Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Overijssel

Subsidieverordening jeugdzorg Overijssel 2005

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieOverijssel
OrganisatietypeProvincie
Officiële naam regelingSubsidieverordening jeugdzorg Overijssel 2005
CiteertitelSubsidieverordening jeugdzorg Overijssel 2005
Vastgesteld doorprovinciale staten
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

De Subsidieverordening jeugdhulpverlening Overijssel 1999, vastgesteld op 30 maart 1999 en laatstelijk gewijzigd op 4 juli 2001, wordt ingetrokken.

Datum ondertekening inwerkingtredingsbesluit: 8-12-2004

Bron bekendmaking inwerkingtredingsbesluit: Provinciaal Blad nr. 2004-119

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Wet op de jeugdzorg,

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-01-200501-10-2005nieuwe regeling

08-12-2004

Provinciaal Blad nr. 2004-119

-

Tekst van de regeling

Intitulé

Subsidieverordening jeugdzorg Overijssel 2005

 

 

Algemene toelichting

Inleiding

Met de inwerkingtreding van de Wet op de Jeugdzorg (WJZ) per 1 januari 2005 is het (gelet op de wijziging van de bekostigingssystematiek van de jeugdzorg) noodzakelijk een nieuwe subsidieverordening vast te stellen ten behoeve van de bekostiging van het Bureau Jeugdzorg en het door de provincie gefinancierde zorgaanbod.

Op grond van artikel 41, vijfde lid van de WJZ stellen Provinciale Staten bij verordening hierover regels vast.

Deze regels betreffen in ieder geval de volgende onderwerpen:

• het bedrag van de subsidies en de manier waarop de subsidies worden bepaald;

• de aanvraag van de subsidie en de subsidieverlening;

• de voorwaarden waaronder de subsidie wordt verleend;

• de verplichtingen van de subsidieontvanger;

• de vaststelling van de subsidie;

• de intrekking of wijziging van de subsidieverlening of de vaststelling van de subsidie;

• de betaling of de terugvordering van de subsidie;

• de mogelijkheid van subsidie voor de uitvoering van experimenten, de steunfunctie, cliëntvertrouwenspersoon en klachtencommissie.

Deregulering

Uitgangspunt bij de uitwerking hiervan in deze subsidieverordening is onder meer, dat de procedures en de organisatie van de subsidiëring zo eenvoudig mogelijk moeten zijn. Tegelijkertijd moet de subsidieverordening voldoende garanties geven voor een heldere, transparante en doelmatige manier van bekostigen en verantwoording hiervan, waarbij sprake is van een duidelijke vastlegging van verantwoordelijkheden van betrokken partijen.

Hoofdlijnen van de bekostiging

De provincie heeft een eigen verantwoordelijkheid voor de bekostiging van de activiteiten van Bureau Jeugdzorg en het zorgaanbod jeugdhulpverlening. Vanuit deze verantwoordelijkheid stelt de provincie de subsidie en de daarvoor te leveren prestatie vast.

Bureau Jeugdzorg

De provincie ontvangt van het Rijk een doeluitkering Bureau Jeugdzorg. Voor de taken als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel a van het Tijdelijk besluit uitkeringen jeugdzorg stelt het Rijk normprijzen per taak vast. Het betreft hier de zogenaamde justitiële taken van het Bureau Jeugdzorg in het kader van de uitvoering van maatregelen van kinderbescherming en jeugdreclassering. Ten behoeve van de financiering van deze taken door de provincie, wordt aan de doeluitkering Bureau Jeugdzorg een bedrag toegevoegd dat resulteert door vermenigvuldiging van deze landelijke normprijzen (P) met het aantal uitgevoerde justitiële taken (Q) in het tweede jaar voorafgaand aan het jaar waarop de doeluitkering betrekking heeft. Voor het eerste jaar na inwerkingtreding van de wet zal dit deel van de doeluitkering echter nog worden gebaseerd op basis van het eerste jaar voorafgaand aan de inwerkingtreding van de wet.

Voor de overige niet justitiële taken van het Bureau Jeugdzorg wordt een bedrag aan de doeluitkering toegevoegd dat is gebaseerd op de middelen die hiervoor in het jaar voorafgaand aan de inwerkingtreding van de wet voor deze taken beschikbaar was op grond van de Wet op de Jeugdhulpverlening. Voor deze taken geldt derhalve landelijk vooralsnog een gesloten budgetfinanciering van de doeluitkering Bureau Jeugdzorg. Met ingang van 1 januari 2007 zal voor de financiering van de doeluitkering voor deze overige taken een gelijke financieringsgrondslag worden ontwikkeld als die voor de justitiële taken van het bureau. Dit betekent dat hiervoor ook landelijke normprijzen zullen worden vastgesteld.

De provinciale subsidiesystematiek van het Bureau Jeugdzorg is op hoofdlijnen gelijk aan de landelijk gehanteerde P-maal-Q-systematiek bij vaststelling van de doeluitkering voor Bureau Jeugdzorg. De landelijke normprijzen die het Rijk hanteert zijn in relatie tussen Rijk en provincie een vast gegeven en vormen de basis voor de vaststelling van het provinciaal subsidie aan het Bureau Jeugdzorg. Echter, de provincie kan op basis van de regionale situatie en in het kader van haar verantwoordelijkheid voor een zo efficiënt mogelijke inzet van de doeluitkering Bureau Jeugdzorg, bij de subsidiëring van taken van het Bureau Jeugdzorg besluiten tot de vaststelling van een afwijkend taakstellend tarief per taak. Daarbij wordt een marge aangehouden van ten hoogste drie procent.

Gedurende de periode waarin nog geen sprake is van landelijk vastgestelde normprijzen voor de niet-justitiële taken van het Bureau Jeugdzorg, zullen Gedeputeerde Staten de normprijzen en daarbij te hanteren eenheden vaststellen. Deze overgangsregeling is neergelegd in artikel 22 van de verordening.

De taken als bedoeld in artikel 10, derde lid van de WJZ vormen een uitzondering op deze algemene financieringssystematiek (zie hieronder).

In de subsidieaanvraag geeft het Bureau Jeugdzorg onder meer aan, ten behoeve van welke omvang van de onderscheiden taken zij subsidie aanvraagt.

Op basis van de subsidieaanvraag, het inzicht in het benodigde volume en de omvang van de doeluitkering bepaalt de provincie ten behoeve van welke omvang zij de taken van het Bureau Jeugdzorg wil subsidiëren.

In de subsidiebeschikking stelt de provincie deze omvang vast en het daarbij te hanteren tarief per taak. Zoals aangegeven kan dit tarief maximaal drie procent afwijken van het bedrag dat door het Rijk wordt gehanteerd bij de vaststelling van de doeluitkering Bureau Jeugdzorg.

De op deze manier totstandgekomen maximale subsidie wordt alleen verleend voorzover de taken waarop de subsidie betrekking heeft worden uitgevoerd voor cliënten die voorafgaand aan de zorg duurzaam verbleven in Overijssel.

De subsidieaanvraag van het Bureau Jeugdzorg zal gebaseerd zijn op een kwantitatieve prognose van de te verwachten omvang van de onderscheiden taken van het bureau.

Om het bureau zoveel mogelijk in staat te stellen bij de uitvoering van de taken aan te sluiten op de feitelijke ontwikkeling van de behoefte hieraan gedurende het jaar, vormt de kwantitatieve basis bij toekenning van de subsidie primair het middel ter bepaling van het totaal toe te kennen subsidie voor de uitvoering van de taken.

Afhankelijk van de vraagontwikkeling kan de werkelijke inzet taken hiervan afwijken. Bij de vaststelling van de subsidie zal de provincie uitgaan van de werkelijke omvang van de uitgevoerde taken en de daarvoor in de toekenning vastgestelde tarieven. Uitgangspunt daarbij is dat de gerealiseerde aantallen, vermenigvuldigd met de vastgestelde tarieven overeenkomen met de maximaal verleende subsidie. Alleen wanneer het langs deze weg totstandgekomen totale bedrag lager is dan de maximaal verleende subsidie, kan een lagere subsidie worden vastgesteld.

Met deze systematiek wordt een maximale flexibiliteit voor Bureau Jeugdzorg gerealiseerd, om bij de inzet van de beschikbare middelen optimaal aan te sluiten bij de behoefte aan de onderscheiden taken.

Het Bureau Jeugdzorg wordt daarmee uitdrukkelijk uitgenodigd de ruimte te benutten om die taken uit te voeren die gelet op de vraag noodzakelijk zijn, binnen de grenzen van de hen door de provincie maximaal verleende subsidie.

Uitzondering hierop vormt de subsidiëring van de taak als bedoeld in artikel 10, derde lid van de WJZ, waaronder advies en deskundigheidsbevordering, het onderhouden van contacten met algemene voorzieningen voor jeugdigen en het door vrijwilligers per telefoon laten adviseren van jeugdigen. Evenals dit het geval is bij de vaststelling van de doeluitkering zal door de provincie voor deze taak een subsidie worden vastgesteld op basis van een bedrag per jeugdige inwoner in de provincie.

Zorgaanbod

Voor de subsidiëring van het zorgaanbod ontvangt de provincie een doeluitkering van het Rijk. Het Tijdelijk besluit uitkeringen jeugdzorg vormt hiervoor gedurende de eerste twee jaren na inwerkingtreding van de WJZ de basis. Gedurende deze periode is sprake van een overgangsperiode, waarin nog sprake is van vooraf vastgesteld budget voor de provinciale doeluitkeringen Bureau Jeugdzorg en zorgaanbod. Een en ander vloeit voort uit het Bestuursakkoord Financieel kader Wet op de Jeugdzorg, zoals dit in 2003 tussen provincies, grootstedelijke regio’s, de staatssecretaris van VWS en de minister van Justitie is overeengekomen.

Gedurende deze overgangsperiode wordt geleidelijk een nieuwe bekostigingswijze voor de doeluitkeringen zorgaanbod geïmplementeerd op basis van het advies van Deloitte (‘Naar een nieuw stelsel voor de financiering van het jeugdzorgaanbod’). In het Bestuurlijk Overleg Jeugdzorg zijn afspraken gemaakt over de implementatie van deze landelijke bekostigingssystematiek voor het zorgaanbod, welke met ingang van 2007 volledig zal zijn ingevoerd.

Op hoofdlijnen is daarmee de toekomstige door het Rijk te hanteren bekostigingssystematiek gegeven. Met betrekking tot de doeluitkering zorgaanbod betekent dit het volgende.

Deze uitkering wordt gebaseerd op de te verwachten aantallen geïndiceerde zorgeenheden, vermenigvuldigd met een landelijke normprijs voor die zorgeenheden/bekostigingseenheden:

prijs (p) x benodigde kwantiteit (q). Deze zorgeenheden worden landelijk vastgesteld en omschreven en vormen daarmee de basis van de bij de provinciale subsidiëring te hanteren bekostigingseenheden.

Met de invoering van de WJZ wordt onder meer beoogd te komen tot meer marktwerking in het zorgaanbod, onder andere met als doel een zo efficiënt en effectief mogelijk zorgaanbod te bereiken. In verband hiermee zijn de landelijke normprijzen voor de te leveren zorgeenheden niet geldend voor de te hanteren prijzen bij de subsidiëring hiervan door de provincie. Ook kunnen de uiteindelijk door de provincie gehanteerde tarieven per zorgaanbieder verschillen. Hiermee wordt een prikkel voor een zo efficiënt mogelijke uitvoering van zorg gerealiseerd.

Wel vormt het – op basis van de landelijke normprijzen vastgestelde – provinciale totaalbudget voor het zorgaanbod het financieel kader, waarbinnen een op de vraag afgestemd zorgaanbod door de provincie gesubsidieerd moet worden.

Binnen de doeluitkering zorgaanbod moet de provincie voldoende zorgaanbod ‘inkopen’ bij zorgaanbieders, om zo de aanspraken op zorg van cliënten te kunnen borgen. Uitgangspunt daarbij is dat de provincie over adequate informatie beschikt over de omvang van de door het Bureau Jeugdzorg geïndiceerde zorgeenheden en over de ontwikkeling hiervan.

Deze nieuwe landelijke bekostigingssystematiek vormt het vertrekpunt voor de onderhavige verordening. In het kader van de het implementatietraject zal op basis van pilots nader worden bezien hoe de uiteindelijke zorgeenheden in het kader van de financiering het best kunnen worden toegepast en zal een praktijktoets plaatsvinden op de geadviseerde normprijzen voor de verschillende zorgeenheden. Een en ander zal in de eerste twee jaar na inwerkingtreding van de wet zijn beslag krijgen.

Een en ander betekent dat in de eerste twee jaar na inwerkingtreding van de wet, in veel gevallen de landelijk te hanteren zorgeenheden nog niet de grondslag kunnen vormen voor de bekostiging van het zorgaanbod. In verband hiermee is in artikel 1, onder s, aangegeven dat Gedeputeerde Staten vaststellen welke zorgeenheden als eenheid voor de bekostiging van het zorgaanbod worden gehanteerd. Tot invoering van de systematiek van zorgeenheden in het kader van de financiering van de doeluitkering zorgaanbod, kunnen Gedeputeerde Staten dus ook zelf andere zorgeenheden als bekostigingseenheid vaststellen. Het ligt in de rede daarbij aan te sluiten op de bekostigingseenheden als gehanteerd in het jaar voorafgaand aan de invoering van de wet. In veel gevallen zullen dit de bekostigingseenheden zijn zoals gehanteerd in de systematiek van de normharmonisatie.

Bij invoering van de landelijke systematiek voor zorgeenheden, zullen deze ook voor de provinciale financiering van het zorgaanbod als bekostigingeenheden worden gehanteerd.

Voor het overige wordt met deze verordening reeds met ingang van inwerkingtreding van de wet aangesloten op de uitgangspunten van de wet en de daarop gebaseerde toekomstige landelijke bekostigingssystematiek.

In de subsidieaanvraag geeft de zorgaanbieder aan, voor welke zorgeenheden de subsidie wordt aangevraagd. Ook geeft de zorgaanbieder aan voor hoeveel van de onderscheiden zorgeenheden subsidie wordt aangevraagd en welke prijs per zorgeenheid hij aanvraagt. Daarmee heeft de aanvraag het karakter van een offerte.

Mede op basis van subsidieaanvraag en het inzicht in de benodigde zorg bepaalt de provincie welke en hoeveel zorgeenheden zij wenst in te kopen bij de zorgaanbieder en tegen welk tarief. Deze hoeft niet gelijk te zijn aan de prijs die de zorgaanbieder in de aanvraag/offerte heeft opgenomen. De zorgaanbieder en provincie kunnen hierover onderhandelen. Uiteindelijk stellen Gedeputeerde Staten het tarief vast waartegen zij de betreffende zorgaanbieder wenst te subsidiëren. Daarbij zal onder meer de gerealiseerde kostprijs van de zorgaanbieder in de voorgaande jaren betrokken worden.

In de beschikking tot subsidieverlening geeft de provincie aan welke en hoeveel zorgeenheden worden gesubsidieerd tegen welk tarief. Dit tarief hoeft derhalve niet gelijk te zijn aan de normprijzen die het Rijk hanteert voor de vaststelling van de doeluitkering zorgaanbod en kunnen ook voor onderscheiden zorgaanbieders verschillen. Ook de mate van detaillering van de zorgeenheden kan afwijken van de landelijk vastgestelde eenheden. Wel dienen de mogelijk gedetailleerdere eenheden op een transparante en controleerbare manier vertaald te kunnen worden naar het niveau van de eenheid van het Rijk.

De op deze manier totstandgekomen maximale subsidie wordt in principe alleen verleend voorzover de taken, waarop de subsidie betrekking heeft, worden uitgevoerd voor cliënten die voorafgaand aan de zorg duurzaam verbleven in de provincie Overijssel.

Uitgaande van een financiering van de doeluitkering op basis van die hiervoor weergegeven P-maal-Q-systematiek, zal de omvang van de doeluitkering zorgaanbod aansluiten op de kwantiteit van de aanspraken van cliënten uit de eigen provincie op geïndiceerde zorg. Ook kan de provincie desgewenst zorg inkopen bij zorgaanbieders buiten haar grenzen. Daarmee ligt financiering van zorg ten behoeve van cliënten uit andere provincies niet langer in de rede.

Echter, gedurende de overgangsperiode naar de nieuwe financieringssystematiek, zal nog sprake zijn van een vorm van gesloten budgetfinanciering van de doeluitkeringen. In verband hiermee wordt voor die periode een overgangsregeling gehanteerd op grond waarvan in uitzonderingssituaties zorgaanbieders het verleende subsidie, onder bepaalde voorwaarden, tevens kunnen aanwenden voor het verlenen van zorg ten behoeve van cliënten die voorafgaand aan de jeugdzorg duurzaam verbleven in een andere provincie (zie artikel 22).

De subsidieaanvraag van een zorgaanbieder zal gebaseerd zijn op een kwantitatieve prognose van de te verwachten inzet van de onderscheiden zorgeenheden.

Om zorgaanbieders zoveel mogelijk in staat te stellen bij de uitvoering van de zorg aan te sluiten op de feitelijke ontwikkeling van de vraag hiernaar gedurende het jaar, geldt de kwantitatieve basis bij toekenning van de subsidie primair het middel ter bepaling van het totaal toe te kennen subsidie voor de uitvoering van zorgeenheden. Afhankelijk van de feitelijke vraagontwikkeling gedurende het jaar kan de werkelijke inzet van zorg hiervan afwijken.

Bij de vaststelling van de subsidie zal de provincie uitgaan van de werkelijk geleverde aantallen eenheden en de daarvoor in de toekenning vastgestelde tarieven. Uitgangspunt daarbij is dat de gerealiseerde aantallen eenheden, vermenigvuldigd met de vastgestelde prijzen overeenkomen met de maximaal verleende subsidie. Wanneer het langs deze weg totstandgekomen totale bedrag lager is dan het maximaal toegekende subsidie, kan een lagere subsidie worden vastgesteld.

Met deze systematiek wordt maximale flexibiliteit voor de zorgaanbieder gerealiseerd om bij de inzet van zorg optimaal aan te sluiten bij de door het Bureau Jeugdzorg in de indicatie vastgestelde behoefte aan zorg. Een zorgaanbieder wordt daarmee uitdrukkelijk uitgenodigd de ruimte te benutten om, mede gelet op zijn zorgplicht, die zorg te bieden die gelet op de vraag benodigd is, binnen de grenzen van de hen door de provincie maximaal verleende subsidie.

Wel is het zo dat zorgaanbieders slechts die zorgeenheden kunnen uitvoeren, die bij de subsidieverlening door de provincie zijn aangegeven. Met andere woorden indien bij een zorgaanbieder geen zorgeenheden in het kader van pleegzorg worden gesubsidieerd, dan komt het uitvoeren van dergelijke eenheden niet voor subsidiëring door de provincie in aanmerking. Ten slotte komen alleen zorgeenheden in aanmerking voor subsidie indien hieraan een geldige indicatie van het Bureau Jeugdzorg aan ten grondslag ligt en die zijn uitgevoerd ten behoeve van een cliënt uit de subsidiërende provincie, tenzij sprake is van een uitzonderingssituatie zoals bepaald in artikel 22.

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1. Begripsbepalingen

  • In deze verordening wordt verstaan onder:

  • a.

    wet: de Wet op de Jeugdzorg (Regeling van de aanspraak op, de toegang tot en de bekostiging van jeugdzorg, Staatsblad 2004-306);

  • b.

    provinciaal beleidskader: het beleidskader, als bedoeld in artikel 31, eerste lid van de wet;

  • c.

    uitvoeringsprogramma: het Uitvoeringsprogramma jeugdzorg, als bedoeld in artikel 32, eerste lid van de wet;

  • d.

    stichting: de stichting die een Bureau Jeugdzorg, als bedoeld in artikel 4, eerste lid van de wet, in stand houdt;

  • e.

    zorgaanbieder: de zorgaanbieder, als bedoeld in artikel 1, onder g van de wet;

  • f.

    doeluitkering Bureau Jeugdzorg: de uitkering, als bedoeld in artikel 37, eerste lid, onder a van de wet;

  • g.

    doeluitkering zorgaanbod: een uitkering, als bedoeld in artikel 37, eerste lid, onder b van de wet;

  • h.

    subsidieplafond: een subsidieplafond, als bedoeld in afdeling 4.2.2 van de Algemene wet bestuursrecht;

  • i.

    tarief: het door Gedeputeerde Staten vastgestelde bedrag, bedoeld voor de financiering van een zorgeenheid;

  • j.

    steunfunctie: een steunfunctie, als bedoeld in artikel 1, onder j van de wet;

  • k.

    experiment: een experiment, als bedoeld in artikel 1, onder k van de wet;

  • l.

    pleegzorg: de pleegzorg als bedoeld in artikel 22, eerste lid van de wet;

  • m.

    vertrouwenspersoon: een vertrouwenspersoon als bedoeld in artikel 1, onder w van de wet;

  • n.

    uitvoeringsregeling: de door Gedeputeerde Staten vastgestelde Uitvoeringsregeling subsidiëring jeugdzorg;

  • o.

    activiteitenverslag: het verslag als bedoeld in artikel 4:75 van de Algemene wet bestuursrecht;

  • p.

    indicatiebesluit: een besluit als bedoeld in artikel 3, derde lid van de wet;

  • q.

    minister: de minister van Justitie en/of de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport;

  • r.

    Awb: de Algemene wet bestuursrecht;

  • s.

    zorgeenheid: een eenheid van jeugdzorg waarop op grond van de wet en het Besluit jeugdzorgaanspraken, aanspraak bestaat en die door Gedeputeerde Staten als eenheid voor bekostiging van jeugdzorgaanbod is aangewezen;

  • t.

    cliënt: de cliënt als bedoeld in artikel 1, onder d van de wet;

  • u.

    Asv: de Algemene Subsidieverordening Overijssel 1997;

  • v.

    Gedeputeerde Staten: het College van Gedeputeerde Staten van de provincie Overijssel.

Hoofdstuk 2. Subsidieverlening

Artikel 2. Subsidiabele activiteiten

  • De stichting

  • 1.

    Gedeputeerde Staten kunnen een stichting subsidie verlenen voor de financiering van de uitoefening van taken en/of functies zoals genoemd in artikel 5 en 10 van de wet.

  • 2.

    De in het eerste lid bedoelde subsidie wordt bepaald op basis van de door Gedeputeerde Staten vastgestelde tarieven.

  • 3.

    Gedeputeerde Staten stellen deze tarieven vast op basis van de door de minister vastgestelde normbedragen, met een afwijking tot ten hoogste drie procent.

  • 4.

    Een subsidie als bedoeld in het eerste lid wordt alleen verleend wanneer de taken en/of de functies waarop de subsidie betrekking heeft, worden uitgevoerd voor cliënten die bij aanvang van de bemoeienis van de stichting duurzaam verblijven in Overijssel. Wanneer Gedeputeerde Staten dit noodzakelijk achten kunnen zij hiervan afwijken.

  • 5.

    De subsidie als bedoeld in het eerste lid bedraagt ten hoogste het bedrag dat Gedeputeerde Staten hiervoor hebben opgenomen in het Uitvoeringsprogramma van het jaar waarop de subsidieverlening betrekking heeft.

  • Zorgaanbieder

  • 6.

    Gedeputeerde Staten kunnen een zorgaanbieder subsidie verlenen voor het uitvoeren van één of meer zorgeenheden en/of experimenten.

  • 7.

    De in het zesde lid bedoelde subsidie voor het uitvoeren van een zorgeenheid wordt bepaald op basis van het door Gedeputeerde Staten vastgesteld tarief per zorgeenheid, dat voor onderscheiden zorgaanbieders verschillend kan zijn.

  • 8.

    De subsidie voor het uitvoeren van zorgeenheden wordt alleen verleend wanneer het Bureau Jeugdzorg Overijssel voor het uitvoeren hiervan een indicatiebesluit heeft vastgesteld.

  • 9.

    De op basis van een indicatiebesluit uit te voeren jeugdzorg komt alleen voor subsidie in aanmerking indien er een subsidierelatie bestaat tussen de zorgaanbieder en de provincie waarin de cliënt duurzaam verblijft. Wanneer Gedeputeerde Staten dit noodzakelijk achten kunnen zij hiervan afwijken.

  • 10.

    De subsidie als bedoeld in het zesde lid bedraagt ten hoogste het bedrag dat Gedeputeerde Staten hiervoor hebben opgenomen in het Uitvoeringsprogramma van het jaar waarop de subsidieverlening betrekking heeft.

Artikel 3. Subsidieaanvraag

  • 1.

    De stichting/zorgaanbieder dient vóór 1 oktober van het jaar voorafgaand aan het jaar waarop de subsidie betrekking heeft bij Gedeputeerde Staten een subsidieaanvraag in. 3

  • 2.

    Gedeputeerde Staten kunnen voor deze aanvraag vormvoorschriften vaststellen. 4

  • 3.

    De subsidieaanvraag van de stichting dient in ieder geval te bevatten:

    • a.

      het bedrag van de aangevraagde subsidie en de opbouw daarvan op basis van de tarieven in overeenstemming met artikel 2, tweede lid, en de onderbouwing daarvan;

    • b.

      de wettelijke taken en/of functies die de stichting zal uitvoeren;

    • c.

      de geraamde aantallen cliënten voor het jaar waarop de subsidieaanvraag betrekking heeft per taak en/of functie als bedoeld in artikel 5 en 10, eerste lid van de wet;

    • d.

      het aantal cliënten per taak en/of functie waarvoor de betreffende taak en/of functie is uitgevoerd in het tweede jaar voorafgaand aan het jaar waarop de aanvraag betrekking heeft;

    • e.

      de activiteiten die zullen worden uitgevoerd voor de taken als bedoeld in artikel 10, derde lid van de wet;

    • f.

      de locaties waar de taken en/of functies zullen worden uitgeoefend.

  • 4.

    De subsidieaanvraag van de zorgaanbieder dient in elk geval te bevatten:

    • a.

      de verschillende zorgeenheden waarop de aanvraag betrekking heeft;

    • b.

      het bedrag waarvoor de zorgaanbieder de verschillende zorgeenheden wil uitvoeren;

    • c.

      de onderscheiden aantallen zorgeenheden waarvoor de zorgaanbieder subsidie aanvraagt;

    • d.

      de locaties waar de zorgeenheden zullen worden uitgevoerd. 5

Artikel 4. Stukken behorende bij de aanvraag

  • 1.

    De subsidieaanvraag gaat vergezeld van:

    • a.

      het vigerende meerjarenbeleidsplan voor de periode waarop de subsidieaanvraag betrekking heeft;

    • b.

      een uitvoeringsplan voor het jaar waarvoor subsidie wordt aangevraagd;

    • c.

      de begroting van baten en lasten voor het jaar waarvoor subsidie wordt aangevraagd.

  • 2.

    Wanneer een zorgaanbieder, niet zijnde een rechtspersoon, voor de eerste keer een subsidie aanvraagt, gaat de subsidieaanvraag ook vergezeld van:

    • a.

      een gewaarmerkte kopie van de akte van oprichting van de zorgaanbieder, bevattende haar statuten;

    • b.

      een gewaarmerkte kopie van haar inschrijving in het Handelsregister, als bedoeld in artikel 2:289 van het Burgerlijk Wetboek;

    • c.

      de laatst opgestelde balans en resultatenrekening (beide met toelichting), voorzien van een accountantsverklaring;

    • d.

      het (post)bankrekeningnummer waarop de subsidie moet worden overgemaakt;

    • e.

      voor Gedeputeerde Staten andere relevante gegevens.

  • 3.

    Wanneer een stichting voor de eerste keer subsidie aanvraagt gaat de subsidieaanvraag ook vergezeld van:

    • a.

      een gewaarmerkte kopie van de akte van oprichting van de stichting, bevattende haar statuten;

    • b.

      een gewaarmerkte kopie van haar inschrijving in het Stichtingenregister, als bedoeld in artikel 2:289 van het Burgerlijk Wetboek;

    • c.

      de laatst opgestelde balans en resultatenrekening (beide met toelichting), voorzien van een accountantsverklaring;

    • d.

      het (post)bankrekeningnummer waarop de subsidie moet worden overgemaakt;

    • e.

      voor Gedeputeerde Staten andere relevante gegevens.

  • 4.

    Wanneer een zorgaanbieder een natuurlijke persoon is, conform het gestelde in artikel 18, tweede lid van de wet, die niet eerder een subsidieaanvraag heeft ingediend, dan kunnen Gedeputeerde Staten nadere regels stellen.

Artikel 5. Subsidieverlening

  • 1.

    Gedeputeerde Staten beslissen binnen dertien weken na ontvangst van de aanvraag als bedoeld in artikel 3.

  • 2.

    Gedeputeerde Staten kunnen besluiten de in het eerste lid bedoelde termijn met ten hoogste vier weken te verlengen. De aanvrager van subsidie wordt hiervan tijdig schriftelijk op de hoogte gesteld.

  • 3.

    De beschikking tot subsidieverlening vermeldt in ieder geval voor de stichting:

    • a.

      de taken en/of functies waarvoor subsidie wordt verleend;

    • b.

      de omvang van de taken en/of functies waarvoor de subsidie wordt verleend;

    • c.

      de tarieven als bedoeld in artikel 2, tweede lid;

    • d.

      de maximale subsidie;

    • e.

      de manier van verantwoording van de uit te voeren taken en/of functies;

    • f.

      de manier waarop de subsidie wordt vastgesteld;

      en voor de zorgaanbieder:

    • g.

      de onderscheiden zorgeenheden waarop de subsidie betrekking heeft;

    • h.

      het tarief per uit te voeren zorgeenheid als bedoeld in artikel 2, zevende lid;

    • i.

      de maximale subsidie voor de uitvoering van de zorgeenheden;

    • j.

      de manier van verantwoording van de uitgevoerde zorgeenheden;

    • k.

      de manier waarop de subsidie wordt vastgesteld. 

Artikel 6. Subsidieplafond

  • 1.

    Gedeputeerde Staten kunnen jaarlijks een subsidieplafond vaststellen.

  • 2.

    Gedeputeerde Staten maken in december van het jaar voorafgaand aan het kalenderjaar waarvoor het is vastgesteld de hoogte van dit subsidieplafond bekend.

  • 3.

    Het subsidieplafond kan worden aangepast, wanneer de doeluitkeringen Bureau Jeugdzorg en/of zorgaanbod worden aangepast als gevolg van de ontwikkeling van de lonen en/of de prijzen of door overige maatregelen van het Rijk.

Hoofdstuk 3. Verplichtingen van de subsidieontvanger

Artikel 7. Administratie

  • 1.

    De administratie wordt zo gevoerd dat op ieder moment een betrouwbaar beeld ontstaat over het functioneren op de volgende punten:

    • a.

      gegevens over de cliënten;

    • b.

      financiële gegevens;

    • c.

      voor de stichting: gegevens over de omvang van de uitgeoefende taken en/of functies;

    • d.

      voor de zorgaanbieder: gegevens over de uitgevoerde zorgeenheden.

  • 2.

    Het boekjaar is gelijk aan het kalenderjaar.

  • 3.

    Van de financiële mutaties moeten schriftelijke bewijsstukken en onderbouwingen van berekeningen aanwezig zijn.

Artikel 8. Verzekeringen

10

De stichting/zorgaanbieder aan wie een subsidie is verleend, zorgt voor een voldoende verzekering tegen de gevolgen van wettelijke aansprakelijkheid, brand, diefstal en andere vergelijkbare risico’s.

Artikel 9. Reserveringen

  • 1.

    Reserveringen kunnen onderdeel zijn van de bedrijfsvoering en kunnen plaatsvinden conform goed gebruik in het economische verkeer c.q. nadere bepalingen in een uitvoeringsregeling als bedoeld in artikel 21. 11

  • 2.

    Exploitatieoverschotten worden toegevoegd aan een subsidie-egalisatiereserve als bedoeld in artikel 30, eerste lid van de Asv. 12

  • 3.

    Het in een jaar gerealiseerde exploitatietekort, dat resteert na verrekening van de provinciale subsidie, wordt gedekt uit de in lid 2 genoemde reserve. Indien deze reserve niet toereikend is dan dient het resterende tekort in een termijn van maximaal 5 jaren ten laste van de exploitatie te worden afgeschreven. Deze afschrijvingen leiden in beginsel niet tot extra subsidiëring. 13

Artikel 10. Vermogensvorming

  • 1.

    Reserves die met provinciale subsidie zijn opgebouwd mogen alleen worden besteed aan kosten die direct verband houden met de uitoefening van de taken/functies van de stichting/ zorgaanbieder, voorzover deze niet bestreden kunnen worden uit de voor dat jaar verleende subsidie.

  • 2.

    Wanneer de gesubsidieerde activiteiten worden beëindigd is de stichting/zorgaanbieder verplicht het met provinciale subsidie opgebouwde vermogen onmiddellijk terug te betalen aan Gedeputeerde Staten.

Artikel 11. Afschrijvingen

15

Afschrijvingslasten vormen een onderdeel van het exploitatieresultaat en worden berekend op basis van de uitvoeringsregeling of bij het ontbreken daarvan op basis van goed gebruik in het economische verkeer.

Hoofdstuk 4. Subsidievaststelling

Artikel 12. Aanvraag tot vaststelling

  • 1.

    In afwijking van artikel 15, eerste lid van de Asv, dient de stichting/zorgaanbieder uiterlijk op 1 april van het jaar, volgend op het jaar waarover subsidie is verleend, bij Gedeputeerde Staten een aanvraag in tot vaststelling van de subsidie.

  • 2.

    De aanvraag tot vaststelling gaat vergezeld van een inhoudelijke en financiële verantwoording over de besteding van de subsidie.

Artikel 13. Inhoudelijke verantwoording

  • 1.

    De inhoudelijke verantwoording over de besteding van de subsidie als bedoeld in artikel 12, tweede lid, wordt gegeven in een activiteitenverslag.

  • 2.

    Het activiteitenverslag van de stichting bevat ten minste gegevens over de realisatie van het bij de subsidieaanvraag ingediende uitvoeringsplan en over de uitvoering van de overige activiteiten als bedoeld in artikel 10, derde lid van de wet.

  • 3.

    Het activiteitenverslag van de zorgaanbieder bevat ten minste gegevens over de realisatie van het bij de subsidieaanvraag ingediende uitvoeringsplan.

  • 4.

    Gedeputeerde Staten kunnen ten behoeve van de inhoudelijke verantwoording de stichting nadere gegevens vragen over de taken en/of functies, als bedoeld in artikel 5 en 10 van de wet, in aanvulling op de gegevens die zijn opgenomen in het Besluit beleidsinformatie jeugdzorg.

  • 5.

    Gedeputeerde Staten kunnen ten behoeve van de inhoudelijke verantwoording de zorgaanbieder nadere gegevens vragen over de uitvoering van zorgeenheden en eventuele overige activiteiten van de zorgaanbieder, voorzover deze aan de verleende subsidie zijn gerelateerd.

Artikel 14. Financiële verantwoording

  • 1.

    De financiële verantwoording bestaat uit de jaarrekening, waarin zijn opgenomen:

    • a.

      het financiële verslag van het bestuur van de stichting/zorgaanbieder;

    • b.

      de balans met toelichting;

    • c.

      de resultatenrekening met toelichting, waarin ook substantiële afwijkingen ten opzichte van de begroting worden verklaard;

    • d.

      voor de stichting het totale aantal jeugdigen dat zich in het begrotingsjaar bij de stichting heeft gemeld, evenals het aantal jeugdigen waarvoor de onderscheiden taken en/of functies als bedoeld in artikel 5 en 10, eerste lid van de wet zijn uitgevoerd;

    • e.

      voor de stichting het totaal aantal van de onderscheiden zorgeenheden waarvoor in het subsidiejaar een indicatiebesluit is afgegeven;

    • f.

      voor de stichting het aantal van de onderscheiden zorgeenheden waarvoor door de stichting een indicatiebesluit is vastgesteld, voorzover deze in het betreffende jaar zijn uitgevoerd door een zorgaanbieder die daartoe niet door de provincie Overijssel is gefinancierd, alsmede het totaal aantal cliënten waarop dit betrekking heeft;

    • g.

      voor de zorgaanbieder het totaal aantal zorgeenheden dat op basis van een indicatiebesluit door de zorgaanbieder is uitgevoerd, gespecificeerd naar de onderscheiden zorgeenheden waarop de subsidie betrekking heeft;

    • h.

      voor de zorgaanbieder: het aantal van de onder lid g bedoelde zorgeenheden dat door de zorgaanbieder is uitgevoerd ten behoeve van cliënten die voorafgaand aan het bieden van zorg niet duurzaam verbleven in de provincie Overijssel, alsmede het totaal aantal cliënten waarop deze zorgeenheden betrekking hebben;

    • i.

      voor de zorgaanbieder de in het betreffende jaar feitelijk gerealiseerde kostprijs voor de onderscheiden zorgeenheden;

    • j.

      voor de zorgaanbieder het totaal aantal cliënten voor wie de onder lid g bedoelde zorgeenheden zijn uitgevoerd, gespecificeerd naar de onderscheiden zorgeenheden;

    • k.

      de accountantsverklaring.

  • 2.

    In de accountantsverklaring wordt tevens een oordeel gegeven over:

    • a.

      de verantwoording van de stichting betreffende de onderdelen bedoeld in het eerste lid, onder d, e en f en de uitvoering van artikel 12 van de wet (inning ouderbijdragen);

    • b.

      de verantwoording van de zorgaanbieder betreffende de onderdelen bedoeld in het eerste lid, onder letter g tot en met j.

  • 3.

    De jaarrekening moet worden ingericht in overeenstemming met de ministeriële richtlijnen.

  • 4.

    Gedeputeerde Staten kunnen ten behoeve van de financiële verantwoording nadere informatie vragen.

Artikel 15. Subsidievaststelling

  • 1.

    In afwijking van artikel 16, eerste lid van de Asv, stellen Gedeputeerde Staten binnen dertien weken na ontvangst van de volledige aanvraag tot vaststelling de subsidie vast.

  • 2.

    In afwijking van artikel 16, tweede lid van de Asv, kunnen Gedeputeerde Staten besluiten de in het eerste lid bedoelde termijn met ten hoogste vier weken te verlengen. De stichting/zorgaanbieder wordt daarvan schriftelijk op de hoogte gesteld.

  • 3.

    Op basis van de ingediende verantwoordingen als bedoeld in artikel 12, tweede lid, beoordelen Gedeputeerde Staten of aan de voorschriften bij de verlening van de subsidie is voldaan.

  • 4.

    Gedeputeerde Staten kunnen de subsidie lager vaststellen dan het aan de stichting verleende bedrag indien:

    • a.

      de maximaal verleende subsidie voor de uitoefening van de taken en/of functies meer dan 5% hoger is dan het bedrag dat resulteert door de som van het onderscheiden aantal jeugdigen per taak, als bedoeld in artikel 5 en 10, eerste en derde lid van de wet, vermenigvuldigd met het voor die taak vastgestelde tarief;

    • b.

      de werkelijke omvang van de taken en/of functies vermeld in artikel 10, derde lid van de wet, achterblijft bij de in de subsidieverlening vastgelegde omvang;

    • c.

      niet is voldaan aan de door de wet aan de stichting gestelde eisen;

    • d.

      de subsidie door de stichting aan andere activiteiten is besteed dan in de beschikking tot subsidieverlening is vermeld.

  • 5.

    Gedeputeerde Staten kunnen de subsidie lager vaststellen dan het aan de zorgaanbieder verleende bedrag indien:

    • a.

      de maximaal verleende subsidie voor de uitvoering van zorgeenheden meer dan 5% hoger is dan het bedrag dat resulteert door vermenigvuldiging van het totaal van de verschillende aantallen uitgevoerde subsidiabele zorgeenheden met de daarvoor verschillend vastgestelde tarieven als bedoeld in artikel 2, zevende lid;

    • b.

      niet is voldaan aan bij of krachtens de wet aan de zorgaanbieder gestelde eisen;

    • c.

      de subsidie door de zorgaanbieder aan andere activiteiten is besteed dan in de beschikking tot verlening van subsidie is vermeld.

  • 6.

    Gedeputeerde Staten stellen de subsidie vast op ten hoogste het verleende bedrag.

Hoofdstuk 5. Betaling

Artikel 16. Voorschot

  • 1.

    Gedeputeerde Staten kunnen, vooruitlopend op de vaststelling van de subsidie, besluiten om 100% van de verleende subsidie als voorschot uit te betalen.

  • 2.

    Het onder het eerste lid genoemde voorschot zal gespreid over het jaar worden uitbetaald op basis van het bij ministeriële regeling vastgestelde betalingsschema van de doeluitkering.

  • 3.

    In de beschikking tot subsidieverlening zullen worden vermeld het aantal termijnen, de termijnbedragen en de data waarop deze uitbetaald zullen worden.

Hoofdstuk 6. Overige bepalingen

Artikel 17. Experimenten

  • 1.

    Gedeputeerde Staten kunnen een subsidie verlenen voor de financiering van experimenten.

  • 2.

    De aanvraag van deze subsidie kan gedurende het hele jaar bij Gedeputeerde Staten worden ingediend, maar uiterlijk drie maanden voor aanvang van het experiment.

  • 3.

    De subsidieaanvragen worden behandeld in volgorde van ontvangst, met dien verstande, dat wanneer de aanvrager krachtens artikel 4:5 van de Awb de gelegenheid heeft gehad de aanvraag aan te vullen, de dag waarop de aanvraag is aangevuld, met betrekking tot de verdeling, als datum van ontvangst geldt.

  • 4.

    De subsidieaanvraag gaat vergezeld van een inhoudelijke beschrijving van het experiment, waarin ten minste is opgenomen de doelstelling van het experiment, het plan van aanpak (inclusief tijdsplanning), de beoogde resultaten of effecten en de manier waarop deze na afloop van het experiment kunnen worden getoetst.

  • 5.

    Tenzij dit voor de berekening van het subsidiebedrag niet van belang is, gaat de subsidieaanvraag ook vergezeld van een begroting (inclusief toelichting) van de met het experiment gepaard gaande kosten.

  • 6.

    Gedeputeerde Staten beoordelen bij het verlenen van de subsidie, zoals bedoeld in het eerste lid, of en in welke mate het experiment past in en bijdraagt aan de uitvoering van het door Gedeputeerde Staten gevoerde beleid op het terrein van de jeugdzorg als omschreven in het uitvoeringsprogramma.

  • 7.

    De in het zesde lid genoemde beoordeling vindt tevens plaats aan de hand van de mate waarin sprake is van vernieuwing, samenwerking, uitvoeringsgereedheid, vraaggerichtheid en het opheffen van knelpunten in de zorg of andere criteria zoals opgenomen in het uitvoeringsprogramma.

  • 8.

    Bij de verlening van de subsidie als bedoeld in het eerste lid kan de hoogte van de subsidie-egalisatiereserve van de zorgaanbieder worden betrokken.

  • 9.

    De artikelen 12, 13, 14, 15 (onder lid 1, 2, 3, 4b, 4c, 5b, 5c en 6) en 16 van deze verordening zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel 18. Steunfunctie

22

Gedeputeerde Staten kunnen aan een rechtspersoon met volledige rechtsbevoegdheid subsidie verlenen voor de uitvoering van een steunfunctie voor de stichting/zorgaanbieder.

Artikel 19. Vertrouwenspersoon

23

Gedeputeerde Staten kunnen aan een rechtspersoon met volledige rechtsbevoegdheid subsidie verlenen voor de werkzaamheden van een vertrouwenspersoon, die de rechtspersoon voor de cliënten van de stichting/zorgaanbieder beschikbaar stelt.

Artikel 19a. Klachtencommissie

24

Gedeputeerde Staten kunnen aan een rechtspersoon met volledige rechtsbevoegdheid subsidie verlenen voor de uitvoering van een van de stichting en zorgaanbieders onafhankelijke klachtencommissie als bedoeld in artikel 68, tweede lid, onder a van de wet.

Artikel 20. Hardheidsclausule

25

Gedeputeerde Staten kunnen het artikel 15, vierde en vijfde lid, van deze verordening buiten toepassing laten of daarvan afwijken voorzover toepassing, gelet op het belang dat dit artikel beoogt te beschermen, zal leiden tot onbillijkheid van overwegende aard.

Artikel 21. Nadere regels

26

Gedeputeerde Staten kunnen in een uitvoeringsregeling nadere regels stellen met betrekking tot de artikelen 8, 9, 10, 11, 13, 14, 17, 18, 19 en 19a van deze verordening.

Hoofdstuk 7. Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 22. Overgangsregeling

  • 1.

    In afwijking van artikel 2, derde lid, stellen Gedeputeerde Staten voor het eerste jaar na inwerkingtreding van de wet, de taken als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onder b van het Tijdelijk Besluit Uitkeringen jeugdzorg en de daarbij te hanteren tarieven vast, aansluitend op de taken en tarieven door haar gehanteerd voor de grondslag van de subsidie in het jaar voorafgaand aan inwerkingtreding van de wet.

  • 2.

    Indien in het tweede jaar na inwerkingtreding van de wet, de op basis van het eerste lid verleende maximale subsidie substantieel hoger is dan de maximale subsidie op basis van toepassing van artikel 2, derde lid, dan kunnen Gedeputeerde Staten voor dat jaar een overbruggingssubsidie verlenen, om de stichting in staat te stellen haar bedrijfsvoering in overeenstemming te brengen met het subsidieniveau op basis van de tarieven.

  • 3.

    In afwijking van artikel 2, achtste en negende lid, komt tot 1 januari 2007 de door de zorgaanbieders uitgevoerde jeugdzorg tevens voor subsidie in aanmerking, indien de cliënt voorafgaand aan de aanvang van de jeugdzorg niet duurzaam verbleef in Overijssel, in geval:

    • a.

      een hiertoe strekkend indicatiebesluit is vastgesteld door het Bureau Jeugdzorg van de provincie, waarin de jeugdige voorafgaand aan de jeugdzorg duurzaam verbleef;

    • b.

      het onder a bedoelde Bureau Jeugdzorg heeft vastgesteld dat jeugdzorg waarop aanspraak bestaat, alsmede een vervangend aanbod als bedoeld in artikel 5 van het Besluit indicatie Bureau Jeugdzorg, niet binnen dertien weken na vaststelling van het indicatiebesluit, gerealiseerd kan worden door een zorgaanbieder die daartoe wordt gefinancierd door de provincie waarin de jeugdige duurzaam verbleef;

    • c.

      de zorgaanbieder op grond van artikel 2, zesde lid, een subsidie van Gedeputeerde Staten ontvangt voor het bieden van de zorgeenheid waarop de betreffende aanspraak betrekking heeft;

    • d.

      hiermee niet een maximum van tien procent wordt overschreden van de totale subsidie dat op grond van deze verordening is toegekend voor uitvoeren van zorgeenheden.

  • 4.

    Subsidies die op basis van de in artikel 24 genoemde verordening zijn verleend zullen op basis van dezelfde verordening worden vastgesteld.

Artikel 23. Inwerkingtreding

28

Deze verordening treedt in werking op het moment van inwerkingtreding van de Wet op de Jeugdzorg.

Artikel 24. Intrekking

29

De Subsidieverordening jeugdhulpverlening Overijssel 1999, vastgesteld op 30 maart 1999 en laatstelijk gewijzigd op 4 juli 2001, wordt ingetrokken op het moment van inwerkingtreding van de Wet op de Jeugdzorg.

Artikel 25. Citeertitel

30

Deze verordening kan worden aangehaald als Subsidieverordening jeugdzorg Overijssel 2005.


1

[Toelichting: Dit artikel bevat de begripsbepalingen.

Het onderdeel s heeft betrekking op het begrip zorgeenheid. In het Bestuurlijk Overleg Jeugdzorg is op basis van het advies van Deloitte ‘Naar een nieuw stelsel voor de financiering van het jeugdzorgaanbod’, besloten tot invoering van een bekostigingsstelsel voor de provinciale doeluitkering zorgaanbod op basis van een systematiek van zorgeenheden. Op grond van de wet zijn in het Besluit jeugdzorgaanspraken drie aanspraken op jeugdzorg vastgesteld: jeugdhulp, verblijf en observatiediagnostiek. Deze algemeen geformuleerde aanspraken worden door middel van een indicatiebesluit van een Bureau Jeugdzorg gevestigd. Het indicatiebesluit geeft daarbij een nadere concretisering van de aanspraken op basis van de eisen die daaraan in het Besluit indicatiestelling zijn gesteld. Dit leidt tot meerdere concrete pakketjes van zorg die door de zorgaanbieder dienen te worden geleverd en die tevens als eenheid dienen voor de bekostiging van het zorgaanbod.

Financiering van de doeluitkering zorgaanbod op basis van deze zorgeenheden zal met ingang van 2007 volledig worden ingevoerd. Gedurende de daaraan voorafgaande periode zullen Gedeputeerde Staten andere eenheden vaststellen. Het ligt in de rede dat normaliter hierbij wordt aangesloten op de bekostigingseenheden zoals deze zijn gehanteerd in het jaar voorafgaand aan inwerkingtreding van de wet. Zie verder de algemene toelichting.]

2

[Toelichting: Dit artikel bevat de grondslag/titel voor de subsidieverlening.

Voor financiering van Bureau Jeugdzorg komen in aanmerking de taken zoals genoemd in de artikelen 5 en 10 van de wet. De subsidiëring van de overige taken voortvloeiende uit de wet maakt onderdeel uit van de tarieven voor de taken als bedoeld in artikel 10, derde lid van de WJZ.

In het vierde lid van dit artikel wordt bepaald dat in principe alleen subsidie wordt verleend voorzover de uitvoering van taken betrekking heeft op cliënten afkomstig uit Overijssel. De laatste zin van dit artikel maakt hierop een uitzondering mogelijk. Deze is gedurende een overgangsfase noodzakelijk in verband met de landelijke afspraken over het kader voor de decentralisatie van de voorheen landelijk werkende instellingen die taken van een Bureau Jeugdzorg uitvoeren. Over de inrichting van deze overgangsfase voor de afzonderlijke instellingen worden nadere afspraken gemaakt tussen de desbetreffende instellingen en provincies. In de subsidiebeschikking zullen de hieruit voortvloeiende aanvullende subsidievoorwaarden worden vastgesteld.

Voor financiering van het zorgaanbod komen in aanmerking de uitvoering van zorgeenheden c.q. bekostigingseenheden die door de ministers worden gehanteerd ter vaststelling van de landelijke normbedragen op basis waarvan de provinciale doeluitkering zorgaanbod wordt bepaald. Een en ander is neergelegd in het Besluit uitkeringen jeugdzorg. Deze zorgeenheden komen alleen dan voor subsidiëring in aanmerking indien deze worden uitgevoerd op basis van een daartoe strekkend indicatiebesluit van het Bureau Jeugdzorg.

Het negende lid leidt ertoe dat de subsidiëring slechts betrekking heeft op de uitvoering van zorgeenheden ten behoeve van cliënten die voorafgaand aan uitvoering hiervan duurzaam verbleven in Overijssel. Dit betekent daarom ook, dat de zorgplicht van de zorgaanbieder op grond van de wet slechts betrekking heeft op cliënten uit een provincie waarvan Gedeputeerde Staten van die provincie de betreffende zorgaanbieder ook een subsidie hebben verstrekt ten behoeve van de uitvoering van zorgeenheden. Omdat provincies bij het inkopen van jeugdzorg niet gehouden zijn deze in te kopen bij zorgaanbieders in de eigen provincie, kan een zorgaanbieder ook zorg verlenen aan cliënten uit een andere provincie dan de provincie van vestiging van de zorgaanbieder, als de betreffende provincie ook bij deze zorgaanbieder zorg heeft ingekocht. Als dit niet het geval is, kan deze zorgaanbieder geen zorg voor dergelijke cliënten uitvoeren. De betreffende cliënt zal zijn aanspraak op zorg daarom slechts tot gelding kunnen brengen bij een zorgaanbieder, die hiervoor wordt gesubsidieerd door de provincie waarin hij of zij voorafgaand aan het totstandkomen van de aanspraak duurzaam verbleef. Gedurende de overgangsperiode tot aan invoering van de P-maal-Q-systematiek, is echter een uitzonderingsbepaling (artikel 22) van kracht, die ertoe strekt het bieden van zorg aan cliënten uit een provincie die geen zorg heeft ingekocht bij de zorgaanbieder, onder bepaalde voorwaarden mogelijk te maken.

De laatste zin in dit artikel bepaalt dat Gedeputeerde Staten kunnen afwijken. Dit kan noodzakelijk zijn als gevolg van een nadere uitwerking van de gemaakte landelijke afspraken betreffende de overgangsperiode voor de decentralisatie van enkele voorheen landelijk werkende en landelijk gefinancierde zorgaanbieders. Uitgangspunt bij deze afspraken is dat één provincie gedurende deze overgangsperiode optreedt als inkoper en daarmee financier van deze zorgaanbieders ten behoeve van meerdere provincies. De voorwaarden waaronder een dergelijke uitzondering mogelijk is zullen in de subsidiebeschikking worden neergelegd.]

3

[Toelichting: In het eerste lid is bepaald dat de subsidie voor 1 oktober van het jaar voorafgaand aan het jaar waarop de aanvraag betrekking heeft, moet worden aangevraagd.]

4

[Toelichting: In het tweede lid wordt geregeld dat Gedeputeerde Staten vormvoorschriften hieraan kan verbinden.]

5

[Toelichting: In het derde en vierde lid is bepaald welke gegevens in de aanvraag moeten zijn opgenomen.]

6

[Toelichting: In dit artikel is aangegeven welke documenten bij de subsidieaanvraag moeten worden gevoegd.]

7

[Toelichting: In dit artikel is opgenomen wat minimaal in de beschikking tot subsidieverlening vermeld moet worden en de termijn waarbinnen een besluit genomen moet te zijn. Gedeputeerde Staten zullen binnen 13 weken na ontvangst van de subsidieaanvraag een besluit nemen, mits voldaan is aan alle bepalingen waaraan de aanvraag dient te voldoen. In lid 2 wordt de mogelijkheid geschapen om van deze beslissingstermijn af te wijken. Hiervan dient de aanvrager op de hoogte te worden gesteld.]

8

[Toelichting: De provincie ontvangt twee doeluitkeringen van het Rijk: een doeluitkering Bureau Jeugdzorg en een doeluitkering zorgaanbod). De hoogte hiervan wordt jaarlijks in het Landelijk Beleidskader Jeugdzorg, danwel de Landelijke Voortgangsrapportage vastgesteld. De doeluitkering en de eventueel door Provinciale Staten uit eigen middelen beschikbaar gestelde bedragen vormen samen het subsidieplafond. Dit subsidieplafond kan zijn verdeeld in specifiek geoormerkte bedragen.

Lid 3 bepaalt dat aanpassingen van de doeluitkering in verband met loon- en prijsontwikkelingen of door maatregelen van rijkswege, kunnen resulteren in een bijstelling van het subsidieplafond (i.c. de verleende subsidies).]

9

[Toelichting: In dit artikel zijn de bepalingen opgenomen over het voeren van de administratie. Zo zal het boekjaar samen moeten vallen met het kalenderjaar en zal een betrouwbaar beeld moeten ontstaan over de gegevens van cliënten, de omvang van de uitgevoerde zorgeenheden en financiële gegevens. ]

10

[Toelichting: Artikel 8 bepaalt dat de subsidieontvanger zorgt voor een voldoende verzekering tegen de gevolgen van wettelijke aansprakelijkheid, diefstal, brand en andere vergelijkbare risico’s. ]

11

[Toelichting: In lid 1 wordt bepaald dat reserveringen c.q. voorzieningen onderdeel kunnen zijn van bedrijfsvoering en plaats kunnen vinden conform goed gebruik in het economische verkeer. Hieronder kunnen worden verstaan bijvoorbeeld accommodatiereserves/voorziening groot onderhoud, enz. Hierover kunnen in een Uitvoeringsregeling (als bedoeld in artikel 21) nadere regels worden gesteld. ]

12

[Toelichting: Lid 2 handelt over exploitatieoverschot. Dit kan worden toegevoegd aan een egalisatiereserve, nadat het subsidie is vastgesteld. Volgens de Asv mag deze reserve per het eind van het jaar niet meer bedragen dan 10% van de voor dat jaar vastgestelde provinciale subsidie. Overschrijdingen worden verrekend bij de vaststelling van de vastgestelde subsidie.]

13

[Toelichting: In lid 3 wordt omschreven hoe om te gaan met een exploitatietekort, dat resteert na verrekening van de provinciale subsidie.]

14

[Toelichting: In dit artikel is vastgelegd dat de reserves opgebouwd met provinciale subsidie alleen mogen worden besteed aan kosten die direct verband houden met de uitvoering van de subsidiabele activiteiten welke niet kunnen worden gedekt door de voor dat jaar verleende subsidie. Voorts wordt in lid 2 geregeld dat indien de gesubsidieerde activiteiten volledig worden beëindigd de verplichting aanwezig is om het vanuit de provinciale subsidie ontstane vermogen onmiddellijk terug te betalen aan Gedeputeerde Staten. ]

15

[Toelichting: Dit artikel bepaalt dat afschrijvingslasten een onderdeel vormen van het exploitatieresultaat en worden berekend op basis van goed gebruik in het economische verkeer c.q. bepalingen opgenomen in de uitvoeringsregeling. ]

16

[Toelichting: De aanvraag tot vaststelling van de subsidie dient uiterlijk 1 april van het jaar, volgend op het jaar waarover subsidie is verleend, door de subsidieontvanger te zijn ingediend bij Gedeputeerde Staten. Hierbij dient te worden overlegd een inhoudelijke en financiële verantwoording over de besteding van de subsidie. ]

17

[Toelichting: Dit artikel regelt de inhoud waaraan het inhoudelijke verslag minimaal dient te voldoen.

Gedeputeerde Staten kunnen gegevens vragen over de uitgevoerde activiteiten waarvoor subsidie is verleend. Deze vragen mogen geen wezenlijke verstoring van de dagelijkse werkzaamheden teweegbrengen. ]

18

[Toelichting: Dit artikel regelt aan welke voorwaarden de financiële verantwoording minimaal dient te voldoen en uit welke onderdelen deze bestaat. Tevens wordt bepaald dat deze verantwoording moet worden voorzien van een accountantsverklaring. De jaarrekening van de subsidieontvanger moet voldoen aan de ministeriële richtlijnen.

In onderdeel f wordt bepaald dat het Bureau Jeugdzorg tevens informatie verschaft over het aantal gestelde indicaties die gedurende het verantwoordingsjaar zijn verzilverd bij een daartoe niet door de provincie Overijssel gefinancierde zorgaanbieder. Een en ander vloeit voort uit de overgangsregeling met betrekking tot de provinciale financiering van zorgaanbieders, die provincies zijn overeengekomen gedurende de periode waarin nog geen sprake is van een vraaggestuurde financiering van de provinciale uitkering zorgaanbod op basis van de P-maal-Q-systematiek. Invoering hiervan is voorzien met ingang van 2007.

Dit betekent dat gedurende deze periode veelal nog sprake zal zijn van een voor het zorgaanbod beschikbaar budget per provincie dat nog onvoldoende is afgestemd op de behoefte per provincie. In verband hiermee is het wenselijk dat cliënten in uitzonderingsgevallen hun aanspraak op jeugdzorg ook ten gelde kunnen brengen bij een zorgaanbieder die daartoe niet door de provincie van herkomst wordt gefinancierd. In de provinciale subsidieverordeningen zorgaanbod is daarom een overgangsregeling opgenomen op grond waarvan de uitvoering van dergelijke jeugdzorg onder een aantal voorwaarden voor subsidie in aanmerking komt bij de provincies die de betreffende zorgaanbieder wel financieren. Dergelijke jeugdzorg is alleen mogelijk als:

  • 1

    het Bureau Jeugdzorg van de provincie van herkomst hiertoe een indicatiebesluit heeft vastgesteld;

  • 2

    het betreffende Bureau Jeugdzorg heeft vastgesteld dat de geïndiceerde jeugdzorg, alsmede vervangend jeugdzorgaanbod als bedoeld in artikel 5 van het Besluit indicatie jeugdzorg, niet binnen dertien weken na vaststelling van het indicatiebesluit, gerealiseerd kan worden door een zorgaanbieder die daarvoor wordt gefinancierd door de provincie van herkomst van de cliënt en de zorgaanbieder deze vaststelling aan kan tonen;

  • 3

    de zorgaanbieder wordt gefinancierd voor de zorgeenheid opgenomen in het betreffende indicatiebesluit;

  • 4

    hiermee niet het maximum wordt overschreden van 10% van de subsidie die door de provincie Overijssel aan de zorgaanbieder is toegekend voor het bieden van zorgeenheden.

Deze overgangsregeling vervalt met ingang van 1 januari 2007, tegelijkertijd met de inwerkingtreding van de nieuwe landelijke financieringssystematiek voor de provinciale uitkeringen jeugdzorg. Uitgangspunt daarbij is dat vanaf dat moment sprake zal zijn van een vraaggestuurde financiering van het Rijk aan provincies op grond waarvan de afzonderlijke provincies in staat zijn voldoende zorg in te kopen ten behoeve van de aanspraken van de cliënten afkomstig uit de eigen provincie. Teneinde de provincies hiertoe in staat te stellen, dienen zij zicht te hebben op de behoefte aan zorg waarin gedurende de overgangsperiode hier naartoe, wordt voorzien door zorgaanbieders die zij daarvoor niet financiert. Onderdeel f voorziet in de hiervoor noodzakelijke informatieverschaffing door Bureau Jeugdzorg.

Het eerste lid, onder g, geeft nadrukkelijk aan dat de te verstrekken informatie over de gerealiseerde zorgeenheden slechts betrekking heeft op die zorgeenheden waarvoor door het Bureau Jeugdzorg een daartoe strekkend indicatiebesluit is vastgesteld. Uitgevoerde zorg waaraan geen geldig indicatiebesluit ten grondslag ligt, komt niet voor subsidiëring in aanmerking. De tweede volzin geeft aan dat alleen die zorgeenheden in de verantwoording worden opgenomen waarop het te verantwoorden subsidie betrekking heeft. Dit betekent onder meer dat alleen die zorgeenheden worden meegenomen die zijn uitgevoerd voor cliënten uit de provincie die de subsidie heeft verleend, danwel zorgeenheden die op grond van de overgangsregeling van artikel 22 zijn uitgevoerd.

Onderdeel g geeft aan dat alle op basis van een indicatie uitgevoerde zorgeenheden worden opgenomen, gespecificeerd naar de in het kader van de subsidiëring onderscheiden eenheden.

Onderdeel h bepaalt dat de zorgeenheden die specifiek op grond van artikel 22 zijn uitgevoerd ten behoeve van cliënten uit andere provincies, ook separaat in de verantwoording worden opgenomen. Dit uiteraard alleen ingeval deze zorgeenheden ten laste worden gebracht van het door de provincie Overijssel gefinancierde zorgaanbod. De betreffende zorgeenheden worden gespecificeerd naar de onderscheiden zorgeenheden. Tevens wordt het totaal aantal cliënten aangegeven voor wie deze zorgeenheden zijn uitgevoerd.

In onderdeel i van het eerste lid is genoemd, dat in de verantwoording moet worden aangegeven welke feitelijke kostprijs de zorgaanbieder in het betreffende jaar heeft gerealiseerd voor de onderscheiden zorgeenheden. Deze informatie is van belang in het kader van de actualisatie van de landelijke normbedragen die door het Rijk worden gehanteerd bij de vaststelling van de doeluitkering zorgaanbod aan provincies. Ook biedt deze informatie de provincie inzicht in de feitelijke ontwikkeling van de kostprijzen van de zorgaanbieder. In het kader van haar verantwoordelijkheid voor een zo efficiënt en effectief mogelijke besteding van de doeluitkering zorgaanbod, kan de provincie deze informatie betrekken bij de subsidiëring in volgende jaren.

Onderdeel j bepaalt dat het totaal aantal cliënten wordt aangegeven ten behoeve van wie door de zorgaanbieder zorgeenheden zijn uitgevoerd. Uiteraard geldt ook hier dat het alleen de cliënten betreft voorzover de daarvoor uitgevoerde zorgeenheden ten laste worden gebracht van de subsidie die de zorgaanbieder heeft ontvangen van de provincie Overijssel.

In het kader van de financiële verantwoording kan ook nadere informatie van belang zijn. In verband hiermee is bepaald dat Gedeputeerde Staten dergelijke informatie van de zorgaanbieder en de stichting kan vragen. ]

19

[Toelichting: Binnen 13 weken na ontvangst van de aanvraag tot vaststelling beslissen Gedeputeerde Staten over de aanvraag. Gedeputeerde Staten kunnen van genoemde termijn afwijken. De aanvrager wordt hiervan in kennis gesteld. Gedeputeerde Staten bepalen of de ingediende verantwoordingen aan de voorschriften voldoen.

Gedeputeerde Staten kunnen de subsidie lager vaststellen dan het verleende bedrag wanneer niet is voldaan aan de bepalingen van de wet of dit besluit. Dit zal beargumenteerd geschieden.

De vaststelling van de subsidie geschiedt op ten hoogste het maximaal verleende subsidiebedrag.

Bureau Jeugdzorg

In onderdeel a van het vierde lid is aangegeven de manier van vaststelling van de subsidie zoals weergegeven in het algemene deel van deze toelichting. Door deze manier van vaststelling van de subsidie bestaat de mogelijkheid voor het Bureau Jeugdzorg om - binnen de kaders van de door Gedeputeerde Staten vastgestelde tarieven en het maximaal toegekende subsidie - de aanwending van subsidiemiddelen zodanig te schuiven tussen de onderscheiden taken, dat hiermee zo optimaal mogelijk wordt aangesloten op de behoefte(ontwikkeling) ten aanzien van de onderscheiden taken. Dit met uitzondering van de taak als bedoeld in artikel 10, derde lid van de WJZ, gericht op versterking van de voorliggende voorzieningen.

Zorgaanbieder

In onderdeel a van het vijfde lid is aangegeven de wijze van vaststelling van de subsidie zoals weergegeven in het algemene deel van deze toelichting. Door deze wijze van vaststelling van de subsidie maakt het voor de zorgaanbieder mogelijk om - binnen het maximaal beschikbaar gestelde subsidie - bij de uitvoering van de gesubsidieerde zorgeenheden te schuiven tussen de verschillende zorgeenheden. Indien gedurende het jaar blijkt dat door cliënten vaker een beroep wordt gedaan op uitvoering van een bepaalde zorgeenheid dan de daarvoor in de subsidietoekenning voorziene mogelijkheden, kan deze zorg door de zorgaanbieder toch worden geboden indien het beroep op andere zorgeenheden achterblijft bij de omvang als waarin in de subsidietoekenning was voorzien. Deze flexibiliteit voor de zorgaanbieder in combinatie met de wettelijke zorgplicht biedt daarmee de maximale mogelijkheid om te voorzien in een op de vraag afgestemde ontwikkeling van het zorgaanbod gedurende het betreffende jaar.

Bij de vaststelling van de subsidie zullen de feitelijk gerealiseerde aantallen zorgeenheden worden vermenigvuldigd met het bij de subsidieverlening vastgestelde tarief. De som van deze bedragen vormt de basis voor de vaststelling van de totale subsidie ten behoeve van zorgeenheden.

Zorgeenheden waarvoor in de subsidietoekenning in het geheel geen subsidie is toegekend, zullen hierbij niet betrokken kunnen worden.

In het volgende cijfervoorbeeld is uitgewerkt hoe een eventueel lagere vaststelling van subsidie plaatsvindt.

Gedeputeerde Staten hebben BJzO of een zorgaanbieder een maximale subsidie verleend van € 1.000.000,-- voor:    

                                          aantal    overeen-    bedrag

BJzO/zorgaanbieder            uit te     gekomen     in      

                                         voeren   prijs in €      €

taak 1/zorgeenheid 1        4.000    100,--    400.000,--

taak 2/zorgeenheid 2        6.000    100,--    600.000,--

                                                                     ________

totaal verleende subsidie                         1.000.000,--

In het subsidiejaar wordt

het volgende gerealiseerd:

taak 1/zorgeenheid 1         2.300    150,--  345.000,--

taak 2/zorgeenheid 2         7.000    90,--    630.000,-- 

                                                                 _________

totaal werkelijke exploitatie                       975.000,--

De vaststelling van de

subsidie gaat als volgt:

- 95% van het verleende

bedrag is € 950.000,--

- vermenigvuldiging van het

werkelijk aantal uitgevoerde

taken/zorgeenheden met de

overeengekomen prijs per

eenheid: taak 1

/zorgeenheid 1                     2.300  100,-- 230.000,--

-    idem taak 2

/zorgeenheid 2                     7.000  100,-- 700.000,-- 

                                                                  ________

totaal                                                          930.000,--

berekende ondergrens                              950.000,--  

                                                                   _______

terug te vorderen                                         20.000,--

Volgens dit rekenvoorbeeld worden in feite dus met een beschikbare subsidie van € 1.000.000,-- minus € 20.000,-- = € 980.000,-- zorgeenheden gerealiseerd voor een werkelijk bedrag van € 975.000,--.]

20

[Toelichting: In dit artikel wordt geregeld dat Gedeputeerde Staten de verleende subsidie als voorschot kunnen uitbetalen. In de beschikking tot subsidieverlening zullen de regels hierover worden vermeld. ]

21

[Toelichting: Dit artikel houdt de voorwaarden in voor subsidieverlening voor uit te voeren experimenten. Voor voorschotbetaling en subsidievaststelling wordt verwezen naar de betreffende artikelen in deze regeling. ]

22

[Toelichting: Dit artikel regelt dat Gedeputeerde Staten een subsidie kunnen verlenen aan een rechtspersoon met volledige rechtsbevoegdheid voor de uitvoering van een steunfunctie van de stichting of de zorgaanbieders. Deze rechtspersoon hoeft uitdrukkelijk niet de stichting of een zorgaanbieder te zijn, maar kan een andere rechtspersoon zijn, welke de steunfunctie uitvoert ten behoeve van de stichting of zorgaanbieder. ]

23

[Toelichting: Gedeputeerde Staten verlenen aan een rechtspersoon met volledige rechtsbevoegdheid subsidie voor de werkzaamheden van een vertrouwenspersoon. Deze voert werkzaamheden uit ten behoeve cliënten van de stichting en/of zorgaanbieder.

Deze rechtspersoon hoeft uitdrukkelijk niet de stichting zelf te zijn, maar kan een andere rechtspersoon zijn, welke de vertrouwenspersoon beschikbaar stelt ten behoeve van cliënten van de stichting en/of zorgaanbieder. Op grond van de wet zijn de stichting en zorgaanbieders gehouden deze vertrouwenspersonen in staat te stellen hun werkzaamheden bij de stichting/zorgaanbieder uit te voeren. ]

24

[Toelichting: Hierin is opgenomen dat Gedeputeerde Staten de mogelijkheid hebben om een klachtencommissie te subsidiëren. ]

25

[Toelichting: Hieronder is een zgn. hardheidsclausule opgenomen. Wanneer aantoonbaar sprake is van een bepaalde onredelijkheid in de toepassing van deze subsidieverordening, kunnen Gedeputeerde Staten van een aantal in het bijzonder genoemde artikelen afwijken. ]

26

[Toelichting: Gedeputeerde Staten kunnen een uitvoeringsregeling vaststellen. Hierin kan worden opgenomen een nadere uitwerking van deze regeling. ]

27

[Toelichting: M.b.t. Bureau Jeugdzorg: gedurende het eerste jaar na inwerkingtreding van de Wet op de Jeugdzorg is nog geen sprake van door de minister vastgestelde normbedragen voor de niet-justitiële taken van het Bureau Jeugdzorg. Dit betekent dat in de subsidiëring van het bureau door de provincie hierop nog niet kan worden aangesloten. Het onderhavige artikel regelt het overgangsrecht dat hierdoor noodzakelijk is. Het eerste lid bepaalt dat  Gedeputeerde Staten in afwijking van het bepaalde in artikel 2, derde lid, tarieven kunnen vaststellen die aansluiten op de subsidiegrondslag zoals door hen gehanteerd in het jaar voorafgaand aan inwerkingtreding van de wet. Dit betekent eveneens dat de afbakening van de te onderscheiden taken waarop deze tarieven betrekking hebben zullen moeten aansluiten bij deze subsidiegrondslag. Uiteraard geldt daarbij dat de in de wet voor Bureau Jeugdzorg genoemde taken het uitgangspunt vormen. Bij de nadere afbakening van taken door Gedeputeerde Staten kan bijvoorbeeld voor de toegangstaken van het bureau uitgegaan worden van de functies en de tarieven welke worden gehanteerd in het kader van de zogenaamde KPMG-normering. Voor wat betreft de taken van het Advies- en Meldpunt Kindermishandeling zijn eveneens sinds enige jaren voorlopige landelijke normen overeengekomen. Ten aanzien van de taken in het kader van de uitvoering van maatregelen van kinderbescherming en jeugdreclassering worden wel de daarvoor door de minister van Justitie vastgestelde normbedragen als basis genomen voor de door de provincie te hanteren tarieven. Voor wat betreft de taken gericht op versterking van het lokale jeugdbeleid is geen sprake van een vorm van normering per taak. Gedeputeerde Staten kunnen in de wijze van vaststelling van de subsidie aansluiten op de subsidiepraktijk terzake in het jaar voorafgaande aan de wet.

Het tweede lid bepaalt dat indien het subsidie als gevolg van de hantering van de door Gedeputeerde Staten vastgestelde tarieven voor het eerste jaar na inwerkingtreding substantieel hoger is dan het subsidie in het daarop volgende jaar op basis van de door de minister vastgestelde tarieven, Gedeputeerde Staten de mogelijkheid hebben om ter overbrugging hiervan gedurende maximaal één jaar een overbruggingssubsidie te verstrekken teneinde het Bureau Jeugdzorg in staat te stellen haar bedrijfsvoering in overeenstemming te brengen met de nieuwe tarieven. Dit is geen verplichting. Gedeputeerde Staten zullen daartoe een eigen afweging maken betreffende de noodzakelijkheid hiervan, mede in relatie tot de hiervoor beschikbare middelen in de doeluitkering Bureau Jeugdzorg.

M.b.t. de zorgaanbieders: gedurende de eerste twee jaar na inwerkingtreding van de wet, wordt de doeluitkering zorgaanbod door het Rijk gefinancierd op basis van de in de Rijksbegroting beschikbare middelen voor de jeugdzorg. De verdeling tussen provincies is deels op historische basis gebaseerd. In de Rijksbegroting is tevens een zekere groei van de middelen voorzien. Echter, er zal gedurende deze periode nog geen sprake zijn van invoering van een vraaggestuurde financiering op basis van de benodigde hoeveelheid jeugdzorg (p maal q). In verband hiermee zal gedurende deze periode veelal nog sprake zijn van een voor het zorgaanbod beschikbaar budget per provincie dat nog niet is afgestemd op de behoefte per provincie. In verband hiermee is het wenselijk dat cliënten in uitzonderingsgevallen hun aanspraak op jeugdzorg ook kunnen verzilveren bij een zorgaanbieder die daartoe niet wordt gefinancierd door de provincie waaruit de cliënt afkomstig is. Dit artikel strekt ertoe dit mogelijk te maken gedurende de periode waarin de zogenaamde p-maal-q-financiering van de doeluitkering het zorgaanbod nog niet is ingevoerd. Op grond van het Bestuursakkoord Financieel Kader Wet op de Jeugdzorg zal een dergelijke financiering met ingang van 1 januari 2007 van kracht moeten zijn.

Binnen het door de provincie Overijssel bekostigde volume aan jeugdzorg mag een zorgaanbieder tot genoemde datum tevens jeugdzorg bieden aan jeugdigen afkomstig uit een andere provincie. Daarbij gelden een aantal restricties:

  • 1

    in de eerste plaats dient het Bureau Jeugdzorg van de provincie waaruit de jeugdige afkomstig is, hiertoe een indicatiebesluit te hebben vastgesteld;

  • 2

    in de tweede plaats dient het betreffende Bureau Jeugdzorg te hebben vastgesteld dat de geïndiceerde jeugdzorg, alsmede het eventueel vervangende jeugdzorgaanbod, niet binnen dertien weken kan worden geleverd door een zorgaanbieder die door de provincie van herkomst van de cliënt daartoe wordt gefinancierd. Een dergelijke vaststelling dient door de zorgaanbieder desgewenst aantoonbaar te zijn;

  • 3

    ten derde dient de betreffende zorgaanbieder door de provincie Overijssel gefinancierd te worden voor de in het indicatiebesluit vastgestelde zorgeenheid, wil deze subsidiabel zijn bij de zorgaanbieder. Indien bijvoorbeeld een cliënt uit een andere provincie is geïndiceerd voor pleegzorg, dan is deze zorg niet subsidiabel binnen de door de provincie Overijssel beschikbaar gestelde subsidie, indien dat subsidie geen betrekking heeft op het bieden van pleegzorg;

  • 4

     ten slotte is het verlenen van jeugdzorg aan cliënten afkomstig uit een andere provincie slechts subsidiabel op grond van deze verordening, voorzover daarmee niet meer dan tien procent is gemoeid van het totaal voor de uitvoering van zorgeenheden door de provincie Overijssel toegekende subsidie.

Voor de goede orde zij vermeld dat, met inachtneming van het hiervoor gestelde, aanspraken van cliënten afkomstig uit andere provincies, voor het overige op dezelfde wijze worden behandeld als aanspraken van cliënten uit de provincie Overijssel. Dit betekent dat op dergelijke aanspraken dezelfde prioritering van toepassing is in geval van bijvoorbeeld wachtlijsten, als voor aanspraken van cliënten afkomstig uit de provincie Overijssel. ]

28

[Toelichting: In dit artikel wordt de datum van inwerkintreding van deze verordening geregeld. ]

29

[Toelichting: De huidige Subsidieverordening jeugdhulpverlening Overijssel 1999 wordt per dezelfde datum ingetrokken. De hieronder verleende subsidies worden nog wel onder hetzelfde regime vastgesteld. ]

30

[Toelichting: Hierin is de ‘roepnaam’ van deze verordening bepaald, de Subsidieverordening jeugdzorg Overijssel 2005. ]