Organisatie | Dongeradeel |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Verordening Lauwersregeling gemeente Dongeradeel 2015 |
Citeertitel | Verordening Lauwersregeling gemeente Dongeradeel 2015 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
Geen
Gemeentewet, art. 108, 147, Participatiewet
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
16-07-2015 | 01-01-2015 | 01-01-2015 | art. 1 lid 2 sub c en sub f, art. 4 lid 5, art. 6 lid 5 | 25-06-2015 gemeenteblad, 15 juli 2015 | 33/'15 |
24-04-2015 | 01-01-2015 | 26-06-2018 | nieuwe regeling | 19-02-2015 gemeenteblad, 23 april 2015 | 12/'15 |
De raad van de gemeente Dongeradeel,
gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 3 februari 2015, no. 12/’15;
gelet op het bepaalde in de Gemeentewet en de Participatiewet;
overwegende dat het wenselijk is dat financiële belemmeringen voor deelname aan maatschappelijke activiteiten op het gebied van sport en cultuur verminderd of opgeheven worden;
gelet op het bepaalde in artikel 108 en/of 147 van de Gemeentewet;
vast te stellen de Verordening Lauwersregeling gemeente Dongeradeel 2015
Artikel 1 – Algemene bepalingen
In deze verordering wordt verstaan onder:
Inkomen: inkomsten uit of in verband met arbeid, socialezekerheidsuitkeringen, uitkeringen tot levensonderhoud op grond van Boek 1 van het Burgerlijk wetboek, voorlopige teruggave of teruggave van inkomstenbelasting, loonbelasting, premies volksverzekeringen en inkomensafhankelijke bijdragen als bedoeld in artikel 43 van de Zorgverzekeringswet dan wel inkomsten die naar hun aard met deze inkomsten en uitkeringen overeenkomen.
indien de belanghebbende 21 jaar of ouder, maar jonger dan de pensioengerechtigde leeftijd is: voor een alleenstaande 77% van het normbedrag genoemd in artikel 21, onderdeel b van de wet; voor een alleenstaande ouder 99% van het normbedrag genoemd in artikel 21, onderdeel b van de wet; voor gehuwden 110% van het normbedrag genoemd in artikel 21, onderdeel b van de wet
indien de belanghebbende de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt: voor een alleenstaande 77% van het normbedrag genoemd in artikel 22, onderdeel b van de wet; voor een alleenstaande ouder 99% van het normbedrag genoemd in artikel 22, onderdeel b van de wet; voor gehuwden 110% van het normbedrag genoemd in artikel 22, onderdeel b van de wet.
Artikel 3 – Bijdrage kosten maatschappelijke participatie
1.Het college verstrekt op aanvraag een bijdrage aan een persoon van 18 jaar of ouder met een inkomen dat niet hoger is dan het toetsinkomen voor de kosten van maatschappelijke participatie die hij ten behoeve van zichzelf, zijn partner of zijn kind jonger dan 4 jaar maakt.
Betaling van de tegemoetkoming vindt plaats in twee gelijke termijnen. De eerste termijn wordt betaald in de maand maart, of indien de aanvraag ná 1 maart is ingediend, zo snel mogelijk na de toekenning van de tegemoetkoming. De tweede termijn wordt betaald in de maand september van het kalenderjaar waarop de tegemoetkoming betrekking heeft.
Als er gegronde redenen zijn om aan te nemen dat de aanvrager niet in staat is tot een verantwoorde besteding van de tegemoetkoming kan het college de tegemoetkoming geheel of gedeeltelijk aan derden of in natura betalen. Het college kan de tegemoetkoming ook op verzoek van de ouders geheel of gedeeltelijk aan derden betalen.
Artikel 7 – Verantwoording en terugvordering
Het college kan de aanvrager na afloop van het kalenderjaar vragen om de besteding van de ontvangen tegemoetkoming aan te tonen. Hij dient hiertoe tot 1 april van het jaar volgend op het jaar waarop de tegemoetkoming betrekking heeft betalingsbewijzen te bewaren en deze op verzoek aan het college over te leggen.
Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de raad van de gemeente Dongeradeel, gehouden op 19 februari 2015.
de griffier, de voorzitter,
A.J. Folbert M.C.M. Waanders
Artikel 1 – Algemene bepalingen
Het toetsinkomen betreft 110% van de toepasselijke bijstandsnorm. Vanwege de uitvoerbaarheid van de regeling wordt de kostendelersnorm buiten beschouwing gelaten.
Artikel 2 – Maatschappelijke participatie
Maatschappelijke participatie betekent mee (kunnen) doen in de maatschappij. Voorkomen moet worden dat burgers door financiële beperkingen in een sociaal isolement geraken. In dit artikel staan de kosten die in ieder geval aanmerking komen voor een bijdrage. Kosten kunnen uitsluitend worden vergoed voor activiteiten die in Nederland plaatsvinden. Er is gekozen voor een algemene beschrijving van de kosten. Op deze wijze wordt de discussie of bepaalde kosten wel of niet uit de tegemoetkoming voldaan kunnen worden zoveel mogelijk beperkt. De ontvangers van de tegemoetkoming hebben hierdoor een zekere vrijheid in de besteding van de tegemoetkoming waarbij dit tevens leidt tot lagere uitvoeringskosten voor de gemeente.
Met samenhangende kosten worden kosten bedoeld die men moet maken om het lidmaatschap werkelijk uit te oefenen, bijvoorbeeld speciale sportkleding, zoals judopak of voetbalshirt en schoenen, of de huurkosten van een muziekinstrument.
De gemeentelijke regeling mag geen overlap hebben met wettelijke regelingen, zoals de Wet onderwijstegemoetkoming en schoolkosten (WTOS). De WTOS kent een bijdrage voor ouders van scholieren op het voortgezet onderwijs. Daarom zijn schoolkosten in deze verordening gedefinieerd als kosten waarop de WTOS niet ziet. Het kan bijvoorbeeld gaan om de vrijwillige ouderbijdrage, excursies en kosten van schoolreizen.
Ook eenmalige activiteiten kunnen worden vergoed. Voorbeelden zijn kindervakantieweken en kindervakantiekampen. Voorwaarde is dat er een vereniging, stichting of organisatie voor maatschappelijk welzijn de activiteit organiseert.
Het volgen van beroepsgerichte cursussen worden niet vergoed op basis van de regeling maatschappelijke activiteiten. Als er een noodzaak is voor het volgen van een beroepsgerichte cursus kan immers een beroep worden gedaan op het Participatiebudget. Dit geldt zowel voor niet-uitkeringsgerechtigden als voor bijstandscliënten. Daarom kan alleen een vergoeding worden verstrekt voor niet beroepsgerichte cursussen, zoals hobby-cursussen.
De tegemoetkoming is geen vergoeding van daadwerkelijk te maken kosten. De werkelijke kosten kunnen hoger liggen. Als voor de kosten waar deze verordening op ziet individuele bijzondere bijstand wordt aangevraagd houdt het college bij het beoordelen van het recht op bijstand en het vaststellen van de hoogte daarvan rekening met een op basis van deze verordening ontvangen tegemoetkoming. Hiervan kan bijvoorbeeld sprake zijn van noodzakelijk bezoek van een kind aan een peuterspeelzaal op grond van medische of sociale redenen.
Artikel 3 – Bijdrage kosten maatschappelijke participatie
In dit artikel is vastgelegd dat een tegemoetkoming op schriftelijke aanvraag moet worden ingediend. Ambtshalve verstrekking is niet mogelijk.
Artikel 4 – Aanvraag en onderzoek
Een aanvraag moet uiterlijk op 30 november zijn ingediend. Als deze dag op een zaterdag of zondag valt moet de aanvraag uiterlijk op de eerstvolgende werkdag door het college zijn ontvangen (artikel 1, eerste lid Algemene Termijnenwet). Bij de aanvraag hoeft de aanvrager in principe alleen bewijsstukken van zijn gezinsinkomen over te leggen. Hiermee wordt de administratieve last voor zowel de burger als de gemeenten tot een minimum beperkt. In voorkomende gevallen kan het college gemotiveerd om aanvullende bewijsstukken vragen.
Artikel 5 – Hoogte van de tegemoetkoming
De hoogte van de tegemoetkoming is afhankelijk van de leeftijd van de aanvrager. De hoogte van de tegemoetkoming wordt jaarlijks per 1 januari geïndexeerd met het cijfer van de consumentenprijsindex (CPI) over het voorgaande jaar zoals die door het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) wordt bekendgemaakt.
De tegemoetkoming wordt in twee gelijke termijnen uitbetaald. De kosten waarvoor de tegemoetkoming wordt verleend doen zich in de regel verspreid over het jaar voor, bijvoorbeeld maandelijkse contributiebetalingen.
Als het college gegronde redenen heeft aan te nemen dat iemand niet in staat is/zijn om de tegemoetkoming te besteden aan het doel waarvoor deze wordt verstrekt, namelijk maatschappelijke participatie van zijn kind(eren) kan het college besluiten de tegemoetkoming geheel of gedeeltelijk in natura of aan derden te betalen. De ouder(s) kan/kunnen het college ook zelf verzoeken de tegemoetkoming in natura of aan derden te betalen.
Artikel 7 – Verantwoording en terugvordering
Uitgangspunt is dat de aanvrager de tegemoetkoming besteedt aan het doel waarvoor hij deze ontvangen heeft, namelijk maatschappelijke participatie van zichzelf en zijn gezinsleden. Het college gaat uit van vertrouwen, maar controleert na afloop van het kalenderjaar steekproefsgewijs een aantal verstrekkingen. De aanvrager zal daarom tot en met drie maanden na afloop van het kalenderjaar op verzoek van het college bewijsstukken van de besteding van de tegemoetkoming moeten kunnen overleggen. Het college bepaalt de omvang van deze steekproef. Wanneer de aanvrager de besteding niet of niet volledig aan kan tonen kan het college het niet verantwoorde deel van de tegemoetkoming terugvorderen.
Artikel 8 – Vergoeding aanschaf of vervanging identiteitsbewijs
Personen van 14 jaar en ouder zijn verplicht zich op verzoek met een geldig identiteitsbewijs te legitimeren. Voor de kosten van aanschaf en vervanging van een gemeentelijke identiteitskaart kan het college een tegemoetkoming verstrekken. Vanaf 26 juni 2012 kunnen kinderen niet meer op het paspoort van de ouders worden bijgeschreven. Op basis van een Europese verordening moet ieder persoon een eigen identiteitsbewijs kunnen tonen. De tegemoetkoming voor de kosten van een identiteitsbewijs valt buiten de tegemoetkoming voor maatschappelijke participatie en moet apart aangevraagd worden.
Artikel 9 – Uitvoering en bevoegdheid college
De uitvoering van deze verordening ligt bij het college. De verordening kent eenhardheidsclausule op grond waarvan het college van de bepalingen van deze verordening kan afwijken als toepassing daarvan leidt tot onbillijkheden van zwaarwegende aard. In gevallen waarin de verordening niet voorziet neemt het college een besluit, waarbij zoveel mogelijk aansluiting wordt gezocht bij vergelijkbare situaties met inachtneming van de individuele omstandigheden van de ingezetene of het huishouden.