Organisatie | Roosendaal |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Verordening toeslagen en verlagingen Wet investeren in jongeren |
Citeertitel | Verordening toeslagen en verlagingen Wet investeren in jongeren |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Deze verordening vervangt de Verordening tijdelijke regels Wet investeren in jongeren.
Gemeentewet, artikel 147, lid 1, Wet investeren in jongeren, artikel 12, lid 1 onder e en artikel 35
geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
11-10-2010 | 01-10-2010 | 01-01-2012 | nieuwe regeling | 07-10-2010 Gemeenteblad 2010, nr. 45, Roosendaalse Bode 10 oktober 2010 | AO/2010-55 |
De raad van de gemeente Roosendaal;
gezien het advies van de commissie samenleving van 22 september 2010;
gelezen het voorstel van het college van 31 augustus 2010;
gelet op artikel 147, eerste lid van de Gemeentewet, en artikel 12, eerste lid onder e en artikel 35 van de Wet investeren in jongeren;
overwegende dat het noodzakelijk is het verstrekken van toeslagen en het verlagen van uitkeringen van jongeren van 21 jaar of ouder doch jonger dan 27 jaar bij verordening te regelen;
vast te stellen de volgende Verordening toeslagen en verlagingen Wet investeren in jongeren
Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen
Artikel 1. Begripsomschrijvingen
In deze verordening wordt verstaan onder:
indien een eigen woning wordt bewoond, de eventuele hypotheekrente alsmede de aan de woning verbonden zakelijke belastingen, zoals onroerende zaakbelasting, alsmede de brandverzekering, opstalverzekering, waterschapslasten en gemeentelijke heffingen, zoals rioolafvoerrecht en afvalstoffenheffing, vermeerderd met het vastrecht voor water en energie;
Hoofdstuk 2. Criteria voor het verhogen van de norm
Artikel 3. Alleenstaande (ouder)
In afwijking van het bepaalde in het tweede lid bedraagt de toeslag als bedoeld in artikel 30, eerste lid, van de wet 20% van de gehuwdennorm indien de jongere die in de woning van een ander zijn hoofdverblijf heeft aantoont woonlasten te hebben die tenminste 18% van de gehuwdennorm bedragen, dan wel kostgeld verschuldigd te zijn dat tenminste 36% van de gehuwdennorm bedraagt.
De jongere waarbij een hulpbehoevende bloedverwant in de eerste of tweede graad hoofdverblijf in zijn woning heeft en de jongere belast is met diens verzorging, dan wel indien de jongere zelf als hulpbehoevende wordt aangemerkt en degene die voor de verzorging zorgdraagt bloedverwant is in de eerste of tweede graad, wordt niet in aanmerking genomen als een ander die in dezelfde woning zijn hoofdverblijf heeft.
In afwijking van het gestelde in het eerste en tweede lid wordt ingevolge artikel 32 van de wet geen toeslag aan de jongere verstrekt voor zover deze lagere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan heeft dan waarin de inkomensvoorziening voorziet, als gevolg van het in het geheel niet verschuldigd zijn van woonlasten dan wel indien deze in zijn geheel door een derde worden voldaan.
Artikel 4. Gehuwden waarvan één niet-rechthebbend
Indien één van de gehuwden geen recht op een inkomensvoorziening heeft en aan de rechthebbende een inkomensvoorziening wordt verleend als alleenstaande of alleenstaande ouder met toepassing van artikel 28, derde lid, van de wet, wordt de inkomensvoorzieningsnorm conform het bepaalde in artikel 3 vastgesteld.
Hoofdstuk 3. Criteria voor het verlagen van de norm
In afwijking op het gestelde in het eerste lid wordt geen verlaging op de gehuwdennorm toegepast voor gehuwden die in de woning van een ander hun hoofdverblijf hebben, indien de gehuwden aantonen woonlasten te hebben die tenminste 18% van de gehuwdennorm bedragen dan wel kostgeld verschuldigd te zijn dat tenminste 36% van de gehuwdennorm bedraagt.
De gehuwden waarbij een hulpbehoevende bloedverwant in de eerste of tweede graad hoofdverblijf in zijn woning heeft en de alleenstaande of alleenstaande ouder belast is met diens verzorging, dan wel indien de gehuwden zelf als hulpbehoevenden worden aangemerkt en degene die voor de verzorging zorg dragen bloedverwant is in de eerste of tweede graad, wordt niet in aanmerking genomen als een ander die in dezelfde woning zijn hoofdverblijf heeft.
De norm voor gehuwden wordt ingevolge artikel 32 van de wet verlaagd met 20% van de gehuwdennorm, voor zover de gehuwden lagere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan hebben dan waarin de inkomensvoorzieningsnorm voorziet, als gevolg van het in het geheel niet verschuldigd zijn van woonlasten dan wel indien deze in zijn geheel door een derde worden voldaan.
Ingevolge artikel 33 van de wet wordt geen toeslag verleend aan de schoolverlater gedurende een periode van een half jaar na het beëindigen van de deelname aan onderwijs of beroepsopleiding op grond waarvan aanspraak bestond op studiefinanciering op grond van hoofdstuk II van de Wet studiefinanciering 2000, dan wel op kinderbijslag.
Onderbreking van de periode bedoeld in het eerste lid, door werkaanvaarding of studie, gevolgd door herhaalde werkloosheid, leidt tot herleving van de verlagingsperiode. Indien een opnieuw aangevangen studie of beroepsopleiding op grond waarvan de belanghebbende recht kan doen gelden op studiefinanciering of kinderbijslag, twee jaar of langer heeft geduurd, vangt een nieuwe verlagingsperiode aan.