Organisatie | Nuenen, Gerwen en Nederwetten |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Subsidieverordening onderhoud monumenten Nuenen c.a. 2015 |
Citeertitel | Subsidieverordening onderhoud monumenten Nuenen c.a. 2015 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | ruimtelijke ordening, verkeer en vervoer |
Eigen onderwerp | Subsidieverordening onderhoud monumenten Nuenen c.a. 2015 |
Geen
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-04-2015 | Nieuwe regeling | 26-03-2015 Gemeenteblad, 22-05-2015 | Corsanummer 2015.01274 |
De raad van de gemeente Nuenen c.a.;
gezien het voorstel van burgemeester en wethouders van 17 februari 2015;
gelet op de desbetreffende bepalingen in de Gemeentewet artikel 149 van de Gemeentewet, de Monumentenwet 1988 en de Erfgoedverordening 2010;
navolgende ‘Subsidieverordening onderhoud monumenten Nuenen c.a. 2015’ vast te stellen:
Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen
De subsidie, bedoeld in artikel 2, kan uitsluitend worden verleend aan de natuurlijke persoon of rechtspersoon die krachtens enig zakelijk recht het genot heeft van een monument.
De in artikel 2 bedoelde kosten komen slechts voor subsidie in aanmerking indien het monument, waaraan het onderhoud zal geschieden, in een naar het oordeel van het college zodanige staat van onderhoud verkeert, dat zij het verrichten van onderhoud, gezien de in artikel 1, onder e, gegeven omschrijving, zinvol acht.
Hoofdstuk 3 De aanvraagprocedure
Indien de aanvraag niet volledig is of niet voorzien is van de in artikel 11 vierde lid bedoelde gegevens dan wel wanneer deze gegevens onvoldoende duidelijk zijn om de aanvraag in behandeling te kunnen nemen, wordt de aanvrager in de gelegenheid gesteld de aanvraag aan te vullen binnen een door het college gestelde termijn.
De aanvrager dient binnen de in de mededeling aangegeven termijn zijn aanvraag aan te vullen met de nog ontbrekende gegevens of deze gegevens desgevraagd te verduidelijken. Indien de gevraagde gegevens niet binnen deze termijn zijn verstrekt, kan het college besluiten de aanvraag niet in behandeling te nemen.
Artikel 13 Termijn besluitvorming subsidieverlening
Het college beslist omtrent een aanvraag als bedoeld in artikel 11 derde lid binnen 8 weken na de dag, waarop de aanvraag ontvangen is.
Artikel 14 Advies Monumentencommissie
Alvorens een beslissing te nemen op de aanvraag kan het college het advies inwinnen van de Monumentencommissie.
Artikel 15 De subsidiabele onderhoudskosten
Het uitgangspunt bij de Subsidieverordening is dat er geen grote restauratieachterstand bestaat bij de gemeentelijke monumenten. Om die reden is de Subsidieverordening er op gericht om onderhoud aan monumenten financieel te stimuleren. Hiermee wordt aangesloten op het rijksbeleid om met name de instandhouding van monumenten te waarborgen.
Hoofdstuk 1 bevat de begripsbepalingen en enige formele bepalingen.
Hoofdstuk 2 bevat bepalingen betreffende de staat en uitvoering van onderhoud.
Hoofdstuk 3 tot en met 6 gaan in op de aanvraagprocedure, de overwegingen op een aanvraag en op de subsidievaststelling.
Hoofdstuk 7 bevat de artikelen met betrekking tot het overgangsrecht en inwerkingtreding, alsmede een hardheidsclausule.
In de artikelsgewijze toelichting wordt, indien nodig, dieper ingegaan op de diverse artikelen.
Hier wordt gesproken over onroerende monumenten. Roerende monumenten worden derhalve niet beschermd. Reden hiervoor is dat het effectueren van de bescherming een probleem vormt. Roerende monumenten kunnen meestal eenvoudig worden verplaatst en daardoor ongemerkt over de gemeentegrens en daarmee buiten de werking van de verordening worden gebracht. Roerende zaken zijn bijvoorbeeld schepen, voertuigen, schilderijen, kerkschatten en gebruiksvoorwerpen. Zaken die naar hun aard onroerend zijn, zoals een kerkorgel, kunnen wel de beschermde status krijgen, op basis van de redengevende omschrijving.
De taken van de monumentencommissie strekken zich uit over de Erfgoedverordening en de Monumentenwet 1988. De samenstelling en werkwijze heeft het college uitgewerkt in het Reglement van orde van de Monumentencommissie Nuenen c.a. 2015.
Het bouwhistorisch onderzoek moet voldoen aan de ‘Richtlijnen voor bouwhistorisch onderzoek 2009’ van Leo Hendriks / Jan van der Hoeve, namens de Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed.
Er kunnen verschillende vormen van bouwhistorisch onderzoek worden onderscheiden, afhankelijk van de diepgang van de werkzaamheden. Een bouwhistorische verkenning is de lichtste vorm van bouwhistorisch onderzoek van een object, dat over het algemeen wordt uitgevoerd naar aanleiding van een bouw- of restauratieplan. Het onderzoek bestaat uit een betrekkelijk kort bezoek ter plaatse, waarbij de ruimtelijke opbouw, het exterieur (gevels) en de zichtbare onderdelen van de constructie en de interieurafwerking in hoofdlijnen worden gekarakteriseerd en gedateerd. Archiefonderzoek blijft over het algemeen beperkt tot bestudering van oude kaarten en beschikbare overzichtsliteratuur.
Een bouwhistorische opname is een onderzoek van een bouwwerk of structuur, waarbij tenminste de zichtbare onderdelen van de ruimtelijke opbouw, het exterieur en de zichtbare onderdelen van de constructie en de interieurafwerking worden beschreven, geanalyseerd en zo mogelijk gedateerd.
Daarnaast vinden literatuuronderzoek en een beperkt archiefonderzoek plaats. Bij archiefonderzoek worden in elk geval oude kaarten, bouwtekeningen en foto’s betrokken. Op grond van deze onderzoeksgegevens wordt een waardestelling geformuleerd. Naar de eis van het werk en de wensen van de opdrachtgever is het mogelijk om het onderzoek te verdiepen door uitvoering van specialistische onderzoekingen.
Een bouwhistorische ontleding is het meest uitvoerige en gedetailleerde onderzoek naar de bouw- en gebruiksgeschiedenis van een bouwwerk of structuur. Bij een bouwhistorische ontleding worden niet alleen de zichtbare, maar ook de ‘verborgen’ bouwsporen in het muurwerk en de draagconstructie blootgelegd (voorzover dat niet ten koste gaat van waardevolle afwerkingen en pleisterlagen) en gedocumenteerd. Verder vinden bijvoorbeeld een gedetailleerde opmeting, een fotodocumentatie en een uitvoerig literatuur- en archiefonderzoek plaats. Vrijwel steeds maakt specialistisch onderzoek deel uit van een bouwhistorische ontleding, waaronder dendrochronologisch onderzoek, materiaaltechnisch onderzoek en kleuronderzoek. Naar bevind van zaken kunnen architectuur- en/of ander kunsthistorisch onderzoek en algemeen historisch onderzoek deel uitmaken van een bouwhistorische ontleding. Ten behoeve van een restauratie of verbouwing kan een bouwhistorische waardestelling op basis van de onderzoeksresultaten worden gegeven. Bij een bouwhistorische ontleding vinden behalve tijdens de planfase van een verbouwing, ook waarnemingen plaats tijdens de uitvoering van verbouwings- of restauratiewerkzaamheden. Als bij sloop historische waarden verloren gaan, vindt gelijktijdig documentatie plaats door middel van opmetingen (gefaseerde plattegronden) en foto’s. Ook moeten in dat geval vrijkomende materialen veilig gesteld worden.
Dit artikel regelt de onderste grens van de subsidiabele onderhoudskosten. Deze grens is nodig om versnippering van het onderhoud in kleine delen te voorkomen. Hiermee wordt voorkomen dat de administratieve last van de subsidiering van onderhoud onnodig groot wordt.
Het college stelt jaarlijks het subsidieplafond vast. Het subsidieplafond moet jaarlijks worden medegedeeld. Overschrijding van het subsidieplafond is een weigeringsgrond voor een aanvraag voor subsidie.
Lid 1 is opgenomen, omdat vooraf gecontroleerd moet kunnen worden dat werkzaamheden ook inderdaad moeten worden verricht en dus niet onnodig plaats vinden.
Dit artikel geeft aan welke werkzaamheden en activiteiten tot de subsidiabele onderhoudskosten worden gerekend. Hierbij wordt onder onderhoud tevens het lidmaatschap van en een tweejaarlijkse inspectie door de Monumentenwacht verstaan. Ook valt het uitvoeren van een bouwhistorisch onderzoek onder onderhoud. De diensten van de Monumentenwacht hebben tot resultaat dat eigenaren beter inzicht hebben in de mogelijke gebreken in het onderhoud van het monument. Daarnaast kan een inspectierapport van de Monumentenwacht als deskundige onderbouwing van de subsidieaanvraag dienen. Met uitzondering van de kosten voor de Monumentenwacht en een bouwhistorisch onderzoek, kan alleen subsidie worden gevraagd voor gemeentelijke monumenten. Voor beschermde monumenten bestaan op rijks- en provinciaal niveau afzonderlijke regelingen voor onderhoud.
Het doel van de subsidieverordening is om de meerkosten van onderhoud van monumenten ten opzichte van het onderhoud aan reguliere panden te subsidiëren. Op basis van landelijke ervaringen wordt geschat, dat deze meerkosten ongeveer 30% bedragen van de onderhoudskosten. Het subsidiepercentage is om die reden begrensd op 30%.
Het maximum van de subsidie is begrensd op € 5.000,00. Om de kosten van inspectie niet geheel los te laten, is hiervoor een maximum van € 200,00 gesteld. Voor de meeste monumenten is dit toereikend.