Organisatie | Apeldoorn |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Verordening Participatiewet 2017 |
Citeertitel | Verordening Participatiewet 2017 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
Geen
artikelen 6, 8a, 10b, van de Participatiewet, artikel 147 van de Gemeentewet, titel 4.2 van de Algemene wet bestuursrecht en de Algemene subsidieverordening van de gemeente Apeldoorn
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
06-04-2017 | 01-01-2017 | 01-01-2018 | art 1, lid 1, art 6, lid 1, art 12, lid3, art 24, lid 2, onder a, art 31, lid en 2 | 16-02-2017 Officiele bekendmakingen, d.d 5 april 2017 | 2017-000060 |
15-04-2015 | 01-01-2017 | Onbekend | 01-04-2015 Officiele bekendmakingen, d.d. 14-04-15 | 21-2015 |
De raad van de gemeente Apeldoorn;
gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders nr. 2017-000060 d.d. 6 februari 2017;
gelet op de artikelen 6, tweede lid, 8a, eerste lid, aanhef en onder a, c, d en e en tweede lid, 10b, vijfde en zevende lid van de Participatiewet, artikel 147 van de Gemeentewet, titel 4.2 van de Algemene wet bestuursrecht en de Algemene subsidieverordening van de gemeente Apeldoorn;
overwegende dat vanwege een aantal wetswijzigingen de op 1 april 2015 vastgestelde Verordening Participatiewet 2015 met ingang van 1 januari 2017 op onderdelen dient te worden gewijzigd;
Hoofdstuk 1 Beleid en algemene bepalingen
In deze verordening wordt verstaan onder:
algemeen geaccepteerde arbeid: alle arbeid, zonder beperkende voorwaarden qua aard en omvang van het werk en aansluiting op opleiding en ervaring, met uitzondering van illegale arbeid en arbeid tegen een lager loon dan het wettelijke minimum en rekening houdend met gewetensbezwaren zodanig dat deze strikt persoonlijke omstandigheden zwaarwegend zijn en een onvermijdelijk conflict opleveren met het te verrichten werk;
Artikel 2 Beleid en evenwichtige verdeling
Het college houdt bij het aanbieden van de in deze verordening opgenomen voorzieningen rekening met de omstandigheden en functionele beperkingen van een persoon. De omstandigheden hebben in ieder geval betrekking op zorgtaken van die persoon en de mogelijkheid dat hij/zij behoort tot de doelgroep loonkostensubsidie of gebruik maakt van de voorziening beschut werk. Onder zorgtaken wordt in ieder geval verstaan:
Artikel 4 Algemene uitgangspunten inzet re-integratievoorzieningen
Voor niet-uitkeringsgerechtigden (nuggers) wordt de basisdienstverlening van het Werkplein Activerium ingezet, zoals werkgeversbenadering, vacatureaanbod en bemiddeling, tenzij naar het oordeel van het college de inzet van een voorziening als bedoeld in hoofdstuk 2 van deze verordening in het individuele geval noodzakelijk is.
Het college kan een diagnose-instrument inzetten om de afstand tot de arbeidsmarkt te bepalen en/of vast te stellen of er sprake is van belemmeringen voor de arbeidsinschakeling.
Artikel 8 Activeringsprogramma
1.Het college kan een persoon die behoort tot de doelgroep, een activeringsprogramma gericht op arbeidsinschakeling aanbieden, voor zover dit gezien de afstand tot de arbeidsmarkt passend is.
2.Voor personen jonger dan 27 jaar waarvoor de scholingsplicht geldt, kan het college een activeringsprogramma aanbieden gericht op deelname aan uit ’s Rijks kas bekostigd onderwijs.
3.Het doel van een activeringsprogramma is het behouden of bevorderen van arbeidsritme, verbetering van de werknemers- en sollicitatievaardigheden en/of ondersteuning bij de toeleiding naar een baan of opleiding.
4.Een activeringsprogramma wordt voor een beperkte duur aangeboden.
Artikel 10 Groepsgerichte aanpak en trainingen
1.Het college kan aan een persoon die behoort tot de doelgroep, groepsgerichte aanpak en/of training aanbieden, indien dit door het college noodzakelijk wordt geacht voor de arbeidsinschakeling.
2.Groepsgerichte aanpak en trainingen zijn gericht op het bevorderen van vaardigheden die de arbeidsinschakeling bevorderen en de afstand tot de arbeidsmarkt verkleinen.
1.Het college kan zorgen voor toeleiding van een persoon die behoort tot de doelgroep naar een dienstverband met een werkgever, gericht op arbeidsinschakeling.
2.De werknemer wordt voor het verrichten van arbeid gedetacheerd bij een onderneming.
3.De detachering wordt vastgelegd in een schriftelijke overeenkomst tussen zowel de werkgever en inlenende organisatie als tussen de werknemer en inlenende organisatie.
4.Een werknemer wordt uitsluitend geplaatst als hierdoor de concurrentieverhoudingen niet onverantwoord worden beïnvloed en er geen verdringing op de arbeidsmarkt plaatsvindt.
Artikel 15 Persoonlijke ondersteuning
Het college kan aan een persoon die behoort tot de doelgroep persoonlijke ondersteuning bij het verrichten van de aan die persoon opgedragen taken aanbieden in de vorm van structurele begeleiding als hij zonder persoonlijke ondersteuning niet in staat is de aan hem opgedragen taken te verrichten.
Artikel 16 Ondersteuning bij leer-werktraject
Het college kan ondersteuning aanbieden aan een persoon uit de doelgroep ten aanzien van wie het college van oordeel is dat een leer-werktraject nodig is en voor zover deze ondersteuning nodig is voor het volgen van een leer-werktraject en het personen betreft:
1.Het college kan op aanvraag aan werkgevers, met inachtneming van het gestelde in deze verordening, ten behoeve van de arbeidsinschakeling van leden van de doelgroep anders dan bedoeld in artikel 22 van deze verordening, een werkgeverssubsidie verlenen.
2.In nadere regels bepaalt het college welk soort werkgeverssubsidies kan worden aangeboden, onder welke voorwaarden en voor welk bedrag.
Artikel 23 Participatievoorziening beschut werken
Het college kan de voorziening beschut werk aanbieden aan een persoon uit de doelgroep die door een lichamelijke, verstandelijke of psychische beperking een zodanige mate van begeleiding op en aanpassingen van de werkplek nodig heeft, dat van een reguliere werkgever redelijkerwijs niet kan worden verwacht dat hij deze persoon in dienst neemt.
Het college maakt uit de personen uit de doelgroep een voorselectie en wint bij het UWV advies in voor de beoordeling of zij uitsluitend in een beschutte omgeving onder aangepaste omstandigheden mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben. Het college selecteert voor deze beoordeling uitsluitend personen met een grote afstand tot de arbeidsmarkt.
Om de in artikel 10b, eerste lid, van de Participatiewet, bedoelde werkzaamheden mogelijk te maken zet het college bijvoorbeeld de volgende ondersteunende voorzieningen in: fysieke aanpassingen van de werkplek of de werkomgeving, uitsplitsing van taken of aanpassingen in de wijze van werkbegeleiding, werktempo of arbeidsduur.
Artikel 30 Intrekken oude verordening en overgangsrecht
Een persoon die gebruik maakt van een toegekende voorziening op grond van de Re-integratieverordening gemeente Apeldoorn, die moet worden beëindigd op grond van deze verordening, behoudt deze voorziening voor zover wordt voldaan aan de voorwaarden uit de Re-integratieverordening gemeente Apeldoorn voor de duur:
voortgezette voorziening als bedoeld in het tweede lid.
Artikel 31 Inwerkingtreding en citeertitel
De verordening Participatiewet 2015 is op 15 april 2015 in werking getreden en gewijzigd bij besluit
d.d. 16 februari 2017 (wijziging grondslag verordening, vernummering en uitbreiding artikel 1, ver-nummering en verkorting artikel 6, tekstuele aanpassing artikel 12, vervallen artikel 22, tekstuele aan-passing artikel 24). Dit besluit treedt in werking op de dag nadat dit besluit is bekendgemaakt en werkt terug tot en met 1 januari 2017. Dit met uitzondering van artikel 1, eerste lid, sub f (doelgroep loonkosten-subsidie) dat in werking treedt met ingang van 1 februari 2017 en terugwerkt tot en met 4 juli 2016.
Aldus vastgesteld in de openbare vergadering d.d. 16 februari 2017.
De voorzitter,
…………………….
De griffier,
…………………….
De Verordening Participatiewet regelt de ondersteuning die de gemeente biedt bij de arbeidsinschakeling van werklozen die horen tot de doelgroep. De opdracht om die ondersteuning te bieden is geregeld in artikel 7 van de Participatiewet. Het voorschrift om een verordening vast te stellen waarin deze ondersteuning nader vorm wordt gegeven volgt uit artikel 8a Participatiewet.
Er is gekozen voor een algemene, globale verordening. Dit heeft te maken met de aard van de opdracht die de gemeenteraad heeft gekregen: het bij verordening regels stellen waarin het beleid van de gemeente ten aanzien van haar re-integratietaak wordt neergelegd. Hieruit moet onder andere aandacht blijken voor de in de Participatiewet benoemde doelgroepen en de daarbinnen onderscheiden doelgroepen. Dit leent zich niet tot het formuleren van gedetailleerde regels die op iedere situatie van toepassing zijn. Immers: re-integratie is maatwerk. Het is helemaal afhankelijk van iemands mogelijkheden en beperkingen wat in het concrete geval een passend re-integratieaanbod is. Daarom wordt het college in deze verordening de bevoegdheid gegeven om op een aantal punten eigen afwegingen te maken.
Artikel 10 van de Participatiewet bepaalt dat personen uit de doelgroep aanspraak hebben op ondersteuning bij de arbeidsinschakeling en de door het college noodzakelijk geachte voorziening binnen de kaders van de Verordening Participatiewet. Daarom is ervoor gekozen in de verordening de voorzieningen vast te leggen die het college in ieder geval kan aanbieden.
Met betrekking tot de volgende voorzieningen is de gemeenteraad verplicht om regels in de verordening op te nemen:
Daarnaast bepaalt artikel 8a, eerste lid, onderdeel b, van de Participatiewet dat in een verordening regels worden gesteld met betrekking tot het opleggen van een tegenprestatie, als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel c van de Participatiewet.
Tenslotte wordt in deze verordening voldaan aan de verplichting in artikel 6, tweede lid van de Participatiewet. Hierin wordt bepaald dat de gemeenteraad bij verordening regels stelt over de doelgroep loonkostensubsidie en de loonwaarde, bedoeld in artikel 6, eerste lid, onderdelen e en g van de Participatiewet. Deze regels bepalen in ieder geval:
Hierboven is echter geen sprake van een limitatieve opsomming; er kunnen immers ook andere voorzieningen worden ingezet. In de verordening worden er diverse genoemd. De volgorde waarin deze voorzieningen zijn opgenomen zegt niets over de belangrijkheid ervan.
Met ingang van 1 januari 2017 is de verordening op een aantal onderdelen gewijzigd:
- de wettelijke grondslag van de verordening (deels als gevolg van een wetswijziging en voor het overige
- artikel 1 (vermelding wettelijke doelgroep loonkostensubsidie en vernummering artikel);
- artikel 6 (aanpassing re-integratievoorzieningen door vervallen van no-riskpolis en vernummering artikel);
- artikel 12 (tekstuele aanpassing ter verduidelijking van de maximale duur);
- artikel 22 (vervallen omdat werkgevers een beroep kunnen doen op de uniforme no-riskpolis bij het UWV);
- artikel 31 (inwerkingtreding en citeertitel).
Het gaat hierbij enkel om technische wijzigingen. Waar nodig wordt in de artikelgewijze toelichting een verdere verduidelijking gegeven.
HOOFDSTUK 1 Beleid en algemene bepalingen
Dit artikel bevat een aantal begripsbepalingen.
Voor wat betreft onderdeel f (doelgroep loonkostensubsidie) geldt dat deze doelgroep tot 1 januari 2017 niet expliciet in de begripsbepalingen van de verordening was vermeld.
Voor de duidelijkheid is deze doelgroep nu alsnog toegevoegd, zodat ook in de verordening inzichtelijk is dat de doelgroep loonkostensubsidie zich onderscheidt van de doelgroep als omschreven in artikel 7, eerste lid, onder a, Participatiewet (doelgroep re-integratie).
Dat geldt temeer nu met ingang van 1 februari 2017 sprake is van een uitbreiding van de wettelijke doelgroep loonkostensubsidie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, onderdeel e, van de Participatiewet.
Het gaat daarbij om schoolverlaters uit het praktijkonderwijs, het voortgezet speciaal onderwijs en de Entree-opleiding die al zijn gaan werken bij een werkgever en voor wie het niet mogelijk is om met voltijdse arbeid het wettelijk minimumloon te kunnen verdienen.
De wijziging ten aanzien van de uitbreiding van wettelijke doelgroep treedt op grond van het besluit van
8 december 2016 (Stb. 2016, 444) per 1 februari 2017 in werking, maar werkt terug tot en met 4 juli 2016. Daaraan ligt ten grondslag dat het wetsvoorstel op 5 juli 2016 is aangeboden aan de Tweede Kamer en gemeenten op grond van een kamerbrief van Staatssecretaris J. Klijnsma vanaf dat moment al konden anticiperen op de voorgenomen wetswijzingen.
Artikel 2 Beleid en evenwichtige verdeling
Het eerste lid draagt het college op om jaarlijks een uitvoeringsplan re-integratie vast te stellen en dit ter kennisname aan de raad te zenden.
Het college heeft de verantwoordelijkheid voor het bieden van ondersteuning. Hoewel belanghebbenden aanspraak kunnen maken op ondersteuning, is er geen afdwingbaar recht op ondersteuning op de manier zoals de belanghebbende dat mogelijk zouden willen zien. Bij de bepaling van de ondersteuning zal altijd onderzocht worden wat de mogelijkheden en de capaciteiten van de belanghebbende zijn. Daarnaast wordt rekening gehouden met zorgtaken, zowel voor kinderen onder de vijf als mantelzorg. Het is aan het college om te zorgen voor een voldoende aanbod van re-integratie-voorzieningen, maar het college heeft daarbij te maken met beperkte middelen, terwijl de vraag naar ondersteuning afhankelijk is van een veelheid aan sociaal-economische factoren.
Bij de inzet van ondersteuning wordt rekening gehouden met de aanpalende regelingen die beschikbaar zijn voor de doelgroep binnen het sociale domein.
Artikel 3 Subsidie- en Budgetplafonds
De gemeente kan, om de financiële risico’s te beheersen, een verdeling maken van de middelen over de verschillende voorzieningen. Dit kan in het beleidskader gebeuren (zie het artikel over beleidskader). Het uitgeput zijn van begrotingsposten kan echter nooit een reden zijn om aanvragen voor voorzieningen te weigeren. Om dat wel mogelijk te maken kan de gemeente bij verordening subsidie- en budgetplafonds instellen. Bij deze verordening is dit geregeld.
De Participatiewet stelt dat het ontbreken van financiële middelen alleen, geen reden kan zijn voor de afwijzing van een aanvraag. De gemeente dient dan na te gaan welke andere, goedkopere alternatieven beschikbaar zijn. Dit houdt dus in dat er geen algemeen plafond ingesteld kan worden. Wat wél kan is dat per voorziening een plafond wordt ingebouwd; dit laat de mogelijkheid open dat er naar een ander instrument wordt uitgeweken.
In dit artikel wordt uitgegaan van de bevoegdheid van het college om plafonds in te stellen. Een mogelijkheid is dat bij de vaststelling van de plafonds wordt verwezen naar de bedragen die in het beleidskader of in de begroting voor de verschillende voorzieningen worden gereserveerd.
Een budgetplafond geldt voor de overige uitgaven die het college doet in het kader van voorzieningen. Daarnaast kan het college op grond van de Algemene subsidieverordening één of meer subsidieplafonds vaststellen voor de voorzieningen die subsidies inhouden. En op grond van de Algemene wet bestuursrecht kan het college bij overschrijding van het subsidieplafond een verzoek om subsidie afwijzen.
Artikel 4 Algemene uitgangspunten inzet re-integratievoorzieningen
In het eerste lid wordt aan het college bevoegdheden gegeven om nadere regels te stellen voor de uitvoering van deze verordening.
In het tweede lid is bepaald dat voor niet –uitkeringsgerechtigden (nuggers) in beginsel alleen de algemene voorzieningen van het Werkplein Activerium worden ingezet. In het geval dat het college van mening is dat inzet van een nadere voorziening noodzakelijk is, dan kan worden besloten om een voorziening als bedoeld in Hoofdstuk 2 in te zetten.
Lid 3 regelt dat een aantal voorzieningen van hoofdstuk 2 die tot de doelgroep behoren.
De bepalingen van lid 4 tot en met 7 volgen uit de Kadernota Participatiewet en geven de algemene uitgangspunten weer die gehanteerd worden bij de inzet van voorzieningen.
In de wet is bepaald dat het plan van aanpak, als bedoeld in het achtste lid, twee onderdelen moet bevatten:
Artikel 5 Beëindiging re-integratievoorzieningen
Dit artikel geeft aan dat het college een voorziening kan beëindigen en in welke gevallen het dat kan doen. Onder beëindigen wordt hierbij ook verstaan het stopzetten van de subsidie aan een werkgever.
Het bestuur kan een voorziening beëindigen in de gevallen zoals opgenomen in artikel 5 van deze verordening. Een voorziening wordt bijvoorbeeld beëindigd als een persoon algemeen geaccepteerde arbeid aanvaardt. Voor de persoon zoals bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel a onder 2, van de Participatiewet wordt op dit punt een uitzondering gemaakt. Het gaat om de persoon zoals bedoeld in artikel 34a, vijfde lid, onderdelen b en c, 35, vierde lid, onderdelen b en c en 36, derde lid, onderdelen b en c, van de WIA. Voor deze doelgroep geldt dat het bestuur ondersteuning bij de arbeidsinschakeling moet bieden gedurende twee aaneengesloten jaren tenminste het minimumloon bedraagt en ten behoeve van die persoon in die twee jaren geen loonkostensubsidie is verstrekt.
Artikel 6 Re-integratievoorzieningen
Dit artikel geeft een opsomming van mogelijke voorzieningen die door het college kunnen worden ingezet.
Het bestaan van schulden kan een succesvolle re-integratie in de weg staan. Het is dan van belang om ook de schuldenpositie te verbeteren of te stabiliseren. Vandaar dat nadrukkelijk in dit artikel is aangegeven dat het instrument van schuldhulpverlening bij de Stadsbank kan worden ingezet binnen een traject.
Voor wat betreft de no-riskpolis geldt dat deze vanaf 1 januari 2017 niet meer als voorziening in de verordening is opgenomen. Daaraan ligt ten grondslag dat werkgevers vanaf 1 januari 2016 een beroep kunnen doen op de uniforme no-riskpolis die door het UWV wordt uitgevoerd. Hiermee is de noodzaak voor de eerder omschreven gemeentelijke no-riskpolis vervallen.
Op dit moment heeft de uniforme no-riskpolis bij het UWV een looptijd van vijf jaar, derhalve tot 1 januari
2021. Ingevolge de Wet harmonisatie instrumenten bevordering arbeidsdeelname arbeidsbeperkten is voorzien in een horizonbepaling, die inhoudt dat op 1 januari 2021 de verantwoordelijkheid voor de no-riskpolis in beginsel weer over gaat op gemeenten.
De bepaling dat de gemeenteraad verplicht is in de re-integratieverordening regels vast te stellen over de no-riskpolis wordt derhalve pas vanaf 1 januari 2021 weer kracht, tenzij voor afloop van deze termijn een wetswijziging volgt waarmee de uniforme no-riskpolis voor onbepaalde tijd geldig wordt.
In de meeste gevallen zal voordat tot de inzet van re-integratievoorzieningen wordt besloten een diagnose worden gesteld. Eventueel kan na een zelf verricht onderzoek besloten worden alsnog advies van derden in te winnen. Gedacht kan worden aan screening, een medisch belastbaarheidonderzoek en/of een psychodiagnostisch onderzoek.
Artikel 8 Activeringsprogramma
Een activeringsprogramma kan direct na de melding of aanvraag van een uitkering als instrument worden ingezet. Van een belanghebbende wordt verwacht dat hij/zij gedurende maximaal 36 uur per week deelneemt aan het volledige programma. Het programma kan bestaan uit: voorlichting, sollicitatietrainingen, lichte productiewerkzaamheden met behoud van uitkering, bemiddeling en eventuele stages of leerwerkplekken. Tijdens de duur van deze voorziening wordt begeleiding aangeboden. De voorziening kan worden ingezet als een belanghebbende werkritme moet opdoen of behouden. Daarnaast kan het programma als doel hebben de toeleiding naar uit ’s rijks kas bekostigd onderwijs. Tevens kan het worden ingezet als diagnose-instrument om de capaciteiten, competenties en werkhouding beter in beeld te brengen of de opleidingsmogelijkheden van een belanghebbende vast te stellen. Deelname is verplicht en verzuim heeft tot gevolg dat de uitkering kan worden verlaagd. Gedacht kan worden aan projecten als Kansrijk en Direct Actief.
De voorziening kan gedurende een beperkte periode worden ingezet.
Directe bemiddeling kan voor een aantal belanghebbenden, die een relatief korte afstand hebben tot de arbeidsmarkt, als voorziening worden ingezet. Een cursus of scholing kan hiermee samengaan. Het doel van bemiddeling is om na een korte actie uitstroom te bereiken. Bij deze voorziening moet een gerede kans aanwezig zijn dat een baan kan worden gevonden voor een belanghebbende. De belanghebbende zal normaliter een niet al te grote afstand tot de arbeidsmarkt hebben. Gedacht kan worden aan bemiddeling door Werkgeversdiensten (WGD), Speeddates en Jobhunting.
Artikel 10 Groepsgerichte aanpak en trainingen
In de kadernota is als richtlijn opgenomen dat waar mogelijk een groepsgerichte aanpak en/of training wordt ingezet als voorziening. De belangrijkste motivatie hiervoor ligt in de kosten-baten afweging. Een groepsgerichte aanpak kan gericht zijn op een specifieke doelgroep, maar kan ook gericht zijn op het wegnemen van een gemeenschappelijke belemmering. Daarnaast kan gedacht wordt aan een training die gericht is op een specifieke functie. Gedacht kan worden aan het project jonge moeders, sollicitatietrainingen, aanpak ex-gedetineerde etc.
Er is hierbij geen sprake van een arbeidsovereenkomst. De werkgever heeft de intentie om de belanghebbende bij goed functioneren na de proefplaatsing een arbeidsovereenkomst te bieden.
Artikel 12 Werkervaringsplaats
Een werkervaringsplaats is geen gewone arbeidsovereenkomst. Er is sprake is van het persoonlijk verrichten van arbeid, maar dit is overwegend gericht op het uitbreiden van de kennis en ervaring van de belanghebbende. Daarnaast is bij een werkervaringsplaats in de regel geen sprake van beloning. Terughoudend zijn met het verstrekken van een gerichte stagevergoeding ligt daarom voor de hand, mede vanwege het feit dat dit verrekend moet worden met de uitkering die de belanghebbende behoudt gedurende de werkervaringsplaats.
Het college kan een persoon die behoort tot de doelgroep een werkervaringsplaats aanbieden voor zover hij een afstand tot de arbeidsmarkt heeft. Verder is vereist dat een persoon nog niet actief is geweest op de arbeidsmarkt of een afstand tot de arbeidsmarkt heeft door langdurige werkloosheid. Van langdurige werkloosheid is sprake als een persoon gedurende twaalf aaneengesloten maanden of langer een uitkering ontvangt. In een dergelijk geval kan sprake zijn van een afstand tot de arbeidsmarkt, maar dit hoeft niet altijd het geval te zijn. Heeft een persoon gedurende vijf jaren geen inkomsten uit arbeid verworven, dan kan worden aangenomen dat hij een afstand tot de arbeidsmarkt heeft en hij tot de doelgroep behoort.
Het tweede lid geeft nog eens specifiek aan wat het doel is van de werkervaringsplaats, om het verschil met een normale arbeidsverhouding aan te geven. In de werkervaringsplaats kan een persoon wennen aan aspecten als omgaan met gezag, werkritme en samenwerken met collega’s.
Een werkervaringsplaats kan ingezet worden voor de duur van maximaal 6 maanden.
In het derde lid is bepaald dat de werkervaringsplaats uitsluitend wordt verstrekt als er geen verdringing van de arbeidsmarkt plaatsvindt.
De Participatiewet biedt de mogelijkheid personen uit de doelgroep een dienstverband aan te bieden om op detacheringsbasis werkervaring op te doen. In de verordening zijn de randvoorwaarden vastgelegd waarbinnen de banen vormgegeven worden. Het eerste lid biedt de mogelijkheid tot het aangaan van het dienstverband. Het college zorgt ervoor dat een persoon een dienstverband krijgt aangeboden door een derde, de werkgever. Die derde kan bijvoorbeeld een detacheringsbureau zijn. In het tweede lid wordt bepaald dat het gaat om detachering. Daarbij worden op twee vlakken afspraken gemaakt. Ten eerste tussen het inlenende bedrijf en de werkgever. Hierin worden zaken geregeld als de verhouding tot de werkgever, de hoogte van de inleenvergoeding en de wijze waarop de begeleiding wordt vormgegeven. In de overeenkomst tussen werknemer en inlener worden afspraken gemaakt over werktijden, verlof en de inhoud van het werk. In het derde lid is bepaald dat de detacheringsbaan uitsluitend wordt verstrekt als er geen verdringing van de arbeidsmarkt plaatsvindt.
Indien uit de diagnose blijkt dat een belanghebbende bepaalde vaardigheden ontbeert of andere kwalificaties moet behalen dan kan een stage uitkomst bieden. De stage heeft als belangrijkste doel het opdoen van vaardigheden in één of meerdere vakgebieden, waardoor uitstroom naar werk mogelijk wordt gemaakt (training on the job). Naast het opdoen van vaardigheden is een doel van de stage ook het leren werken in een arbeidsrelatie. Een belanghebbende kan wennen aan aspecten als gezag, werkritme en het samenwerken. Een stage kan voor beperkte duur plaatsvinden. Voor de term stage is gekozen om te benadrukken dat het gaat om een soort scholingsinstrument: niet de arbeid zelf, maar het leren werken staat centraal. Er is ook geen sprake van een arbeidsovereenkomst. De werknemer zal geen loonbetaling kunnen afdwingen.
Belanghebbende behoudt tijdens de duur van de stage een bijstandsuitkering. Denk bij deze voorziening aan projecten zoals de Stagecarrousel.
Artikel 15 Persoonlijke ondersteuning
Het college kan de werkgever en uitkeringsgerechtigde met een Participatiewetuitkering ondersteuning bieden gedurende de arbeidsovereenkomst of tijdens de proefplaatsing om voortijdige uitval te voorkomen. De ondersteuning moet noodzakelijk zijn in die zin dat de werknemer zonder die ondersteuning in redelijkheid niet zijn werkzaamheden zou kunnen verrichten. Persoonlijke ondersteuning (jobcoach) heeft tot doel dat een werknemer wordt begeleid naar een situatie dat hij uiteindelijk zonder begeleiding via een dergelijke voorziening bij een reguliere werkgever werkzaam kan zijn. Het college bepaalt de inzet van persoonlijke ondersteuning.
Artikel 16 Ondersteuning bij leerwerktraject
Personen uit de doelgroep kunnen in aanmerking komen voor de voorziening ondersteuning bij leerwerktrajecten. Het college moet dan wel van oordeel zijn dat een leerwerktraject nodig is en de ondersteuning nodig moet zijn voor het volgen van dat leerwerktraject. Dit is geregeld in artikel 10 en volgt uit artikel 10f van de Participatiewet.
Artikel 10f van de Participatiewet bepaalt voorts dat het college uitsluitend ondersteuning bij een leerwerktraject kan aanbieden aan personen:
- van zestien of zeventien jaar van wie de leerplicht of de kwalificatieplicht, bedoeld in de Leerplichtwet 1969, nog niet is geëindigd, of
- van achttien tot 27 jaar die nog geen startkwalificatie hebben behaald.
De voorziening ondersteuning bij leerwerktrajecten is inzetbaar voor jongeren van zestien of zeventien jaar oud die dreigen uit te vallen uit school, maar middels een leer/werktraject alsnog een startkwalificatie kunnen behalen. Om te voorkomen dat jongeren onnodig uitvallen, wordt de mogelijkheid geboden extra ondersteuning te bieden. Deze voorziening kan ook worden ingezet ter voorkoming van schooluitval bij jongeren van achttien tot 27 jaar die door een leerwerktraject alsnog een startkwalificatie kunnen behalen.
Artikel 17 Scholing en opleiding
Scholing betreft educatie op diverse niveaus. Daarnaast kan ook gedacht worden aan een beroepsgerichte scholing of training die gericht is op het verwerven van functionele vaardigheden voor een specifiek beroep. Dit instrument kan naast andere voorzieningen, maar ook als een zelfstandige voorziening, worden ingezet, en alleen als het verkrijgen van betaald werk zonder dit instrument niet haalbaar is. Daarnaast zal het wel of niet aanwezig zijn van een eventuele baangarantie een belangrijke rol spelen bij de afweging of deze voorziening wordt ingezet.
Artikel 18 Individuele Re-integratie Overeenkomst
Een uitgangspunt van het re-integratiebeleid van de gemeente is (het herwinnen van) de eigen zelfredzaamheid van de klant. Het re-integratietraject moet de kortste weg naar arbeidsinschakeling zijn. De belanghebbende kan hiervoor ondersteuning en een voorziening krijgen van de gemeente. Soms heeft een belanghebbende deze ondersteuning nodig, soms heeft hij/zij zelf duidelijke ideeën hoe het snelste kan worden gereïntegreerd. Voor die belanghebbende bestaat sinds 1 februari 2006, de mogelijkheid van het afsluiten van een Individuele Re-integratie Overeenkomst (IRO). Een belanghebbende kan zelf een voorstel van een traject indienen. Het college (gemandateerden) beoordeelt dit verzoek en toetst of het traject bijdraagt aan een succesvolle re-integratie. De tijd die ermee is gemoeid en de investering die het vergt worden hierbij afgewogen. Indien een ander traject naar het oordeel van het college betere mogelijkheden biedt op uitstroom, dan kan afwijzend worden beslist op het verzoek van belanghebbende. In alle gevallen is de kortste weg naar arbeid bepalend.
Het traject kan bestaan uit het inschakelen van een re-integratiebedrijf maar ook het volgen van scholing behoort tot de mogelijkheden. In het geval een belanghebbende wordt begeleid door een geregistreerd re-integratiebedrijf dan wordt in een overeenkomst de afspraken (rechten en plichten) vastgelegd.
Met ingang van 1 januari 2009 is de Participatieplaats opgenomen in de wet (artikel 10a Participatiewet). Deze voorziening kende de gemeente Apeldoorn al geruime tijd voor 1 januari 2009. Een participatieplaats/plek wordt ingezet voor mensen aan de onderkant van de arbeidsmarkt. Het betreft een vorm van werken met behoud van uitkering waarbij begeleiding wordt geboden onder verantwoordelijkheid van het college.
De werkzaamheden binnen een participatieplaats zijn additioneel van aard. Additionaliteit houdt in dat het een speciaal gecreëerde functie betreft of een reeds bestaande functie die een uitkeringsgerechtigde alleen met speciale begeleiding kan verrichten.
De duur van een participatieplek is in beginsel een jaar., vervolgens kan worden overwogen om de participatieplek te verlengen met maximaal een jaar. Dit mag echter geen automatisme zijn omdat de duur immers zo kort mogelijk dient te zijn. De premie van 50 euro per zes maanden wordt uit efficiencyoogpunt, berekend en betaalbaar gesteld na beëindiging van de participatieplek.
Denk bij deze voorziening aan de Participatiespringplank.
Onder de belanghebbenden bevinden zich ook mensen die een (zeer) grote afstand hebben tot de arbeidsmarkt waarbij niet direct een traject gericht op arbeid kan worden ingezet. Sociale activering is voor deze mensen de eerste stap richting een op werk gericht traject. Als deze niet haalbaar is, moet worden voorkomen dat deze mensen buitengesloten raken, en wel blijven participeren in het maatschappelijke verkeer. Voor een deel van de belanghebbenden kan sociale activering de eerste stap zijn naar een reguliere baan. Denk hierbij aan individuele afspraken met de klantmanager participatie gericht op maatschappelijk actief worden en/of blijven.
Onder de WWB zijn deze subsidies geheel vormvrij geworden. Het beleid van de gemeente rond subsidies komt in bijbehorende regeling tot uitdrukking. Dit is in het kader van de Participatiewet eveneens nog van kracht.
De no-riskpolis zorgt ervoor dat de werkgever compensatie ontvangt voor de loonkosten, wanneer een werk-nemer met arbeidsbeperkingen ziek wordt. Hoewel de no-riskpolis een belangrijk instrument is om aarzelingen bij werkgevers voor het in dienst nemen van mensen met arbeidsbeperkingen weg te nemen, is de noodzaak van deze voorziening in de verordening vervallen. Daaraan ligt ten grondslag dat werkgevers vanaf 1 januari 2016 een beroep kunnen doen op de uniforme no-riskpolis die door het UWV wordt uitgevoerd. Op dit moment heeft de uniforme no-riskpolis bij het UWV een looptijd van vijf jaar, derhalve tot 1 januari 2021. Ingevolge de Wet harmonisatie instrumenten bevordering arbeidsdeelname arbeidsbeperkten is voorzien in een horizonbepaling, die inhoudt dat op 1 januari 2021 de verantwoordelijkheid voor de no-riskpolis in beginsel weer over gaat op gemeenten.
De bepaling dat de gemeenteraad verplicht is in de re-integratieverordening regels vast te stellen over de
no-riskpolis wordt derhalve pas vanaf 1 januari 2021 weer kracht, tenzij voor afloop van deze termijn een
wetswijziging volgt waarmee de uniforme no-riskpolis voor onbepaalde tijd geldig wordt.
Artikel 23 Participatievoorziening beschut werken Het college maakt gebruik van de bevoegdheid om deze voorziening in te zetten. Het college bepaalt de omvang van het aanbod beschut werk en legt vast hoeveel plekken voor beschut werk de gemeente beschikbaar stelt. Het aanbod is mede afhankelijk van het aantal geschikte en beschikbare plaatsen bij werkgevers, waarbij zowel voltijd als deeltijdwerk tot de mogelijkheden behoort. Daarom moet het college overleg voeren met partners om de omvang van het aanbod te kunnen bepalen. Het college kan de voorziening beschut werken aanbieden aan een persoon uit de doelgroep die door een lichamelijke, verstandelijke of psychische beperking een zodanige mate van begeleiding op en aanpassingen van de werkplek nodig heeft dat van een reguliere werkgever redelijkerwijs niet kan worden verwacht dat hij deze in dienst neemt.
De volgende stappen zijn van belang:
Ten behoeve van de participatievoorziening beschut werk voert de gemeente een voorselectie uit. Tijdens de voorselectie bepaalt het college welke mensen in aanmerking kunnen komen voor beschut werk, en op welk moment. Het college kan ambtshalve vaststellen of een belanghebbende uitsluitend in een beschutte omgeving onder aangepaste omstandigheden mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft (artikel 10b, eerste lid, van de Participatiewet). Hiervoor is dus geen aanvraag van de belanghebbende nodig. Het college maakt uit de personen uit de doelgroep een voorselectie. Het college moet bij het UWV advies inwinnen voor de beoordeling of de geselecteerde personen uitsluitend in een beschutte omgeving onder aangepaste omstandigheden mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben.
Nadat is vastgesteld dat iemand tot de doelgroep 'beschut werk' behoort, zorgt de gemeente ervoor dat deze persoon in een dienstbetrekking onder beschutte omstandigheden aan de slag gaat (artikel 10b, derde lid, van de Participatiewet). Het kan dan gaan om een privaatrechtelijke of een publiekrechtelijke dienstbetrekking (artikel 6, eerste lid, onderdeel f, van de Participatiewet). Hoe de dienstbetrekking wordt georganiseerd, behoort tot de beleidsvrijheid van gemeenten. Een dienstbetrekking kan bijvoorbeeld worden georganiseerd via een gemeentelijke dienst, NV, BV of stichting. Ook kunnen personen (via detachering) in een beschutte omgeving bij reguliere werkgevers werken.
Naast het bepalen van wie in aanmerking kan komen voor beschut werk zijn in deze verordening vastgelegd welke voorzieningen voor arbeidsinschakeling ingezet worden om deze dienstbetrekking mogelijk te maken.
In dit artikel gaat het om een andere vorm van loonkostensubsidie dan de vorm van werkgeversubsidie zoals omschreven in artikel 21 van de verordening. De loonkostensubsidie zoals beschreven in deze verordening kan uitsluitend worden ingezet als de persoon in kwestie behoort tot de doelgroep loonkostensubsidie, als bedoeld in artikel 6, eerste lid, onderdeel e, van de Participatiewet: mensen met een arbeidsbeperking. Deze nieuwe vorm van loonkostensubsidie is niet per definitie tijdelijk, maar kan indien nodig voor een langere periode worden ingezet. Met dit instrument compenseert de gemeente werkgevers voor de verminderde productiviteit van de werknemer.
Het gaat hier om de loonkostensubsidie zoals deze in artikel 10d Participatiewet is opgenomen. Het college kan op verzoek of ambthalve vaststellen wie tot de doelgroep loonkostensubsidie behoort. Personen zoals bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel a, Participatiewet, die mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben en van wie is vastgesteld dat zij met voltijdse arbeid niet in staat zijn tot het verdienen van het wettelijk minimumloon, behoren tot de doelgroep van de loonkostensubsidie (artikel 6, eerste lid, onderdeel e, Participatiewet).
Bij de vaststelling of iemand behoort tot de doelgroep loonkostensubsidie kan het college zich laten adviseren door het UWV. Het college draagt personen voor die zouden kunnen behoren tot de doelgroep loonkostensubsidie. Het UWV adviseert en neemt daarbij eveneens de in het tweede lid neergelegde criteria in acht.
Het college maakt gebruik van een vast te stellen methode om de loonwaarde van een persoon te bepalen. In artikel 10d, eerste lid, van de Participatiewet is bepaald dat als een persoon behoort tot de doelgroep loonkostensubsidie en een werkgever voornemens is een dienstbetrekking aan te gaan met die persoon, het college de loonwaarde van die persoon vaststelt. Hiervoor is geen aanvraag vereist. De vaststelling van de loonwaarde kan ondersteund worden door een persoon voor de duur van maximaal drie maanden onbeloonde werkzaamheden te laten verrichten bij een werkgever, alvorens de loonwaardebepaling plaats te laten vinden.
De vastgestelde loonwaarde legt het college vast in een beschikking waartegen zowel de betrokken persoon als diens (potentiële) werkgever bezwaar en beroep kan instellen.
In artikel 10d, tweede lid, van de Participatiewet is bepaald dat indien een werkgever reeds een dienst-betrekking is aangegaan met een persoon die met voltijdse arbeid niet in staat blijkt tot het verdienen van het wettelijk minimumloon doch wel mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft en die in de periode van zes maanden voorafgaande aan de dienstbetrekking deelnam aan het praktijkonderwijs, het voortgezet speciaal onderwijs of de entree-opleiding, het college op diens aanvraag de loonwaarde van die persoon vaststelt.
Het college is op grond van deze verordening bevoegd om nadere regels in verband met artikel 25 te stellen. Lagere regelgeving, bedoeld in artikel 10e van de Participatiewet en afspraken in de arbeidsmarktregio zullen daar aanleiding toe geven.
Als een dienstbetrekking tot stand komt, verleent het college loonkostensubsidie aan de werkgever met inachtneming van artikel 10d van de Participatiewet.
HOOFDSTUK 4 Tegenprestatie naar vermogen
Het college is bevoegd een belanghebbende te verplichten naar vermogen een tegenprestatie te verrichten. Een belanghebbende van 18 jaar of ouder, doch jonger dan de pensioengerechtigde leeftijd is vanaf de dag van melding gehouden een tegenprestatie te verrichten. Dit is vastgelegd in artikel 9, eerste lid, onderdeel c, Participatiewet. De tegenprestatie bestaat uit de plicht om naar vermogen door het college opgedragen onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden te verrichten, naast of in aanvulling op reguliere arbeid en die niet leiden tot verdringing op de arbeidsmarkt.
Artikel 25 Het opdragen van een tegenprestatie
Het college heeft beleidsvrijheid om een tegenprestatie op te leggen. Uiteindelijk is het aan het college om te bepalen of, en zo ja welke tegenprestatie wordt opgedragen. Tegen een dergelijk besluit kan bezwaar en beroep worden aangetekend.
Artikel 25, eerste lid, bepaalt dat het college een belanghebbende met een grote afstand tot de arbeidsmarkt een tegenprestatie kan opleggen.
Het tweede lid bepaalt dat wanneer er al activiteiten worden verricht in het kader van een vastgesteld plan van aanpak, het college geen tegenprestatie opdraagt.
Het derde lid bepaalt dat geen tegenprestatie wordt opgedragen indien geen onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden voorhanden zijn. Het college kan verder van rechtswege afzien van het opleggen van een tegenprestatie als hiervoor dringende redenen aanwezig zijn. Dan kan een tijdelijke ontheffing worden verleend van de plicht tot het verrichten van een tegenprestatie. De verplichting tot het verrichten van een tegenprestatie is niet van toepassing op een belanghebbende die volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is, als bedoeld in artikel 4 van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (artikel 9, vijfde lid, Participatiewet). Ook is de verplichting tot tegenprestatie niet van toepassing op een alleenstaande ouder die in het bezit is van een ontheffing als bedoeld in artikel 9a, eerste lid, Participatiewet.
In lid 4 wordt aangegeven dat een eventuele op te dragen tegenprestatie zoveel mogelijk aansluit bij de talenten en mogelijkheden van de belanghebbende.
Artikel 26 Inhoud van een tegenprestatie
Het college bepaalt aan de hand van de individuele omstandigheden en de voorhanden zijnde onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden, de aard, de duur en de omvang van de aan een persoon op te leggen tegenprestatie. Hierbij moet het college de in deze verordening neergelegde criteria in acht nemen.
Artikel 26 van de verordening stelt voorwaarden ten aanzien van de inhoud van de tegenprestatie. Het college moet maatwerk toepassen bij het opdragen van een tegenprestatie. Rekening moet worden gehouden met de individuele omstandigheden van de belanghebbende, waaronder leeftijd, opleiding, werkervaring en andere relevante persoonlijke omstandigheden. De werkzaamheden worden immers opgedragen ‘naar vermogen’.
In dit artikel wordt gesproken over additionele werkzaamheden. Het moet gaan om onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden in het kader van de tegenprestatie die additioneel van aard zijn. De maatschappelijk nuttige werkzaamheden in het kader van de tegenprestatie dienen zich te onderscheiden van werkzaamheden die door de reguliere arbeidsmarkt verricht worden,
De in artikel 26, eerste lid, genoemde voorwaarden voor de onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden, zijn gebaseerd op de belangrijkste kenmerken van de tegenprestatie die volgen uit de parlementaire geschiedenis. In nadere regels stelt het college vast welke werkzaamheden in ieder geval als tegenprestatie kunnen worden ingezet.
Van belang is dat in dit artikel aandacht wordt besteed aan de positie van vrijwilligerswerk dat door de belanghebbende wordt verricht. Als dit vrijwilligerswerk voldoet aan de eisen die in de wet en in deze verordening aan de tegenprestatie worden gesteld, dan wordt het vrijwilligerswerk als een tegenprestatie aangemerkt.
Artikel 27 Duur en omvang van een tegenprestatie
Het college bepaalt aan de hand van de individuele omstandigheden en de voorhanden onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden, de aard, de duur en de omvang van de aan een persoon op te leggen tegenprestatie. Hierbij moet het college de in deze verordening neergelegde criteria in acht nemen. Artikel 27 van de verordening stelt voorwaarden ten aanzien van de duur en omvang van de tegenprestatie.
Lid 2 geeft de maximale duur in maanden en een maximale duur in uren per week weer. Daarnaast wordt in lid 3 nog geregeld dat een tegenprestatie in een periode van 12 maanden viermaal verlengd kan worden voor de periode zoals bepaald in lid 2 van het artikel.
Er wordt geen tegenprestatie opgedragen als een belanghebbende mantelzorg verricht en het college het verrichten hiervan redelijkerwijze noodzakelijk vindt. De regering heeft deze mogelijkheid uitdrukkelijk benoemd in de nota van wijziging met betrekking tot de Wet maatregelen WWB (TK 2013-2014, 33 801, nr. 24, p. 6). Of sprake is van mantelzorg wordt getoetst aan de criteria van het begrip mantelzorg zoals neergelegd in artikel 1 van deze verordening. Verricht een belanghebbende mantelzorg in de zin van deze verordening en is het verrichten van mantelzorg volgens het college redelijkerwijs noodzakelijk, dan draagt het college een belanghebbende geen tegenprestatie op.
Artikel 29 Hardheidsclausule Op grond van dit artikel is het mogelijk voor het college beslissingen te nemen in situaties waarin deze verordening niet voorziet dan wel in situaties waarin een strikte toepassing tot onbillijkheden zou leiden. Vanzelfsprekend moet er sprake zijn van zeer bijzondere omstandigheden.
Artikel 30 Intrekken oude verordening en overgangsrecht
In artikel 30 is onder andere het overgangsrecht neergelegd. Het kan voorkomen dat personen een voorziening toegekend hebben gekregen op grond van de oude re-integratieverordening, die niet meer voldoet aan de voorwaarden uit deze verordening. Hierbij kan worden gedacht aan de situatie waarin de oude re-integratieverordening voorzieningen bevat die na inwerkingtreding van deze verordening niet meer worden verstrekt. Ook is het denkbaar dat een persoon op grond van de oude re-integratieverordening wel in aanmerking zou komen voor een voorziening, maar door inwerkingtreding van deze verordening niet meer. De toegekende voorziening zou dan op grond van artikel 3, tweede lid, van deze verordening moeten worden beëindigd. Om dit te voorkomen is in artikel 30, tweede lid, geregeld dat dergelijke voorzieningen worden behouden voor een bepaalde duur. Een dergelijke voorzieningen wordt behouden voor ten hoogste de duur van 12 maanden of - als dit eerder is - voor de duur dat deze is verstrekt. Dit uiteraard voor zover wordt voldaan aan de voorwaarden uit de Re-integratieverordening gemeente Apeldoorn. Wordt niet meer aan die voorwaarden voldaan, dan moet de voorziening worden beëindigd, bijvoorbeeld als een belanghebbende geen aanspraak meer heeft op ondersteuning bij de arbeidsinschakeling. De periode van 12 maanden begint te lopen vanaf het moment van inwerkingtreding van deze verordening.
Voortzetten toegekende voorzieningen
Toegekende voorzieningen op grond van de Re-integratieverordening gemeente Apeldoorn worden dus in beginsel behouden tot 12 maanden na inwerkingtreding van deze verordening. Na afloop van die periode kan het college besluiten of een voorziening wordt voortgezet (artikel 30, derde lid). Hierbij kan het college rekening houden met al gesloten overeenkomsten. Voortzetting van een voorziening ligt bijvoorbeeld voor de hand als het college is gehouden de kosten van een dergelijke voorziening te voldoen, ongeacht of een persoon nog gebruik maakt van de voorziening. Lopende re-integratievoorzieningen kunnen in beginsel ná inwerkingtreding van deze verordening worden afgerond conform de overeenkomst.
Voortzetting van een toegekende voorziening na 12 maanden is niet mogelijk als de voorziening binnen die periode is beëindigd wegens het niet meer voldoen aan de voorwaarden voor die voorziening op grond van de Re-integratieverordening gemeente Apeldoorn of als de voorziening is toegekend voor een kortere duur dan 12 maanden na inwerkingtreding van de verordening. Een voorziening dient immers niet langer te worden voortgezet dan de duur van de oorspronkelijke toekenning.
Ten aanzien van die voorziening blijft de Re-integratieverordening gemeente Apeldoorn van toepassing (artikel 30, vierde lid, van deze verordening).]
Hoofdstuk 1 Beleid en algemene bepalingen
Artikel 2 Beleid en evenwichtige verdeling
Artikel 3 Subsidie- en Budgetplafonds
Artikel 4 Algemene uitgangspunten inzet re-integratievoorzieningen
Artikel 5 Beëindiging re-integratievoorziening
Artikel 6 Re-integratievoorzieningen
Artikel 8 Activeringsprogramma
Artikel 10 Groepsgerichte aanpak en trainingen
Artikel 12 Werkervaringsplaats
Artikel 15 Persoonlijke ondersteuning
Artikel 16 Ondersteuning bij leer-werktraject
Artikel 17 Scholing en opleiding
Artikel 18 Individueel Re-integratietraject
Artikel 23 Participatievoorziening beschut werken
Hoofdstuk 3 Tegenprestatie naar vermogen
Artikel 25 Het opdragen van een tegenprestatie
Artikel 26 Inhoud van een tegenprestatie
Artikel 27 Duur en omvang van een tegenprestatie