Organisatie | Woudrichem |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Het Uitvoeringsbesluit re-integratievoorzieningen Participatiewet 2015, gemeente Woudrichem |
Citeertitel | Het Uitvoeringsbesluit re-integratievoorzieningen Participatiewet 2015, gemeente Woudrichem |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
Geen
artikel 4, lid 3, van de Re-integratieverordening Participatiewet 2015, gemeente Woudrichem en de Algemene wet bestuursrecht
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-01-2015 | nieuwe regeling | 17-03-2015 GVOP 22 april 2014 | Onbekend |
Het college van burgemeester en wethouders van de Gemeente Woudrichem;
gelezen het daartoe strekkende voorstel behandeld in zijn vergadering van 17 maart 2015;
gelet op artikel 4, lid 3, van de Re-integratieverordening Participatiewet 2015, gemeente Woudrichem en de Algemene wet bestuursrecht;
overwegende dat het noodzakelijk is de verstrekking van re-integratievoorzieningen bij uitvoeringsbesluit te regelen;
gehoord de cliëntenraad sociale zekerheid in zijn vergadering van 11 februari 2015;
vast te stellen: “het uitvoeringsbesluit re-integratievoorzieningen Participatiewet 2015, gemeente Woudrichem”.
Hoofdstuk 10 Incidentele loonkostensubsidie
De aanvragen kunnen vanaf de datum van inwerkingtreding van dit uitvoeringsbesluit worden ingediend.
Artikel 10.4 Criteria voor de incidentele loonkostensubsidie
De arbeidsovereenkomst heeft een minimale omvang van 28 betaalde uren per week voor een periode van tenminste 6 maanden. De werkgever biedt de in artikel 10.3 van dit uitvoeringsbesluit genoemde doelgroep een uitbreiding aan op een bestaande arbeidsovereenkomst van minder dan 28 uur. Inclusief de uitbreiding dient de omvang van de arbeidsovereenkomst minimaal 28 uur per week te bedragen voor een periode van tenminste 6 maanden.
Artikel 10.7 Weigeringsgronden
Het college kan, naast de in artikelen 4:25 en 4:35 van de Algemene wet bestuursrecht genoemde situaties, een aanvraag voor een incidentele loonkostensubsidie geheel of gedeeltelijk weigeren indien gegronde redenen bestaan om aan te nemen dat:
Artikel 10.8 Beoordeling van de aanvragen
Op aanvragen om een incidentele loonkostensubsidie beslist het college.
Artikel 10.9 Maximale hoogte van de incidentele loonkostensubsidie
Als er sprake is van uitbreiding van het aantal uren van een bestaande arbeidsovereenkomst van minimaal 6 maanden bij dezelfde werkgever tot minimaal 28 betaalde uren per week gedurende minimaal 6 maanden, wordt de hoogte van de incidentele loonkostensubsidie naar rato bepaald op basis van het aantal uitgebreide uren en de duur van de arbeidsovereenkomst.
Artikel 10.10 Aanvullende voorwaarden
Bij de verstrekking van de incidentele loonkostensubsidie kan het college aanvullende voorwaarden opleggen.
Artikel 10.12 Vaststelling en uitbetaling en terugvordering van de incidentele loonkostensubsidie
Hoofdstuk 13 Overige vergoedingen
Aan personen uit de doelgroep die in verband met het volgen van een re-integratietraject ten behoeve van instroom in algemeen geaccepteerde arbeid een woon-werk afstand moeten overbruggen van meer dan 6 kilometer, wordt een vergoeding verstrekt voor de werkelijke reiskosten op basis van openbaar vervoer tweede klas, of een vergoeding ter hoogte van de maximale belastingvrije vergoeding van € 0,19 per kilometer (prijspeil 2014).
Artikel 16.1 Subsidie- of budgetplafonds
De subsidie- of budgetplafonds die het college op grond van artikel 3 van de verordening kan vaststellen, worden vastgelegd in bijlage 1 van dit uitvoeringsbesluit.
Bijlage bij Uitvoeringsbesluit Re-integratievoorzieningen Participatiewet
Vaststelling plafonds als bedoeld in artikel 3 van de Re-integratieverordening Participatiewet 2015, gemeente Woudrichem.
Voorziening Verordening Plafond 2015
Persoonlijke ondersteuning Artikel 14
Incidentele loonkostensubsidie Artikel 16
Toelichting Uitvoeringsbesluit re-integratievoorzieningen Participatiewet 2015
De Participatiewet geeft burgemeester en wethouders de opdracht om zorg te dragen voor ondersteuning van re-integratie van verschillende categorieën werkzoekenden. De gemeenteraad heeft van de wetgever de opdracht gekregen om re-integratievoorzieningen in een verordening te regelen.
Op 16 december 2014 heeft de gemeenteraad van Woudrichem de Re-integratieverordening Participatiewet 2015 vastgesteld. In deze verordening zijn de kaders voor de in te zetten re-integratievoorzieningen vastgelegd. Hierbij heeft de gemeenteraad de college de mogelijkheid gegeven om ten aanzien van deze re-integratievoorzieningen nadere regels te stellen.
Door het stellen van de kaders in de verordening en de nadere uitwerking door het college bestaat de mogelijkheid om snel in te spelen op ontwikkelingen op de arbeidsmarkt en in de re-integratiemarkt. Dit geeft een mate van flexibiliteit die het mogelijk maakt om re-integratievoorzieningen op een efficiënte en effectieve manier in te zetten.
In dit uitvoeringsbesluit worden verschillende onderdelen die in de verordening zijn opgenomen nader uitgewerkt.
Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen
Begrippen die al in de Participatiewet of in de Re-integratieverordening zijn gedefinieerd zijn in dit uitvoeringsbesluit niet opnieuw omschreven. Hiervoor geldt dezelfde betekenis als in de wet of de verordening. Een beperkt aantal begrippen wordt in deze verordening nog wel beschreven.
In artikel 44, lid 4, van de Participatiewet is opgenomen dat voor personen van 18 jaar of ouder doch jonger dan 27 jaar bij het besluit tot toekenning van algemene bijstand in een bijlage een plan van aanpak is opgenomen.
De jongere wordt bij de uitvoering van dit plan van aanpak ondersteund en periodiek wordt dit geëvalueerd in samenspraak met de klant. Indien nodig wordt dit bijgesteld.
In artikel 9 van de Participatiewet zijn daarnaast de verplichtingen voor alle uitkeringsgerechtigden omtrent de arbeidsinschakeling opgenomen. Een van deze verplichtingen is het meewerken aan het opstellen, uitvoeren en evalueren van een plan van aanpak zoals dit in artikel 44a van de wet is opgenomen. Deze verplichting geldt vanaf 1 januari 2015 voor iedere belanghebbende van 18 jaar of ouder, doch jonger dan de pensioengerechtigde leeftijd vanaf de dag van melding zoals opgenomen in artikel 44 van de wet.
Voor zover personen ouder zijn dan 27 jaar behoeft het plan van aanpak pas opgesteld te worden binnen zes maanden na het besluit tot toekenning. Reden hiervoor is dat deze personen een dusdanige band hebben met de arbeidsmarkt, dat zij niet vanaf de aanvraag zijn aangewezen op ondersteuning en begeleiding bij de uitvoering van een plan van aanpak.
Nu er voor iedere uitkeringsgerechtigde een plan van aanpak opgesteld moet gaan worden volgt hier ook logischerwijs uit dat in dit plan van aanpak het te volgen re-integratietraject wordt opgenomen en welke voorzieningen uit de re-integratieverordening en bijbehorende nadere regels worden ingezet.
Onderdeel d. Grote afstand tot de arbeidsmarkt
Onderdeel e. Kleine afstand tot de arbeidsmarkt
Bij sommige re-integratievoorzieningen wordt de mogelijkheid tot inzet hiervan afhankelijk gesteld van de afstand tot de arbeidsmarkt die belanghebbende heeft. Om deze reden zijn de begrippen omschreven in dit artikel.
Bij de bepaling of een persoon een grote of kleine afstand tot de arbeidsmarkt heeft gaat het om een inschatting van de termijn waarbinnen deelname aan de arbeidsmarkt mogelijk is. Het arbeids- of uitkeringsverleden kan hiervan een indicatie geven, maar dit hoeft niet altijd een doorslaggevende factor te zijn. De klantmanager zal op basis van de individuele situatie van de klant een inschatting moeten maken.
De proefplaatsing en de werkstage zijn twee instrumenten die beide kunnen worden uitgevoerd met behoud van uitkering. De proefplaatsing bevat de intentie tot het aangaan van een arbeidsovereenkomst terwijl deze bij de werkstage niet aan de orde is.
Een proefplaatsing wordt voor maximaal drie maanden afgesproken en mag niet gecombineerd worden met een werkstage indien de verwachting bestaat dat een persoon in staat is om 100% WML te verdienen. De periode is vooral bedoeld om te bezien of de beoogde werknemer op zijn plek zit binnen het bedrijf waar hij geplaatst wordt. Van te voren kan, afhankelijk van de ingewikkeldheid van het werk, vaak al ingeschat worden hoe lang een dergelijke proefplaatsing noodzakelijk is, zodat de periode daarop afgestemd kan worden. Dit wordt steeds ter beoordeling aan de klantmanager overgelaten. Voor zover er gebruik is gemaakt van een proefplaatsing ligt het in de rede om de proeftijd bij het aangaan van een arbeidsovereenkomst niet langer te hanteren.
Proefplaatsing indien er sprake is van een lagere loonwaarde dan 100% WML
De loonwaarde geeft de prestatie weer van een werknemer in een bepaalde functie op een bepaalde werkplek. Deze kan echter tijdgebonden zijn. Zeker in de beginperiode zal deze loonwaarde nog kunnen wijzigen. Daarvoor is het echter nodig de prestatie van die werknemer op de werkplek gedurende enige tijd te volgen. In die periode kan ook beter inzicht ontstaan in eventuele andere voorzieningen die nodig zijn om de werknemer optimaal te kunnen laten presteren. Na verloop van tijd kan de loonwaarde dan definitief worden vastgesteld. Ieder jaar zal opnieuw worden bepaald of de vastgestelde loonwaarde nog steeds van toepassing is. Dit is vastgelegd in artikel 10d van de Participatiewet. Deze termijn is voor beschut werk drie jaar (zie daarvoor artikel 10d lid 5, het gaat om een ambtshalve beoordeling).
De Participatiewet bepaalt in artikel 10d dat een gemeente met het oog op een reële vaststelling van de arbeidsprestatie een werknemer gedurende een bepaalde periode met behoud van uitkering werkzaamheden kan laten verrichten (proefplaatsing). Deze periode is gesteld op maximaal drie maanden. Op basis van de proefplaatsing kan dan de loonwaardebepaling plaatsvinden.
Er zijn signalen vanuit de praktijk, van zowel gemeenten als werkgeverszijde, dat drie maanden proefplaatsing in specifieke gevallen te kort kan zijn. Als voorbeeld gelden mensen die de arbeidsmarkt volledig ontwend zijn geraakt of situaties waarin als gevolg van ziekte tijdens de eerste drie maanden nog geen meting kon plaatsvinden.
De Werkkamer acht het daarom gewenst dat in deze uitzonderlijke situaties de proefplaatsing gedurende een korte tijd verlengd zou moeten kunnen worden. Gedacht wordt aan een maximale verlengingsperiode van drie maanden. De Participatiewet voorziet hier echter niet in. Ter vergelijking: UWV heeft op grond van algemene wetgeving de mogelijkheid om tot maximaal zes maanden proefplaatsing in te zetten. In de beleidsregels UWV is dit nader omschreven: voor WW-gerechtigden tot maximaal twee maanden en voor mensen met een arbeidsbeperking twee tot maximaal zes maanden. De Werkkamer overweegt dat verruiming van de gemeentelijke mogelijkheden tot proefplaatsing analoog aan die van UWV kan bijdragen aan eenduidigheid voor werkgevers. Dit vergt echter wijziging van de Participatiewet. Uitgangspunt blijft daarom dat een werkstage niet gecombineerd wordt met een proefplaatsing, tenzij er sprake is van eerder genoemde uitzonderlijke omstandigheden gecombineerd met een grote afstand tot de arbeidsmarkt.
Indien er sprake is van een grote afstand tot de arbeidsmarkt kan een gemeente een persoon vanaf 27 jaar eerst op een werkstage arbeid laten verrichten, voordat met de werkgever wordt overeengekomen dat de klant op een arbeidsovereenkomst gaat werken met een loonkostensubsidie. Zo kan ook al een indruk ontstaan van de prestaties en mogelijkheden van een potentiele werknemer.
Bij proefplaatsing is overigens sprake van werken met behoud van uitkering en is er ook nog geen sprake van een loonkostensubsidie. De werknemer is nog niet in dienst van de werkgever en daarom telt een proefplaatsing niet mee voor het aantal gerealiseerde garantiebanen. Pas op het moment dat de proefplaatsing is afgelopen en de betrokken werknemer een dienstverband krijgt aangeboden, telt de plaatsing mee.
Een werkstage is een onderdeel van een re-integratietraject en mag gelet op het karakter en bedoeling ervan slechts van korte duur zijn. De voorkeur gaat uit naar een werkstage bij een externe werkgever. Daarnaast kan het ook als work first instrument worden ingezet. De werkstage is vooral bedoeld om enig inzicht te krijgen in de vraag of een persoon geschikt is voor een bepaalde functie, ten einde te kunnen beoordelen of om deze geschiktheid te kunnen bereiken nog (verdere) scholing hierin gewenst is.
In zijn algemeenheid wordt een periode van zes maanden voldoende geacht om te kunnen beoordelen of de individuele persoon voldoende vaardigheden in zich heeft om de functie optimaal te kunnen (gaan) vervullen.
Voor de werkgever en de stagiair zijn geen vergoedingen beschikbaar. De werkgever wordt op deze manier de mogelijkheid geboden om kennis te maken met een werknemer zonder dat hij direct geconfronteerd wordt met alle werkgeversrisico’s.
Hoofdstuk 4 Sociale activering
Artikel 4.1 Sociale activering
Sociale activering betreft activiteiten welke gericht zijn op maatschappelijke participatie of op het op enig moment kunnen bereiken van algemeen geaccepteerde arbeid. De te ondernemen activiteiten worden ook vastgelegd in het op te stellen plan van aanpak als onderdeel van het plan van aanpak.
Hoewel sociale activering wel een onderdeel is van een re-integratietraject en daarmee een re-integratie-instrument is, betreft het over het algemeen wel personen die een (zeer) grote afstand tot de arbeidsmarkt hebben. Dit houdt in dat bij het opstarten van dit traject mensen nog diverse voorbereidende stappen zullen moeten zetten voor zij zonder gebruik te maken van de voorzieningen van de gemeente weer algemeen geaccepteerde arbeid kunnen aanvaarden.
In sommige situaties kan het voor de inschakeling in arbeid noodzakelijk zijn om een belanghebbende scholing te laten volgen. Het gaat hierbij dan met name om meer beroepsgerichte scholing. Scholing op basis van de Re-integratieverordening en dit uitvoeringsbesluit betreft dus geen algemene opleiding.
Van belang is om vooraf vast te stellen of de cliënt in staat geacht moet worden de scholing succesvol af te ronden. Om deze reden is dan ook in het derde lid opgenomen dat de scholing moet aansluiten op de mogelijkheden van de persoon.
Hoofdstuk 6 Detachering (Gereserveerd)
Hoofdstuk 7 Beschut werk (Gereserveerd)
Hoofdstuk 8 Persoonlijke ondersteuning (Gereserveerd)
Hoofdstuk 9 Verzekeringen (Gereserveerd)
Nadere uitwerking van dit aspect zal nog plaats moeten vinden. Dit is mede afhankelijk van eventuele landelijke afspraken over de no-riskpolis.
Mede vanwege deze ontwikkelingen op landelijk niveau is er op dit moment nog onduidelijkheid over de no-riskpolis. Voor zover de in het verleden ingekochte en nog niet geactiveerde no-riskpolissen in gezet kunnen worden, blijft dit mogelijk.
Naast de no-riskpolis hebben we een Praktijkervaringspolis (PEP) afgesloten bij Achmea. Deze dekt bepaalde risico’s (met name de wettelijke aansprakelijkheid) voor uitkeringsgerechtigden die met behoud van uitkering werkzaamheden of activiteiten verrichten. Deze PEP loopt ook in 2015 door.
Hoofdstuk 10 Incidentele loonkostensubsidie
Dit onderdeel van de nadere regels van de Re-integratieverordening heeft tot doel om een incidentele loonkostensubsidie aan werkgevers te verstrekken indien zij uitkeringsgerechtigden in dienst nemen die al wat langer een uitkering via de gemeente ontvangen. Doel is om hen tenminste werkervaring op te laten doen en bij voorkeur op weg te helpen naar een duurzame plek op de arbeidsmarkt.
De huidige nadere regels incidentele loonkostensubsidie zijn zodanig van opzet dat deze ook voor mogelijke extra gelden in het kader van het ESF gebruikt zouden kunnen worden.
In de Algemene wet bestuursrecht staat dat subsidieverstrekking moet zijn gebaseerd op een wettelijk voorschrift. Deze eis komt voort uit de wens van de wetgever, dat de rechtszekerheid van de subsidieaanvrager en -ontvanger voldoende is gewaarborgd. Hiermee wordt tevens een doelmatige besteding van overheidsuitgaven nagestreefd.
Mogelijk onzorgvuldig of willekeurig handelen van het overheidsorgaan of nalatigheid van de subsidieontvanger is immers beter te toetsen aan de hand van een regeling dan aan de hand van een op zichzelf staand besluit van een bestuursorgaan.
Voor gemeenten betekent dit, dat de subsidieverstrekking moet zijn gebaseerd op een verordening van de raad (artikel 4:23 eerste lid Awb). Deze verordening (Algemene subsidieverordening Woudrichem 2012) moet de essentiële elementen van het proces van subsidieverstrekking bevatten, zoals een omschrijving of aanduiding van de te subsidiëren activiteiten, de bevoegdheid tot het vaststellen van een subsidieplafond en de bijbehorende verdelingsmaatstaf.
De incidentele loonkostensubsidie is een specifieke subsidie op basis van de Re-integratieverordening. Vanwege het specifieke karakter van deze subsidie wijken sommige bepalingen af van de bepalingen uit Algemene subsidieverordening.
Artikel 10.3 Algemene bepalingen
Artikel 10.4 Criteria voor de incidentele loonkostensubsidie
Vanuit het algemene doel van deze stimuleringsregeling om uitkeringsgerechtigden werkervaring op te laten doen en bij voorkeur op weg te helpen naar een duurzame plek op de arbeidsmarkt, kan een werkgever alleen dan in aanmerking komen voor een incidentele loonkostensubsidie als er een arbeidsovereenkomst van minimaal 28 uur per week gedurende tenminste 6 maanden wordt gesloten. Zeker voor zover het werkloze jongeren betreft is dit de minimaal noodzakelijk omvang van een arbeidsovereenkomst om duurzaam uit de uitkering te komen/blijven.
Om deze reden stimuleren we ook de uitbreiding van kleine baantjes naar een baan van minimaal 28 uur gedurende tenminste 6 maanden. Op die manier wordt ernaar gestreefd om werkgevers te stimuleren om werknemers een meer duurzame plek op de arbeidsmarkt te bieden.
Artikel 10.5 Indienen van de aanvraag
Op basis van opgedane ervaringen met eerdere incidentele loonkostensubsidieregelingen is de keuze gemaakt om bij de aanvraag te volstaan met een volledig ingevuld aanvraagformulier, waarbij nog geen feitelijke bewijsstukken behoeven te worden overgelegd. Op deze wijze kunnen werkgevers het sluiten van de arbeidsovereenkomst direct laten samenhangen met het toekennen van een incidentele loonkostensubsidie.
Vooralsnog is er maar een beperkt bedrag beschikbaar voor deze stimuleringsmaatregel (zie de bijlage bij dit uitvoeringsbesluit). Om die reden worden de aanvragen in volgorde van binnenkomst per dag in behandeling genomen. Indien het subsidieplafond voortijdig bereikt wordt, bestaat daarmee de mogelijkheid om de overige aanvragen af te wijzen op grond van het bereiken van het subsidieplafond (artikel 4:25 van de Algemene wet bestuursrecht).
Artikel 10.7 Weigeringsgronden
Voor de duidelijkheid is in dit artikel zoveel mogelijk aansluiting gezocht op de bepalingen in de Algemene wet bestuursrecht en artikel 10 in de re-integratieverordening.
Tevens zijn deze weigeringsgronden opgenomen om de beperkt beschikbare re-integratiegelden evenwichtig te verdelen binnen de te onderscheiden doelgroepen.
Artikel 10.9 Maximale hoogte van de incidentele loonkostensubsidie
In dit artikel wordt de hoogte van de loonkostensubsidie vastgesteld. Om werkgevers te stimuleren uitkeringsgerechtigden een contract van minimaal een jaar aan te bieden is er voor gekozen om de maximale subsidie bij een jaarcontract hoger vast te stellen dan de som van twee keer een subsidie bij een halfjaarcontract.
Artikel 10.11 Uitbetaling incidentele loonkostensubsidie
Voor zover subsidie wordt verleend, dient deze ook feitelijk vastgesteld te worden. Aan de werkgever wordt de mogelijkheid geboden om op zeer eenvoudige wijze een aanvraag in te dienen maar de verantwoording van de door de gemeente ontvangen participatiegelden vereisen diverse verplichtingen.
Door de subsidie bij feitelijke uitbetaling tevens vast te stellen wordt enerzijds een eenvoudige werkwijze gerealiseerd en wordt anderzijds voldaan aan de verantwoordingsverplichtingen van de gemeente.
Artikel 10.12 Vaststelling en uitbetaling incidentele loonkostensubsidie
Met deze bepalingen wordt de hoogte van de te betalen incidentele loonkostensubsidie steeds afgestemd op de feitelijk gewerkte uren. Daarmee wordt het doel van de regeling optimaal gerealiseerd.
Hoofdstuk 11 Structurele loonkostensubsidie (Gereserveerd)
Hoofdstuk 12 Werkplekaanpassing (Gereserveerd)
Hoofdstuk 13 Overige vergoedingen
Van iedere burger mag verwacht worden dat hij investeert in zichzelf om hiermee zelfstandig in zijn bestaan te voorzien en zijn inkomenspositie te verbeteren. Toch kunnen er zich situaties voordoen dat een uitkeringsgerechtigde wordt geconfronteerd met kosten van re-integratie die tot een belemmering van werkaanvaarding leiden. In dergelijke gevallen kan een vergoeding voor bepaalde kosten worden verleend.
Artikel 13.1 Kosten werkaanvaarding
Dit artikel maakt het mogelijk om specifieke kosten van werkaanvaarding te vergoeden tot een maximum bedrag van € 750,00. Er wordt geen limitatieve opsomming gegeven van kostensoorten omdat het van belang is om maatwerk te leveren. In een individuele situatie zal beoordeeld moeten worden of er aanleiding is bepaalde kosten te vergoeden.
Personen die een re-integratietraject volgen kunnen te maken krijgen met reiskosten. Op grond van dit artikel kan een vergoeding voor deze reiskosten worden vergoed. Het gaat hier enkel op reiskosten die betrekking hebben op het re-integratietraject. Het kan dan bijvoorbeeld wel gaan om reiskosten als een werkstage gevolgd wordt, maar niet op reiskosten op het moment dat er sprake is van een dienstverband. Bij een dienstverband is een vergoeding voor reiskosten een zaak tussen werkgever en werknemer. Hierbij is het voor de werkgever mogelijk om een onbelaste vergoeding te verstrekken. Bij reizen met openbaar vervoer heeft de werknemer daarnaast mogelijkheden om reiskosten als aftrekbare kosten op te voeren bij zijn belastingaangifte.
Voor zover er op andere gronden geen vergoedingen mogelijk zijn van de kosten van kinderopvang biedt dit artikel de mogelijkheid om deze kosten te vergoeden. Uiteraard moet het hierbij gaan om kosten van noodzakelijke kinderopvang.
Hoofdstuk 14 Overige re-integratievoorzieningen
Artikel 14.1 Overige re-integratievoorzieningen
Het is niet mogelijk om alle vormen van re-integratievoorzieningen vooraf te regelen. Er kunnen zich altijd situaties voordoen waarin het noodzakelijk is andere re-integratievoorzieningen in te zetten, dan de voorziening die in de verordening en de voorgaande hoofdstukken van dit uitvoeringsbesluit zijn geregeld. Als escape is daarom dit artikel opgenomen. Dit maakt het in individuele situaties mogelijk om een vergoeding in andere noodzakelijke kosten te verlenen.
Hoofdstuk 15 Premies aan werknemers in verband met vrijwilligerswerk
Artikel 15.1 Premies wegens verrichten vrijwilligerswerk
Voor categorieën uitkeringsgerechtigden voor wie het erg moeilijk is een reguliere betaalde baan te aanvaarden, wordt het redelijk geacht hen een vergoeding te verstrekken wanneer ze vrijwilligerswerk verrichten. Hiervoor komen personen vanaf 60 jaar in aanmerking, of personen die vanwege medische- of sociale omstandigheden niet in staat zijn een betaalde baan te aanvaarden.
Het vrijwilligerswerk dat verricht wordt moet een bredere en langere omvang hebben dan de tegenprestatie. Daarom wordt pas een premie toegekend, wanneer gemiddeld 15 uur per week vrijwilligerswerk wordt verricht en wanneer dit gedurende een periode van een jaar het geval is geweest.
Artikel 16.1 Subsidie- of budgetplafonds
Vanuit het oogpunt van financiële beheersbaarheid biedt de re-integratieverordening het college de mogelijkheid om voor bepaalde voorzieningen plafonds in te stellen. In dit artikel is geregeld dat deze plafonds in een bijlage bij dit uitvoeringsbesluit worden vastgelegd.
Dit artikel bepaalt de inwerkingtreding van het uitvoeringsbesluit. Vanwege de invoering van de Participatiewet per 1 januari 2015 is tevens bepaald dat dit artikel terugwerkende kracht heeft tot 1 januari 2015.