aan een cursus, congres, seminar of symposium dat niet door of namens de gemeente wordt aangeboden of verzorgd, dient daartoe een gemotiveerde aanvraag in bij het college van Burgemeester en Wethouders. De aanvraag gaat vergezeld van inhoudelijke informatie en een kostenspecificatie. De kosten komen voor rekening van de gemeente als deelname van belang is in verband met de uitoefening van het ambt van wethouder.
Artikel 14 Reis- en pensionkosten en verhuiskosten
De wethouder die bij benoeming nog niet over woonruimte in de gemeente beschikt heeft ten laste van de gemeente aanspraak op vergoeding van:
Hoofdstuk V De procedure van declaratie
Artikel 18 Betaling vaste vergoedingen
De betaling van de vergoeding voor werkzaamheden, de bezoldiging voor wethouders op grond van het Rechtspositiebesluit wethouders, de onkostenvergoedingen en declaraties geschiedt maandelijks of in maandelijkse termijnen als er sprake is van een vergoeding op jaarbasis. Het voorgaande geldt tenzij het Rechtspositiebesluit raads- en commissieleden, het Rechtspositiebesluit wethouders of de Regeling rechtspositie wethouders anders bepalen.
Artikel 19 Betaling van kosten
Betaling van kosten op grond van deze verordening vindt plaats door:
Vastgesteld in de vergadering van de raad 23 april 2015
de griffier, de voorzitter,
H.D. Tiekstra J.P.M. Klijs
De regeling van de rechtspositie van wethouders en raads- en commissieleden vindt op drie of vier niveaus plaats, te weten bij wet, algemene maatregel van bestuur (AMvB), ministeriële regeling (alleen wethouders) en gemeentelijke verordening. Wettelijk is voor wethouders in de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers (Appa) de uitkering na aftreden en het pensioen geregeld. In de Gemeentewet is aangegeven dat de nadere invulling van de rechtspositie van wethouders, raads- en commissieleden moet worden geregeld bij of krachtens de wet (AMvB en ministeriële regeling). Daartoe zijn tot stand gekomen het ‘Rechtspositiebesluit wethouders’ en het ‘Rechtspositiebesluit raads- en commissieleden’. In een ministeriële regeling, de Regeling rechtspositie wethouders, zijn sommige vergoedingen nader uitgewerkt. In deze wetten en nadere regelgeving zijn alle voor de rechtspositie van belang zijnde onderwerpen geregeld. Een aantal voorzieningen, zoals de hoogte van de bezoldiging en de verschillende onkostenvergoedingen, is in de rechtspositiebesluiten overwegend geregeld in dwingendrechtelijke bepalingen.
Met uitzondering van de onkostenvergoeding aan raadsleden, commissieleden en wethouders zijn de vergoedingen en regelingen voor raadsleden, commissieleden en wethouders die bij of krachtens de wet dwingendrechtelijk geregeld zijn, niet opgenomen in deze verordening. Het betreft de volgende vergoedingen:
Hoofdlijnen gemeentelijke verordening
In de verordening zijn bepalingen opgenomen inzake de rechtspositie van wethouders en raadsleden voor zover die niet dwingend geregeld is in hogere wet- en regelgeving. De grondslag hiervoor is te vinden in de Gemeentewet en genoemde rechtspositiebesluiten. Buiten hetgeen hun bij of krachtens de wet is toegekend genieten wethouders als zodanig geen inkomsten, in welke vorm dan ook, ten laste van de gemeente (artikel 44 van de Gemeentewet). Dit betekent dat de rechtspositionele aanspraken voor zittende wethouders uitsluitend te vinden zijn in respectievelijk de Gemeentewet, het Rechtspositiebesluit wethouders, de Regeling rechtspositie wethouders en de plaatselijke Verordening rechtspositie wethouders en raadsleden. Gewezen wethouders ontlenen hun aanspraak op een ontslaguitkering en pensioen aan de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers.
Een soortgelijke bepaling als artikel 44 is voor raadsleden opgenomen in artikel 99 van de Gemeentewet.
Het tweede lid van die bepaling voegt daaraan toe dat bij gemeentelijke verordening aan raadsleden voordelen, anders dan in de vorm van vergoedingen en tegemoetkomingen, mogen worden toegekend. Daarvoor is wel de goedkeuring van gedeputeerde staten vereist.
De rechtspositionele aanspraken voor raadsleden zijn dan ook uitsluitend te vinden in respectievelijk de Gemeentewet, het ‘Rechtspositiebesluit raads- en commissieleden’ en de ‘plaatselijke Verordening rechtspositie wethouders en raadsleden.
De arbeidsverhouding van de wethouder en het raadslid
Raadsleden zijn niet in dienstbetrekking bij de gemeente. De gemeente is dus niet de werkgever. Dat betekent bijvoorbeeld dat zij voor zover het betreft het raadslidmaatschap niet vallen onder de werknemersverzekeringen zoals de Werkloosheidswet, Ziektewet en WIA. Omdat er geen dienstbetrekking met de gemeente is vallen raadsleden niet onder de Wet op de loonbelasting 1964 maar worden hun inkomsten getoetst aan de Wet inkomstenbelasting 2001. Wel kan een raadslid opteren voor de loonbelasting door te kiezen voor het fictief werknemerschap (zie hieronder).
Wethouders zijn ingevolge de Ambtenarenwet als benoemde bestuurders in openbare dienst aangesteld en vallen onder de werking van die wet.
Echter de bepalingen over het materiële ambtenarenrecht uit de Ambtenarenwet zijn niet van toepassing op wethouders. Hun rechtspositie wordt, zoals hiervoor is aangegeven, beheerst door specifieke wet- en regelgeving. De aanstelling in openbare dienst houdt voor de toepassing van de fiscale wetgeving in dat sprake is van een arbeidsverhouding die als dienstbetrekking wordt aangemerkt. Dit betekent dat wethouders direct onder de werking van de Wet op de loonbelasting vallen. Wethouders vallen niet onder de werking van de Ziektewet, WIA en Werkloosheidswet.
De uitkering na aftreden en ouderdoms- en nabestaandepensioen zijn voor wethouders geregeld in de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers (Appa).
DE LOON- EN INKOMSTENBELASTING
Raadsleden kunnen opteren voor de loonbelasting. Het raadslid kan met de gemeente overeenkomen dat deze loonheffing inhoudt. Dat wordt de ‘opting-in-regeling’ genoemd. De administratie van de gemeente is zodanig ingericht dat wordt voldaan aan de daaraan gestelde wettelijke eisen. In een gezamenlijke verklaring melden de gemeente en het raadslid aan de Belastingdienst dat wordt geopteerd voor de loonbelasting. Als gezamenlijk wordt gekozen voor het loonbelastingsysteem, dan draagt de gemeente de ingehouden loonheffing af aan de Belastingdienst. Omdat een raadslid geen werknemer in de formele zin van het woord is, valt hij zoals gezegd vanwege het raadslidmaatschap niet onder de sociale zekerheidswetgeving. Om die reden worden over de raadsvergoeding ook geen premies sociale zekerheid ingehouden. De inkomsten worden als loon belast in box 1. Het raadslid hoeft in dat geval geen administratie bij te houden.
Als niet voor de loonbelasting wordt geopteerd, dan geldt voor het raadslid dat hij voor de Wet inkomstenbelasting 2001 resultaat uit een werkzaamheid geniet. In dat geval is het winstsysteem van toepassing. Betrokkene moet dan alle ontvangsten verantwoorden als winst en kan de gemaakte kosten daarop in mindering brengen. Raadsleden die gekozen hebben voor de standaardregeling zullen dan ook over de netto-onkostenvergoeding inkomstenbelasting moeten betalen, tenzij zij aan de hand van bewijsmateriaal aan kunnen tonen dat de vergoeding is besteed aan onkosten voortvloeiend uit het raadslidmaatschap. Betrokkenen kunnen bij de aangifte inkomstenbelasting hun werkelijke beroepskosten, met inachtneming van een aantal wettelijke beperkingen en normeringen, in mindering brengen op hun belastbaar inkomen (belastbare resultaat). De gemeente dient jaarlijks alle betalingen en verstrekkingen op grond van deze verordening aan de Belastingdienst te melden middels een opgave IB47. Verstrekkingen moeten naar de waarde in het economische verkeer worden opgegeven. Het daadwerkelijk zakelijk gebruik leidt dan tot aftrek.
Eenmalige keuze per zittingsperiode
De keuze om al of niet te opteren voor de loonbelasting kan voor het raadslid ingrijpende gevolgen hebben. De beslissing om voor de loonbelasting te opteren kan eenmaal per zittingsperiode worden gemaakt en geldt in beginsel voor de (resterende) zittingsperiode. Wel kan betrokkene als spijtoptant terugkomen op deze beslissing voor de resterende periode. Opteren voor de loonbelasting hoeft niet bij aanvang van de zittingsperiode te gebeuren, maar kan ook gedurende de zittingsperiode voor de resterende periode.
Voor de uitoefening van het politieke ambt moeten bestuurders niet het eigen inkomen hoeven aan te spreken. Een adequate vergoedingssystematiek is daarom van belang. Waar er functionele uitgaven zijn, verdient het aanbeveling terughoudend te zijn met een financieringswijze waarin de bestuurder deze uit eigen middelen vooruit betaalt en de gemeente ze terugbetaalt. Eigen middelen en publieke middelen moeten zo veel mogelijk gescheiden worden gehouden. Vanuit die overweging heeft het de voorkeur de kosten direct in rekening te brengen bij de gemeente. Aan de mogelijkheid om zo nodig declaraties in te dienen zal echter behoefte blijven bestaan.
Voor de bestuurlijke uitgaven is – net als voor de besteding van alle andere publieke middelen – transparantie van groot belang. Daartoe dienen enerzijds inzichtelijke regels en richtlijnen die voor het vergoedingen- en voorzieningenstelsel gelden en anderzijds een duidelijke verantwoording van het daadwerkelijk gebruik. Op deze wijze kan worden voorkomen dat er onnodige discussies plaatsvinden omtrent het gebruik van onkostenregelingen of voorzieningen door gemeentebestuurders en over de eventueel verschuldigde belasting.
Dat is ook in hun belang omdat zij hun functie moeten kunnen uitoefenen zonder te worden gehinderd door onzekerheden omtrent de financiering van de functionele uitgaven. Daartoe is vereist dat er een zodanig sluitende financiële en administratieve organisatie is ingericht dat er vertrouwen kan bestaan omtrent de juistheid en rechtmatigheid van de uitgaven.
In hoofdstuk V is in verband hiermee, in aanvulling op de in de beheers- en controleverordening vastgestelde regels, een aantal belangrijke procedures vastgelegd over rechtstreekse facturering van functionele uitgaven, declaratie van vooruitbetaalde kosten. Daarnaast zijn in de bruikleenovereenkomsten heldere afspraken vastgelegd over het gebruik van computer- en communicatie-apparatuur en zijn de vereisten en maximale vergoedingen door het presidium vastgesteld.
Artikel 2 en 7 Onkostenvergoeding
In het Rechtspositiebesluit raads- en commissieleden en in het Rechtspositiebesluit wethouders is dwingendrechtelijk het recht op en de hoogte van de onkostenvergoeding opgenomen. In verband met de verplichte aanwijzing van deze vergoeding als zijnde eindheffingsbestanddeel binnen de WKR-systematiek is de onkostenvergoeding wel opgenomen in de verordening. In de verordening is vervolgens bij artikel 6 en artikel 15 de aanwijzing van de onkostenvergoeding als eindheffingsbestanddeel opgenomen. Dit betreft uitvoering van fiscale wetgeving.
Artikel 3 Reis- en verblijfkosten
De Gemeentewet voorziet niet in een vergoeding voor ‘woon-werkverkeer’ voor raadsleden. Het is dan ook in strijd met artikel 99 van de Gemeentewet als raadsleden van de gemeente een vergoeding ontvangen voor reizen binnen het grondgebied van de gemeente.
Artikel 97 van de Gemeentewet voorziet voor raadsleden wel in een vergoeding van de reis- en verblijfkosten voor reizen buiten het grondgebied van de gemeente ter uitvoering van een beslissing van het gemeentebestuur.
De vergoeding voor noodzakelijke en redelijkerwijs gemaakte verblijfkosten is niet nader ingevuld. Daarmee is dit een lokale aangelegenheid.
Omdat in het ‘Rechtspositiebesluit raads- en commissieleden’ verder geen eigen vergoedingsregeling is opgenomen, is aansluiting gezocht bij de vergoedingsregelingen voor wethouders.
Voor raadsleden die niet hebben geopteerd voor de loonbelasting geldt dat de verstrekte vergoedingen bij de aangifte inkomstenbelasting als opbrengst moeten worden verantwoord. De reiskosten kunnen onder voorwaarden als aftrekbare beroepskosten worden opgevoerd.
Op grond van artikel 13 lid 1 van het ‘Rechtspositiebesluit raads- en commissieleden’ komt niet partijpolitiek georiënteerde scholing in verband met de vervulling van de functie van raadslidmaatschap ten laste van de gemeente. In dit artikel is de procedure verder uitgewerkt.
Gezien de aard en duur van het ambt liggen voor raadsleden opleidingen voor de hand die gericht zijn op het persoonlijk functioneren in het ambt.
Scholing is functiegericht als zij beoogt de voor de functie benodigde vakkennis en vaardigheden te verwerven dan wel actueel te houden. Onder deze scholingskosten worden verstaan de cursus- en lesgelden, de kosten van het studiemateriaal, examen- en diplomakosten en de aanschafkosten van verplicht gesteld studiemateriaal, alsmede reis- en verblijfkosten in het kader van de opleiding. Voor raadsleden die niet hebben geopteerd voor de loonbelasting geldt dat de vergoedingen en verstrekkingen naar de waarde in het economische verkeer bij de aangifte inkomstenbelasting als opbrengst moeten worden verantwoord en dat de gemaakte kosten binnen de geldende randvoorwaarden als aftrekbare beroepskosten kunnen worden opgevoerd.
In het Rechtspositiebesluit raads- en commissieleden en het Rechtspositiebesluit wethouders is geregeld dat het raadslid en commissielid, respectievelijk de wethouder van de gemeente een vergoeding ontvangt voor de aanschaf of het gebruik van zijn eigen computer dan wel een computer in bruikleen krijgt. De vergoeding is daarom niet in strijd met artikel 99 van de Gemeentewet. Deze aanspraken kunnen echter alleen worden verstrekt wanneer dat is vastgelegd in een verordening.
De computer, tablet, bijbehorende apparatuur, internetverbinding en mobiele telefoon zijn noodzakelijk voor de uitoefening van de werkzaamheden als raadslid, commissielid en wethouder.
In verband met de werkkostenregeling moeten een aantal netto-vergoedingen en verstrekkingen door de gemeente aangewezen worden als eindheffingsbestanddeel. Het betreft uitvoering van fiscale wetgeving.
Artikel 8 en 9 Reiskosten woon-werk en zakelijke reiskosten
Voor wethouders is in artikel 8 een belastingvrije vergoeding voor het woon-werkverkeer geregeld overeenkomstig de bepalingen bij en krachtens het Rechtspositiebesluit wethouders en de Regeling rechtspositie wethouders.
Op grond van artikel 9 worden zakelijke reis- en verblijfkosten, vergoed overeenkomstig de bepalingen bij en krachtens het Rechtspositiebesluit wethouders en de Regeling rechtspositie wethouders.
Bij gebruik van een eigen personenauto voor dienstreizen ontvangen wethouders een bedrag van € 0,28 per kilometer.
Artikel 10 Buitenlandse dienstreis
Bij buitenlandse dienstreizen in het gemeentelijk belang kunnen aan de wethouder de in redelijkheid gemaakte werkelijke reis- en verblijfkosten worden vergoed. Hiervoor is wel expliciet toestemming nodig van het college. De tarieven in het voor het rijkspersoneel geldende Reisbesluit buitenland zijn richtsnoer voor wat betreft vergoeding van de kosten.
Artikel 14 Reis- en pensionkosten en verhuiskosten
Ook personen van buiten de gemeenteraad kunnen tot wethouder worden benoemd. Dat kunnen ook personen zijn die niet in de gemeente zelf wonen. Die zijn op grond van de Gemeentewet verplicht om te gaan wonen in de gemeente waar zij wethouder zijn geworden. Geregeld is dat zij bij verhuizing naar de gemeente in aanmerking komen voor een verhuiskostenvergoeding en eventueel voor vergoeding van reis- en pensionkosten in afwachting van de verhuizing volgens de bepalingen in artikel 1 en 2 van de Regeling Rechtspositie Wethouders.
In artikel 16 is de vergoeding voor het bijwonen van vergaderingen voor commissieleden opgenomen en welke uitzonderingsgronden er gelden.
In de verordening zijn de drie manieren van betaling aangegeven. Ook is aangegeven in welke gevallen welke betalingswijze aan de orde is en welke procedurevoorschriften in acht genomen moeten worden. Voor scholing georganiseerd door de gemeente geldt rechtstreekse facturering bij de gemeente. Voor de overige voorzieningen geldt dat deze kosten op declaratiebasis worden vergoed.
De ingangsdatum hoeft niet verder terug te gaan dan tot 1 januari 2015, aangezien de rechtspositionele wijzigingen welke per 1 juli 2014 gelden zijn opgenomen in de rechtspositiebesluiten en rechtspositieregeling en dit hogere regelgeving betreft waaraan conform uitvoering moet worden gegeven en is gegeven.