Organisatie | Vlissingen |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Inspraakverordening Vlissingen 2009 |
Citeertitel | Inspraakverordening Vlissingen 2009 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | bestuur en recht |
Eigen onderwerp |
Geen.
Gemeentewet, art. 150
Geen.
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
15-03-2009 | nieuwe regeling | 05-03-2009 Gemeenteblad 2009, I.11 | Geen. |
Artikel 1 Begripsomschrijvingen
De verordening verstaat onder:
Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van Vlissingen op 5 maart 2009. de griffier, de voorzitter,
mr. F. Vermeulen drs. W.J.A. Dijkstra
Aan inspraak kan op zeer uiteenlopende manieren worden vormgegeven. De gemeente heeft gekozen voor een sobere regeling mede met het oog op het door haar ondersteunde dereguleringsstreven van opeenvolgende kabinetten. Door het van toepassing verklaren van de procedureregeling van afdeling 3.4 van de Awb is de verordening gedereguleerd. Nu resteert een bondige en goed leesbare verordening. Bovendien maakt een globale raamregeling het mogelijk dat recht wordt gedaan aan de behoefte van insprekers en gemeentebestuur mede in relatie tot aard, schaal en reikwijdte van het beleidsvoornemen waarop inspraak plaatsvindt. Een gedetailleerde en daardoor rigide wijze van regelgeving dient niet de belangen van insprekers.
Inspraak is onderdeel van het totale besluitvormingsproces, een naar tijd en strekking begrensde fase daarin. Het moet naar onze mening onderscheiden worden van de andere mogelijkheden die men heeft om zich tot het gemeentebestuur te wenden. Te denken valt hierbij aan het spreekrecht bij raads- en commissievergaderingen (via het Reglement van orde voor de raad). Andere mogelijkheden die buiten de inspraak vallen zijn: het schrijven van brieven, het bezoeken van spreekuren, het houden van informatiebijeenkomsten, enz. Inspraak is uiteraard ook van een andere orde dan de mogelijkheid om de uitkomsten van de beleidsvaststelling aan te vechten door middel van bezwaar en beroep.
Artikel 1. Begripsomschrijvingen
Artikel 2. Onderwerp van inspraak
In het eerste lid is bepaald dat elk bestuursorgaan ten aanzien van zijn eigen bevoegdheden besluit of inspraak wordt verleend bij de voorbereiding van gemeentelijk beleid. Het begrip bestuursorgaan is gedefinieerd in artikel 1:1, eerste lid, van de Awb. Het omvat in elk geval raad, college en burgemeester. Elk bestuursorgaan van de gemeente kan zijn eigen beleidsvoornemens aan inspraak onderwerpen. In de MvT (TK 1999-2000, 27 023, nummer 3, blz. 20) is vermeld dat het ter volledige beoordeling van de gemeenteraad blijft ten aanzien van welke beleidsvoornemens inspraak wordt verleend. Omdat het in bepaalde gevallen doelmatiger zal kunnen zijn als inspraak geschiedt door middel van bijvoorbeeld spreekrecht bij raadsvergaderingen, blijft door de formulering van het eerste lid de mogelijkheid bestaan dat voor bepaalde beleidsvoornemens een andere wijze van inspraak wordt geregeld. Het besluit om al dan niet inspraak te verlenen is een besluit in de zin van de Awb. Hiertegen kan dus bezwaar worden gemaakt.
In het tweede lid is opgenomen dat, indien inspraak wordt verleend bij de voorbereiding van gemeentelijk beleid, dit bekend wordt gemaakt. Publicatie via plaats in een huis-aan-huisblad en op de gemeentelijke website www.vlissingen.nl . Dat sluit aan bij het bepaalde in artikel 3:12, eerste lid, Awb (ontwerpbesluit ter inzage).
In het derde lid opgenomen wanneer geen inspraak wordt verleend. Het gaat daarbij om onderwerpen die van ondergeschikt algemeen belang zijn of die zich naar hun aard en karakter niet lenen voor inspraak.
·Inspraak en vooroverleg Wet ruimtelijke ordening
Op 1 juli 2005 is de uniforme openbare voorbereidingsprocedure van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in werking getreden. Op die datum is ook het verlenen van inspraak op de voorbereiding van een bestemmingsplan niet meer vereist. Met het schrappen van artikel 6a WRO (oud) is de verplichting komen te vervallen, maar niet inspraak als zodanig. Het is nu een afweging van het gemeentebestuur om wel of niet inspraak te verlenen op een ruimtelijk plan op grond van de Inspraakverordening.
In de praktijk wordt in de bestemmingsplanprocedure eerst een voorontwerp-bestemmingsplan ter inzage gelegd. Hierop kunnen inspraakreacties worden ingediend. De Wro zelf kent het begrip voorontwerp echter niet. In artikel 3:11 van de Awb spreekt men slechts van het ter inzage leggen van een ontwerp van het te nemen besluit, waartegen schriftelijke of mondelinge zienswijzen naar voren kunnen worden gebracht.
De figuur van het voorontwerp-bestemmingsplan is in de loop der tijd ontstaan om tegemoet te komen aan de toenmalige wettelijke verplichting om inspraak te verlenen bij ruimtelijke plannen. De procedures inzake inspraak op het voorontwerpbestemmingsplan en het indienen van zienswijzen op het ontwerp-bestemmingsplan lopen synchroon, zodat geen tijdverlies optreedt. Op 1 juli 2008 is de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) met een bijbehorend complex van wet- en regelgeving in werking getreden. In artikel 3.1.6, onder e, van het Bro is vastgelegd dat burgers worden betrokken bij de voorbereiding van ruimtelijke plannen. Volgens het Bro kan een termijn worden gesteld aan het indienen van reacties uit het vooroverleg. Daarvoor is na regionaal overleg een uniforme termijn van twee maanden gesteld.
·Inspraak en milieubeleidsplan:
Bij de totstandkoming van het milieubeleidsplan is de inspraakprocedure van toepassing. In artikel 4.17 van de Wet milieubeheer is opgenomen dat het college de ingezetenen en de in de gemeente belanghebbende natuurlijke en rechtspersonen betrekt bij de voorbereiden van het milieubeleidsplan, op de wijze zoals aangegeven in de inspraakverordening. Concreet houdt dit in dat voor de toepassing van de inspraakprocedure een afzonderlijk besluit moet worden genomen en dat de u.o.v. van toepassing is
·Inspraak en Afvalstoffenverordening:
Artikel 10.26, tweede lid, van de Wet milieubeheer heeft betrekking op de volgende besluiten:
Artikel 12a van de Woningwet verplicht de gemeenteraad een welstandsnota vast te stellen, indien zij bouwwerken aan redelijke eisen van welstand wil toetsen. Ingevolge artikel 12a, eerste lid zijn welstandscriteria beleidsregels. Bij de voorbereiding van deze beleidsregels is op grond van artikel 12a, tweede lid Woningwet de inspraakprocedure op grond van artikel 150 Gemeentewet van toepassing verklaard. De gemeenteraad kan ingevolge artikel 12, tweede lid onder a en b van de Woningwet respectievelijk gebieden binnen het gemeentelijk grondgebied en categorieën van bouwwerken uitsluiten van de welstandstoetsing. Het vierde lid van artikel 12 Woningwet schrijft bij de voorbereiding van deze besluiten de inspraakprocedure op grond van artikel 150 Gemeentewet voor.
De inspraak geregeld in de Monumentenwet is alleen verplicht voor de aanvraag om vergunning op Rijksmonumenten. Hiernaast bestaat een gemeentelijk monumenten regime die voortvloeit uit de eigen beleidsvrijheid van de gemeenten en niet, op welke wijze dan ook, uit de Monumentenwet 1988. Daar is derhalve niet de verplichting om Afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing te verklaren.
Er zijn geen wettelijke beletselen om bij het in procedure brengen van het ontwerpplan af te wijken van het voorontwerp dat aan inspraak onderworpen is geweest. Dit neemt niet weg dat, indien de afwijkingen ten opzichte van het voorontwerp naar aard en omvang zodanig zijn dat een geheel ander plan is ontstaan, dit aanleiding kan zijn de inspraak opnieuw een aanvang te laten nemen. In dit geval oordeelde de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRS) dat terecht geen nieuwe inspraak is opengesteld (ABRS 22 januari 2003, inzake nummer 200001851/1, LJN-nummer AF3164).
Het is niet in strijd met de Inspraakverordening of met artikel 2:4 Awb dat de raad eerst zelf de aanvaardbaarheid van de voorgestane ruimtelijke ontwikkeling heeft onderzocht en in het voorontwerp van het plan de voorkeur voor een bepaalde ontwikkeling heeft laten blijken, alvorens in het kader van de inspraakprocedure de bevolking daarover te raadplegen. De afdeling concludeert dat de gevolgde Inspraakprocedure correct is (ABRS 31 januari 2000, inzake nummer E01.98.0409, LJN-nummer AA5106).
Artikel 3. Inspraakgerechtigden
De omschrijving van inspraakgerechtigden vloeit rechtstreeks voort uit de tekst van artikel 150 van de Gemeentewet. In de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb zijn de woorden 'in de gemeente een belang hebbende natuurlijke en rechtspersonen' vervangen door: belanghebbenden. Het begrip 'belanghebbende' is in artikel 1:2 Awb gedefinieerd en deze definitie heeft ook gelding voor wetgeving buiten de Awb. Jurisprudentie
·In dit geval is het projectdocument uitsluitend aan het wijkoverlegorgaan voorgelegd. De kring van personen die ingevolge artikel 6a WRO moeten worden betrokken bij de voorbereiding van ruimtelijke plannen is ruimer. Conclusie is dat de inspraak die niet overeenkomstig de inspraakverordening is verleend, in strijd is met artikel 6a WRO (ABRS 14 augustus 2002, inzake nummer 200102132/1, LJN-nummer AE6455).
Ter uniformering en deregulering is in het eerste lid afdeling 3.4 van de Awb van toepassing verklaard op de inspraak. In artikel 3:11 tot en met 3:17 Awb is de inspraakprocedure te vinden. Na terinzagelegging en bekendmaking van het beleidsvoornemen kunnen belanghebbenden gedurende zes weken schriftelijk of mondeling hun zienswijze naar voren brengen. In de meeste gevallen zal deze procedure passend zijn voor de inspraak. Zo niet, dan kan op grond van het tweede lid de inspraakprocedure worden aangepast. Wanneer het bestuursorgaan de genoemde zeswekentermijn te lang vindt kan deze termijn bij besluit van het bestuursorgaan op grond van het tweede lid worden aangepast..
·Bij de behandeling van het beroep tegen de goedkeuring van een bestemmingsplan wordt door de afdeling niet ingegaan op het bezwaar van appellant tegen de beperking van de spreektijd tijdens de inspraakavond. Appellant had hiertegen een klacht kunnen indienen en heeft dit niet gedaan, aldus de afdeling (ABRS 10 juli 2002, inzake nummer 200103950/1, LJN-nummer AE5107).
In dit geval is niet gekozen voor verwijzing naar afdeling 3.4 Awb. In artikel 3:17 Awb wordt namelijk slechts bepaald dat een verslag wordt gemaakt van hetgeen tijdens de inspraakprocedure mondeling naar voren is gebracht.
Onder het in het tweede lid, onderdeel a, genoemde verslag van de gevolgde inspraakprocedure wordt verstaan: Hoe is de procedure feitelijk verlopen? Is afdeling 3.4 Awb onverkort toegepast? Wanneer is het beleidsvoornemen ter inzage gelegd enz.? Onderdeel b betekent dat de eindrapportage een volledig overzicht dient te bevatten van zowel de mondelinge als de schriftelijke inspraakreacties. De schriftelijke inspraakreacties kunnen aan het verslag worden gehecht. In de MvT bij de Awb wordt opgemerkt dat in het verslag kan worden volstaan met een korte zakelijke weergave van de naar voren gebrachte opvattingen en vermelding van de personen die hun opvatting naar voren hebben gebracht. Onder c wordt als het sluitstuk van inspraak voorgeschreven dat het bestuursorgaan aangeeft wat met de zienswijzen wordt gedaan.
In het derde lid is bepaald dat het bestuursorgaan het eindverslag op de gebruikelijke wijze openbaar maakt. Wij benadrukken dat de bekendmaking van de resultaten van de inspraak uitermate belangrijk is. Het ligt voor de hand om degenen die hebben ingesproken een exemplaar van het eindverslag te sturen. Daarnaast kan het eindverslag algemeen worden gepubliceerd in de krant en op de gemeentelijke website. Als het aantal insprekers omvangrijk is, kan worden gekozen voor het volstaan met een algemene bekendmaking. Tijdens een inspraakavond wordt duidelijkheid omtrent de communicatie gegeven.
In het vierde lid wordt de burgemeester verplicht om het eindverslag te vermelden in zijn burgerjaarverslag overeenkomstig artikel 170, tweede lid, aanhef en onder b, van de Gemeentewet.
Bij de vaststelling van een gewijzigde verordening moet worden nagegaan of het opnemen van overgangsrecht noodzakelijk is. Rekening moet worden gehouden met reeds bestaande rechtsverhoudingen en aangegeven moet worden hoe oude, bestaande situaties beoordeeld gaan worden in verband met de nieuwe normen (rechtszekerheidsbeginsel). Het overgangsrecht kan hierbij uitkomst bieden. Bij het formuleren van overgangsrecht kan worden gekozen voor onmiddellijke werking, uitgestelde werking, eerbiedigende werking of terugwerkende kracht. Op inspraakprocedures die aanhangig zijn op 31 december 2008 blijft de Inspraakverordening, vastgesteld op 24 juni 2004, van toepassing tot het moment dat deze lopende inspraakprocedures zijn afgerond.