Organisatie | Waalre |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs gemeente Waalre 2015 |
Citeertitel | Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs gemeente Waalre 2015 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | volkshuisvesting en woningbouw |
Eigen onderwerp | huisvesting onderwijs |
Deze regeling vervangt de Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs gemeente Waalre.
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
26-06-2020 | 01-01-2020 | Gewijzigde regeling | 14-04-2020 | ||
30-04-2015 | 26-06-2020 | nieuwe regeling | 07-04-2015 | . |
De raad van de gemeente Waalre,
gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 24 februari 2015 nr. 15;
gelezen het verslag van het gevoerde op overeenstemming gerichte overleg met de vertegenwoordigers van de bevoegde gezagsorganen van de scholen in de gemeente;
gelet op artikel 149 van de Gemeentewet en artikel 102 van de Wet op het primair onderwijs;
overwegende dat het noodzakelijk is de toekenning van voorzieningen in de huisvesting voor het onderwijs bij verordening te regelen;
Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs gemeente Waalre 2015
Artikel 2 Omschrijving voorzieningen in de huisvesting
Bij de toepassing van deze verordening worden de volgende voorzieningen onderscheiden:
Artikel 4 Informatieverstrekking
Het bevoegd gezag verstrekt aan het college gegevens die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van het bepaalde in deze verordening.
Artikel 6 Inhoud aanvraag; gelegenheid tot aanvullen aanvraag; niet behandelen onvolledige aanvraag
1°. een prognose van het te verwachten aantal leerlingen van de school voor basisonderwijs, als het betreft een aanvraag voor een voorziening als bedoeld in artikel 2, onderdeel a, onder 1°, 2°, 3°, 6°, 7° en 8°, onder de voorwaarde dat de prognose overeenkomstig bijlage II is vastgesteld, tenzij door het college, al dan niet in samenwerking met de bevoegde gezagsorganen van een school, een actuele prognose is opgesteld, welke door het bevoegd gezag wordt onderschreven.
2°. als de aanvraag betrekking heeft op het geheel of gedeeltelijk bekostigen van vervangende nieuwbouw van een gebouw als bedoeld in artikel 2, onderdeel a, onder 1°, of herstel van een constructiefout als bedoeld in artikel 2, onderdeel b, een bouwkundige rapportage die voldoet aan de eisen NEN 2767, zodat de noodzaak van de gevraagde voorziening kan worden vastgesteld;
3°. als de aanvraag betrekking heeft op het bekostigen van een voorziening waarvoor de vergoeding wordt vastgesteld op de feitelijke kosten, een begroting van de noodzakelijke kosten voor het bekostigen van de voorziening
Het college stelt de aanvrager voor 15 februari schriftelijk op de hoogte van het ontbreken van gegevens, als bedoeld in het eerste of tweede lid. De aanvrager wordt tot 15 maart in de gelegenheid gesteld de ontbrekende gegevens aan te vullen. Indien de vereiste gegevens niet voor 15 maart zijn verstrekt, neemt het college de aanvraag niet in behandeling.
Als een door het college in behandeling genomen aanvraag mede is gebaseerd op het aantal leerlingen van de betrokken school op 1 oktober van het jaar waarin het programma wordt vastgesteld, is de aanvrager verplicht dat aantal voor 15 oktober te registeren in de Basisregistratie Onderwijs bij de Dienst Uitvoering Onderwijs. Heeft aanvrager de registratie niet binnen de gestelde termijn gerealiseerd, dan deelt het college dit schriftelijk mede aan de aanvrager en heeft de aanvrager de gelegenheid dit alsnog te doen binnen drie dagen na de datum van ontvangst van de mededeling. Als de registratie niet alsnog binnen drie dagen is verstrekt, neemt het college de aanvraag niet in behandeling.
Artikel 7 Opgave ingediende aanvragen
Het college verstrekt aan de bevoegde gezagsorganen een opgave van de ingevolge artikel 6 en artikel 25 ingediende aanvragen en geeft daarbij aan welke aanvraag of aanvragen niet in behandeling worden genomen.
Artikel 9 Overleg programma en overzicht; advies Onderwijsraad
Het college maakt een verslag van de in het overleg door de bevoegde gezagsorganen naar voren gebrachte zienswijzen. De overeenkomstig het vorig lid ingediende zienswijzen en de reactie van het college hierop worden opgenomen in het verslag. Het verslag wordt na het overleg toegezonden aan alle bevoegde gezagsorganen.
Een bevoegd gezag en het college kunnen de Onderwijsraad verzoeken een advies uit te brengen over het conceptprogramma.. Het verzoek bevat een schriftelijk gemotiveerde omschrijving van de onderwerpen waarover advies wordt verwacht. Het advies dient betrekking te hebben op de relatie tussen de voorgenomen inhoud van het programma en de vrijheid van de richting en inrichting. Het verzoek en de daarover naar voren gebrachte zienswijzen worden opgenomen in het verslag, bedoeld in het vierde lid.
Een afschrift van het door de Onderwijsraad uitgebrachte advies wordt zo spoedig mogelijk door het college toegezonden aan de bevoegde gezagsorganen. Als het advies zou leiden tot een of meer inhoudelijke bijstellingen van de voorgenomen inhoud van het programma worden de bevoegde gezagsorganen door het college bij de toezending van het afschrift van het advies uitgenodigd voor een nader overleg. In alle andere gevallen beoordeelt het college of nader bestuurlijk overleg over het advies van de Onderwijsraad noodzakelijk is. Het college geeft dit aan bij de toezending van het afschrift van het advies.
Artikel 11 Bekendmaking besluiten vaststelling bekostigingsplafond, programma en overzicht
De besluiten tot vaststelling van het bekostigingsplafond, het programma en het overzicht worden door het college binnen twee weken na de datum waarop het besluit is genomen bekend gemaakt door het toezenden of uitreiken van het besluit aan de aanvragers. Gelijktijdig stelt het college de overige bevoegde gezagsorganen in kennis van de genomen besluiten.
Artikel 13 Instemmen bouwplannen en begroting; tijdstip aanvang bekostiging; toetsen wettelijke voorschriften en nieuwe feiten en omstandigheden; overleggen offertes
Het bevoegd gezag dient het bouwplan en, als de voorziening wordt bekostigd op basis van de feitelijke kosten, de bijbehorende begroting in bij het college. Het bevoegd gezag houdt daarbij rekening met de hierover gemaakte afspraken bedoeld in artikel 12, eerste lid. Gelijktijdig vermeldt het bevoegd gezag het tijdstip waarop de bekostiging kan starten. Het college moet instemmen met het bouwplan en de begroting voordat een bouwopdracht wordt verleend.
Het college beslist binnen dertien weken na ontvangst van de stukken over de bouwplannen, de desbetreffende begroting en het tijdstip waarop de bekostiging start. Het college stelt de aanvrager binnen twee weken na de datum van de beslissing over het bouwplan, de desbetreffende begroting en het tijdstip waarop de bekostiging start respectievelijk na de datum waarop instemming geacht wordt te zijn verleend hiervan schriftelijk in kennis.
Bij de beslissing als bedoeld in het tweede lid stelt het college eveneens vast of de feiten en omstandigheden waarin de school verkeert ten opzichte van de feiten en omstandigheden ten tijde van de vaststelling van het programma, al dan niet ingrijpend zijn gewijzigd. Bij een naar het oordeel van het college ingrijpende wijziging van de feiten en omstandigheden komt de voorziening alsnog niet voor bekostiging in aanmerking.
Nadat het college het bouwplan van een voorziening als bedoeld in artikel 3 tweede lid, heeft goedgekeurd dient het bevoegd gezag zo spoedig mogelijk bij het college de offertes in voor de uitvoering van de voorziening. Het college beslist binnen negen weken na ontvangst van de offertes over het bedrag dat definitief beschikbaar wordt gesteld voor de uitvoering van de voorziening. De laatste volzin van het tweede lid is hierbij van overeenkomstige toepassing.
Artikel 14 Aanvang bekostiging
Het college kan bij de over het tijdstip waarop de bekostiging start bepalen dat de gelden in termijnen betaald worden. Het betalen van de gelden vindt telkens plaats op een zodanig tijdstip dat de aanvrager kan voldoen aan de financiële verplichtingen voortkomend uit de realisering van de op het programma geplaatste voorziening.
Artikel 15 Vervallen aanspraak op bekostiging
Voor 1 oktober van het jaar waarop het programma betrekking heeft geeft de aanvrager een onherroepelijke bouwopdracht of sluit hij ene onherroepelijke koop-, huur-, of erfpachtovereenkomst af. Hiervan zendt hij voor 15 oktober een afschrift aan het college. De aanspraak op bekostiging vervalt als niet aan deze verplichting wordt voldaan.
Een aanvraag tot bekostiging van een voorziening die gelet op de voortgang van het onderwijs geen uitstel kan lijden, wordt ingediend bij het college.
Het college stelt de aanvrager binnen 2 weken na de datum waarop de aanvraag is ingediend schriftelijk op de hoogte als gegevens als bedoeld in het eerste lid ontbreken. De aanvrager heeft vervolgens 2 weken om de ontbrekende gegevens aan te vullen. Als dit niet gebeurt, neemt het college de aanvraag niet in behandeling.
Artikel 19 Uitvoeren beslissing
Binnen drie weken na bekendmaking van een beslissing als bedoeld in het eerste id geeft de aanvrager een bouwopdracht of sluit hij een koop- , huur- of erfpachtovereenkomst af. Hiervan zendt hij zo spoedig mogelijk een afschrift aan het college. De aanspraak op bekostiging vervalt als niet aan deze verplichtingen wordt voldaan.
Artikel 20 Aanduiden omstandigheden
1. Het college kan overgaan tot het vorderen van een gedeelte van een voor een school bestemd gebouw of terrein als:
Artikel 21 Omschrijving leegstand
Er is sprake van leegstand in een school gebouw als overeenkomstig bijlage III, deel C, is vastgesteld dat de vastgestelde capaciteit van het gebouw groter is dan de vastgestelde ruimtebehoefte.
De betrokken bevoegde gezagsorganen stellen in onderling overleg de vergoeding voor het medegebruik vast. Hierbij wordt als uitgangspunt genomen dat de vergoeding kostendekkend dient te zijn. Als geen overeenstemming wordt bereikt stellen partijen in onderling overleg vast welke handelswijze wordt gevolgd.
Artikel 23 Overleg en mededeling
Binnen vier weken na afloop van het overleg doet het college schriftelijk mededeling van de vordering tot medegebruik aan het bevoegd gezag. Indien het overleg heeft geleid tot afspraken, bevat de mededeling in ieder geval die afspraken. Voor zover het overleg niet tot overeenstemming heeft geleid, bevat de mededeling de beslissing van het college over deze punten. Indien het bevoegd gezag in het overleg te kennen geeft geen bezwaar te hebben tegen de vordering, kan van de schriftelijke mededeling als hier bedoeld worden afgezien.
Artikel 25 staat van onderhoud
Als uit de staat van onderhoud blijkt dat sprake is van achterstallig onderhoud wordt in het overleg vastgesteld welk deel hiervan voor rekening van het bevoegd gezag komt en of het bevoegd gezag opdracht verstrekt voor het uitvoeren van de werkzaamheden, of dat het bevoegd gezag een in overleg vast te stellen bedrag aan het college betaalt. Als geen overeenstemming wordt bereikt, stellen partijen vast welke handelwijze verder gevolgd wordt.
Artikel 26 Mutaties aantal klokuren binnen beschikbare capaciteit; inroostering gebruik
Artikel 27 Beslissing college in gevallen waarin de verordening niet voorziet
In gevallen, de uitvoering van deze verordening betreffende, waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college.
Artikel 28 Ontheffingsbepaling
Het college kan in bijzondere gevallen van een of meer bepalingen uit deze verordening afwijken of deze buiten beschouwing laten.
Het college stelt jaarlijks de in het kader van deze verordening gehanteerde normbedragen voor de vergoeding van voorzieningen bij op basis van de in bijlage IV , deel A opgenomen systematiek van prijsbijstelling.
Artikel 30 Citeertitel; inwerkingtreding
De verordening kan worden aangehaald als: Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs gemeente Waalre 2015. Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2015. Gelijktijdig met de inwerkingtreding wordt de laatstelijk bij besluit van 22 juni 2010 “Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs gemeente Waalre” ingetrokken.
Aldus besloten in de openbare vergadering van 7 april 2015.
De raad van de gemeente Waalre,
de (plv.) griffier, de voorzitter,
De voorzieningen genoemd onder A.2 (vervangende bouw), A.3.1 (uitbreiding met één of meer leslokalen) en A.3.2 (uitbreiding met een speellokaal) worden niet noodzakelijk geacht voor dislocaties met een permanente bouwaard. Slechts in bijzondere omstandigheden kan dit, na overleg met het bevoegd gezag en ter beoordeling van het college plaatsvinden.
Noodzaak van nieuwbouw is aanwezig als:
de te huisvesten leerlingen aanwezig zijn of kunnen worden verwacht en:1) als het een voor blijvend gebruik bestemde voorziening betreft en de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vijftien jaren deze leerlingen kunnen worden verwacht of 2) als het een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening betreft en de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vier jaren deze leerlingen kunnen worden verwacht en
Noodzaak van vervangende bouw aanwezig als:
dit het gevolg is van ontwikkelingen in de ruimtelijke ordening en:1°. als het een voor blijvend gebruik bestemde voorziening betreft een overeenkomstig bijlage II opgestelde prognose aantoont dat dit aantal leerlingen gedurende ten minste 15 jaar aanwezig zijn of kunnen worden verwacht, of2°. als het een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening betreft een overeenkomstig bijlage II opgestelde prognose aantoont dat dit aantal leerlingen gedurende ten minste 4 jaar aanwezig zijn of kunnen worden verwacht, en
De noodzaak van het uitbreiden van een schoolgebouw is aanwezig als:
de overeenkomstig bijlage III, deel A, vastgestelde capaciteit van een schoolgebouw van een school kleiner is dan de overeenkomstig bijlage III, deel B, vastgestelde ruimtebehoefte en het verschil tussen de capaciteit en de ruimtebehoefte voor een school gelijk of groter is dan de drempelwaarde, bedoeld in bijlage III, deel C, en
daarnaast:1°. als het een voor blijvend gebruik bestemde voorziening betreft een overeenkomstig bijlage II opgestelde prognose aantoont dat dit aantal leerlingen gedurende minstens vijftien jaar kunnen worden verwacht, 2°. als het een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening betreft een overeenkomstig bijlage II opgestelde prognose aantoont dat dit aantal leerlingen gedurende minstens vier jaar aanwezig zijn of kunnen worden verwacht, of3°. de prognose op basis van de laatste teldatum voor het indienen van de aanvraag aantoont dat het aantal leerlingen dat aanwezig is niet voor ten hoogste vier jaar binnen het gebouw of de gebouwen kunnen worden gehuisvest, en
A.4 Ingebruikneming van een bestaand gebouw
De noodzaak van ingebruikneming blijkt uit:
de te huisvesten leerlingen aanwezig zijn of kunnen worden verwacht en1) als het een voor blijvend gebruik bestemde voorziening betreft en de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vijftien jaren deze leerlingen kunnen worden verwacht of 2) als het een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening betreft en de prognose, die voldoet aan de vereisten uit bijlage II, aantoont dat gedurende ten minste vier jaren deze leerlingen kunnen worden verwacht en
A.5 Verplaatsing tijdelijke bouw
De noodzaak van verplaatsing naar een tijdelijk gebouw blijkt uit het feit dat:
A.6 Terrein De noodzaak van verwerving of uitbreiding van (een deel van) een terrein is aanwezig als het college heeft ingestemd met een voorziening als bedoeld in artikel 2, onderdeel a, onder 1° tot en met 4°, en de oppervlakte van het bestaande terrein niet voldoende is om deze voorziening te realiseren. De oppervlakte van het terrein moet voldoen aan de minimumnormen gesteld in bijlage III, deel D.
A.7 Eerste inrichting onderwijsleerpakket en meubilair
De noodzaak voor de eerste aanschaf van onderwijsleerpakket en meubilair ontstaat wanneer er sprake is van toekenning van een voorziening in de huisvesting en daarbij sprake is van uitbreiding van de totale huisvestingscapaciteit van de school en voor zo’n uitbreiding voor 1 januari 2015 nog niet eerder bekostiging heeft plaatsgevonden.
De noodzaak van medegebruik van een school voor basisonderwijs is aanwezig als het verschil tussen de overeenkomstig bijlage III, deel A, vastgestelde capaciteit en de overeenkomstig bijlage III, deel B, vastgestelde ruimtebehoefte gelijk of groter is dan de drempelwaarde, bedoeld in bijlage III, deel C.
A.9. Herstel van constructiefouten
De noodzaak van herstel van constructiefouten blijkt uit een bouwkundige rapportage waarin wordt vastgesteld dat het gaat om (herstel van) een constructiefout.
A.10. Vervanging of herstel van schade aan gebouw, onderwijsleerpakket en meubilair in geval van bijzondere omstandigheden
De noodzaak van herstel of vervanging blijkt uit het feit dat door de opgetreden bijzondere omstandigheid het onderwijs in het desbetreffende gebouw wordt gehinderd.
DEEL B Voorzieningen voor lokalen bewegingsonderwijs
B.1 Nieuwbouw, vervangende nieuwbouw, uitbreiding en ingebruikneming.
het in gebruik nemen van een lokaal bewegingsonderwijs is aanwezig als:1°. de minister de school voor het eerst voor bekostiging in aanmerking brengt;2°. het huidige gebouw overeenkomstig onderdeel b voor vervanging in aanmerking komt; of3°. de kosten van het in gebruik nemen en aanpassen naar oordeel van het college in redelijke verhouding staan tot de kosten van vervangende bouw, en
en een overeenkomstig bijlage II opgestelde prognose aantoont dat gedurende ten minste vijftien jaar de groepen leerlingen waarvoor het door het college vastgestelde aantal klokuren noodzakelijk is, aanwezig zijn of verwacht kunnen worden.
De noodzaak van verwerving of uitbreiding van (een deel van) een terrein blijkt uit het feit dat voor de realisering van de nieuwbouw of de uitbreiding geen dan wel onvoldoende terrein aanwezig is.
De noodzaak van eerste inrichting bewegingsonderwijs is aanwezig als:
De noodzaak van medegebruik is aanwezig als het aantal klokuren bewegingsonderwijs op basis van het aantal groepen 6-12 jarigen zodanig is dat daarvoor binnen de op dat moment in gebruik zijnde lokalen bewegingsonderwijs geen plaats is.
B.5. Herstel constructiefouten
De noodzaak van het herstel van constructiefouten blijkt uit een bouwkundige rapportage waarin wordt vastgesteld dat het gaat om (herstel van) een constructiefout.
B.6. Herstel of vervanging van schade aan gebouw, onderwijsleerpakket en meubilair in geval van bijzondere omstandigheden
De noodzaak van herstel of vervanging blijkt uit het feit dat door de opgetreden bijzondere omstandigheid het onderwijs in het desbetreffende gebouw wordt gehinderd.
C. Prognose school voor basisonderwijs
De prognose van een school voor basisonderwijs geeft per jaar inzicht in het te verwachten aantal leerlingen van de school of nevenvestiging waarbij rekening wordt gehouden met:
Bijlage III Criteria voor oppervlakte en indeling
De capaciteit van de schoolgebouwen wordt volgens onderstaande methodiek vastgesteld. Het college kan in overeenstemming met het bevoegd gezag van de school besluiten tot vermindering van de met onderstaande methodiek vastgestelde capaciteit, indien de hiertoe beschikbaar komende ruimten worden ingezet ten behoeve van onderwijskundige, culturele, maatschappelijke (waaronder kinderopvang) en recreatieve doeleinden. Als een deel van een gebouw is gerealiseerd met andere dan overheidsmiddelen en hiervoor geen vergoeding wordt genoten, wordt dit deel niet tot de capaciteit van het gebouw gerekend. Dit deel wordt wel geregistreerd.
De capaciteit van een schoolgebouw wordt vastgelegd in het bruto vloeroppervlak van het gebouw en bepaald overeenkomstig bijlage III, deel E. De capaciteit van ieder gebouw wordt afzonderlijk vastgesteld.
A.1.2. Dislocaties, gebouwen met een permanente of tijdelijke bouwaard
De capaciteit van dislocaties wordt overeenkomstig bijlage III, deel E, vastgesteld.
A.1.3 Rangorde hoofdgebouwen en dislocaties
Als een schoolbestuur voornemens is een hoofdvestiging, nevenvestiging of dislocatie af te stoten, wordt in overleg met het college vastgesteld welk gebouw wordt afgestoten.
Onder terrein dient te worden verstaan het kadastraal perceel of de kadastrale percelen waarop het schoolgebouw met toebehoren zich bevindt. De terreinoppervlakte is gelijk aan de grootte in de kadastrale registratie van het Kadaster. Indien de kadastrale perceelgrenzen niet overeenkomen met de grenzen van het schoolterrein, dan wordt het met overheidsmiddelen bekostigde deel van de terreinoppervlakte vastgelegd.
Voor de inventaris is het uitgangspunt dat op 1 januari 2015 alle scholen voor basisonderwijs in de gemeente zijn voorzien van voldoende onderwijsleerpakket en meubilair. De bruto vloeroppervlakte van de school is de basis voor de vaststelling van de omvang van de aanwezige inventaris.
A.1.6 Lokalen bewegingsonderwijs
A.1.6.1 Lokalen bewegingsonderwijs
De capaciteit van een lokaal bewegingsonderwijs bedraagt 40 klokuren.
De terreinoppervlakte is de oppervlakte zoals vastgelegd bij het Kadaster. Slechts de terreinoppervlakte van de vrijstaande lokalen bewegingsonderwijs gelegen op eigen terrein, los van het terrein van het lesgebouw, wordt geregistreerd.
De inventaris aanwezig op 1 januari 2015 wordt geacht voldoende te zijn.
DEEL B Vaststellen ruimtebehoefteB.1. Lesgebouwen
Het aantal leerlingen en de gewichtensom in een school is bepalend voor de huisvestingsbehoefte. De berekening voor de huisvestingsbehoefte wordt uitgevoerd voor elke school met een eigen BRIN-nummer en voor elke nevenvestiging met een eigen vestigingsnummer. Zo’n nevenvestiging wordt voor de ruimtebehoefteberekening beschouwd als een afzonderlijke school. De ruimtebehoefte is opgebouwd uit een basisruimtebehoefte en een toeslag in verband met de gewichtensom.
B = basisruimtebehoefte in m2 bruto-vloeroppervlakte, rekenkundig afgerond op hele vierkante meters.
L = het aantal leerlingen dat op 1 oktober voorafgaande aan elk jaar waarop de prognose betrekking heeft op de school zal zijn ingeschreven.
De toeslag wordt berekend met de formule:
T=toeslag in m2 bruto-vloeroppervlakte, rekenkundig afgerond op hele vierkante meters en G=gecorrigeerde gewichtensom.
De gecorrigeerde gewichtensom wordt als volgt bepaald:
B. 1.2 Lokalen bewegingsonderwijs
Het aantal groepen bewegingsonderwijs is bepalend voor het aantal klokuren bewegingsonderwijs. Het aantal groepen bewegingsonderwijs is afhankelijk van het aantal formatieplaatsen, zoals bepaald in de modelbeleidsregel voor bekostiging bewegingsonderwijs Per gymgroep 6-12-jarigen wordt uitgegaan van maximaal 1,5 klokuur gymnastiek.
Voor de vaststelling van de structurele noodzaak van een nieuwe accommodatie voor een basisschool, wordt het aantal gymgroepen bepaald door het aantal leerlingen dat op 1 oktober voorafgaand aan elk jaar waarop de prognose, als bedoeld in bijlage II, betrekking heeft op de school zal zijn ingeschreven.
DEEL C Vaststellen aanvullende ruimtebehoefte
C.1. Voor blijvend gebruik bestemde voorzieningen
Er is sprake van een voorziening voor blijvend gebruik als de overeenkomstig deel C vastgestelde ruimtebehoefte gedurende minstens vijftien jaar blijft bestaan.
C.1.1 Nieuwbouw, of vervangende nieuwbouw
De omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik bestemde voorziening nieuwbouw of vervangende nieuwbouw wordt overeenkomstig deel B vastgesteld.
C.1.2. Overige voor blijvend gebruik bestemde voorzieningen
Uitbreiding, uitbreiding ter vervanging van een bestaand gebouw, ingebruikneming of medegebruik wordt voor school vastgesteld als het verschil tussen de overeenkomstig deel A vastgestelde capaciteit en de overeenkomstig deel B vastgestelde ruimtebehoefte gelijk of groter is dan de drempelwaarde van 90 vierkante meter bruto vloeroppervlakte voor een voorziening basisonderwijs;
C.2 voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen De ruimtebehoefte van een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening wordt op dezelfde wijze vastgesteld als de ruimtebehoefte voor een voor blijvend gebruik bestemde voorzieningen. Een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening is voor minstens vier jaar en maximaal vijftien jaar noodzakelijk. Voor het vaststellen van de omvang van een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening moet het verschil ten minste 80 vierkante meter bruto vloeroppervlakte bedragen.
C.3 Overige voor blijvend gebruik of voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen
De omvang van een goedgekeurde voorziening:
voor blijvend of tijdelijk gebruik bestemde voorziening terrein, dan wel uitbreiding van het terrein, wordt bepaald door de minimaal noodzakelijke terreinoppervlakte om het schoolgebouw te realiseren met inachtneming van de bij of krachtens de wet gestelde eisen ten aanzien van de terreinoppervlakte en de minimumnormen, bedoeld in deel D.
C.4. Lokalen bewegingsonderwijs
De omvang van de goedgekeurde voorziening herstel van constructiefouten en het herstel van schade aan gebouw, onderwijsleerpakket en meubilair in geval van bijzondere omstandigheden, wordt bepaald door de feitelijke kosten voor de activiteiten die minimaal noodzakelijk zijn voor de voortgang van het onderwijs.
DEEL D Minimumnormen bij realisering van nieuwe voorzieningen
Minimum terreinoppervlakte betrekking hebbende op het verharde gedeelte: 3 m2/ll met een minimum van 300 m2 netto, vanaf 200 leerlingen kan worden volstaan met 600 m2 netto;
Een speellokaal heeft een minimum van 90 m2 netto.
D.3. Lokaal bewegingsonderwijs
Deel E.Overzicht Meetinstructie voor het vaststellen van de bruto-vloeroppervlakte van de schoolgebouwen
E.1. Meetinstructie voor schoolgebouwen
De bruto-vloeroppervlakte van een wordt vastgesteld volgens NEN 2580
E.2. Aanvulling op de meetinstructie voor de schoolgebouwen
De oppervlakten van overdekte niet door vaste buitenbegrenzingen omsloten ruimten worden niet tot de bruto vloeroppervlakte gerekend, ongeacht de vloerconstructie of wijze van verharding. Dit betreft in ieder geval luifels, dakoverstekken, de ruimte onder op kolommen staande verdiepingen, fietsenstallingen.
Bijlage IV Normbedragen voor vergoeding en indexering
De normbedragen in deel B worden jaarlijks aangepast in overeenstemming met de onderstaande systematiek van prijsbijstelling:
A.2 Eerste inrichting onderwijsleerpakket en meubilair
Deel B – Normbedragen 1
Alle in dit deel genoemde bedragen zijn inclusief BTW.
A. Nieuwbouw met permanente bouwaard
A.1 Kostencomponenten nieuwbouw
Het benodigde bouwrijpe terrein wordt door de gemeente, eventueel na aankoop, om niet aan het schoolbestuur beschikbaar gesteld en het juridisch eigendom wordt aan hen overgedragen. De kosten van een terrein worden opgenomen op het programma, zowel bij aankoop van een terrein als in de situatie dat de gemeente een terrein beschikbaar stelt. De kosten voor het terrein worden bepaald op de in de gemeente gangbare wijze van waardevaststelling van terreinen. Bij vervangende nieuwbouw op dezelfde plaats als het oude gebouw behoren de kosten voor het slopen van het oude gebouw tot de kosten voor terreinen.
A.3.2 Bouwkosten school voor basisonderwijs
De vergoeding voor een basisschool wordt vastgesteld op basis van de volgende bedragen:
Startbedrag voor de realisatie van de eerste 350 m2bvo 2 | |
A.3.3 Toeslag voor verhuiskosten bij vervangende nieuwbouw
B. Uitbreiding met permanente bouwaard
Deze paragraaf is van toepassing op de uitbreiding van de huisvesting in permanente bouwaard van een school voor basisonderwijs tot 1035 vierkante meter bruto vloeroppervlakte Op overige uitbreidingen is paragraaf A overeenkomstig van toepassing.
Als uitbreiding van het terrein noodzakelijk is, is het bepaalde in A.2 overeenkomstig van toepassing op het vaststellen van de kosten voor het voor uitbreiding benodigde terrein.
B.3.2 Bouwkosten school voor basisonderwijs
De vergoeding voor een basisschool wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:
B.3.3 Toeslag voor het herstel van het terrein en verhuiskosten bij vervangende bouw op dezelfde plaats
Het bepaalde in A.3.7 is overeenkomstig van toepassing op het bepalen van de omvang van de vergoeding voor het herstel van terrein en verhuizing bij uitbreiding.
C.1 Vergoedingsbedragen tijdelijke voorzieningen
Als een tijdelijke voorziening niet gerealiseerd kan worden op het aanwezige terrein, worden de kosten voor het benodigde terrein bepaald overeenkomstig A.2.
C.3 Nieuwbouw als hoofdlocatie/uitbreiding van permanente hoofdlocatie
De vergoeding voor een tijdelijke voorziening bestaat uit een startbedrag en een bedrag per vierkante meter. In deze bedragen zijn begrepen de bouwkosten, de kosten van herstel en inrichting van terreinen, de kosten van paalfundering en de eenmalige aansluitkosten op nutsvoorzieningen.
De vergoeding voor een basisschool wordt vastgesteld op basis van de volgende bedragen:
C.4.1 Uitbreiding van bestaande tijdelijke voorzieningen
De vergoeding voor een basisschool wordt vastgesteld op basis van de volgende bedragen:
C.5 Huur van voor tijdelijk gebruik bestemde gebouwen
Huur van een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening en huur van een bestaand gebouw worden vergoed op basis van de werkelijke kosten.
D.1.1 Uitbreiding onderwijsleerpakket en meubilair
Bij uitbreiding met onderwijsleerpakket en meubilair wordt het uit te keren bedrag van de vergoeding bepaald aan de hand van het verschil tussen de al toegekende investeringsbedragen en de nieuw berekende vergoeding.
De vergoeding voor een basisschool wordt vastgesteld op basis van de volgende bedragen:
De vergoeding van de bouwkosten voor nieuwbouw van een lokaal bewegingsonderwijs met een netto speeloppervlakte van 252 vierkante meters bedraagt € 1.149.929,69 als deze op het schoolterrein gerealiseerd kan worden, of € 1.173.187,70 als deze op een afzonderlijk terrein gerealiseerd wordt. In deze vergoeding zijn opgenomen de kosten van fundering op staal en inrichting van het terrein.
Het bepaalde in E.1, eerste lid, is overeenkomstig van toepassing op het bepalen van de hoogte van de vergoeding voor uitbreiding van een lokaal bewegingsonderwijs. Bij lokalen bewegingsonderwijs met een oefenvloer van 140 vierkante meter netto speeloppervlakte of minder, kan de oefenvloer worden uitgebreid tot een oppervlakte van 252 vierkante meter. De hoogte van de vergoeding wordt bepaald op basis van de volgende bedragen:
E.3.2 OLP/meubilair school voor basisonderwijs
De vergoeding voor de eerste inrichting met onderwijsleerpakket of meubilair voor een lokaal bewegingsonderwijs voor een basisschool bedraagt € 53.786,01.
E.4 Medegebruik/huur van een niet-eigen voorziening
Naast bewegingsonderwijs in een eigen lokaal van de school is ook bewegingsonderwijs mogelijk in een bestaand lokaal bewegingsonderwijs door middel van:
De normbedragen als bedoeld in artikel 3, eerste lid kunnen door het college van burgemeester en wethouders worden verhoogd met een toeslag van te hoogste 5% als de voorziening zonder deze verhoging door bijzondere lokale omstandigheden in redelijkheid niet kan worden gerealiseerd.
F.2 Verhoging feitelijke kosten
De vergoeding van de feitelijke kosten als bedoeld in artikel 3, tweede lid, wordt gebaseerd op de door het college van burgemeester en wethouders goedgekeurde offerte en verhoogd met 8% voor de kosten van technische advisering, voor zover het een voorziening betreft als bedoeld in artikel 2, onder b en c.
Bijlage V Criteria voor de urgentie van de aangevraagde voorzieningen
Prioriteiten worden vastgesteld als het overeenkomstig artikel 11 vastgestelde bekostigingsplafond onvoldoende is om alle aangevraagde voorzieningen die in aanmerking komen om te worden opgenomen op het programma te honoreren. Op basis van de gestelde prioriteiten wordt een rangorde vastgesteld van de voorzieningen waarvan is vastgesteld dat die voor bekostiging in aanmerking komen. Daarna wordt vastgesteld voor welke voorzieningen het bekostigingsplafond voldoende is en deze voorzieningen worden opgenomen op het programma. De voorzieningen die niet worden opgenomen op het programma worden op het overzicht geplaatst.
De onder hoofdprioriteit 2 opgenomen voorziening vervangende nieuwbouw valt onder hoofdprioriteit 1 op het moment dat deze voorziening gecombineerd wordt met een uitbreiding van de capaciteit en de vervangende nieuwbouw noodzakelijk is omdat wordt voldaan aan het criterium genoemd onder in bijlage I, deel A, onder A.2.
Nadat de onderverdeling naar hoofdprioriteiten heeft plaatsgevonden moet worden vastgesteld welke voorzieningen in aanmerking komen om op het programma te worden geplaatst. Dit vindt plaats op basis van het vaststellen van de sub-prioriteit. Bij hoofdprioriteit 1 worden de volgende uitgangspunten gehanteerd om vast te stellen welke voorzieningen voor het plaatsen op het programma in aanmerking komen: