Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Roosendaal

Verordening toeslagen en verlagingen Wet investeren in jongeren

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieRoosendaal
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingVerordening toeslagen en verlagingen Wet investeren in jongeren
CiteertitelVerordening toeslagen en verlagingen Wet investeren in jongeren
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Deze verordening vervangt de Verordening tijdelijke regels Wet investeren in jongeren.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Gemeentewet, artikel 147, lid 1, Wet investeren in jongeren, artikel 12, lid 1 onder e en artikel 35

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

geen

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

11-10-201001-10-201001-01-2012nieuwe regeling

07-10-2010

Gemeenteblad 2010, nr. 45, Roosendaalse Bode 10 oktober 2010

AO/2010-55

Tekst van de regeling

Intitulé

Verordening toeslagen en verlagingen Wet investeren in jongeren

De raad van de gemeente Roosendaal;

 

gezien het advies van de commissie samenleving van 22 september 2010;

 

gelezen het voorstel van het college van 31 augustus 2010;

 

gelet op artikel 147, eerste lid van de Gemeentewet, en artikel 12, eerste lid onder e en artikel 35 van de Wet investeren in jongeren;

 

overwegende dat het noodzakelijk is het verstrekken van toeslagen en het verlagen van uitkeringen van jongeren van 21 jaar of ouder doch jonger dan 27 jaar bij verordening te regelen;

 

BESLUIT

 

vast te stellen de volgende Verordening toeslagen en verlagingen Wet investeren in jongeren

 

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1. Begripsomschrijvingen

  • 1.

    In deze verordening wordt verstaan onder:

    • a.

      de wet: de Wet investeren in jongeren;

    • b.

      gehuwdennorm: de norm bedoeld in artikel 28 van de wet voor zover beide echtgenoten zich in de leeftijdscategorie van 21 tot 27 jaar bevinden;

    • c.

      inkomensvoorzieningsnorm: de op grond van de artikelen 26 tot en met 29 van de wet op de jongere van toepassing zijnde norm, vermeerderd of verminderd met de op grond de artikelen 30 tot en met 34 van de wet door het college vastgestelde verhoging of verlaging;

    • d.

      norm: de normen als bedoeld in de artikelen 26 tot en met 29 van de wet;

    • e.

      college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Roosendaal;

    • f.

      woning: een woning als bedoeld in artikel 1, onderdeel j, Wet op de huurtoeslag, als mede een woonwagen of woonschip, als bedoeld in artikel 3, zesde lid, Wet werk en bijstand;

    • g.

      woonlasten:

    • I.

      indien een huurwoning wordt bewoond, de per maand geldende huurprijs verminderd met de eventuele huurtoeslag, vermeerderd met verzekeringen en belastingen direct verbonden aan de woning, zoals rioolafvoerrecht en afvalstoffenheffing en vermeerderd met het vastrecht voor water en energie;

    • II.

      indien een eigen woning wordt bewoond, de eventuele hypotheekrente alsmede de aan de woning verbonden zakelijke belastingen, zoals onroerende zaakbelasting, alsmede de brandverzekering, opstalverzekering, waterschapslasten en gemeentelijke heffingen, zoals rioolafvoerrecht en afvalstoffenheffing, vermeerderd met het vastrecht voor water en energie;

    • h.

      hulpbehoevende: degene die is aangewezen op verzorging ter voorkoming van opname in een verpleeg- of verzorgingstehuis;

    • i.

      kostgeld: de (maandelijks) verschuldigde som voor kost en inwoning.

  • 2.

    Voor zover niet anders is bepaald, worden begrippen in deze verordening gebruikt in dezelfde betekenis als in de wet.

Artikel 2. Toepassingsbereik

De bepalingen van deze verordening gelden alleen voor jongeren van 21 jaar of ouder doch jonger dan 27 jaar. In geval van gehuwden gelden de bepalingen van deze verordening alleen indien de gehuwden beide 21 jaar of ouder doch jonger dan 27 jaar zijn.

Hoofdstuk 2. Criteria voor het verhogen van de norm

Artikel 3. Alleenstaande (ouder)

  • 1.

    De toeslag als bedoeld in artikel 30, eerste lid, van de wet, bedraagt 20% van de gehuwdennorm voor de jongere in wiens woning geen ander zijn hoofdverblijf heeft.

  • 2.

    De toeslag als bedoeld in artikel 30, eerste lid, van de wet, bedraagt 10% van de gehuwdennorm voor de jongere in wiens woning een ander zijn hoofdverblijf heeft dan wel voor de jongere die in de woning van een ander zijn hoofdverblijf heeft.

  • 3.

    In afwijking van het bepaalde in het tweede lid bedraagt de toeslag als bedoeld in artikel 30, eerste lid, van de wet 20% van de gehuwdennorm indien de jongere die in de woning van een ander zijn hoofdverblijf heeft aantoont woonlasten te hebben die tenminste 18% van de gehuwdennorm bedragen, dan wel kostgeld verschuldigd te zijn dat tenminste 36% van de gehuwdennorm bedraagt.

  • 4.

    De jongere waarbij een hulpbehoevende bloedverwant in de eerste of tweede graad hoofdverblijf in zijn woning heeft en de jongere belast is met diens verzorging, dan wel indien de jongere zelf als hulpbehoevende wordt aangemerkt en degene die voor de verzorging zorgdraagt bloedverwant is in de eerste of tweede graad, wordt niet in aanmerking genomen als een ander die in dezelfde woning zijn hoofdverblijf heeft.

  • 5.

    In afwijking van het gestelde in het eerste en tweede lid wordt ingevolge artikel 32 van de wet geen toeslag aan de jongere verstrekt voor zover deze lagere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan heeft dan waarin de inkomensvoorziening voorziet, als gevolg van het in het geheel niet verschuldigd zijn van woonlasten dan wel indien deze in zijn geheel door een derde worden voldaan.

Artikel 4. Gehuwden waarvan één niet-rechthebbend

  • 1.

    Indien één van de gehuwden geen recht op een inkomensvoorziening heeft en aan de rechthebbende een inkomensvoorziening wordt verleend als alleenstaande of alleenstaande ouder met toepassing van artikel 28, derde lid, van de wet, wordt de inkomensvoorzieningsnorm conform het bepaalde in artikel 3 vastgesteld.

  • 2.

    Bij toepassing van het eerste lid wordt de niet-rechthebbende partner niet als medebewoner aangemerkt.

Hoofdstuk 3. Criteria voor het verlagen van de norm

Artikel 5. Gehuwden

  • 1.

    De verlaging bedoeld in artikel 31 van de wet bedraagt 10% van de gehuwdennorm voor gehuwden in wier woning een ander zijn hoofdverblijf heeft dan wel voor gehuwden die in de woning van een ander hun hoofdverblijf hebben.

  • 2.

    In afwijking op het gestelde in het eerste lid wordt geen verlaging op de gehuwdennorm toegepast voor gehuwden die in de woning van een ander hun hoofdverblijf hebben, indien de gehuwden aantonen woonlasten te hebben die tenminste 18% van de gehuwdennorm bedragen dan wel kostgeld verschuldigd te zijn dat tenminste 36% van de gehuwdennorm bedraagt.

  • 3.

    De gehuwden waarbij een hulpbehoevende bloedverwant in de eerste of tweede graad hoofdverblijf in zijn woning heeft en de alleenstaande of alleenstaande ouder belast is met diens verzorging, dan wel indien de gehuwden zelf als hulpbehoevenden worden aangemerkt en degene die voor de verzorging zorg dragen bloedverwant is in de eerste of tweede graad, wordt niet in aanmerking genomen als een ander die in dezelfde woning zijn hoofdverblijf heeft.

  • 4.

    De norm voor gehuwden wordt ingevolge artikel 32 van de wet verlaagd met 20% van de gehuwdennorm, voor zover de gehuwden lagere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan hebben dan waarin de inkomensvoorzieningsnorm voorziet, als gevolg van het in het geheel niet verschuldigd zijn van woonlasten dan wel indien deze in zijn geheel door een derde worden voldaan.

Artikel 6. Schoolverlaters

  • 1.

    Ingevolge artikel 33 van de wet wordt geen toeslag verleend aan de schoolverlater gedurende een periode van een half jaar na het beëindigen van de deelname aan onderwijs of beroepsopleiding op grond waarvan aanspraak bestond op studiefinanciering op grond van hoofdstuk II van de Wet studiefinanciering 2000, dan wel op kinderbijslag.

  • 2.

    De periode bedoeld in het eerste lid vangt aan met ingang van de eerste dag van de maand volgend op die waarin geen aanspraak meer bestaat op studiefinanciering of kinderbijslag.

  • 3.

    Onderbreking van de periode bedoeld in het eerste lid, door werkaanvaarding of studie, gevolgd door herhaalde werkloosheid, leidt tot herleving van de verlagingsperiode. Indien een opnieuw aangevangen studie of beroepsopleiding op grond waarvan de belanghebbende recht kan doen gelden op studiefinanciering of kinderbijslag, twee jaar of langer heeft geduurd, vangt een nieuwe verlagingsperiode aan.

Artikel 7. Alleenstaanden van 21 of 22 jaar

  • 1.

    Ingevolge artikel 34, eerste lid, van de wet wordt geen toeslag verleend aan de jongere van 21 of 22 jaar.

  • 2.

    Het bepaalde in het eerste lid gaat voor op het bepaalde in artikel 6, eerste lid.

Artikel 8. Cumulatie van verlagingen

De totale verlaging van de gehuwdennorm voor gehuwden als bedoeld in dit hoofdstuk kan nimmer meer bedragen dan 20% van de gehuwdennorm.

Hoofdstuk 4. Slotbepalingen

Artikel 9. Overgangsrecht

  • 1.

    De toeslag of verlaging vastgesteld onder de werking van de verordening tijdelijke regels Wet investeren in jongeren, worden aangemerkt als de toeslag of verlaging krachtens deze verordening.

  • 2.

    Op bezwaarschriften gericht tegen de vaststelling van de toeslag of verlaging krachtens de verordening tijdelijke regels Wet investeren in jongeren wordt beslist met toepassing van deze verordening.

Artikel 10. Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de derde dag na die van bekendmaking en werkt terug tot en met 1 oktober 2010.

Artikel 11. Citeertitel

Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening toeslagen en verlagingen Wet investeren in jongeren.

Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 7 oktober 2010

De griffier, De voorzitter,