Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Overijssel

Uitvoeringsbesluit Subsidies Reconstructie Overijssel 2005

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieOverijssel
OrganisatietypeProvincie
Officiële naam regelingUitvoeringsbesluit Subsidies Reconstructie Overijssel 2005
CiteertitelUitvoeringsbesluit Subsidies Reconstructie Overijssel 2005
Vastgesteld doorgedeputeerde staten
Onderwerpfinanciën en economie
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Datum ondertekening inwerkingtredingsbesluit: 5-4-2005

Bron bekendmaking inwerkingtredingsbesluit: Provinciaal Blad nr. 2005-44

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Algemene wet bestuursrecht, hoofdstuk 4

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

07-06-200501-10-2005nieuwe regeling

05-04-2005

Provinciaal Blad nr. 2005-44

-

Tekst van de regeling

Intitulé

Uitvoeringsbesluit Subsidies Reconstructie Overijssel 2005

 

 

Algemene toelichting

Provinciale Staten hebben op 16 maart 2005 de Kaderverordening Subsidies Landelijk Gebied Overijssel (reconstructie, grondaankopen EHS en soortenbescherming) vastgesteld. In de kaderverordening hebben Provinciale Staten aangegeven voor welke activiteiten subsidie beschikbaar wordt gesteld. De wijze van uitvoering is in de kaderverordening gedelegeerd aan Gedeputeerde Staten. In dit uitvoeringsbesluit wordt voor het thema reconstructie aangegeven welke criteria Gedeputeerde Staten bij subsidieaanvragen hanteren, op welke wijze subsidie verstrekt wordt, de subsidiepercentages, enz.

Deze subsidieregels vinden beleidsmatig hun oorsprong in het Reconstructieplan Salland-Twente, dat Provinciale Staten in het najaar van 2004 hebben vastgesteld. Hierin is aangegeven op welke wijze de provincie een perspectiefvolle ontwikkeling van het reconstructiegebied Salland en Twente wil realiseren.

Daarbij vormen goed ondernemerschap en het ontwikkelen van toekomstperspectief (bedrijfsontwikkeling) de centrale aandachtspunten.

Ten behoeve van de ontwikkeling van het reconstructiegebied worden financiële middelen beschikbaar gesteld door het Rijk (VROM, LNV en VenW en het doorsluizen van gelden van de Europese Unie) en de provincie.

Dit uitvoeringsbesluit heeft alleen betrekking op de provinciale middelen.

Alle regels rond onze provinciale subsidieverstrekking zijn te vinden in de Algemene wet bestuursrecht en de Algemene Subsidieverordening Overijssel 1997.

Aanvullend hierop hebben wij in de Kaderverordening Subsidies Landelijk Gebied Overijssel (reconstructie, grondaankopen EHS en soortenbescherming) en in dit uitvoeringsbesluit een aantal bijzondere regels vastgesteld voor de subsidiëring van de activiteiten.

Inhoud

Artikel 1. Begripsbepalingen

  • In dit uitvoeringsbesluit wordt verstaan onder:

  • a.

    wet: Reconstructiewet concentratiegebieden;

  • b.

    Reconstructieplan Salland Twente: het plan dat is vastgesteld door Provinciale Staten van Overijssel op 16 september 2004, nr. PS/2004/738;

  • c.

    bestuursovereenkomst reconstructie: de overeenkomst als bedoeld in artikel 33 van de Reconstructiewet;

  • d.

    strategische plannen: het Streekplan Overijssel 2000+, het Waterhuishoudingsplan Overijssel 2000+, het Milieubeleidsplan Overijssel 2000+ en het Beleidsplan Natuur en Landschap Overijssel;

  • e.

    activiteit: concreet uit te voeren werk of werkzaamheid, die past binnen de doelstellingen van het Reconstructieplan Salland-Twente;

  • f.

    investering: aanschaf van vaste activa die op duurzame wijze voor de exploitatie worden aangewend en waarvan de gebruiksduur beperkt is in de tijd;

  • g.

    beleidsvelden zijn: landbouw, natuur, landschap en cultuurhistorie, recreatie en toerisme, water, milieu, economische structuur en sociale structuur;

  • h.

    uitvoeringsprogramma reconstructie: het door Gedeputeerde Staten met betrekking tot een bepaalde periode vastgesteld programma ter uitvoering van het reconstructieplan;

  • i.

    overheid: gemeente, waterschap en natuur- en landschapsorganisaties, voorzover deze geen economische activiteit(en) uitoefenen;

  • j.

    onderneming: elke eenheid die een economische activiteit uitoefent ongeacht haar rechtsvorm en de wijze waarop zij wordt gefinancierd, niet zijnde een landbouwbedrijf als bedoeld in artikel 1, sub k;

  • k.

    landbouwbedrijven: een kleine en middelgrote onderneming die landbouwproducten produceert, verwerkt en afzet, als bedoeld in artikel 1, lid 1 juncto artikel 2, lid 2 van Verordening van de Commissie (EG) 1/2004. PbEU 2004, L 1/1;

  • l.

    Gedeputeerde Staten: Gedeputeerde Staten van Overijssel;

  • m.

    eindbegunstigde: uiteindelijke ontvanger van het subsidie;

  • n.

    ASV: Algemene Subsidieverordening Overijssel 1997;

  • o.

    Awb: Algemene wet bestuursrecht;

  • p.

    verordening: Verordening (EG) nr. 1/2004 van de Commissie van 23 december 2003 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het EG-Verdrag op staatssteun voor kleine en middelgrote ondernemingen die landbouwproducten produceren, verwerken en afzetten, Publ. 2004, L 1/1;

  • q.

    POP-verordening: Verordening (EG) nr. 1257/1999 van de Raad van 17 mei 1999 inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de Landbouw (EOGFL) en tot wijziging en instelling van een aantal verordeningen, Publ. 1999, L 160/80.

Artikel 2. Programmering

  • 1.

    Gedeputeerde Staten stellen bij de vaststelling van deze regeling een uitvoeringsprogramma reconstructie vast voor de jaren 2005-2006.

  • 2.

    Vanaf 2006 stellen Gedeputeerde Staten jaarlijks, in december van het jaar voorafgaande aan het uitvoeringsjaar, een uitvoeringsprogramma reconstructie vast.

  • 3.

    Voor het opstellen van het uitvoeringsprogramma reconstructie vormen het Reconstructieplan Salland-Twente en de Bestuursovereenkomst Reconstructie het uitgangspunt.

Artikel 3. Ontvankelijkheid van aanvragen

3

Aanvragen tot verlening van subsidie worden in behandeling genomen indien zij afkomstig zijn van overheden, landbouwbedrijven en ondernemingen of samenwerkingsverbanden daarvan.

Artikel 4. Criteria

  • Aanvragen voor subsidie moeten voldoen aan de volgende criteria:

  • a.

    de activiteit moet binnen het uitvoeringsprogramma reconstructie, als bedoeld in artikel 2, passen;

  • b.

    de uitvoering van de activiteit draagt bij aan de realisering van het ‘Reconstructieplan Salland-Twente’ en de daaruit voortvloeiende uitwerkings- en wijzigingsplannen;

  • c.

    de activiteit moet uitvoeringsgereed zijn;

  • d.

    er moet sprake zijn van een structureel effect van de activiteit;

  • e.

    de financiering van de activiteit moet geregeld zijn;

  • f.

    de uitvoering van de activiteit is niet reeds wettelijk verplicht;

  • g.

    de activiteit heeft zoveel mogelijk samenhang met minimaal twee beleidsvelden, als bedoeld in artikel 1, sub g;

  • h.

    de activiteit moet starten binnen drie maanden nadat het subsidie verleend is.

Artikel 5. Aanvullende criteria voor landbouwbedrijven

  • 1. Subsidies aan landbouwbedrijven worden verstrekt mits voldaan is aan artikel 4 en overeenkomstig verordening, in het bijzonder overeenkomstig de artikelen 1 tot en met 5, 7 en 17 tot en met 19.

  • 2. a. Bij een subsidieaanvraag van een landbouwbedrijf die betrekking heeft op investeringen dient op het tijdstip van de indiening van de aanvraag de economische levensvatbaarheid van het betreffende landbouwbedrijf aangetoond te worden, zoals bedoeld in artikel 4, lid 5 van de verordening en dient voorts voldaan te zijn aan de criteria van artikel 5 van de POP-verordening.

  • b.

    De aanvrager toont aan de hand van de volgende documenten, die met de aanvraag om subsidieverlening moeten worden overlegd, de economische levensvatbaarheid van het landbouwbedrijf aan, waarop de aanvraag betrekking heeft:

    • 1.

      een beschrijving van de huidige situatie van de betrokken bedrijven;

    • 2.

      een beschrijving van de beoogde structuurverbetering van de betrokken bedrijven na voltooiing van het plan;

    • 3.

      een overzicht van de eventuele gevolgen van de structuurverbetering voor de personele bezetting;

    • 4.

      een gespecificeerde begroting van de beoogde investeringen en een opgave van de financieringswijze van het plan;

    • 5.

      een verklaring van een financierende derde, niet zijnde bloed- of aanverwant, in het geval de investering waarvoor subsidie wordt aangevraagd door deze derde geheel of ten dele zal worden gefinancierd. Hieruit dient de haalbaarheid van de gewenste investeringen ook in relatie tot de levensvatbaarheid van het landbouwbedrijf te blijken;

    • 6.

      indien geen financieringsverklaring, zoals onder sub 5 wordt bedoeld, kan worden overgelegd, dient bij de aanvraag tot subsidieverlening een exploitatiebegroting te worden overgelegd over het boekjaar volgend op het jaar waarin de subsidieaanvraag plaatsvindt, alsmede een meerjarenbegroting over een periode van 5 jaar. Uit de exploitatiebegroting dient te blijken dat het eigen vermogen nadat de investering waarvoor de aanvraag tot subsidieverlening wordt ingediend, heeft plaatsgevonden, niet minder dan 15% van het totale vermogen uitmaakt.

      Tevens dient uit de door de aanvrager te overleggen gegevens te blijken dat het bedrijf waarvoor subsidie wordt aangevraagd gedurende de drie jaar voorafgaand aan de subsidieaanvraag, niet meer dan gedurende één jaar verlies heeft geleden. 

  • c.

    Het landbouwbedrijf van de eindbegunstigde van het subsidie dient te voldoen aan de wettelijke normen op het gebied van milieu, hygiëne en dierenwelzijn, hetgeen omvat de geldende nationale en Europese minimumnormen op het gebied van milieu, dierenwelzijn en hygiëne, hetgeen omvat de geldende normen bij of krachtens de Wet milieubeheer, de Wet verontreiniging oppervlaktewater, de Meststoffenwet, de Wet bodembescherming, de Bestrijdingsmiddelenwet 1962, de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren, de Diergeneesmiddelenwet en de Plantenziektewet. 

  • d.

    De aanvrager dient te beschikken over voldoende agrarische vakbekwaamheid. Hiervoor dient de aanvrager bij de subsidieaanvraag aan te tonen dat hij tenminste een getuigschrift van een erkende landbouwkundige opleiding of van een hiermee gelijkwaardig niveau bezit of hij kan aantonen ten minste drie jaren op een agrarisch bedrijf werkzaam te zijn geweest. 

  • e.

    Bij een subsidieaanvraag van een landbouwbedrijf die betrekking heeft op investeringen dient op het tijdstip van de indiening van de aanvraag aangetoond te worden dat er in de toekomst voor betrokken producten op de markt normale afzetmogelijkheden bestaan, zoals bedoeld in artikel 4, lid 6 van de verordening. Uitgangspunt bij de beoordeling hiervan is de monitoring van het Landbouw Instituut met betrekking tot capaciteitsontwikkeling van markten voor agrarische producten.

  • 3. Bij een subsidieaanvraag van een landbouwbedrijf die betrekking heeft op investeringen voor verwerking en afzet van landbouwproducten dient op het tijdstip van de indiening van de aanvraag te worden aangetoond dat voldaan is aan artikel 7, lid 4 van de verordening. De beoordeling van de economische levensvatbaarheid vindt op overeenkomstige wijze plaats als omschreven in lid 2, onder sub b.1 tot en met 6, en voor de beoordeling van de minimumnormen overeenkomstig lid 2, onder sub c.

Artikel 6. Aanvullende criteria voor overheden

  • 1.

    Subsidieaanvragen afkomstig van overheden moeten voldoen aan het bepaalde in artikel 4 en voorts bijdragen aan het versterken van gezamenlijke belangen van groepen burgers en/of ondernemers.

  • 2.

    De subsidieaanvrager moet zelf actief deelnemen aan de activiteit.

Artikel 7. Aanvullende criteria voor ondernemingen

7

Uitsluitend ‘de minimis’-steun die voldoet aan het bepaalde in Verordening (EG) nr. 69/2001 van de Europese Commissie zal in het kader van dit uitvoeringsbesluit worden verleend aan ondernemingen.

Artikel 8. Aanvraagformulier

Voor de aanvraag van subsidie wordt gebruikgemaakt van een door Gedeputeerde Staten voorgeschreven aanvraagformulier.

Artikel 9. Stukken bij de aanvraag

  • 1.

    De aanvraag van subsidie gaat vergezeld van de volgende stukken:

    • a.

      een beschrijving van de te subsidiëren activiteiten;

    • b.

      de beoogde resultaten of effecten, het moment waarop deze worden gerealiseerd en de manier waarop deze tussentijds en na afloop van de activiteiten kunnen worden getoetst;

    • c.

      een gedetailleerde begroting, inclusief gespecificeerde toelichting van de met de activiteiten gepaard gaande kosten en de geraamde dekking hiervan inclusief financiële bijdragen van derden;

    • d.

      de uiteindelijke eindbegunstigde van de subsidie.

  • 2.

    In aanvulling op lid 1 dient de subsidieaanvraag afkomstig van een onderneming tevens vergezeld te gaan van een ‘de minimis’-verklaring, overeenkomstig een door Gedeputeerde Staten vastgesteld model.

Artikel 10. Indieningtermijn

9

Een subsidieaanvraag kan gedurende het gehele kalenderjaar worden ingediend.

Artikel 11. Wijze van behandeling van aanvragen

10

Subsidieaanvragen worden behandeld in volgorde van ontvangst, met dien verstande dat wanneer de aanvrager krachtens artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht de gelegenheid heeft gehad de aanvraag aan te vullen, de dag waarop de aanvraag is aangevuld, met betrekking tot de verdeling als datum van ontvangst geldt.

Artikel 12. Niet-subsidiabele kosten

  • Geen subsidie wordt verstrekt:

  • a.

    voor kosten die voortvloeien uit de normale taakuitoefening van aanvragers;

  • b.

    voor verrekenbare en/of compensabele BTW;

  • c.

    voor activiteiten of onderdelen daarvan die reeds wettelijk verplicht zijn;

  • d.

    voor activiteiten, waarbij de uitvoering al gestart is voordat de aanvraag tot verlening van subsidie is ingediend;

  • e.

    voor activiteiten die redelijkerwijs kunnen worden gedekt uit de inkomsten die met deze activiteiten verband houden;

  • f.

    voor activiteiten, waarvan de uitvoeringstermijn de looptijd van het reconstructieplan overschrijdt;

  • g.

    voor planvorming, onderzoek, inventarisaties en deskstudies;

  • h.

    voor accountantskosten die niet voortvloeien uit activiteiten;

  • i.

    voor kosten, die uit andere bijdrageregelingen of fondsen worden betaald, indien de gezamenlijke bijdrage boven de totale kosten van de activiteit zou kunnen uitkomen;

  • j.

    voor activiteiten, waarbij gebruik is gemaakt van de faciliteiten van het provinciale Beleidskader Rood voor rood;

Artikel 13. Grondslag van de subsidie voor ondernemingen en overheden

  • 1.

    Het subsidie bedraagt ten hoogste 50% van de werkelijk gemaakte kosten van de activiteit.

  • 2.

    In afwijking van lid 1 bedraagt het subsidie voor activiteiten die samenhangen met het beleidsveld landschap en cultuurhistorie ten hoogste 75% van de werkelijk gemaakte kosten van de activiteit.

Artikel 14. Grondslag voor subsidie aan landbouwbedrijven

  • 1.

    Overeenkomstig artikel 4 van de verordening bedraagt het subsidie aan landbouwbedrijven ten behoeve van investeringen maximaal 40% van de subsidiabele kosten, zoals bedoeld in artikel 4, lid 4 van de verordening, waarbij de investeringen gericht moeten zijn op een of meerdere van de volgende doelstellingen:

    • a.

      verlaging van de productiekosten;

    • b.

      verbetering en omschakeling van de productie;

    • c.

      verhoging van de kwaliteit;

    • d.

      instandhouding en verbetering van het natuurlijke milieu, de hygiënische omstandigheden en de normen inzake dierenwelzijn;

    • e.

      bevordering van de diversificatie van landbouwactiviteiten.

      Overeenkomstig artikel 4, lid 6 van de verordening wordt slechts subsidie verleend indien er voldoende bewijzen zijn dat er in de toekomst voor de betrokken producten op de markt normale afzetmogelijkheden bestaan.

  • 2.

    Overeenkomstig artikel 7 van de verordening bedraagt de subsidie aan landbouwbedrijven ten behoeve van investeringen voor verwerking en afzet van landbouwproducten maximaal 40% van de subsidiabele kosten, zoals bedoeld in artikel 7, lid 3 van de verordening.

    Overeenkomstig artikel 7, lid 5 van de verordening wordt slechts subsidie verleend indien er voldoende bewijzen zijn dat er in de toekomst voor de betrokken producten op de markt normale afzetmogelijkheden bestaan.

  • 3.

    Overeenkomstig artikel 5, lid 3 van de verordening bedraagt de subsidie aan landbouwbedrijven ten behoeve van de investeringen of kapitaaluitgaven die samenhangen met het beleidsveld landschap en cultuurhistorie en die de instandhouding tot doel hebben van tot het erfgoed behorende elementen die tevens deel uitmaken van de productieve activa van een landbouwbedrijf, zoals landbouwbedrijfsgebouwen, ten hoogste 60% van de subsidiabele uitgaven, mits de investering geen enkele stijging van de productiecapaciteit van het landbouwbedrijf meebrengt.

  • 4.

    Overeenkomstig artikel 18 van de verordening mag subsidie die op grond van dit artikel wordt verleend, niet worden gecumuleerd met andere overheidssubsidies, noch met financiële bijdragen van de Gemeenschap in de zin van artikel 51, lid 1, tweede alinea van de POP-verordening in verband met dezelfde in aanmerking komende kosten, indien een dergelijke cumulering ertoe zou leiden dat de steunintensiteit hoger is dan is vastgesteld in de verordening.

Artikel 15. Tussenrapportage(s)

  • 1. Gedeputeerde Staten kunnen bij verlening van subsidies voorschriften stellen ten aanzien van (een) tussentijdse voortgangsrapportage(s) door de subsidieontvanger.

  • 2.

    Gedeputeerde Staten kunnen voor deze tussenrapportage(s) vormvoorschriften vaststellen.

Artikel 16. Bevoorschotting

  • a.

    Zodra de subsidieaanvrager aantoont dat hij gestart is met de activiteiten kunnen Gedeputeerde Staten op schriftelijk verzoek van de aanvrager een voorschot verstrekken van ten hoogste 50% van de verleende subsidie.

  • b.

    Zodra de aanvrager heeft aangetoond dat de tot dan toe gedane uitgaven in relatie tot de totale uitgaven het percentage van het op basis van sub a verstrekte voorschot hebben overstegen, kunnen Gedeputeerde Staten op schriftelijk verzoek een tweede voorschot verstrekken tot ten hoogste 90%.

  • c.

    De aanvraag om een voorschot als bedoeld in sub 2 wordt begeleid door een tussenrapportage; in deze tussenrapportage wordt gerapporteerd op basis van de gegevens als bedoeld in de artikelen 9, lid 1 en 15.

Artikel 17. Aanvraag tot vaststelling van subsidie

  • a.

    De inhoudelijke verantwoording betreft een beschrijving van de verrichte activiteiten en een opgave van de behaalde resultaten en effecten.

  • b.

    De financiële verantwoording betreft een opgave van de werkelijke kosten en opbrengsten van de activiteit en een vergelijking met de hiervoor begrote bedragen.

  • c.

    De inhoudelijke en financiële verantwoording moeten worden opgesteld overeenkomstig de ingediende subsidieaanvraag als bedoeld in artikel 9.

Artikel 18. Vaststelling van subsidie

17

Indien naar het oordeel van Gedeputeerde Staten de resultaten van de gesubsidieerde activiteit niet of onvoldoende zijn behaald of de werkelijke kosten van de gesubsidieerde activiteiten lager of de werkelijke bijdragen van derden of de overige aan de gesubsidieerde activiteit toe te rekenen inkomsten hoger zijn dan de begrote bedragen kan Gedeputeerde Staten het subsidie lager vaststellen dan het verleende bedrag.

Artikel 19.

  • 1.

    Indien het subsidie een bijdrage in een investering betreft, mag binnen een periode van 5 jaar na subsidiëring niet zonder toestemming van Gedeputeerde Staten worden vervreemd, bezwaard of aan de bestemming worden onttrokken.

  • 2.

    Gedeputeerde Staten kunnen voorschriften opleggen aan een toestemming tot het vervreemden, bezwaren of het onttrekken aan de bestaande bestemming.

Artikel 20. Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking een week na publicatie in het Provinciaal blad.

Artikel 21. Citeertitel

Deze regeling kan worden aangehaald als ‘Uitvoeringsbesluit Subsidies Reconstructie Overijssel 2005’.


1

[Toelichting: In artikel 1 worden de in dit uitvoeringsbesluit gehanteerde begrippen gedefinieerd.]

2

[Toelichting: In artikel 2 wordt geregeld dat Gedeputeerde Staten jaarlijks vanaf 2007 een uitvoeringsprogramma voor reconstructie vaststellen, waarbij het Reconstructieplan Salland-Twente en de Bestuursovereenkomst Reconstructie met de minister van LNV het uitgangspunt vormen.

Bij vaststelling van dit uitvoeringsbesluit stellen Gedeputeerde Staten tevens een uitvoeringsprogramma voor de jaren 2005 en 2006 vast. Daarna zal dit jaarlijks gebeuren. ]

3

[Toelichting: In artikel 3 is bepaald wie subsidie kan aanvragen. Dit is mogelijk voor overheden (niet zijnde ondernemingen), landbouwbedrijven en overige ondernemers. Ook samenwerkingsverbanden van deze categorieën kunnen subsidie aanvragen. Deze indeling houdt nauw verband met de Europese staatssteunregels. Voor deze categorieën gelden in verband hiermee verschillende subsidieregimes.

Ook overheden kunnen soms aangemerkt worden als ‘onderneming', namelijk wanneer en voorzover zij economische activiteiten uitoefenen. Het uitoefenen van zogenaamde ‘publieke taken' is geen economische activiteit; een overheid is in dat kader dus niet als onderneming aan te merken. ]

4

[Toelichting: In artikel 4 zijn de subsidiecriteria vastgelegd. Centraal criterium om voor subsidie in aanmerking te komen is dat de activiteit binnen het uitvoeringsprogramma reconstructie moet passen. De activiteit moet op enigerlei wijze een relatie hebben met de doelstellingen, zoals geprogrammeerd in dit uitvoeringsprogramma.

Daarnaast zijn er nog aantal andere subsidiecriteria geformuleerd, waaronder in sub c dat de activiteit uitvoeringsgereed moet zijn. Dit betekent onder andere dat de benodigde vergunningen c.q. ontheffingen of anderszins toestemmingen moeten zijn verleend.

In sub e van artikel 5 is geregeld dat de financiering van de activiteit geregeld moet zijn. Hiermee wordt bedoeld dat de cofinanciering van de activiteit geregeld dient te zijn en de begroting sluitend dient te zijn. Een en ander in overeenstemming met artikel 18 van Verordening (EG) nr. 1/2004 van de Commissie, Publ. 2004, L1/1. ]

5

[Toelichting: In artikel 5, eerste lid, is geregeld dat voor subsidieverlening aan landbouwbedrijven wordt aangesloten bij Verordeningen (EG) 1/2004, waarin voor steun aan landbouwbedrijven precieze regelingen zijn getroffen die rechtstreeks werken. Voor wat betreft de meest bepalende regels van de verordening (EG) 1/2004, zoals hoogte van de subsidieverlening voor verschillende subsidiecategorieën zijn deze verwerkt in artikel 13.

De overige bepalingen (artikelen 1 tot en met 5, 7 en 17 tot en met 19) zullen we direct toepassen bij de subsidieverlening aan landbouwbedrijven.

In lid 2 van artikel 5 is - overeenkomstig Europese regelgeving - bepaald dat op het moment van indiening van de aanvraag betreffende een investering de economische levensvatbaarheid van een landbouwbedrijf dient te worden aangetoond. De criteria die de levensvatbaarheid aantonen zijn dezelfde criteria als die de rijksoverheid hanteert.

De aanvraag voor een subsidie voor investeringen moet vergezeld gaan van een verbeteringsplan bestaande uit:

  • 1

    een beschrijving van de huidige situatie van de betrokken bedrijven;

  • 2

    een beschrijving van de beoogde structuurverbetering van de betrokken bedrijven na voltooiing van het plan;

  • 3

    een overzicht van de eventuele gevolgen van de structuurverbetering voor de personele bezetting;

  • 4

    een gespecificeerde begroting van de beoogde investeringen en een opgave van de financieringswijze van het plan;

  • 5

    een verklaring van een financierende derde, niet zijnde bloed- of aanverwant, in het geval de investering waarvoor subsidie wordt aangevraagd door deze derde geheel of ten dele zal worden gefinancierd.

Deze gegevens moeten worden beoordeeld door een onafhankelijke en voor dergelijke opdrachten gekwalificeerde derde. Door een accountant een goedkeurende accountantsverklaring over deze gegevens te laten verstrekken, is deze beoordeling gewaarborgd.

Hieruit blijkt de haalbaarheid van de gewenste investeringen ook in relatie tot de levensvatbaarheid van de onderneming.

Indien geen financieringsverklaring kan worden overgelegd, dient, teneinde inzichtelijk te maken dat het bedrijf waarvoor subsidie wordt aangevraagd levensvatbaar is, bij de aanvraag tot subsidieverlening een exploitatiebegroting te worden overgelegd over het boekjaar volgend op het jaar waarin de subsidieaanvraag plaatsvindt, alsmede een meerjarenbegroting over een periode van 5 jaar. Uit de exploitatiebegroting dient te blijken dat het eigen vermogen nadat de investering waarvoor de aanvraag tot subsidieverlening wordt ingediend, heeft plaatsgevonden, niet minder dan 15% van het totale vermogen uitmaakt.

Tevens dient uit de door de aanvrager te overleggen gegevens te blijken dat het bedrijf waarvoor subsidie wordt aangevraagd gedurende de drie jaar voorafgaand aan de subsidieaanvraag, niet meer dan gedurende één jaar verlies heeft geleden.

De Nederlandse autoriteiten hebben voor deze aanpak gekozen omdat derden (in het algemeen banken) in het algemeen slechts tot financiering van investeringen bereid zijn indien het bedrijf levensvatbaar is. Om de (kleine) categorie ondernemers die investeringen met eigen middelen financiert niet van subsidie uit te sluiten zijn voorwaarden geformuleerd voor bedrijven die niet over een financieringsverklaring beschikken. Ook hier is een goedkeurende accountantsverklaring vereist

In artikel 5, lid 3, zijn - overeenkomstig de Europese regelgeving - de aanvullende subsidiecriteria voor subsidie landbouwbedrijf die betrekking hebben op investeringen voor verwerking en afzet van landbouwproducten geformuleerd. In dit kader dient de economische levensvatbaarheid van het landbouwbedrijf te worden aangetoond op het tijdstip van de indiening van de aanvraag en dient het bedrijf van de eindbegunstigde van het subsidie te voldoen aan de minimumnormen op het gebied van milieu, hygiëne en dierenwelzijn. ]

6

[Toelichting: In artikel 6 zijn aanvullende criteria opgenomen voor subsidieverlening aan overheden.]

7

[Toelichting: Artikel 7 wordt de ‘de minimis'-regeling van de Europese Unie van toepassing verklaard op subsidieverlening aan ondernemingen, niet zijnde landbouwbedrijven. Subsidie kan slechts worden verleend ten behoeve van een onderneming of binnen de groep waartoe de onderneming behoort waarvoor op grond van andere niet door de Europese Commissie goedgekeurde steunmaatregelen in de voorafgaande drie jaar tot minder dan € 100.000,-- aan geldelijke bijdragen is verleend of zal worden verleend. Voorzover door verlening van de gevraagde subsidie het bedrag van € 100.000,-- zou worden overschreden, wordt het maximale subsidiebedrag dienovereenkomstig lager vastgesteld.

Voor de beoordeling hiervan wordt gekeken naar de eindbegunstigde van de subsidie.  ]

8

[Toelichting: Zoals in artikel 9 is opgesomd, moet een aantal stukken met de subsidieaanvraag worden meegestuurd, zoals onder andere:

  • 1

    een beschrijving van de te subsidiëren activiteiten;

  • 2

    wat de resultaten en effecten van deze activiteiten zullen zijn, wanneer deze gerealiseerd zijn en hoe deze gemeten kunnen worden, niet alleen aan het eind van de rit, maar ook tussentijds;

  • 3

    een gedetailleerde begroting van de kosten die met de gesubsidieerde activiteiten gepaard gaan.

Voor de toepassing en beoordeling in het kader van artikel 7 hebben wij inzicht nodig in de bijdragen die de onderneming in de afgelopen 3 jaren heeft ontvangen van overheden.

Gedeputeerde Staten hebben hiervoor een modelverklaring vastgesteld, die de aanvrager, indien het een onderneming betreft, met de subsidieaanvraag moet meezenden. ]

9

[Toelichting: In artikel 10 is bepaald dat het hele jaar door subsidieaanvragen kunnen worden ingediend.]

10

[Toelichting: In artikel 11 is geregeld hoe de aanvragen in behandeling worden genomen. Daarbij geldt dat Gedeputeerde Staten de aanvragen in volgorde van binnenkomst behandelen.

Op grond van de ASV moet op een subsidieaanvraag beslist worden binnen dertien weken na ontvangst van de aanvraag. Deze termijn is ook in dit uitvoeringsbesluit van toepassing, zodat zij niet opgenomen hoeft te worden.]

11

[Toelichting: Artikel 12 gaat over welke kosten niet subsidiabel zijn en die dus ook niet in de begroting mogen zijn opgenomen. Wanneer dit wel het geval is worden ze bij de eventuele subsidieverlening buiten beschouwing gelaten.]

12

[Toelichting: Artikel 13 regelt de hoogte van de subsidieverlening voor ondernemingen en overheden. Algemene regel is 50% van de werkelijk gemaakte kosten van de activiteit (het kan dus ook minder zijn). Hierin wordt tot uitdrukking gebracht, dat men nog andere financieringsbronnen moet aanboren, danwel zelf een deel van de kosten moet dragen. Voor het beleidsveld landschap en cultuurhistorie bedraagt het maximale subsidiepercentage 75%. Dit heeft als achterliggende reden dat dergelijke activiteiten vanuit economisch perspectief geen of onvoldoende terugverdieneffect hebben.

Stapeling met andere subsidies is niet uitgesloten, maar het totale subsidiebedrag kan nooit boven de totale kosten uitkomen, waarbij voor ondernemingen ook nog het maximum van de ‘de minimis'-regel geldt. ]

13

[Toelichting: In artikel 14 wordt de hoogte van subsidieverlening voor landbouwbedrijven geregeld. Voor aanvragen van landbouwbedrijven ten behoeve van investeringen geldt een maximaal percentage van 40% van de subsidiabele kosten. De investering moet dan wel gericht zijn op een of meerdere genoemde doelstellingen.

Voor aanvragen van landbouwbedrijven die betrekking hebben op investeringen ten behoeve van verwerking en afzet van producten geldt eveneens een maximaal percentage van 40% van de subsidiabele kosten. De in lid 2 genoemde subsidiabele kosten zijn in het kader van de EU-verordening 2004/1 omschreven. De navolgende kosten zijn subsidiabel:

1. de bouw, verwerving of verbetering van onroerende goederen;

2. de koop of huurkoop van nieuwe machines en nieuw materieel, met inbegrip van computerprogrammatuur, tot maximaal de marktwaarde van de activa; andere kosten in verband met huurkoopcontract zijn geen in aanmerking komende uitgaven;

3. algemene kosten, zoals kosten voor architecten, ingenieurs en adviseurs, haalbaarheidsstudies en voor het verkrijgen van octrooien en licenties tot maximaal 12% van de onder 1 en 2 bedoelde uitgaven.

Voor activiteiten van landbouwbedrijven die vallen onder het beleidsveld landschap en cultuurhistorie voor wordt subsidie verleend tot maximaal 60% van de subsidiabele kosten. Dit is geregeld in lid 3. Achterliggende gedachte van dit afwijkende subsidiepercentage is, dat bij deze activiteiten economische overwegingen het bemoeilijken om andere partijen een grote financiële bijdrage te laten leveren aan de uitvoeringskosten. Bij dit beleidsveld moet gedacht worden aan activiteiten die betrekking hebben op herstel, zorg, en onderhoud van landschaps- en/of cultuurhistorische elementen.

In lid 4 is aangegeven dat stapeling van deze subsidie met andere subsidies en/of bijdragen niet is toegestaan boven het de in dit artikel genoemde subsidiepercentages. Het totale subsidiebedrag (ook uit andere regelingen) mag niet uitkomen boven de in dit artikel genoemde subsidiepercentages. Stapeling is dus alleen mogelijk, indien het totale subsidiebedrag niet boven de genoemde percentages uitkomt. ]

14

[Toelichting: In een aantal gevallen zullen wij tussentijds willen weten hoe bepaalde activiteiten zich ontwikkelen, welke voortgang er is bereikt, welke tussentijdse resultaten zijn behaald, of de activiteit nog op schema ligt en dergelijke. Daarom is in artikel 15 geregeld dat wij hierover in de beschikking voorschriften kunnen opnemen, bijvoorbeeld in welke vorm, op welke momenten en met welke frequentie deze rapportage moet worden ingediend. ]

15

[Toelichting: De ASV bepaalt dat bevoorschotting tot 90% mogelijk is, maar regelt niet hoe de wijze van bevoorschotting zal zijn. In artikel 16 wordt een algemene regel voor bevoorschotting vastgelegd. Kern daarvan is dat bij aanvraag een maximum van 50% van het subsidie als voorschot opvraagbaar is. Daarna is het nog één maal mogelijk een voorschot op te vragen. Dit voorschot gaat vergezeld van een tussenrapportage waarin de resultaten en/of effecten die bij de aanvraag zijn geformuleerd uitgangspunt zijn voor een tussentijdse beoordeling. Een tweede voorschot is verder nog afhankelijk van het tempo van besteding. Een subsidieaanvrager kan slechts twee keer een voorschot aanvragen, samen niet meer bedragend dan 90%. ]

16

[Toelichting: Nadat de gesubsidieerde activiteiten zijn afgerond zal hierover verantwoording moeten worden afgelegd. Artikel 17 schrijft voor dat dit moet gebeuren in de vorm van een financiële en een inhoudelijke verantwoording. De gegevens moeten worden aangeleverd in dezelfde opzet als waarin ook de subsidieaanvraag is opgesteld. Dit vergemakkelijkt voor ons namelijk de beoordeling en verkort onze behandeltijd van de vaststelling van het subsidie.

Op grond van de ASV moet de aanvraag tot vaststelling binnen 6 maanden na afronding van de activiteit worden ingediend. ]

17

[Toelichting: In artikel 18 zijn de aanleidingen opgesomd om het subsidie lager vast te stellen dan het verleende bedrag: ofwel de afgesproken resultaten zijn niet of onvoldoende gehaald, en/of de werkelijke kosten vielen mee, en/of anderen hebben meer meebetaald dan begroot]

18

[Toelichting: Vervreemding In artikel 19 zijn nadere eisen geformuleerd aan vervreemding, bezwaring of de onttrekking aan de bestaande bestemming van de zaken, waar voor de investering daarvan subsidie is verstrekt. Dit kan niet zonder voorafgaande toestemming van Gedeputeerde Staten. Aan deze goedkeuring kunnen voorschriften worden gesteld. ]