Organisatie | Wijdemeren |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Procedureverordening voor advisering tegemoetkoming in planschade 2008 gemeente Wijdemeren |
Citeertitel | Procedureverordening voor advisering tegemoetkoming in planschade 2008 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | ruimtelijke ordening, verkeer en vervoer |
Eigen onderwerp |
Geen
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-01-2009 | 01-07-2008 | Nieuwe regeling | 18-12-2008 Wijdemeren Informeren, 24-12-2008 | Procedureverordening voor advisering tegemoetkoming in planschade 2008 |
Artikel 3. Besluit tot het niet-ontvankelijk verklaren van de aanvrager
Indien het drempelbedrag niet binnen de in artikel 2, derde lid genoemde termijn is bijgeschreven of gestort, verklaart het college de aanvrager niet-ontvankelijk, tenzij redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat aanvrager in verzuim is geweest.
Artikel 4. Besluit tot afwijzing van de aanvraag wegens kennelijk niet ontvankelijkheid of kennelijke ongegrondheid
Artikel 5. Opdrachtverstrekking
Binnen twaalf weken na het verstrijken van de in artikel 4 van deze verordening genoemde termijnen verstrekt het college aan één of meerdere adviseurs gezamenlijk, opdracht om ter zake van een aanvraag advies uit te brengen, tenzij toepassing wordt gegeven aan artikel 3 of 4 van deze verordening of aan artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht.
Artikel 6. Adviseur of adviescommissie
Indien het college, na advies te hebben ingewonnen van de in het eerste lid bedoelde adviseur, van oordeel is dat de aanvraag betrekking heeft op planschade vanwege inkomensderving en er, gezien de complexiteit, aard en omvang van de aanvraag, behoefte bestaat aan extra deskundigheid wordt door het college een tweede adviseur aangewezen die deskundig is op het gebied van accountancy of van financieel economische bedrijfsvoering.
Indien het college, na advies te hebben ingewonnen van de in het eerste lid bedoelde adviseur, van oordeel is dat de aanvraag betrekking heeft op planschade vanwege waardevermindering van een onroerende zaak en er, gezien de complexiteit, aard en omvang van de aanvraag, behoefte bestaat aan extra deskundigheid wordt door het college een tweede adviseur aangewezen die deskundig is ter zake van de waardering van onroerende zaken en van waardevermindering daarvan als gevolg van een planologische verslechtering.
Artikel 8. Betrokkenheid aanvrager en andere belanghebbenden bij aanwijzing adviseur of adviescommissie
Artikel 9. Werkwijze adviseur of adviescommissie
De adviseur of de voorzitter van de adviescommissie organiseert één of meerdere hoorzittingen, waar de aanvrager en de in het tweede lid bedoelde ambtelijke vertegenwoordiger(s) in de gelegenheid worden gesteld de aanvraag toe te lichten, onderscheidenlijk de voor de advisering over de aanvraag relevante informatie te verschaffen, dan wel een standpunt van de gemeente over de aanvraag aan de adviseur of de adviescommissie kenbaar te maken. Eventuele andere betrokken bestuursorganen, alsmede de belanghebbende(n), worden eveneens in de gelegenheid gesteld hun standpunt kenbaar te maken.
Alvorens een advies uit te brengen zendt de adviseur of de adviescommissie binnen zestien weken na de dagtekening van de opdracht tot advisering een concept daarvan aan de gemeente, aan de aanvrager, aan eventuele andere betrokken bestuursorganen en belanghebbende(n). De adviseur of de voorzitter van de adviescommissie kan deze termijn onder opgaaf van redenen met een daarbij aan te geven termijn met ten hoogste vier weken verlengen.
Aldus vastgesteld in de raadsvergadering van 18 december 2008
De voorzitter, mr. D. Bijl
De griffier, J. van Ditmarsch
Toelichting procedureverordening voor advisering tegemoetkoming in planschade 2008
Krachtens artikel 6.1 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) kan degene die in de vorm van
inkomensderving of vermindering van de waarde van een onroerende zaak schade lijdt of zal
lijden als gevolg van een planologische maatregel, op aanvraag een tegemoetkoming in
planschade worden toegekend, voor zover de schade redelijkerwijs niet voor rekening van de
aanvrager behoort te blijven en voor zover de tegemoetkoming in planschade niet voldoende
Afdeling 6.1 (Tegemoetkoming in schade) van de Wro bevat bepalingen over het tijdstip
waarbinnen aanvragen moeten worden ingediend (artikel 6.1, vierde en vijfde lid, Wro), is
uitgewerkt welke schade in ieder geval voor rekening van de aanvrager dient te blijven (artikel 6.2 Wro) en wordt ingegaan op zaken die het bestuursorgaan bij het nemen van een beslissing op het aanvragen om een tegemoetkoming in planschade dient te betrekken (artikel 6.3 Wro).
Artikel 6.1, derde lid, Wro stelt eisen aan de aanvraag om een tegemoetkoming, die op grond van artikel 6.7 Wro in het Bro zijn uitgewerkt. De regels in het Bro leiden tot een uniformering en
standaardisering van regels omtrent de inrichting en behandeling en de wijze van beoordeling van een aanvraag om tegemoetkoming in schade. Onder de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) en het Besluit op de ruimtelijke ordening 1985 (Bro 1985) bestond de noodzaak dat iedere gemeente een regeling voor de behandeling van de planschadeverzoeken moest opstellen. De regeling met betrekking tot de behandeling van de aanvragen is nu terug te vinden in het Bro.
In het Bro zijn in afdeling 6.1 (Tegemoetkoming in schade) de vereisten voor het indienen van een aanvraag, alsmede een aantal procedurevoorschriften en de regels voor het aanwijzen van een adviseur opgenomen.
Artikel 6.1.3.2 Bro verplicht het college een adviseur aan te wijzen die advies uitbrengt over de op de aanvraag te nemen beslissing.
In artikel 6.1.3.3, eerste lid, Bro wordt voorgeschreven dat de gemeente een verordening moet vaststellen over de wijze waarop een adviseur wordt aangewezen en de wijze waarop deze tot een advies komt. In artikel 6.1.3.3, tweede lid, Bro wordt bepaald dat de verordening in ieder geval betrekking moet hebben op:
belanghebbenden als bedoeld in artikel 6.4a, tweede en derde lid, van de Wro vooraf in
de aanwijzing van de adviseur worden gekend, dan wel na deze aanwijzing kunnen
e.de wijze waarop de aanvrager, eventuele andere betrokken bestuursorganen en de
belanghebbenden als bedoeld in artikel 6.4a, tweede en derde lid, van de Wro onder
verslaglegging worden gehoord en bij de opstelling van het advies worden betrokken, en
de hierbij geldende termijnen.
De model-procedureverordening voor advisering tegemoetkoming in planschade 2008 inverhouding tot de model-procedureregeling planschadevergoeding 2005
Met de inwerkingtreding van de verordening voor advisering tegemoetkoming in planschade 2008 kan de oude planschaderegeling nog niet in zijn geheel door het college worden
ingetrokken. De procedureregeling planschadevergoeding 2005 is nog van toepassing op
-op een aanvraag ingediend vóór 1 september 2005 in het geval dat de planologische
maatregel onherroepelijk is geworden vóór 1 september 2005 is de WRO van vóór 1
september 2005 van toepassing;
-op een aanvraag ingediend op of na 1 september 2005 maar vóór 1 juli 2008 in het geval
de planologische maatregel onherroepelijk is geworden vóór 1 september 2005 is de
WRO nog van toepassing (maar is geen verjaringstermijn van toepassing);
-op een aanvraag ingediend op of na 1 september 2005 maar vóór 1 juli 2008 in het geval
de planologische maatregel onherroepelijk is geworden op of na 1 september 2005 en
vóór 1 juli 2008 van kracht is geworden, is de WRO van toepassing (met inbegrip van de
-op een aanvraag ingediend op of na 1 juli 2008 maar vóór 1 september 2010 in het geval
de planologische maatregel onherroepelijk is geworden vóór 1 september 2005 is de
WRO nog van toepassing (maar is geen verjaringstermijn van toepassing).
De procedureverordening voor advisering tegemoetkoming in planschade 2008 is van toepassing in de volgende situaties:
-op een aanvraag ingediend op of na 1 juli 2008 maar vóór 1 september 2010 in het geval
de planologische maatregel onherroepelijk is geworden op of na 1 september 2005 maar
vóór 1 juli 2008 van kracht is geworden, is de Wro van toepassing (met inbegrip van de
verjaringstermijn, maar er is geen sprake van het forfait normaal maatschappelijk risico);
-op een aanvraag ingediend op of na 1 juli 2008 maar vóór 1 september 2010 in het geval
de planologische maatregel van kracht is geworden op of na 1 juli 2008, is de Wro
-op een aanvraag ingediend op of na 1 september 2010 is de Wro in alle gevallen
Bij de definiëring van de begrippen is zoveel mogelijk aansluiting gezocht bij de Wro en het Bro en voor zover dit noodzakelijk werd geacht is een aanvulling gegeven. Voor een juiste interpretatie van de verordening is naast raadpleging van artikel 1 kennisneming van de algemene bepalingen in artikel 6.1.1.1 Bro van belang. Ten behoeve van de duidelijkheid van de begrippen adviseur en adviescommissie is in deze verordening een van het Bro afwijkende omschrijving van het begrip adviseur opgenomen.
Het begrip gemeente is afzonderlijk gedefinieerd om te verduidelijken dat indien de verordening het woord gemeente gebruikt, het de gemeente betreft waar de aanvraag om tegemoetkoming in planschade is ingediend.
Artikel 2: Indiening van de aanvraag en mededeling van ontvangst
Eerste lid: Vast moet staan dat de binnengekomen aanvraag een aanvraag is om een tegemoetkoming in de schade als bedoeld in artikel 6.1 Wro. De aanvraag moet voorts voldoen aan de vereisten van:
Art. 4:2 Awb: de aanvraag moet ondertekend en ten minste bevatten: naam, adres en woonplaats van de aanvrager, de dagtekening en een aanduiding van de beschikking die gevraagd wordt.
Art. 6:1 Wro: de aanvraag bevat een motivering, alsmede een onderbouwing van de hoogte van de gevraagde tegemoetkoming.
Art.: 6.1.2.2. Bro: de aanvraag bevat een aanduiding van de in art. 6.1 Wro genoemde planologische maatregelen die oorzaak is/zijn van de schade, de aard van de schade en een omschrijving van de manier waarop de schade naar het oordeel van de aanvrager tegemoet dient te worden gekomen als hij geen vergoeding in geld wenst.
Tweede lid: Registratie van de datum van ontvangst van de aanvraag is van belang voor de bepaling van de wettelijke rente over de uit te keren schadevergoeding en voorts in verband met de in deze verordening genoemde overgangsbepalingen.
Derde lid: Ter zake van een aanvraag om een tegemoetkoming in de schade als bedoeld in artikel 6.1 Wro is een drempelbedrag verschuldigd. In art. 6.4 is deze bepaald op € 300,-- . De gemeenteraad van Wijdemeren heeft gebruik gemaakt van haar bevoegdheid om dit bedrag te verhogen tot € 500,-- zoals genoemd in art. 6.4 derde lid van de Wro.
Let wel, dit betreft geen recht en behoort dus ook niet in de legesverordening thuis. De wet bepaalt voorts dat het bedrag wordt terug gegeven indien op de aanvraag positief wordt beslist.
Artikel 3. Besluit tot het niet-ontvankelijk verklaren van de aanvrager
Artikel 4. Besluit tot afwijzing van de aanvraag wegens kennelijke niet-ontvankelijkheid of kennelijke ongegrondheid
Volgens vaste jurisprudentie moet de gemeente bij de behandeling van aanvragen om planschadevergoeding objectief en deskundig advies inwinnen, behoudens uitzonderingsgevallen dat de aanvraag wegens kennelijke niet-ontvankelijkheid of ongegrondheid direct moet worden afgewezen. In zulke gevallen kan een aanvraag zonder het inwinnen van advies direct worden afgewezen. Zo’n afwijzing zal slechts in bijzonder duidelijk liggende gevallen verantwoord zijn. In die gevallen wordt dan ook onnodig werk en kosten voorkomen.
Artikel 5. Opdrachtverstrekking
Het college dient binnen twaalf weken een opdracht te verstrekken aan één of meerdere adviseurs gezamenlijk, tenzij toepassing wordt gegeven aan artikel 6.1.3.1 Bro of aan artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht.
Artikel 6.1.3.1, eerste lid, Bro geeft het college de bevoegdheid een aanvraag binnen vier, dan wel acht weken indien de aanvrager eerst nog een termijn krijgt de aanvraag aan te vullen, als kennelijk ongegrond af te wijzen.
Artikel 6.1.3.1, tweede lid, Bro heeft betrekking op de bevoegdheid van artikel 4:5 Algemene wet bestuursrecht waarbij een onvolledige aanvraag verder buiten behandeling moet worden gelaten.
Volgens artikel 6.1.3.1, tweede lid, Bro moet het besluit tot het niet in behandeling nemen binnen vier weken na ontvangst van de aanvraag aan de aanvrager worden medegedeeld. Voor zover de aanvrager in de gelegenheid is gesteld zijn aanvraag aan te vullen, krijgt het college acht weken de tijd na het tijdstip waarop de termijn om de aanvraag aan te vullen is verstreken, om het besluit tot niet verdere behandeling van de aanvraag bekend te maken. De laatstgenoemde beslistermijn kan met ten hoogste vier weken worden verlengd. Indien de aanvraag kennelijk ongegrond wordt verklaard of buiten behandeling wordt gelaten, is de verordening niet toepasselijk, tenzij de termijnen bedoeld in artikel 6.1.3.1 Bro worden overschreden.
In het laatste geval dienen niettemin één of meerdere adviseurs te worden aangewezen en dient een opdracht te worden verstrekt.
De opdracht wordt niet eerder verstrekt dan nadat de termijn om te wraken is verstreken en er geen verzoeken tot wraking zijn ingediend, dan wel door het college afwijzend is beslist over een ingediend verzoek tot wraking.
Artikel 6. Adviseur of adviescommissie
Het college schakelt één of meerdere adviseurs gezamenlijk in voor de advisering over de op de aanvraag te nemen beschikking. In dit artikel is bepaald in welke gevallen een adviseur of een adviescommissie dient te worden ingeschakeld en over welke deskundigheid een adviseur dient te beschikken.
Een adviseur kan een natuurlijke persoon of een rechtspersoon zijn. De keuze tussen een
natuurlijke persoon of een rechtspersoon wordt aan de gemeente overgelaten (zie de Nota van Toelichting bij het Bro, Stb. 2008, 145, p. 63). Een adviesbureau gespecialiseerd in planschade kan derhalve worden aangewezen als adviseur bedoeld in het eerste lid, of als één van de
adviseurs (tweede of derde lid) in een adviescommissie.
Hoewel voor iedere aanvraag een aanwijzing van één of meerdere adviseurs noodzakelijk is, staat de verordening er niet aan in de weg om telkens dezelfde adviseur(s) aan te wijzen (vaste adviseur/vaste adviescommissie).
In het eerste lid is bepaald dat een eerste adviseur wordt aangewezen die over voldoende
deskundigheid op het gebied van planschadeadvisering dient te beschikken. Afhankelijk van de kennelijke oorzaak van de planschade kan een tweede en/of derde adviseur worden aangewezen, die over specifieke deskundigheid op het gebied van planschade wegens inkomensderving onderscheidenlijk wegens waardevermindering van een onroerende zaak als gevolg van een planologische verslechtering beschikt.
Het is aan het college om, na advies te hebben ingewonnen bij de (eerste) adviseur, te beoordelen of deze (eerste) adviseur zelfstandig kan adviseren, of dat er gezien de complexiteit, aard en omvang van de aanvraag behoefte is een tweede en/of derde adviseur bij de opdracht te betrekken die beschikt over specifieke deskundigheid. Het college zal de tweede en/of derde adviseur dan vervolgens moeten aanwijzen; bij de aanwijzing van twee of meer adviseurs is er sprake van een adviescommissie (artikel 3, vijfde lid). De adviseurs dienen de in artikel 6.1.3.4 Bro genoemde zaken te betrekken.
Artikel 6.1.3.5, eerste lid, Bro bepaalt dat de adviseur of de adviescommissie zich door derden kan laten adviseren en bijstaan. Indien hiermee kosten zijn gemoeid is instemming van het college vereist.
Artikel 7 Deskundigheid en onafhankelijkheid
Artikel 6.1.3.3, tweede lid onder a, Bro schrijft voor dat de verordening regels moet bevatten over de deskundigheid en de onafhankelijkheid van de adviseur. Om de deskundigheid van de
adviseurs te waarborgen is in het eerste lid bepaald dat het college alvorens zij tot aanwijzing van een persoon als adviseur overgaat, kan verlangen dat deze persoon aantoont op grond van
opleiding en ervaring deskundig te zijn met betrekking tot de in artikel 3, tweede of derde lid,
genoemde aspecten waarop hij of zij de aanvraag dient te beoordelen.
In aansluiting op artikel 3:5, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht juncto artikel 6.1.1.1 onder c, Bro waaruit voortvloeit dat een adviseur niet werkzaam mag zijn onder verantwoordelijkheid van het bestuursorgaan waaraan wordt geadviseerd, wordt in artikel 4, tweede lid, bepaald dat die adviseur eveneens niet werkzaam mag zijn onder verantwoordelijkheid van de raad. Voorts
bepaalt artikel 4, tweede lid, dat een adviseur niet betrokken mag zijn bij de planologische
maatregel waarop de aanvraag betrekking heeft. Dit betreft deskundigen die op enigerlei wijze
betrokken zijn bij de in het geding zijnde planologische maatregel. In het bijzonder kan worden
gedacht aan personen behorende tot de risicoanalysecommissie die optreedt in het kader van
Artikel 8. Betrokkenheid aanvrager en andere belanghebbenden bij aanwijzing adviseur of adviescommissie.
Dit artikel bepaalt dat de aanvrager, eventuele andere betrokken bestuursorganen en andere
Belanghebbende(n) schriftelijk op de hoogte moeten worden gebracht van de aanwijzing van een adviseur of adviescommissie.
De aanwijzing van een adviseur dient schriftelijk bekend te worden gemaakt. In het geval meerdere adviseurs worden aangewezen, worden deze aanwijzingen gezamenlijk schriftelijk bekend gemaakt.
Indien de aanvrager, eventuele andere betrokken bestuursorganen of andere
Belanghebbende(n) zich niet kunnen verenigen met de aanwijzing van één of meerdere adviseurs is er de mogelijkheid om één of meerdere adviseurs te wraken. Op verzoek van de aanvrager, eventuele andere betrokken bestuursorganen of andere belanghebbende(n) kunnen één of meerdere adviseurs worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de vereiste deskundigheid en onafhankelijkheid schade zou kunnen lijden.
Genoemde partijen worden gedurende twee weken in de gelegenheid gesteld een verzoek
tot wraking van één of meerdere adviseurs bij het college kenbaar te maken. Het college moet
binnen twee weken na het verstrijken van de termijn tot het indienen van een verzoek tot wraking beslissen.
Artikel 9. Werkwijze adviseur of adviescommissie
Dit artikel geeft de wijze weer waarop de aanvrager, eventuele andere betrokken bestuursorganen en andere belanghebbenden als bedoeld in artikel 6.4a, tweede en derde lid, van de Wro onder verslaglegging worden gehoord en bij de opstelling van het advies worden betrokken. Tevens worden de hiervoor geldende termijnen vastgelegd.
In het tweede en derde lid is bepaald dat vanuit de gemeente bijstand wordt verleend aan de
adviseur of adviescommissie, door alle voorhanden zijnde informatie met betrekking tot de
aanvraag om tegemoetkoming in planschade ter beschikking te stellen. Daarnaast worden alle bescheiden die naar het oordeel van de adviseur of van de adviescommissie nodig zijn voor de beoordeling van de aanvraag aan hen ter beschikking gesteld.
Het derde, vierde en vijfde lid bevatten regels over achtereenvolgens de hoorzitting, de
bezichtiging en de taxatie. Deze onderdelen behoeven niet afzonderlijk te worden georganiseerd.
Het is mogelijk om de hoorzitting te combineren met de bezichtiging en/of taxatie. Volgens artikel 6.1.3.5, tweede lid, Bro mag van de bezichtiging worden afgezien, indien uit de inhoud van de aanvraag aanstonds blijkt dat deze behoort te worden afgewezen.
Het concept advies dient binnen zestien weken na dagtekening van de opdracht aan de
gemeente, aanvrager, eventueel andere betrokken bestuursorganen en andere belanghebbenden als bedoeld in artikel 6.4a, tweede en derde lid, van de Wro te worden toegezonden. Deze termijn kan met ten hoogste vier weken worden verlengd (zevende lid).
Artikel 6.1.3.3, tweede lid onder e, Bro bepaalt dat de verordening aandacht moet schenken aan de wijze waarop de aanvrager, eventueel andere betrokken bestuursorganen en andere
belanghebbenden als bedoeld in artikel 6.4a, tweede en derde lid, van de Wro bij de opstelling van het advies moeten worden betrokken. De Nota van Toelichting bij het Bro noemt als voorbeeld dat de aanvrager in de gelegenheid wordt gesteld om binnen een bepaalde periode op het concept advies te reageren (zie de Nota van Toelichting bij het Bro, Stb. 2008, 145, p. 66). In dit kader bepaalt het achtste lid dat de gemeente, de aanvrager, eventuele andere bestuursorganen en andere belanghebbenden als bedoeld in artikel 6.4a, tweede en derde lid, van de Wro in de gelegenheid worden gesteld om binnen vier weken schriftelijk op het concept advies te reageren.
Het negende en het tiende lid bepalen de termijnen voor het uitbrengen van het advies aan het college.
In de citeertitel kan een jaartal worden opgenomen om de betrokken verordening te
onderscheiden van eventuele gelijkluidende opvolgende verordeningen.