Organisatie | Westland |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Re-integratieverordening Participatiewet gemeente Westland |
Citeertitel | Re-integratieverordening gemeente Westland 2015 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
Deze regeling is vervangen door de Re-integratieverordening gemeente Westland 2017.
Deze regeling treedt met terugwerkende kracht in werking op 15 april 2015.
Deze regeling vervangt de Re-integratieverordening gemeente Westland 2012.
Geen.
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
16-05-2015 | 15-04-2015 | 04-05-2018 | nieuwe regeling | 14-04-2015 Elektronisch Gemeenteblad, 15-05-2015 | 14-6417189 |
De raad van de gemeente Westland;
Gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders betreffende de vaststelling van de Re-integratieverordening Participatiewet gemeente Westland;
Gelet op de artikelen 8a, eerste lid, aanhef en onder a, c, d en e, en tweede lid, en 10b, vierde lid, van de Participatiewet;
Gelet op het positieve advies van de Cliëntenraad Sociale Zaken Westland van 14 februari 2015;
de Re-integratieverordening Participatiewet gemeente Westland.
HOOFDSTUK 1. ALGEMENE BEPALINGEN
ARTIKEL 1. BEGRIPSOMSCHRIJVINGEN
In deze verordening wordt verstaan onder:
uitkeringsgerechtigde: persoon, vanaf 18 jaar tot de pensioengerechtigde leeftijd, die algemene bijstand ontvangt ingevolge de wet, ingevolge de Wet inkomensvoorziening ouderen gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW) of de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ);
niet-uitkeringsgerechtigde: persoon, vanaf 18 jaar tot de pensioengerechtigde leeftijd die geen uitkering heeft ingevolge de wet en de persoon vanaf 16 jaar tot de pensioengerechtigde leeftijd, als bedoeld in artikel 6 lid 1 sub a van de wet. Of die daar mee gelijk wordt gesteld op grond van artikel 10, lid 2 van de wet; de zogenaamde (NUGger)
garantiebaan: een baan die op grond van de baanafspraak (landelijk Sociaal Akkoord tussen werkgevers, werknemersorganisaties en regering) door het bedrijfsleven of overheid beschikbaar wordt gesteld voor de persoon die door het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen is geïndiceerd als arbeidsbeperkt;
HOOFDSTUK 3. BELEIDSPLAN EN EVALUATIE
Ter nadere uitvoering van deze verordening stelt het college eens in de vier jaren een beleidsplan op[2]. Dit beleidsplan wordt de raad aangeboden ter vaststelling.
In het beleidsplan komen in ieder geval een omschrijving van de aanpak van het beleid ten aanzien van de verschillende doelgroepen en de prioritering binnen en tussen die groepen[3] aan de orde.
[2] Participatienota bestrijkt periode 2012-2015.
[3] Betreft doelgroepenprioritering door raad zoals thans benoemd in Nota Participatiebeleid 2012-2015
De participatieladder kent zes treden die overeenstemmen met de volgende situaties[4]:
Trede 2: sociale contacten buitenshuis;
Trede 3: deelname aan georganiseerde activiteiten;
Trede 5: betaald werk met ondersteuning;
[4] In toelichting worden de treden nader beschreven en worden er voorbeelden genoemd.
ARTIKEL 9. INHOUD ONDERSTEUNING
Indien het college dit noodzakelijk acht, kunnen kosten die rechtstreeks voortvloeien uit de ondersteuning worden vergoed, mits deze ondersteuning niet geboden kan worden op basis van andere wetgeving of voorliggende voorzieningen.
[5] Dit betreft randvoorwaarden om de kans op arbeidsinschakeling te vergroten
ARTIKEL 11. Soorten voorzieningen
Het college kan ten behoeve van de belanghebbende zoals genoemd in artikel 3 de volgende voorzieningen aanbieden:
Het college kan een proefplaatsing aanbieden, zoals bedoeld in artikel 10a van de wet. Het college plaatst de uitkeringsgerechtigde alleen indien door zijn plaatsing geen onverantwoorde beïnvloeding plaatsvindt van concurrentieverhoudingen en indien dit niet leidt tot verdringing. Een proefplaatsing duurt in beginsel maximaal drie maanden. Deze termijn kan worden verlengd tot maximaal zes maanden.
Het college kan een uitkeringsgerechtigde een leerwerkplek aanbieden. De voorwaarden en verplichtingen voor de leerwerkplek staan omschreven in artikel 10a van de wet. De maximale duur van de leerwerkplek bedraagt twee keer één jaar, met in zeer uitzonderlijke gevallen de mogelijkheid tot verlenging met maximaal twee keer één jaar. Uitzonderlijke gevallen zullen zich alleen voordoen bij belanghebbenden met een zeer grote afstand tot de arbeidsmarkt.
Scholing of opleiding tijdens leerwerkplek
Voor zover de belanghebbende, zoals bedoeld in artikel 10a, vijfde lid van de wet niet beschikt over een startkwalificatie wordt binnen zes maanden na aanvang bekeken in hoeverre scholing of opleiding kan bijdragen aan vergroting van de kans op inschakeling in het arbeidsproces.
Ondersteuning leer-werktrajecten
Het college kan op grond van artikel 10f van de wet ondersteuning bieden bij leer-werktrajecten ten behoeve van personen van 16 en 17 jaar van wie de leerplicht of kwalificatieplicht nog niet is geëindigd en personen van 18 tot 27 jaar die nog geen startkwalificatie hebben behaald. De ondersteuning is gericht op extra begeleiding op of naar een leerwerktraject om uitval te voorkomen.
Het college stelt vast of een belanghebbende die arbeidsmogelijkheden heeft, niet in staat is het wettelijk minimumloon te verdienen en daarmee behoort tot de doelgroep loonkostensubsidie, als bedoeld in artikel 6, eerste lid, sub e van de wet.
Bij de vaststelling van de loonwaarde betrekt het college opgaven en inlichtingen van de belanghebbende en de werkgever over de praktijkervaringen van de belanghebbende, bijvoorbeeld tijdens een leerwerkplek of proefplaatsing indien deze vooraf zijn gegaan aan de arbeidsovereenkomst bij dezelfde werkgever.
Een externe organisatie of het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen adviseert het college met betrekking tot het oordeel of een persoon tot de doelgroep loonkostensubsidie behoort en neemt daarbij de in de bijlage bij de Verordening loonkostensubsidie Participatiewet Westland 2015 omschreven methode in acht.
Participatievoorziening Beschut werk
Tot de doelgroep beschut werk behoort de belanghebbende van wie het college heeft vastgesteld dat deze een zodanige mate van begeleiding op en aanpassingen van de werkplek nodig heeft, dat van een reguliere werkgever redelijkerwijs niet kan worden verwacht dat hij deze persoon in dienst neemt.
Indien uitzicht bestaat op een dienstbetrekking in het kader van beschut werk, vraagt het college op grond van artikel 10b tweede lid van de wet, bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen om een advies of de belanghebbende uitsluitend in een beschutte omgeving onder aangepaste omstandigheden mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft met een minimale loonwaarde van 30 procent.
Binnen het dienstverband beschut werk wordt doorstroom naar een garantiebaan of een reguliere dienstbetrekking zo veel mogelijk gestimuleerd. Als na één tot twee jaar van het tijdelijke dienstverband blijkt dat de belanghebbende zich niet kan door ontwikkelen naar regulier werk, kan het dienstverband worden omgezet in een vast dienstverband.
Als er sprake is van een buitenproportionele begeleidingsbehoefte en een lagere loonwaarde dan 30% kan na vaststelling hiervan de deelname aan de participatievoorziening binnen 1 jaar beëindigd worden mits er afgestemd op de omstandigheden van belanghebbende een andere passende voorziening beschikbaar is;
HOOFDSTUK 6. TOEKENNING, BEËINDIGING EN TERUGVORDERING
ARTIKEL 13. PLAN VAN AANPAK[6]
Ten aanzien van de jongere in de leeftijd van 18 tot 27 jaar met een bijstandsuitkering, stelt het college tevens een plan van aanpak op indien slechts ondersteuning wordt geboden. Dit plan van aanpak moet voldoen aan de vereisten die artikel 44a van de wet stelt en ten aanzien van deze jongere is het derde lid van dit artikel niet van toepassing.
Ten aanzien van de alleenstaande ouder op wie artikel 9a van de wet van toepassing is, stelt het college tevens een plan van aanpak op.
[6] Voor jongeren tot 27 jaar is het wettelijk verplicht als bijlage bij de toekenning van algemene bijstand. Westland stelt niet alleen een plan van aanpak op voor jongeren, maar voor iedereen die een voorziening gericht op arbeidsinschakeling aangeboden krijgt.
Het college kan besluiten dat en op welke wijze en onder welke voorwaarden deniet-uitkeringsgerechtigde of de Anw-gerechtigde aan wie een voorziening wordt aangeboden, een eigen bijdrage verschuldigd is.
Aldus besloten door de raad in zijn openbare vergadering van 14 april 2015,
De griffier, de voorzitter,
N.Broekema, J. van der Tak
Per 1 januari 2015 is de Participatiewet in werking getreden. De Participatiewet vervangt de Wet werk en bijstand (WWB). Mensen met een arbeidsbeperking worden zo veel mogelijk bij reguliere werkgevers geplaatst.
De gemeenteraad moet op grond van de Participatiewet een re-integratieverordening opstellen.
Vanwege de invoering van de Participatiewet is de door het college vastgestelde nota uitgangspunten Participatiewet ‘Kansen voor werken naar vermogen’ besproken met de raad. De vragen en opmerkingen vanuit de raad zijn meegenomen bij het voorbereiden van deze verordening.
Artikel 10 van de Participatiewet bepaalt dat personen uit de doelgroep aanspraak hebben op ondersteuning bij de arbeidsinschakeling en de door het college noodzakelijk geachte voorziening binnen de kaders van de re-integratieverordening. Daarom is ervoor gekozen in de verordening de voorzieningen vast te leggen die het college in ieder geval kan aanbieden.
Met betrekking tot de volgende voorzieningen is de gemeenteraad verplicht om regels op te nemen in deze verordening betreffende:
Door de invoering van de Participatiewet kan er gebruik gemaakt worden van een combinatie van instrumenten. Doordat de loonkostensubsidie gefinancierd kan worden vanuit de uitkeringsmiddelen in plaats vanuit de re-integratiegelden biedt dat andere mogelijkheden. Het gebruik van de participatieladder is een indicatie om voorzieningen in te zetten. Daarnaast wordt er gewerkt vanuit drie doelgroepen, die bepaald worden door de tijdsduur die nodig is om op de arbeidsmarkt aan de slag te kunnen.
In het nu geldende beleid - de Nota Participatiebeleid 2012 – 2015 – is de indeling op de participatieladder de indicatie om re-integratievoorzieningen in te zetten. Met de in de Participatiewet opgenomen uitbreiding van de doelgroep met mensen met een arbeidsbeperking, is het noodzakelijk om deze groep nog nader in te delen. Hierdoor worden binnen deze verordening drie groepen onderscheiden, Met deze indeling is rekening gehouden met een goede aansluiting bij de beschikbare instrumenten in combinatie met de regionale werkgeversbenadering. Daarbij wordt de in het beleid gehanteerde periode die nodig is om uit te stromen naar de arbeidsmarkt verlengd van 12 naar 18 maanden.
Door de invoering van de Participatiewet kan er gebruik gemaakt worden van nieuwe combinaties van instrumenten.
De in de wet nieuwe vorm van loonkostensubsidie wordt gefinancierd vanuit de uitkeringsmiddelen. Deze loonkostensubsidie is gekoppeld aan de loonwaarde van de betrokken werknemer. Door het kunnen inzetten van deze vorm van loonkostensubsidie is het mogelijk geworden dat belanghebbenden eerder, zo nodig in deeltijd gaan werken. Zorg- en werktrajecten kunnen zo samen gaan. Uitgangspunt is het ontwikkelperspectief om op termijn in staat te zijn om een groter deel van, of het minimumloon volledig zelf te verdienen.
Daarnaast zijn er werkvoorzieningen die door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) en gemeenten worden ingezet voor mensen met een arbeidsbeperking, waaronder vervoersvoorzieningen, werkplekaanpassingen en jobcoaching. Naast de jobcoaching die geboden wordt aan werknemers met een arbeidsbeperking wordt ook aan werkgevers begeleiding geboden met als doel de coaching van de werknemer op termijn door de werkgever of één van de collega’s binnen het bedrijf uit te voeren. Op die manier wordt de voortzetting van het dienstverband zo goed mogelijk geborgd en de kansen van ontwikkeling van de werknemer vergroot.
In deze verordening is een artikel opgenomen over de wederkerigheid. In dat artikel zijn kaders opgenomen op basis waaraan de wederkerigheid wordt ingevuld. Er wordt momenteel in samenwerking met Vitis een pilot uitgevoerd, waarin ervaring wordt opgedaan op welke wijze de uitvoering van de wederkerigheid zo goed mogelijk gerealiseerd kan worden. Dat is geen belemmering om in de verordening de kaders vast te leggen.
In onderstaand overzicht zijn de verschillen in beeld gebracht ten opzichte van de Re-integratieverordening gemeente Westland 2012.
Doordat enkele artikelen zijn vervallen is er sprake van hernummering.
De instrumenten die opgenomen zijn in de verordening zijn afgestemd binnen de arbeidsmarktregio. Die afspraken zijn gemaakt om aan de werkgevers binnen de arbeidsmarktregio een eenduidige dienstverlening te kunnen bieden.
Naast deze afstemming zijn er nog keuzes die op lokaal niveau gemaakt kunnen worden. U treft deze hieronder aan.
Deelname participatievoorziening Beschut werk
Om mensen te plaatsen in de participatievoorziening Beschut werk wordt door het college een voorselectie gedaan. Het college neemt bij de voorselectie in aanmerking of sprake is van beperkingen van lichamelijke, verstandelijke, psychische of andere aard, die naar verwachting leiden tot een mate van begeleiding die bij een werkgever niet gerealiseerd kan worden. Een andere voorselectiecriterium is die voor een arbeidsprestatie met een loonwaarde van 40 tot 60 procent. Daarna wordt, indien er een plek beschikbaar is, een indicatie voor beschut werk bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) aangevraagd. Als die indicatie er is, is er ook sprake van een plaatsingsplicht. Na plaatsing zal op de uiteindelijke werkplek de loonwaardemeting worden verricht. De mogelijkheid is dan aanwezig dat op basis van deze meting de loonwaarde afwijkt van de verwachte loonwaarde bij de voorselectie. Er kan een loonkostensubsidie verstrekt worden tot maximaal 70% Wet Minimumloon (WML). Zodra de loonwaarde minder wordt dan 30% is er nauwelijks sprake van enige verdiencapaciteit. Als er zicht is op ontwikkeling van het loonwaardepercentage is het redelijk om de participatievoorziening in te blijven zetten. Ontbreekt dat zicht, dan is een andere voorziening mogelijk passender. In de verordening wordt daarom een mogelijkheid geboden om deelname aan deze participatievoorziening te beëindigen, indien een meer passende voorziening voor handen is.
Het is mogelijk om werkaanvaardings- en deeltijdpremies te verstrekken. Om in aanmerking te kunnen komen moest in de vorige verordening door degene die er aanspraak op kan doen zelf een aanvraag verricht worden.
In het kader van de administratieve regeldruk wordt in deze verordening voorgesteld om deze premies ambtshalve te verstrekken. De voor de afhandeling benodigde gegevens zijn bekend, zodat het afhandelingsproces ook snel verricht kan worden.
Het college is verantwoordelijk voor de re-integratie van bijstandsgerechtigden, niet-uitkeringsgerechtigden en Anw-gerechtigden. In deze re-integratieverordening wordt vastgelegd welke voorzieningen worden aangeboden en wie onder welke voorwaarden voor die voorzieningen in aanmerking komen. Daarnaast worden in deze verordening regels gesteld over de invulling van de wederkerigheid, die het college aan uitkeringsgerechtigden kan opleggen.
Het college verwacht dat alle werkzoekenden iets doen om zich te kunnen ontwikkelen naar werk, zich te scholen dan wel op andere wijze deelnemen of een bijdrage leveren aan de maatschappij.
Het ondersteunen bij de arbeidsinschakeling en het zo nodig aanbieden van voorzieningen, is gericht op de kortste weg naar algemeen geaccepteerde arbeid of zelfstandig ondernemerschap. Het college stelt vast welke voorziening voor wie het meest geschikt is om het beoogde doel te behalen. Het uitgangspunt is een evenwichtige inzet van instrumenten, met lichtere voorzieningen voor degenen met een korte afstand tot de arbeidsmarkt en zwaardere instrumenten voor diegenen die deze het meest nodig hebben. Hierbij ziet het college een maximale duur van 18 maanden als redelijke termijn voor re-integratie.
Afstemming in de arbeidsmarktregio
De wetgever heeft bepaald dat binnen elke arbeidsmarktregio een set aan basisvoorzieningen moet komen, voor ondersteuning van werkgevers en werkzoekenden bij de plaatsing op een baan. Om tot een eenduidig aanbod te komen, hebben de vijf gemeenten in de regio Haaglanden, te weten Delft, Den Haag, Midden-Delfland, Rijswijk en Westland het geheel aan voorzieningen die aan werkgevers kunnen worden toegekend, gezamenlijk vormgegeven in een regionale toolbox. Daarnaast zijn de voorzieningen waar mogelijk afgestemd met die van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna te noemen UWV).
Enkel die bepalingen die verdere toelichting nodig hebben worden hieronder behandeld.
Begrippen die al zijn omschreven in de Participatiewet, Algemene wet bestuursrecht of de Gemeentewet worden niet afzonderlijk gedefinieerd in deze verordening. Deze zijn vanzelfsprekend van toepassing op deze verordening.
De wetgever heeft bepaald dat als een werknemer met arbeidsbeperkingen verhuist naar een andere gemeente, de loonkostensubsidie gecontinueerd moet worden door de vertrekgemeente.
Binnen de arbeidsmarktregio is tot deze driedeling gekomen. De in te zetten instrumenten/voorzieningen sluiten daar bij aan. Bovendien is de termijn van 12 maanden, waarin men naar verwachting betaald aan het werk zou kunnen, verruimt naar 18 maanden.
Voor alle belanghebbenden wordt afgewogen of aangeboden voorzieningen geldt daadwerkelijk de kans op werk vergroten.
Werkzoekenden zonder arbeidsbeperking die langer dan 3 maanden de tijd nodig hebben om aan het werk te kunnen bij een reguliere werkgever, maar naar verwachting wel binnen 18 maanden kunnen uitstromen, krijgen gerichte ondersteuning bij hun re-integratie. De werkzoekende wordt bij voorkeur geplaatst op een reguliere baan, al dan niet met ondersteunende voorzieningen. Het is uiteindelijk afhankelijk van iemands mogelijkheden wat in het concrete geval een passend re-integratietraject is.
Voor werkzoekenden met een arbeidsbeperking zijn in aanvulling op het bestaande aanbod vooral nieuwe voorzieningen beschikbaar om hen binnen 18 maanden aan het werk te helpen, op een reguliere werkplek bij een werkgever, of in geval van een lagere loonwaarde op een garantiebaan, of in de participatievoorziening Beschut werk.
Bovendien is het nu mogelijk om met inzet van (nieuwe) instrumenten/voorzieningen belanghebbenden eerder aan het werk te kunnen helpen. Daarin speelt de participatieladder (artikel 8) dan een minder grote rol.
De doelgroep wordt gevormd door personen zoals bedoeld in artikel 7, eerste lid, onder a, van de wet. Het betreft:
personen waarvoor het college van burgemeester en wethouders voor diens ondersteuning bij arbeidsinschakeling op grond van artikel 7, eerste lid, onderdeel a, van de Participatiewet zorg draagt of onmiddellijk voorafgaande aan een dienstbetrekking zorg droeg en die een uitkering ontvangen op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (hierna: WIA), tot het moment dat het inkomen uit arbeid in dienstbetrekking gedurende twee aaneengesloten jaren ten minste het minimumloon bedraagt en ten behoeve van die persoon in die twee jaren geen loonkostensubsidie als bedoeld in artikel 10d van de Participatiewet is verleend;
Het in deze verordening vermelde beleidsplan wordt onderdeel van het integrale beleidsplan Sociaal Domein. De huidige Participatienota bestrijkt de periode 2012-2015, zodat er bij de invoering van deze verordening er nog niet direct een nieuw beleidsplan gerealiseerd hoeft te worden. Ook de uitgangspuntennota Participatiewet van de gemeente Westland biedt voldoende houvast.
De in lid 2 lid a vermelde doelgroepen zijn door de raad vastgesteld in de Nota Participatiebeleid. In het huidige participatiebeleid zijn jongeren tot 27 jaar aangewezen als geprioriteerde doelgroep. Ook de groep (max)WW-ers die binnen 3 maanden dreigen in te stromen in de Wwb zijn in dit participatiebeleid benoemd als specifieke doelgroep. In afwachting van nieuw te formuleren beleid worden deze groepen gehandhaafd.
Uitgangspunt bij het participatiebeleid is het denken in mogelijkheden en niet in beperkingen. Op basis van de mogelijkheden van de cliënt wordt, indien nodig, ondersteuning geboden met vooraf bepaald gewenst resultaat
De participatieladder is een instrument waarmee kan worden vastgesteld in hoeverre iemand meedoet in de samenleving.
De ladder is onderverdeeld in zes treden: van sociaal geïsoleerd tot werkend zonder ondersteuning[9].
De participatieladder wordt gebruikt om tot een snelle eerste indicatie te komen van de re-integratiemogelijkheden. In ieder geval wordt eens in de drie jaar onderzocht of de trede op de participatieladder nog juist is. Ook het ontwikkelperspectief wordt dan in beeld gebracht.
ARTIKEL 11. Soorten voorzieningen
De in regionaal verband afgesproken toolbox wordt in dit artikel beschreven.
Het college kan een proefplaatsing aanbieden, zoals bedoeld in artikel 10a, lid 3 van de wet. Dit houdt in dat de werkzoekende met behoud van uitkering bij een werkgever gaat werken. Het moet gaan om een werkgever die daadwerkelijk de intentie heeft om een dienstverband met de werkzoekende aan te gaan, maar die in de dagelijkse praktijk wil toetsen of de persoon geschikt is. De proefplaatsing duurt niet langer dan strikt noodzakelijk en wordt aangeboden voor de duur van maximaal één maand voor personen met een korte afstand tot de arbeidsmarkt en voor maximaal twee maanden voor personen met een langere afstand tot de arbeidsmarkt. De proefperiode kan met een maand verlengd worden als daar in het individuele geval gegronde redenen voor zijn, bijvoorbeeld omdat de loonwaardemeting een langere duur vereist. Wettelijk mag een proefperiode maximaal zes maanden duren.
Het college kan aan de werkgever een eenmalige vergoeding verstrekken als er extra kosten gemaakt moeten worden bij het aanstellen van een voorgedragen kandidaat. Deze “werkgeverscheque” wordt juridisch gezien als een vergoeding in de loonkosten van de geplaatste medewerker om de verantwoording voor de werkgever eenvoudig te houden. Het maakt in principe niet uit wat de werkgever feitelijk doet met de tegemoetkoming. De werkgever kan de cheque ook gebruiken voor scholing of begeleiding.
Het college kan aan de belanghebbende een leerwerkplek aanbieden.
Voor uitkeringsgerechtigden vanaf 27 jaar gelden de voorwaarden en verplichtingen zoals omschreven in artikel 10a van de wet. Dit artikel is ook van toepassing op uitkeringsgerechtigden in de zin van de IOAW en IOAZ.
De leerwerkplek is bestemd voor de uitkeringsgerechtigde die eerst algemene- en werknemerscompetenties moet ontwikkelen, voordat hij tot het verrichten van beloonde arbeid in staat is. De toenadering tot de arbeidsmarkt staat voorop; de uitkeringsgerechtigde moet baat hebben bij het opdoen van werkervaring of tijd nodig hebben om te wennen aan werkgerelateerde aspecten, zoals regelmaat. Het moet gaan om een additionele functie. Dat wil zeggen een speciaal gecreëerde functie of een al bestaande functie die een uitkeringsgerechtigde alleen met speciale begeleiding kan verrichten.
De maximale duur van de leerwerkplek bedraagt wettelijk twee keer één jaar, met in uitzonderlijke gevallen de mogelijkheid tot verlenging met maximaal twee keer één jaar.
Jongeren tot 27 jaar en niet-uitkeringsgerechtigden vallen niet onder artikel 10a van de wet. Voor hen heeft een leerwerkplek de vorm van een kortdurende training op de werkplek voor het opdoen van werkritme en basisvaardigheden.
e. Scholing of opleiding tijdens leerwerkplek
De wet stelt geen eisen aan de inhoud, de duur of de hoogte van de scholing of opleiding. De scholing, die in combinatie met de leerwerkplek wordt aangeboden, richt zich voornamelijk op taaltraining, branchegerichte (vak)training en werknemersvaardigheidstrainingen.
f. Ondersteuning leerwerkplekken
Artikel 10f van de Participatiewet bepaalt wanneer een persoon in aanmerking komt voor de voorziening ‘ondersteuning bij leer-werktrajecten’. Dit is een bestaande voorziening, die eerder was ondergebracht in de wet Participatiebudget. Met een leer-werktraject wordt hier een volwaardige leerroute binnen de basisberoepsgerichte leerweg van het voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs (vmbo) verstaan.
De voorziening ‘ondersteuning bij leer-werktrajecten’ is inzetbaar voor jongeren van 16 of 17 jaar oud die dreigen uit te vallen uit school, maar middels een leer-werktraject alsnog een startkwalificatie kunnen behalen. Om te voorkomen dat jongeren onnodig uitvallen, wordt de mogelijkheid geboden extra ondersteuning te bieden. Deze voorziening kan het college ook inzetten ter voorkoming van schooluitval bij jongeren van achttien tot 27 jaar die door een leer-werktraject alsnog een startkwalificatie kunnen behalen.
Het college kan aan de werkgever loonkostensubsidie verstrekken om in geval van een lagere arbeidsproductiviteit van de werknemer (tijdelijk) het verschil te compenseren. Loonkostensubsidie kan worden ingezet in geval van een garantiebaan, beschut werk en bij plaatsing op een reguliere baan (niet zijnde garantiebaan). Dit is geregeld in de door de gemeenteraad vastgestelde Verordening loonkostensubsidie Participatiewet Westland 2015.
Loonkostensubsidie is gebaseerd op de loonwaarde die de werknemer heeft. Deze loonwaarde is samen met de overeengekomen arbeidsduur rechtstreeks bepalend voor de hoogte van de loonkostensubsidie voor de werkgever. Als de loonwaarde bijvoorbeeld wordt vastgesteld op 65 procent, dat wil zeggen dat deze persoon een productiviteit heeft van 65 procent in vergelijking met een andere gemiddelde werknemer in dezelfde functie, dan heeft de werkgever recht op een loonkostensubsidie ter hoogte van 35 procent van het wettelijk minimumloon (de subsidie vult de vastgestelde loonwaarde aan tot 100 procent WML inclusief werkgeverslasten).
Gemeenten bepalen de manier waarop de loonwaarde wordt vastgesteld wanneer een werkgever voornemens is een dienstbetrekking aan te gaan met een persoon die tot de doelgroep behoort. Binnen de arbeidsmarktregio moeten gemeenten met eenzelfde meetmethodiek werken.
De loonwaarde wordt door vastgesteld op de werkplek. Dit gebeurd veelal tijdens de proefplaatsing met betrokkenheid van zowel de werkzoekende als van de werkgever.
De loonwaardemeting wordt jaarlijks (bij Beschut Werk is deze frequentie eens per drie jaar) herhaald. Als bij de periodieke loonwaardemeting een hogere loonwaarde wordt vastgesteld wordt de loonkostensubsidie naar rato verlaagd.
Gemeenten mogen zelf invulling geven aan de vorm en inhoud van deze begeleiding. In overleg met de werkgever zal naar de juiste inhoud en vorm gezocht worden. De gemeentelijke ondersteuning kan gaan om een financiële compensatie, maar ook om begeleiding in natura met bijvoorbeeld de inzet van een werkbegeleider.
Ten behoeve van belanghebbenden die als gevolg van een arbeidsbeperking een lagere loonwaarde hebben dan het wettelijk minimumloon-niveau of waarbij sprake is van situationeel en verwacht hoog ziekteverzuim, kan een no-riskpolis worden ingezet om het loonrisico voor de werkgever bij uitval door ziekte van de werknemer te beperken. De no-riskpolis is een belangrijk instrument om aarzelingen bij werkgevers weg te nemen, om personen met een arbeidsbeperking in dienst te nemen.
De no-riskpolis voor garantiebanen wordt uitgevoerd door het UWV.
Werkvoorzieningen zijn bedoeld voor personen met een motorische, visuele of auditieve handicap.
Er zijn vier soorten werkvoorzieningen:
De voorzieningen zijn gericht op de vervanging of ondersteuning van een door ziekte of gebrek geheel of gedeeltelijk ontbrekende auditieve, visuele of motorische lichaamsfunctie. Voorbeelden van Intermediaire voorzieningen zijn: hulp van tolken voor doven en slechthorenden, computervoorzieningen en –hulpmiddelen. Er is geen limitatieve lijst van voorzieningen. In principe kan elk product als een voorziening worden beschouwd als de noodzaak en meerwaarde in de werksfeer aantoonbaar zijn. Tijdens de Algemene Ledenvergadering van de VNG is besloten om de tolk gebarentaal landelijk uit te laten voeren.
Er zijn twee soorten werkplekaanpassingen:
Meeneembare voorzieningen. Voorbeelden hiervan zijn: aangepaste bureaustoel, toetsenbord, koptelefoon etc. Deze voorzieningen worden toegekend aan de werknemer.
De verstrekking van meeneembare voorzieningen, waarbij het gaat om een klein aantal gebruikers en veelal zeer specifieke voorzieningen, wordt landelijk gecoördineerd.
In 2015 willen de regiogemeenten ervaring op gaan doen met deze vervoersvoorziening Zowel wat betreft vorm als omvang wordt gekeken of aangesloten kan worden op de vervoersvoorziening van de SW-bedrijven, leerlingenvervoer en/of taxibus. In de gemeente Westland wordt in 2015 aangesloten op de vervoersvoorziening, zoals deze in het kader van de Wet Maatschappelijke Ondersteuning wordt gerealiseerd in de vorm van de maatwerkvoorzieningen voor vervoer. De bepalingen daarover in het Besluit maatschappelijke ondersteuning Westland & Jeugdhulp 2015 zijn van toepassing[10].
Op basis van de uitkomsten van de Werkkamer is door de G4 en het UWV uitwerking gegeven taan de opdracht tot harmonisering van de jobcoachvoorziening. De huidige invulling van de jobcoachvoorziening is hier op aangepast. Het uitgangspunt is dat de jobcoachvoorziening doelgericht en op de persoon gericht wordt ingezet en dat de begeleiding van de werknemer, indien mogelijk, zo snel mogelijk door de werkgever wordt overgenomen. Ook krijgen werkgevers de mogelijkheid om zelf de jobcoachvoorziening te regelen, tegen een vergoeding van de gemeente.
k. Participatievoorziening Beschut werk
Beschut werk is een nieuwe voorziening, bedoeld voor personen met een beperkt arbeidsvermogen, die alleen in een beschutte omgeving, met een grote mate van structurele begeleiding en/of een grote mate van werkplekaanpassing, werkzaamheden kunnen verrichten. Die werkzaamheden zouden (met begeleiding en werkplekaanpassing) niet bij een reguliere werkgever verricht kunnen worden.
Het UWV adviseert het college met betrekking tot het oordeel of een persoon tot de doelgroep beschut werk behoort. Het advies van het UWV is nagenoeg bindend: alleen als sprake is van een onzorgvuldige totstandkoming van het advies, kan de gemeente besluiten het advies niet te volgen.
Het college voert eerst een voorselectie uit waarmee zij bepaalt welke personen in aanmerking kunnen komen voor een indicatie beschut werk. Bij de voorselectie zal het college prioriteit geven aan jongeren tot 27 jaar en personen die op de Wsw-wachtlijst staan. Het college neemt bij de voorselectie in aanmerking of sprake is van beperkingen van lichamelijke, verstandelijke, psychische of andere aard, die naar verwachting leiden tot een arbeidsprestatie met een loonwaarde van 40 tot 60 procent. Daarbij wordt ook afgewogen of er perspectief is op doorontwikkeling naar een (garantie)baan bij een reguliere werkgever.
Bij een lagere loonwaarde dan 30%, wordt deze mogelijkheid nihil geacht. De loonwaarde wordt op de werkplek vastgesteld. De definitieve loonwaarde kan hoger of lager zijn dan de eerdere inschatting bij de voorselectie.
Wanneer het college – op basis van het UWV-advies - heeft vastgesteld dat iemand behoort tot de doelgroep beschut werk, moet het college ervoor zorgen dat hij of zij ook daadwerkelijk een dienstbetrekking krijgt, waar in een beschutte werkomgeving en onder aangepaste omstandigheden wordt gewerkt. Dit heeft tot gevolg dat alleen een indicatie bij het UWV wordt aangevraagd als er beschutte werkplekken beschikbaar zijn en de persoon daadwerkelijk plaatsbaar is.
Als plaatsing niet mogelijk is, wordt onderzocht of een andere vorm van activering ingezet kan worden.
Het is mogelijk dat gedurende de plaatsing in de participatievoorziening de loonwaarde lager wordt dan 30%. Daarbij is dan de behoefte aan begeleiding aanmerkelijk hoger dan waarvan in de participatievoorziening al sprake is. De Participatievoorziening is dan niet passend meer. In overleg wordt dan gezocht naar een passendere voorziening voor de deelnemer. Als deze beschikbaar is, kan de deelname beëindigd worden.
Het verrichten van een wederkerigheid (tegenprestatie) is vanaf 1 januari 2015 een algemene verplichting voor uitkeringsgerechtigden. Het college heeft beleidsvrijheid om zelf invulling te geven aan de wederkerigheid en er is ruimte om te bepalen wie wel of niet voor een wederkerigheid in aanmerking komt. Bevindingen vanuit de pilot Wederkerigheid zullen aan de invulling van die beleidsruimte in beleidsregels een bijdrage leveren.
De wederkerigheid heeft tot doel maatschappelijk nuttige werkzaamheden te verrichten voor de samenleving en hoeft niet bij te dragen aan re-integratie. Aan de andere kant mag het re-integratie ook niet in de weg staan. Om die reden wordt aan de groep uitkeringsgerechtigden die re-integratie-activiteiten verricht, geen wederkerigheid opgelegd. De wet biedt de mogelijkheid dat uitkeringsgerechtigde zelf meebepalen wat zij als wederkerigheid gaan doen. Het college vindt het belangrijk dat uitkeringsgerechtigden vanuit eigen motivatie duurzaam actief zijn. Mede daarom wordt ook vrijwilligerswerk gezien als een legitieme vorm van wederkerigheid.
De wetgever stelt als voorwaarde dat de opgelegde werkzaamheden begrensd moeten zijn in duur en omvang. Het college bepaalt in een beleidsregel het aantal uren dat zij in redelijkheid acht te kunnen opleggen. Voor die beleidsregel zullen de ervaringen vanuit de pilot Wederkerigheid gebruikt worden.
De wetgever bepaalt bovendien dat de opgelegde werkzaamheden moeten aansluiten bij de mogelijkheden van de uitkeringsgerechtigde. Het college maakt op basis van de individuele situatie van de uitkeringsgerechtigde een afweging of en zo ja in welke mate een wederkerigheid verlangd kan worden. Hierbij wordt rekening gehouden met de persoonlijke situatie en individuele omstandigheden, waaronder leeftijd, psychische en lichamelijke klachten. Verder wordt rekening gehouden met praktische omstandigheden zoals reistijd en de zorg voor jonge kinderen. Ook wordt in het bijzonder rekening gehouden met mantelzorgtaken. De wet biedt namelijk de mogelijkheid om uitkeringsgerechtigden die mantelzorg verrichten tijdelijk te ontheffen van de wederkerigheid.
Wanneer de persoon zelf geen invulling geeft aan de wederkerigheid, draagt het college werkzaamheden op. Op die manier is de wederkerigheid, in de vorm van opgelegde werkzaamheden, het sluitstuk om te zorgen dat alle uitkeringsgerechtigden een maatschappelijke bijdrage leveren.
Dit artikel is ongewijzigd overgenomen uit de eerdere verordening.
ARTIKEL 17. Premie Participatieplaats
Een participatieplaats is volgens de wet in art. 10a gedefinieerd als onbeloonde additionele werkzaamheden. Een participatieplaats staat open voor alle belanghebbenden, maar de premie geldt in overeenstemming met wettelijke bepalingen alleen voor belanghebbenden van 27 jaar en ouder.
ARTIKEL 18. Werkaanvaardingspremie
De werkaanvaardings- of uitstroompremie kan verstrekt worden als er sprake is van een duurzame arbeidsinschakeling. Deze premie wordt verstrekt onafhankelijk van de periode waarin belanghebbende een uitkering heeft ontvangen.
Ook niet-uitkeringsgerechtigden komen voor deze premie in aanmerking.
De werkaanvaardingspremie wordt in principe ambtshalve verstrekt.
De werkaanvaarding moet wel tijdig gemeld zijn, om te voorkomen dat ondanks verzwegen werkaanvaarding en inkomsten er toch nog een aanvraag voor de premie werkaanvaarding wordt ingediend.
In de wet (artikel 31 lid 2) zijn vrijlatingsbepalingen opgenomen voor verschillende doelgroepen. De vrijlatingsbepaling voor de alleenstaande ouder met kinderen tot 12 jaar is gemaximeerd tot een periode van 36 maanden (6 maanden op basis van artikel 31 lid 2 sub n van de wet en aansluitend 30 maanden op basis van artikel 31 lid 2 sub r). Om hen te stimuleren om deeltijdarbeid te blijven verrichten wordt deze deeltijdpremie ambtshalve verstrekt. Ook hier geldt dat de dienstbetrekking wel tijdig gemeld moet zijn.
Verklaring treden participatieladder:
Relevante wetteksten uit Participatiewet gebruikt in de re-integratieverordening 2015
[9] In bijlage 1 is een lijst opgenomen waarin per trede wordt toegelicht wat onder de tredeindeling wordt verstaan.
[10] Artikel 11 Overige maatwerkvoorzieningen
Indien de te verlenen maatwerkvoorziening niet de voorliggende regiotaxi kan zijn, maar bestaat uit het gebruik van een taxi of auto voor lokaal en regionaal vervoer, overeenkomstig de beleidsregels hoofdstuk 7.2.3, dan kan een tegemoetkoming worden verstrekt.
De hoogte van deze tegemoetkoming bedraagt op jaarbasis:
a. tegemoetkoming in de vervoerskosten € 578,00
b. tegemoetkoming in de vervoerskosten bij een verhoogd vervoerspatroon € 1.183,00
Het tarief voor de regiotaxi is € 0.65 per zone.
[11] Het gaat hierbij niet om nazorg die gemeenten apart inkopen, maar om nazorg als impliciet onderdeel van een re-integratietraject waarbij geen sprake is van echte ondersteuning. De nazorg beperkt zich hierbij tot één- of tweemaal telefonisch contact.