Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Breda

Beleidsregels Wet op de lijkbezorging Breda 2015

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieBreda
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingBeleidsregels Wet op de lijkbezorging Breda 2015
CiteertitelBeleidsregels Wet op de lijkbezorging Breda 2015
Vastgesteld doorburgemeester
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

Wet op de lijkbezorging, artikel 20 t/m 22a

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

01-03-201501-01-2015Nieuwe regeling

23-02-2015

Gemeenteblad 19777, 11-03-2015

Onbekend

Tekst van de regeling

Intitulé

Beleidsregels Wet op de lijkbezorging Breda 2015

De burgemeester van Breda;

gelet op de artikelen 20 tot en met 22a van de Wet op de lijkbezorging.

Besluit vast te stellen de volgende beleidsregels;

Artikel 1. Melding tot uitvaart

  • 1.

    Als na melding van overlijden niemand opdracht geeft tot lijkbezorging, geeft de gemeente de uitvaartverzorger opdracht om de overledene over te brengen naar het mortuarium en de eerste verzorging te realiseren, in afwachting van het regelen van de uitvaart.

  • 2.

    Het onderzoek naar de eventuele nabestaanden die worden aangesproken om de lijkbezorging te regelen strekt zich niet verder uit dan tot en met de 2e graad van bloed- en aanverwantschap.

  • 3.

    Indien er geen nabestaanden zijn die opdracht geven tot regelen van de lijkbezorging of indien deze weigeren deze te geven, geeft de burgemeester opdracht hiertoe.

  • 4.

    De lijkbezorging vindt uiterlijk op de zesde werkdag na het overlijden plaats.

Artikel 2. Rondom de uitvaart

  • 1.

    De lijkbezorging wordt verzorgd door een door de gemeente aangewezen uitvaartondernemer.

  • 2.

    De gemeente houdt alleen rekening met de door de overledene vastgelegde wens over de wijze van lijkbezorging voor zover deze begraven, cremeren of ter beschikking stellen van de wetenschap omvat.

  • 3.

    Indien de keuze van de overledene niet bekend is, wordt deze altijd begraven op een sobere wijze.

  • 4.

    Indien de overledene heeft gekozen voor crematie, vindt deze op een sobere wijze plaats en wordt de as uitgestrooid.

  • 5.

    De gemeente geeft de uitvaartondernemer de opdracht te onderzoeken of er sprake is van een (natura) verzekering en de mogelijke uitkering te innen en te verrekenen met de uitvaartfactuur.

Artikel 3. Bekostiging

  • 1.

    De gemeente vergoedt in beginsel de kosten van de lijkbezorging op basis van het met de uitvaartondernemer overeengekomen tarief voor de gehele uitvaart.

  • 2.

    In overleg met en niet eerder dan na schriftelijke toestemming van de gemeente kunnen door de uitvaartondernemer extra kosten in rekening worden gebracht.

Artikel 4 Huisbezoek

  • 1.

    De gemeente bezoekt de woning van de overledene als er geen opdracht voor de lijkbezorging is gegeven door de nabestaanden of anderen.

  • 2.

    Doel is het onderzoeken of er aanwijzingen zijn die kunnen leiden tot het vinden van nabestaanden. Tevens zal gezocht worden naar financiële middelen en waardevolle goederen waaruit de kosten van de lijkbezorging voldaan kunnen worden.

  • 3.

    Voor zover er sprake is van geld of goederen, of in het kader van het achterhalen van bezittingen dan wel voor het vinden van nabestaanden relevante documenten, worden deze door de gemeente veilig gesteld.

  • 4.

    Het betreden van de woning geschiedt door twee daartoe aangewezen medewerkers van de gemeente, met inachtneming van de daarvoor geldende wettelijke bepalingen en zo veel mogelijk in overleg met en aanwezigheid van de verhuurder. In gevallen waarin er geen verhuurder is, wordt de woning zoveel mogelijk betreden in het bijzijn van een ambtenaar van politie.

  • 5.

    De gemeente kan besluiten om een onbeheerde nalatenschap voor afwikkeling aan te melden bij het Rijksvastgoedbedrijf.

Artikel 5. Verhalen van de kosten

  • 1.

    De gemeente voldoet de kosten van de lijkbezorging uit de bij de overledene aangetroffen bezittingen.

  • 2.

    Als blijkt dat deze niet toereikend zijn om de kosten van de lijkbezorging te voldoen verhaalt de gemeente de kosten van de lijkbezorging op de nalatenschap van de overledene.

  • 3.

    Als blijkt dat er geen sprake is van een nalatenschap, of dat deze niet toereikend is, verhaalt de gemeente de kosten van de lijkbezorging op de nabestaanden, die worden genoemd in artikel 22 van de Wlb.

  • 4.

    Het College ziet af van verhaal van de kosten van de lijkbezorging op schoonouders, stiefouders en behuwd kinderen.

  • 5.

    Het College ziet af van verhaal van de kosten van de lijkbezorging op nabestaanden indien verhaal een ernstige inbreuk op de levenssfeer van die nabestaande teweegbrengt.

Artikel 6. Intrekking oude beleidsregels

Het Beleid op de lijkbezorging dienst SAW Breda, vastgesteld op 1 januari 2004, wordt hierbij ingetrokken.

Artikel 7. Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1.

    Deze beleidsregels kunnen worden aangehaald als Beleidsregels Wet op de lijkbezorging Breda 2015.

  • 2.

    Deze beleidsregels treden in werking per 1 maart 2015 en werken terug tot en met 1 januari 2015.

    Vastgesteld bij besluit van burgemeester op 23 februari 2015

Breda, 23 februari 2015

B.Bergkamp

Loco- burgemeester

Toelichting Beleidsregels Wet op de lijkbezorging Breda 2015

Toelichting algemeen.

De Wet op de lijkbezorging (Wlb) bevat regelgeving met betrekking tot de lijkbezorging. Naast regels ten aanzien van lijkschouwing en identificatie, de voorwaarden waaraan begraving of crematie moet voldoen en de termijn waarbinnen begraving of crematie moet plaatsvinden is in de Wlb bepaald dat als niemand maatregelen neemt om de lijkbezorging te regelen, de burgemeester daarvoor verantwoordelijk is. Daarnaast is in de wet geregeld dat de gemeente bevoegd is om de daarmee gemoeid zijnde kosten te verhalen. Dit alles is terug te vinden in de artikelen 20 tot en met 22a van de Wlb. De Wlb bevat dienaangaande geen gedetailleerde regelgeving over invulling van de uitvaart. Ook geeft de wet niet aan of en in hoeverre de gemeente het beheer op zich neemt van de bezittingen van de overledene. Tenslotte is niet bepaald welke stappen de gemeente neemt om de gemaakte kosten te verhalen. Het is dus aan de gemeente om –binnen de wettelijke kaders- keuzes te maken.

Op dit moment zijn deze keuzes neergelegd in het Beleid op de lijkbezorging dienst SAW Breda, vastgesteld op 1 januari 2004. Gelet op het feit dat de Wlb inmiddels meerdere wijzigingen heeft ondergaan, de ontwikkelingen in de samenleving (zoals een sterk toegenomen individualisme, vergrijzing en vereenzaming), het financieel belang van de gemeente en de omstandigheid dat de uitvoering van dit deel van de Wlb inmiddels is belegd bij een ander onderdeel van de organisatie, is het wenselijk om gemaakte keuzes verder uit te werken en een aantal nieuwe keuzes te maken.

De Wlb is duidelijk: lijkbezorging is geen taak van de gemeente. Uitgangspunt van de Wlb is de burgerplicht van nabestaanden om de uitvaart van hun overledenen te regelen. De wetgever wijst geen specifieke kring van personen aan, noch voorziet hij in een rangregeling. De wet geeft de burgemeester de verantwoordelijkheid om de lijkbezorging te regelen van overledenen zonder nabestaanden en in die gevallen waarin nabestaanden pertinent weigeren opdracht tot de lijkbezorging te geven, zulks vanuit het oogpunt van volksgezondheid en openbare orde. Het is maatschappelijk onaanvaardbaar dat nabestaanden door hun weigering de kosten van de lijkbezorging afwentelen op de openbare kas. De Wlb is niet het vangnet voor uitvaartkosten. De Wlb geeft de gemeente daarom het recht om de kosten te verhalen op de bezittingen die bij de overledene zijn aangetroffen, diens nalatenschap en zijn nabestaanden.

In artikel 21 lid 1 van de Wlb is bepaald dat als niemand opdracht geeft tot het regelen van de lijkbezorging de burgemeester verantwoordelijk is. Dit is de burgemeester van de gemeente waar de overledene zich bevindt op het moment dat duidelijk wordt dat niemand opdracht geeft tot de lijkbezorging. Dat kan dus een andere gemeente zijn dan de gemeente waar de overledene woonachtig was. Zo wordt in onze regio een lichaam soms op last het Openbaar Ministerie overgebracht naar het forensisch mortuarium in Breda of overlijdt een inwoner van een andere gemeente na een spoedopname in een van de zorginstellingen in onze gemeente. De melding van een overlijden, waarbij niemand opdracht geeft tot de lijkbezorging bereikt de gemeente vaak via uitvaartondernemers, maar wordt ook gedaan door zorgverleners, politie enz. De wettelijke termijn voor de melding is uiterlijk op de derde dag na het overlijden, aldus artikel 20 Wlb.

 

Na de melding worden de volgende stappen gezet:

  • vaststellen identiteit overledene;

  • overbrengen overledene naar mortuarium;

  • onderzoek naar nabestaanden;

  • nabestaanden verzoeken de uitvaart te regelen;

  • eventuele beheersmaatregelen;

  • onderzoek naar testament

 

Formeel is de burgemeester verantwoordelijk voor de uitvoering van de artikelen 20 tot en met 22a Wlb. Deze uitvoering wordt gemandateerd. Het gemeentelijk mandaatbesluit is hierop aangepast. Overigens betreft het bij de uitvoering van de Wlb niet alleen het nemen van besluiten (in de zin van de Algemene wet bestuursrecht), maar ook om het verrichten van feitelijke en privaatrechtelijke rechtshandelingen, waarvoor machtiging c.q. volmacht moet worden verleend. Deze machtigingen en volmachten zijn verleend.

Toelichting artikelsgewijs.

 

Artikel 1.

Het is niet wenselijk en ongepast om een overledene langere tijd op de plek van overlijden te laten liggen. Met name bij bepaalde weersomstandigheden en bij een overlijden in de openbare ruimte is het wenselijk om het lichaam van de overledene zo spoedig mogelijk te verplaatsen naar een geschikte locatie. De eerste verzorging omvat het overbrengen van de overledene naar het mortuarium (weghalen overledene en conserveren in mortuarium). Dat geeft tevens tijd en ruimte voor onderzoek naar de nabestaanden en overleg met hen over de lijkbezorging en om bij het ontbreken van nabestaanden te proberen na te gaan wat de wensen van de overledene met betrekking tot diens uitvaart (cremeren of begraven) zijn.

Uitgangspunt van de Wlb is dat nabestaanden verantwoordelijk zijn voor de uitvaart. De Wlb is uitsluitend bedoeld voor gevallen waarin er geen opdracht wordt gegeven, omdat er geen nabestaanden zijn of omdat zij weigeren de uitvaart te regelen. Er moet dus worden nagegaan of de gemeente in het onderhavige geval een taak heeft. De nabestaanden worden zo nodig (telefonisch) benaderd en gewezen op hun verplichtingen. Als nabestaanden terughoudend zijn met het regelen van de uitvaart worden zij gewezen op de mogelijkheid van het aanvragen van bijzondere bijstand. Wanneer op voorhand duidelijk is dat nabestaanden niet in staat zijn om de uitvaart te regelen (bijvoorbeeld i.v.m. detentie) worden zij niet benaderd. Het moge duidelijk zijn dat het om bijzondere (niet-financiële) omstandigheden moet gaan. Op grond van artikel 16 Wlb moet de lijkbezorging plaatsvinden uiterlijk de zesde werkdag na het overlijden. Het is mogelijk om in het geval van bijzondere omstandigheden van deze termijn af te wijken, zoals bij het vermoeden van een niet-natuurlijke dood of als de er onduidelijkheid is over identiteit van de overledene. De bevoegdheid hiertoe ligt bij de burgemeester. Het verlengen van de termijn is niet bedoeld voor gevallen waar het onderzoek naar mogelijke nabestaanden nog niet is afgerond binnen de genoemde termijn. De wettelijke termijn is daarvoor (per 1 januari 2010) juist verlengd van vijf naar zes werkdagen. Het onderzoek naar de eventuele nabestaanden strekt zich bij de gemeente niet verder uit dan tot en met de 2e graad van bloed- en aanverwantschap, in aansluiting op de erfrechtelijke rangorde, als bedoeld in artikel 4:10 tot 4:12 van het Burgerlijk wetboek (BW). Het onderzoek naar nabestaanden neemt vaak veel tijd in beslag. Daar tegenover staat dat voor de lijkbezorging een termijn staat van zes werkdagen. De inspanningen van de gemeente beperken zich tot hetgeen binnen de beperkte termijn redelijkerwijs mogelijk is. Het onderzoek in het kader van het verhalen van de kosten gaat verder en is uitgebreider (zie artikel 4 en 5 van deze beleidsregels).

 

Artikel 2

De Wlb schrijft voor dat de lijkbezorging geschiedt overeenkomstig de wens of de vermoedelijke wens van de overledene, tenzij dat redelijkerwijs niet gevergd kan worden. De burgemeester is verantwoordelijk voor de lijkbezorging en dient de wens van de overledene te respecteren voor wat betreft de wijze waarop deze plaatsvindt (zie TK 1981/1982, 11 256, nr. 17, p. 7). Dit kan begraven, cremeren of ter beschikking stellen van de wetenschap zijn. Andere vormen zijn wettelijk gezien niet mogelijk. Door middel van een codicil of testament kan de overledene hebben aangegeven welke vorm van lijkbezorging gekozen moet worden. Het is ook denkbaar dat op andere wijze de wens voor één van deze vormen is vastgelegd of uit andere bronnen deze wens blijkt. Ook dan zal met die wens rekening moeten worden gehouden. Als de wens van de overledene niet bekend is wordt altijd overgegaan tot begraven. Indien zich later nog nabestaanden melden, kunnen zij alsnog kiezen voor cremeren of elders begraven. Hiermee wordt voorkomen dat de gemeente een onomkeerbare keuze maakt, die achteraf niet blijkt overeen te komen met de geloofsovertuiging van de overledene of zijn wensen of die van de nabestaanden. Als er gekozen wordt voor crematie, bijvoorbeeld omdat de overledene dit wenste, dan geldt ook hier het principe van ‘sobere’ uitvaart. Dat wil zeggen dat de as van de overledene uitgestrooid wordt en de asbus niet wordt bijgezet. Het crematorium dient de as minimaal een maand te bewaren (artikel 59, eerste lid Wlb). Vervolgens kan de as ter beschikking worden gesteld aan nabestaanden of, als deze zich niet melden, worden uitgestrooid. Het uitstrooien van de as kan eerst plaatsvinden na een maand na crematie. Dienen zich in deze tijd nabestaanden aan, dan kan de asbus aan hen ter beschikking worden gesteld op het moment dat de kosten van de crematie volledig door hen zijn betaald. Nu het accent van de taak van de burgemeester in het kader van de Wlb ligt op de volksgezondheid en de openbare orde en omdat de verantwoordelijkheid voor het regelen van de uitvaart bij de nabestaanden ligt, wordt gekozen voor een uitvaart met een respectvol, maar sober karakter. In het kader hiervan is er altijd een medewerker van de gemeente bij de uitvaart aanwezig. In uitzonderlijke gevallen kan worden gekozen voor een meer uitgebreide uitvaart, bijvoorbeeld als de overledene een bijzonder verdienstelijk of markante inwoner van Breda is, of het overlijden grote maatschappelijke beroering teweeg heeft gebracht, bijvoorbeeld als het een door een misdrijf om het leven gekomen onbekend kind betreft. In dergelijke gevallen kan het herdenken van de overledene in een bredere maatschappelijke context wenselijk zijn. De uitvaart-ondernemer kan via het Register Uitvaartverzekeringen vaststellen of de overledene een uitvaartverzekering heeft. Hij dient dan ook de kosten van de uitvaart –tot zover de uitkering strekt- uit de verzekering te voldoen. De gemeente bekostigd alleen hetgeen niet door de verzekering wordt gedekt en verhaalt dat bedrag op de nalatenschap en de nabestaanden.

 

Artikel 3.

De uitvaartondernemer is degene aan wie n.a.v. de aanbesteding van de uitvoering van de Wlb de uitvoering is gegund. Het gemeentelijk aanbestedings- en inkoopbeleid is daarbij van toepassing, alsmede de nationale en Europese aanbestedingsregels. Op basis van gunning is met de uitvaartondernemer een totaaltarief overeengekomen voor de werkzaamheden, die zijn neergelegd in het programma van eisen. Het uitgangspunt daarbij is een uitvaart op een sobere maar respectvolle wijze. Indien er sprake is van noodzakelijke te maken meerkosten is daarvoor altijd vooraf toestemming van de gemeente vereist.

 

Artikel 4.

Het doel van het huisbezoek is vaststellen, of de kosten van de uitvaart uit de bezittingen of de nalatenschap van de overledene kunnen worden voldaan en voor het geval dit niet zo is, of er aanwijzingen te vinden zijn met betrekking tot nabestaanden op wie de kosten verhaald kunnen worden. Er kunnen contanten, waardevolle antieke spullen of levensverzekeringspolissen aanwezig zijn. Uit in de woning aangetroffen bankafschriften kan blijken dat er een positief banksaldo is. Er kunnen adresgegevens van nabestaanden worden gevonden. Deze zaken worden uitsluitend voor het beoogde doel veiliggesteld. Te denken valt aan:

  • 1.

    belangrijke documenten uit de administratie (uitvaartverzekering, bankafschriften, verzekeringspolissen e.d.);

  • 2.

    waardepapieren;

  • 3.

    sieraden;

  • 4.

    kostbare verzameling (munten, postzegels e.d.);

  • 5.

    antiek;

  • 6.

    contant geld.

Geld, waardepapieren en sieraden worden door de bevoegd ambtenaar meegenomen en in bewaring gegeven aan de beheerder van de daarvoor bestemde gemeentekluis. Er wordt in een rapport vermeld wat aan zaken in de kluis wordt opgeborgen. Persoonlijke bezittingen die een vermoedelijke waarde van meer dan € 1.500,00 per stuk vertegenwoordigen en qua omvang te groot zijn om in de kluis gelegd te worden, worden door tussenkomst van de rechter in bewaring gegeven.

De Wlb stelt geen regels ten aanzien van het bezoek aan de woning van de overledene. Het binnentreden is daarom in beginsel te beschouwen als ‘huisvredebreuk’ in de zin van artikel 138 WvSr. Voor het strafrecht geldt immers dat als de woonruimte zich nog in ongeschonden staat bevindt, zij bij de overleden bewoner nog ‘in gebruik’ is (HR 14 april 1981, NJ 1982, 421). Vaak wordt als grondslag voor binnentreden in de woonruimte aangevoerd dat de burgemeester verantwoordelijk is voor de openbare orde, veiligheid en volksgezondheid en daarom noodmaatregelen kan treffen, zoals sluiting van een woning en afsluiten van de gastoevoer. Het binnentreden van de woonruimte wordt dan wel als een dergelijke ‘noodmaatregel’ aangemerkt, gebaseerd op artikel 172 Gemeentewet. Hoewel de juridische grondslag omstreden is, dient in dat geval een belangenafweging plaats te vinden tussen enerzijds de openbare orde en de verantwoordelijkheid voor de lijkbezorging en anderzijds het respect voor de overledene en de nabestaanden. Het bezoeken van de woning wordt als standaard aangehouden als er geen opdracht voor de uitvaart wordt gegeven door nabestaanden. De Algemene wet op het binnentreden blijft onverkort van toepassing als in een concreet geval tot binnentreden van een woning wordt overgegaan. In die wet zijn de vormvoorschriften geregeld die in acht moeten worden genomen bij het binnentreden van een woonruimte.

Dit betekent het volgende:

  • 1.

    Een schriftelijke machtiging moet door de burgemeester zijn afgegeven; (Dit is niet vereist bij voorkoming of bij bestrijding van ernstig en onmiddellijk gevaar voor de veiligheid van personen en/of goederen). De machtiging tot binnentreden), wordt afgegeven door de burgemeester van de gemeente waar de woning van de overledene zich bevindt (artikel 3 lid 2 van de Algemene wet op het binnentreden en wordt voor één woning afgegeven (artikel 5 van de Algemene wet op het binnentreden).

  • 2.

    De woning kan enkel worden binnengetreden door personen die daartoe bevoegd zijn verklaard.

  • 3.

    Het binnentreden gebeurt met inachtneming van de overige ter zake geldende regels, zoals de legitimatieplicht en de verplichting om van het binnentreden een verslag op te maken.

Tijdens het huisbezoek wordt zorgvuldig te werk gegaan. De woonruimte wordt alleen betreden in het bijzijn van een collega. Beide medewerkers zijn hiertoe door de burgemeester gemachtigd. Bij voorkeur is de verhuurder aanwezig. Als er sprake is van een woning in eigendom van de overledenen wordt de politie verzocht om aanwezig te zijn (te denken valt aan de wijkagent). De bevindingen worden direct na het bezoek in een rapportage vastgelegd.

 

Artikel 5.

Artikel 22 van de Wlb voorziet in de mogelijkheid om de kosten van de uitvaart te verhalen. Het college maakt van deze bevoegdheid gebruik. Welke kosten kunnen naast de uitvaartkosten nog meer worden verhaald? Naast de directe kosten van de uitvaart, maakt de gemeente vaak extra kosten, zoals voor het veiligstellen van de nalatenschap. Kosten verbonden aan de lijkbezorging worden verhaald op de bij de overledene aangetroffen goederen of gelden, op de nalatenschap en op de nabestaanden (artikel 22 van de Wlb). Over de vraag welke kosten exact op grond van artikel 22 van de Wlb verhaald kunnen worden, zijn vrijwel geen aanknopingspunten beschikbaar in de wetsgeschiedenis of de jurisprudentie. Vanuit het beginsel dat de lijkbezorging in eerste aanleg een particuliere verantwoordelijkheid is, wordt er in zijn algemeenheid van uitgegaan dat allerlei bijkomende kosten ook kunnen worden verhaald, voor zover deze, naar aard en omvang genomen, ‘redelijkerwijs’ zijn gemaakt. Daaronder kunnen ook allerlei ‘regelkosten’ en/of administratieve kosten worden gebracht, zoals kosten om nabestaanden te vinden, om de woning van de overledene te kunnen betreden, etc. Uitvoeringskosten worden niet in rekening gebracht. Dit zijn immers kosten die samenhangen met de uitvoering van een wettelijke taak, waarvoor de gemeente gecompenseerd wordt via een algemene uitkering uit het Gemeentefonds.

Verhaal geschiedt allereerst op de bij de overledene aangetroffen gelden en goederen, tenzij deze klaarblijkelijk aan anderen toebehoren. Te denken valt aan contanten in een portemonnee die de overledene bij zich droeg op het moment van overlijden, maar tot het geld en goederen van de overledene worden ook de contanten, waardepapieren of persoonlijke bezittingen gerekend die bij een eventueel huisbezoek in de woning van de overledene worden aangetroffen. Formeel gesproken kan de gemeente de kosten van lijkbezorging niet zelf invorderen of verhalen op de nalatenschap door bezittingen van de overledene te gelde te maken (verkoop bezittingen) of door uitgaven te verrekenen met inkomsten of vermogen van de overledene (bijv. banksaldi of uitkeringen) of door banken en verzekeringsmaatschappijen te verplichten tegoeden over te maken op rekening van de gemeente. De gemeente is immers niet benoemd tot vereffenaar van de nalatenschap en een executoriale titel ontbreekt. Toch is de praktijk dat veel gemeenten daar wel toe over gaan vanuit het perspectief dat de nalatenschap vaak onbeheerd zal blijven, dat het te gelde maken van bezittingen een effectieve manier van kostenverrekening is en dat het risico van een dergelijke handelwijze beperkt is. In dat geval worden vaak banksaldi opgevraagd en verzocht aanwezige positieve saldi over te boeken

naar de gemeente. Soms vindt nog nabetaling van uitkeringen plaats, bijvoorbeeld opgebouwde vakantietoelage of overlijdensuitkeringen. Als de gemeente zelf uitkeringsverstrekker is, vindt verrekening plaats. Gaat het om een andere instantie, dan wordt wel verzocht uitkeringen naar de gemeente over te boeken. Verzekeringspolissen waarbij de overledene als begunstigde is aangemerkt, kunnen soms te gelde worden gemaakt etc.

Het college maakt voorts gebruik van de bevoegdheid de kosten van de uitvaart te verhalen op de nalatenschap. Wat behoort tot de nalatenschap? Onder nalatenschap wordt verstaan het geheel van bezittingen en schulden dat de overledene nalaat. Onder bezittingen vallen ook uitkeringen, die nog worden verstrekt na het overlijden en dergelijke. De schulden, die de overledene nalaat, vallen in beginsel in de nalatenschap (zoals belastingschulden en vorderingen van de gemeente ter zake van teveel verstrekte bijstand). Deze schulden dienen als eerste, naar gelang hun preferentie, uit de nalatenschap te worden voldaan.

Vervolgens worden bijvoorbeeld de uitvaartkosten uit de resterende nalatenschap betaald (zie artikel 4:7 eerste lid BW). De nalatenschap vormt, zolang deze niet is aanvaard, een van de erfgenamen afgescheiden vermogen. Na zuivere aanvaarding vloeit de nalatenschap, inclusief de schulden, samen met het vermogen van de betreffende erfgenaam. Dan is denkbaar dat de nalatenschap (eventueel beneficiair) aanvaard is of er een onbeheerde nalatenschap is.

Of er sprake is van een beneficiair aanvaarde of van een verworpen nalatenschap, kan worden nagevraagd bij de griffie van de rechtbank. Een beneficiair aanvaarde nalatenschap brengt met zich mee dat de erfgenamen niet persoonlijk aansprakelijk zijn voor schulden van de overledene als blijkt dat de nalatenschap ontoereikend is om de schulden te voldoen. Is een nalatenschap beneficiair aanvaard of is er een onbeheerde nalatenschap (bijvoorbeeld omdat deze verworpen is door alle erfgenamen), dan wordt er vaak een vereffenaar benoemd. Deze is verantwoordelijk voor het voldoen van de schulden van de nalatenschap, waaronder ook de kosten van lijkbezorging. Bij een (beneficiair) aanvaarde nalatenschap, wordt deze taak ook wel uitgevoerd door een executeur testamentair (als er een testament is) of een erfgenaam.

Is de nalatenschap (eventueel beneficiair) aanvaard, dan worden de kosten van de uitvaart in rekening gebracht bij de betreffende erfgena(a)m(en) c.q. de executeur testamentair of de notaris. Als er een vereffenaar is benoemd kunnen de kosten bij hem worden ingediend. Deze kosten zijn schulden van de nalatenschap die daaruit met voorrang moeten worden voldaan (conform artikel 4:7 en artikel 4:184 BW). Bezittingen, die door de gemeente in beheer zijn genomen (bijv. sieraden of waardepapieren), moeten aan de erfgenamen/notaris/vereffenaar overhandigd worden zodat ze te gelde kunnen worden gemaakt.

Het zuiver aanvaarden van een erfenis kan middels een notariële akte maar ook stilzwijgend, bijvoorbeeld door het gebruik van goederen van de nalatenschap. Beneficiaire aanvaarding (aanvaarding onder voorrecht boedelbeschrijving) en verwerping van de nalatenschap moeten middels een schriftelijke verklaring bij de rechtbank plaatsvinden. Gedurende drie maanden na het overlijden kan op goederen van de nalatenschap, die (nog) niet zuiver is aanvaard, geen verhaal worden genomen (artikel 4:185 eerste lid BW). Bij beneficiaire aanvaarding en verwerping (door alle erfgenamen) kunnen de schulden van de nalatenschap slechts worden voldaan door een executeur testamentair (als er een testament is) of een vereffenaar, die door de rechtbank is benoemd (artikel 4:203 en artikel 204 BW).

Van een onbeheerde nalatenschap is sprake als er na het overlijden:

  • 1.

    geen erfgenamen zijn, of

  • 2.

    als niet bekend is of er erfgenamen zijn, of

  • 3.

    als de wel bekende erfgenamen de nalatenschap onbeheerd laten en een executeur, die de nalatenschap wel beheert, ontbreekt.

Als uit onderzoek blijkt dat er hoogstwaarschijnlijk sprake is van een nalatenschap die voldoende is om (het restant) van de kosten van de uitvaart te voldoen kan de gemeente deze aanmelden bij het Rijksvastgoedbedrijf. Dit onderdeel van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties houdt zich bezig met de afwikkeling van (vermoedelijk) onbeheerde nalatenschappen. Men doet eerst onderzoek naar mogelijke erfgenamen en voor zover deze er zijn probeert men die tot afwikkeling van de nalatenschap te bewegen. Voor zover deze er niet zijn gaat men over tot afwikkeling. Voor deze afwikkeling wordt een jaarlijks vastgesteld uurtarief in rekening gebracht. Dit wordt voldaan uit de nalatenschap. De aanmelder betaalt dus niets voor de afwikkeling. Het Rijksvastgoedbedrijf beziet eerst of de afwikkeling lonend is, m.a.w. of de te maken kosten uit de nalatenschap kunnen worden voldaan. Als dit niet zo is, neemt men de zaak niet aan. In dit geval is het uiteraard voor de gemeente ook duidelijk dat verhaal op de nalatenschap geen soelaas biedt. Gaat men wel over tot afwikkeling kan de gemeente zijn vordering inbrengen in de nalatenschap. De vordering in verband met de kosten van de lijkbezorging heeft een hoge preferentie op grond van artikel 3:288b van het BW. Is zijn nalatenschap niet toereikend om in de kosten te voorzien, dan kunnen de (resterende) kosten worden verhaald op de nabestaanden tot en met de 2e graad van bloed- en aanverwantschap.

De gemeente kan ook onderzoeken of er sprake is van een testament. Uit het testament kunnen nabestaanden naar voren komen en kan blijken dat er bepaalde vermogensbestanddelen of verplichtingen (legaten) aanwezig zijn, die van belang zijn voor de afwikkeling van de nalatenschap. Bij het Centraal Testamentenregister (CTR) in Den Haag kan (gratis) worden nagegaan of de overledene een testament heeft laten opmaken. Vervolgens wordt die informatie schriftelijk bevestigd. De hiervoor benodigde aanvraagformulieren worden opgevraagd bij het Ministerie van Justitie, directie Bestuurszaken. Bij het aanvraagformulier moet een akte van overlijden worden bijgevoegd.

Voor verhaal op de nalatenschap is paragraaf 6.5 van de Participatiewet ‘voor zover mogelijk’ van overeenkomstige toepassing. Er wordt schriftelijk een verhaalsbeslissing opgesteld, met daarin een kostenopgaaf, die wordt verstuurd naar de nabestaande(n). Is iemand anders vereffenaar of executeur of is de afwikkeling in handen van een notaris gesteld, dan vindt toezending van de factuur aan hem plaats, met het verzoek tot uitbetaling over te gaan. Evenals voor verhaal van bijstand geldt dat de verhaalsbeslissing niet geëxecuteerd kan worden op geld en goederen van de nalatenschap, tenzij de rechtbank de verhaalsvordering heeft vastgesteld. In de Wlb is geen bijzonder voorrecht of titel vastgelegd ten aanzien van verhaal van kosten lijkbezorging. De toepassing van paragraaf 6.5 Participatiewet ‘voor zover mogelijk’ brengt onder andere met zich mee dat artikel 62g, tweede lid Participatiewet van toepassing is. De gemeente gaat over tot verhaal in rechte, als de vordering door de nabestaanden, de executeur-testamentair of door de notaris bestreden wordt. Artikel 62h Participatiewet, dat de verzoekschriftprocedure regelt, is eveneens van toepassing.

Verhaal op de nabestaanden

Als er na verhaal op de nalatenschap nog kosten voor lijkbezorging voor rekening van de gemeente blijven, worden deze kosten verhaald op de bloed- en aanverwanten tot in de 2e graad, die krachtens de artikelen 1:392, 1:394-396 BW tot onderhoud van de overledene verplicht zouden zijn geweest. Paragraaf 6.5 van de Participatiewet is voor zover mogelijk van overeenkomstige toepassing. Niet van belang is dat de nalatenschap eventueel beneficiair is aanvaard of verworpen. Bloed- en aanverwanten zijn volgens artikel 1:392 BW:

  • 1.

    ouders;

  • 2.

    kinderen

  • 3.

    schoonouders, stiefouders en behuwdkinderen.

Voorop staat de morele verplichting van nabestaanden om zorg te dragen voor de uitvaart van hun overledenen. De beleidsvrijheid om al dan niet te verhalen brengt met zich mee dat onder bijzondere omstandigheden kan worden besloten niet tot verhaal over te gaan. Deze omstandigheden zijn bijvoorbeeld situaties, waarin verhaal op de nabestaanden een ernstige inbreuk op de levenssfeer van die nabestaande(n) teweegbrengt. Te denken valt aan verhaal van de kosten van lijkbezorging op de kinderen van een ouder waar sprake was van misbruik. Financiële overwegingen zullen niet leiden tot het afzien van verhaal op de nabestaanden. Zij kunnen immers voor hun deel van de kosten een beroep doen op bijzondere bijstand. Schoonouders, stiefouders en behuwdkinderen staan in de kring van nabestaanden in een bijzondere relatie tot de overledene. Er zal ten aanzien van deze groep al sneller sprake zijn van een ernstige inbreuk op de levenssfeer van de nabestaande. Er wordt afgezien van verhaal op deze nabestaanden.

Paragraaf 6.5 van de Participatiewet is ‘voor zover mogelijk’ van overeenkomstige toepassing. In aanvulling op hetgeen hierover reeds is genoemd bij verhaal op de nalatenschap van de overledenen is nog van belang dat verhaal op bloed- en aanverwanten, anders dan bij verhaal van bijstand op onderhoudsplichtigen, niet plaatsvindt volgens de normen, die de burgerlijke rechter hanteert voor verplichting tot het verstrekken van alimentatie (TREMA-normen). Aansluiting moet worden gezocht bij verhaal van bijstand op de nalatenschap (artikel 62f onderdeel b Participatiewet), waarbij dit geen rol speelt. Zie ook Rechtbank Alkmaar 28 mei 2008, LJN: BD 3885. De gemeente kan de kosten van lijkbezorging verhalen op de bloed- en aanverwanten naar de mate van hun erfrechtelijk aandeel. Dat betekent dat als er drie kinderen zijn, ieder kind voor een derde deel van de kosten verbonden is. Er geldt geen hoofdelijke aansprakelijkheid. Ieder is voor zijn deel verbonden. Zie uitspraak LJN: BD 3885.