Organisatie | Achtkarspelen |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Verordening verrekening bestuurlijke boete bij recidive |
Citeertitel | Verordening verrekening bestuurlijke boete bij recidive |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
Geen
Onbekend
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-01-2015 | 01-01-2016 | Onbekend | 26-03-2015 Onbekend | Onbekend |
Hoofdstuk 2. Bescherming beslagvrije voet bij verrekening wegens recidive
Artikel 3 Verrekenen met inachtneming beslagvrije voet
In afwijking van artikel 2 verrekent het college de recidiveboete met inachtneming
van de beslagvrije voet indien: a. aannemelijk is dat verrekening op de wijze, bedoeld in artikel 2, lid 1 zou leiden tot uithuiszetting van belanghebbende en diens gezin; of b. anderszins sprake is van dringende redenen.
Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de raad van de gemeente Achtkarspelen van
26 maart 2015.
De griffier,
mr. R. van der Heide
De voorzitter,
G.Gerbrandy
Toelichting Verordening verrekening bestuurlijke boete bij recidive
Op 1 januari 2013 is de Wet aanscherping handhaving en sanctiebeleid SZW-wetgeving in werking getreden. Voor de WWB introduceerde deze wet de bestuurlijke boete bij een schending van de inlichtingenplicht. Het college is verplicht de bestuurlijke boete met de lopende uitkering te verrekenen. In beginsel moet bij deze verrekening de bescherming van de beslagvrije voet in acht worden genomen. Is echter sprake van een bestuurlijke boete wegens recidive, dan kan het college besluiten gedurende maximaal drie maanden ook over de beslagvrije voet te verrekenen.
De PW verplicht de gemeenteraad in een verordening nadere regels te stellen over de uitoefening van de bevoegdheid tot verrekening als het gaat om een bestuurlijke boete wegens recidive. Gemeenten krijgen daarmee de ruimte om een afweging te maken van situaties of omstandigheden waarin het tijdelijk buiten werking stellen van de beslagvrije voet niet proportioneel wordt geacht.
In het kader van pseudoverrekening kunnen gemeenten te maken krijgen met verzoeken van andere gemeenten om een door hen opgelegde recidiveboete te verrekenen. Het college dat de boete heeft opgelegd zal in dat geval aangeven in hoeverre het de beslagvrije voet in acht wil nemen (volgens de regels van zijn gemeentelijke verordening). De gemeente die de uitkering verstrekt, volgt dit verzoek in beginsel op en is hierin "lijdend". Mocht de beslagvrije voet niet gerespecteerd worden, dan kan de belanghebbende het college waarvan hij uitkering ontvangt, verzoeken de beslagvrije voet tóch in acht te nemen. In artikel 60b, lid 2 van de PW is geregeld dat het college die de uitkering verstrekt, de bevoegdheid heeft aan dit verzoek van belanghebbende tegemoet te komen. Het ligt voor de hand dat het college bij de beslissing op dit verzoek handelt analoog aan de regels die in de eigen gemeentelijke verordening zijn vastgelegd.
Er is voor gekozen om begrippen die al zijn omschreven in de PW, Awb of de Gemeentewet niet afzonderlijk te definiëren in deze verordening. Dat geldt ook voor begrippen die zijn omschreven in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, waarbij het in deze verordening in het bijzonder gaat om het begrip "beslagvrije voet". Het niet afzonderlijk definiëren voorkomt dat in geval van wijziging van de betreffende definities in de betreffende wetten ook de verordening moet worden aangepast.
De PW kent een ruimer begrip van verrekenen van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Daarom is hiervoor een aparte begripsbepaling opgenomen in de verordening.
Artikel 2. Verrekenen in relatie tot een beslagvrije voet
Uitgangspunt van deze verordening is dat volledige verrekening met de beslagvrije voet plaatsvindt gedurende de eerste maand. Gedurende de tweede en derde maand is 80% van de toepasselijke bijstandsnorm vrij van verrekening. Dat uitgangspunt is vastgelegd in het tweede lid van dit artikel.
Met deze opzet wordt aan de ene kant uiting gegeven aan het principe dat fraude niet mag lonen. Aan de andere kant wordt toch rekening gehouden met de mogelijke maatschappelijke consequenties van het tijdelijk buiten werking stellen van de beslagvrije voet. Een maand zonder inkomsten zal in de meeste gevallen te overbruggen zijn. Na deze maand blijft een belanghebbende voor de daarop volgende twee maanden in ieder geval over voldoende middelen beschikken om bepaalde lasten te kunnen voldoen.
Een belanghebbende kan inkomsten uit arbeid hebben die op grond van artikel 31, lid 2, sub n, r of z van de PW (deels) worden vrijgelaten voor de algemene bijstand. Bij verrekening van een recidiveboete tot 80% van de bijstandsnorm, tellen deze inkomsten echter gewoon mee. Het college laat deze inkomsten dus niet buiten beschouwing bij de beoordeling van de vraag of een belanghebbende nog over voldoende inkomen beschikt. Dit is geregeld in het derde lid.
Lid 4 stelt dat in het geval dat er sprake is van inwonende minderjarige kinderen, ook gedurende de eerste maand 80% van de toepasselijke bijstandsnorm wordt vrijgesteld van verrekening. De reden hiervoor is dat het college het onverantwoordelijk acht dat inwonende minderjarige kinderen de dupe worden van het gedrag van hun ouders. Het college acht het van zeer groot belang dat kinderen zo min mogelijk worden belemmerd in hun maatschappelijke participatie door de financiële situatie van hun ouders.
Artikel 3. Verrekenen met inachtneming beslagvrije voet
Hoewel het hier gaat om een herhaaldelijke schending van de inlichtingenplicht, zijn situaties denkbaar waarin volledige verrekening met de beslagvrije voet niet aanvaardbaar wordt geacht. Die situaties komen aan de orde in artikel 3. Het gaat daarbij altijd om individuele omstandigheden waar het college aan zal moeten toetsen.
In onderdeel a is geregeld dat geen verrekening met de beslagvrije voet plaatsvindt als dit zou kunnen leiden tot huisuitzetting van belanghebbende. Voorkomen moet worden dat een belanghebbende door de volledige verrekening op straat komt te staan, aangezien hierdoor de problemen en maatschappelijke kosten alleen maar groter worden.
Ook bij de aanwezigheid van dringende redenen houdt het college rekening met de bescherming van de beslagvrije voet (onderdeel b). Van dringende redenen is niet snel sprake. Het moet gaan om zeer bijzondere omstandigheden, waarbij de behoeftige omstandigheden waarin de belanghebbende en diens gezinsleden verkeren op geen enkele andere wijze te verhelpen zijn. Het enkele feit dat het belanghebbende door de verrekening aan middelen ontbreekt om in het bestaan te voorzien, is op zich geen voldoende voorwaarde om te kunnen spreken van dringende redenen.
Artikel 4. Eerder opgelegde bestuurlijke boetes
In artikel 60b, lid 3 van de PW is bepaald dat de bevoegdheid om te verrekenen met de beslagvrije voet ook van toepassing is op eerder opgelegde bestuurlijke boetes voor zover op het moment van verrekening van de recidiveboete, die eerdere boetes nog niet (volledig) zijn betaald. Mocht het college die eerdere, nog openstaande boetes gaan verrekenen, dan regelt artikel 4 dat de bepalingen in deze verordening van overeenkomstige toepassing zijn.
Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2015.
In dit artikel is de citeertitel neergelegd van deze verordening