Organisatie | Den Helder |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Beleidsregels intrekken omgevingsvergunningen gemeente Den Helder |
Citeertitel | Beleidsregels intrekken omgevingsvergunningen gemeente Den Helder |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | ruimtelijke ordening, verkeer en vervoer |
Eigen onderwerp |
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
29-12-2014 | nieuwe regeling | 16-12-2014 Stadsnieuws 2014, 52 | b14.00737 |
Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen
In artikel 2.33, lid 2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (verder: Wabo) is, kort samengevat, onder meer bepaald dat een omgevingsvergunning kan worden ingetrokken indien niet binnen 26 weken respectievelijk 3 jaar handelingen zijn verricht met gebruikmaking van de vergunning.
De termijn van 26 weken geldt voor omgevingsvergunningen voor het bouwen van een bouwwerk, het uitvoeren van een werk (voorheen de aanlegvergunning) en wijzigen/slopen van een monument. Voor de overige omgevingsvergunningen (bijvoorbeeld kapvergunningen) geldt de termijn van 3 jaar. De termijn, hoewel dat niet met zoveel woorden in de wettekst is opgenomen, vangt aan vanaf de dag dat de vergunning onherroepelijk is geworden.
Omdat een vergunning in beginsel een onbeperkte geldigheidsduur heeft is het vanuit het oogpunt van rechtszekerheid en ter voorkoming van ongewenste ontwikkelingen, wenselijk een beleidslijn vast te stellen hoe en op welk moment tot het intrekken van een verleende omgevingsvergunning wordt overgegaan.
Het oneindig in stand laten van een omgevingsvergunning is niet wenselijk, omdat:
Bij de beoordeling omtrent het besluit tot het intrekken van een omgevingsvergunning zal het hiernavolgende afwegingskader worden toegepast.
Artikel 2.1 Intrekken bij uitblijven aanvang vergunde activiteit(en)
Uitzondering op het in lid 2.1 onder a bepaalde wordt gemaakt indien voor het gebied waarin de vergunde activiteit(en) is/zijn gelegen een bestemmingsplan in voorbereiding is en de vergunde activiteit het toekomstig planologisch kader frustreert. Hierbij moet ten minste sprake zijn van een ontwerp bestemmingsplan welke ter inzage is gelegd en gepubliceerd. In dit geval kan direct na het ongebruikt verstrijken van 26 weken de vergunning worden ingetrokken.
Artikel 2.2 Intrekken bij stilliggen uitvoering vergunde activiteit(en)
Vergunningen die op grond van artikel 2.33, lid 2 kunnen worden ingetrokken indien gedurende een periode van 26 weken geen handelingen zijn verricht met gebruikmaking van de vergunning, worden na het verstrijken van deze termijn direct ingetrokken, doch niet eerder dan na het verstrijken van een termijn van 52 weken na het onherroepelijk worden van de vergunning.
Uitzondering op het in lid 2.1 onder a bepaalde wordt gemaakt indien voor het gebied waarin de vergunde activiteit(en) is/zijn gelegen een bestemmingsplan in voorbereiding is en de vergunde activiteit het toekomstig planologisch kader frustreert. Hierbij moet ten minste sprake zijn van een ontwerp bestemmingsplan welke ter inzage is gelegd en gepubliceerd. In dit geval kan direct na het ongebruikt verstrijken van 26 weken de vergunning worden ingetrokken.
Artikel 2.3 Gunnen ruimere termijn (her)start activiteit(en)
Met uitzondering van de gevallen als genoemd in de artikelen 2.1, lid c en 2.2., lid c, kan in de volgende gevallen een ruimere termijn worden geboden voor de (her)start van de uitvoering van de vergunde activiteit(en).
Deze gevallen dienen duidelijk naar voren te worden gebracht in de in artikel 2.4 omschreven procedure tot het kenbaar maken van het voornemen tot intrekken van de vergunning.
Een ruimere termijn wordt alleen gegeven indien de persoonlijke omstandigheid zich niet meer dan 26 weken voor de start van de intrekkingsprocedure heeft voorgedaan of deze op dat moment nog voortduurt.
Hoofdstuk 3. Overige bepalingen
Er wordt volgens deze beleidsregels gehandeld tenzij dat voor één of meer belanghebbenden gevolgen heeft die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregels te dienen doelen.