Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Westervoort

Verordening Wet kinderopvang

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieWestervoort
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingVerordening Wet kinderopvang
CiteertitelVerordening Wet kinderopvang (VWk) gemeente Westervoort
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. Wet kinderopvang, art. 25
  2. Gemeentewet, art. 149

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen.

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

25-12-2004nieuwe regeling

06-12-2004

Westervoort Post, 22-12-2004

8/061204

Tekst van de regeling

Intitulé

Verordening Wet kinderopvang

 

 

Paragraaf 1 Algemene bepalingen

Artikel 1 Begripsbepalingen

In deze verordening wordt verstaan onder:a. het college: het college van burgemeester en wethouders;b. de wet: de Wet kinderopvang;

Paragraaf 2 Vaststelling noodzaak van kinderopvang op grond van sociaalmedische

Artikel 2 Te verstrekken gegevens

  • 1

    Een aanvraag tot vaststelling van de noodzaak van kinderopvang op grond van socialemedischeindicatie als bedoeld in artikel 23 van de wet bevat in ieder geval de volgendegegevens:

    • a.

      naam en adres van de ouder;

    • b.

      indien van toepassing: naam van de partner en, indien dit een ander adres is dan hetadres van de ouder: het adres van de partner;c. naam en geboortedatum van het kind of de kinderen waarop de aanvraag betrekkingheeft;d. overige gegevens die het college nodig acht om te kunnen besluiten over de aanvraagvan de tegemoetkoming.

  • 2

    Het college kan bepalen dat de aanvraag geschiedt met behulp van een door het collegevastgesteld en beschikbaar gesteld aanvraagformulier.

  • 3

    Indien de ouder een partner heeft, wordt de aanvraag mede ondertekend door departner.

Artikel 3 Beslistermijn

  • 1

    Het college besluit over de aanvraag binnen 8 weken na ontvangst van alle benodigdegegevens.

  • 2

    Het college kan dit besluit met ten hoogste 4 weken verdagen. Het college stelt de ouderhiervan schriftelijk in kennis.

Artikel 4 Inhoud van de beschikking

Het besluit tot vaststelling van de noodzaak van kinderopvang op grond van een sociaalmedischeindicatie bevat in ieder geval:

  • 1.

    de geldigheidsduur van de indicatie;

  • 2.

    de omvang van de kinderopvang die noodzakelijk wordt geacht.

Artikel 5 Weigeringsgronden

Het college weigert de noodzaak van kinderopvang op grond van een sociaal-medischeindicatie vast te stellen indien:

  • 1.

    de ouder of de partner reeds een tegemoetkoming in de kosten van kinderopvangontvangt of kan ontvangen; of

  • 2.

    de ouder of de partner niet behoort tot de personen als bedoeld in artikel 6, eerste lid,onderdeel k of l van de wet.

Paragraaf 3 Aanvraag van de tegemoetkoming

Artikel 6 Verlening met de tegemoetkoming

  • 1

    Een aanvraag voor een tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang bevat:

    • 1.

      naam, adres en sofi-nummer van de ouder;

    • 2.

      indien van toepassing: naam en sofi-nummer van de partner en, indien dit een anderadres is dan het adres van de ouder: het adres van de partner;

    • 3.

      naam, geboortedatum en sofi-nummer van het kind of de kinderen waarop deaangevraagde tegemoetkoming betrekking heeft;

    • 4.

      een offerte of contract van het kindercentrum of gastouderbureau dat de kinderopvanggaat verzorgen waarin in ieder geval wordt aangegeven: het aantal uren kinderopvangper kind, de kostprijs per uur en de aanvangsdatum van de opvang;

    • 5.

      gegevens of een verwijzing naar gegevens waaruit blijkt dat de ouder behoort tot degroep personen als bedoeld in artikel 22 van de wet;

    • 6.

      overige gegevens die het college nodig acht om te kunnen besluiten over de aanvraagvan de tegemoetkoming.

  • 2

    Het college kan bepalen dat de aanvraag geschiedt met behulp van een door het collegevastgesteld en beschikbaar gesteld aanvraagformulier.

  • 3

    Indien de ouder een partner heeft, wordt de aanvraag mede ondertekend door departner.

Paragraaf 4 Verlening van de tegemoetkoming

Artikel 7 Het besluit tot verlenen van de tegemoetkoming

  • 1

    Het college besluit over de aanvraag binnen 8 weken na ontvangst van alle benodigdegegevens.

  • 2

    Het college kan dit besluit met ten hoogste 4 weken verdagen. Het stelt de ouder hiervanschriftelijk in kennis.

Artikel 8 Weigeringsgrond

Het college weigert de tegemoetkoming indien de ouder niet behoort tot de personen alsbedoeld in artikel 22 van de wet.

Artikel 9 Ingangsdatum van de tegemoetkoming

  • 1

    De tegemoetkoming wordt verleend met ingang van de datum waarop de aanvraag voorde tegemoetkoming door het college in ontvangst is genomen.

  • 2

    Als op deze datum nog geen kinderopvang plaatsvindt, wordt de tegemoetkomingverleend met ingang van de datum waarop de kinderopvang zal plaatsvinden

Artikel 10 De periode waarvoor de tegemoetkoming wordt verleend

  • 1

    De tegemoetkoming wordt verleend voor de periode van een tegemoetkomingsjaar.

  • 2

    In afwijking van het eerste lid kan het college de tegemoetkoing voor een ander periodeverlenen.

Artikel 11 Omvang van de kinderopvang

  • 1

    Het college verleent de tegemoetkoming voor het aantal uren kinderopvang dat door deouder is aangevraagd.

  • 2

    In afwijking van het eerste lid verleent het college bij een ouder als bedoeld in artikel 24,eerste lid, onderdeel a, of tweede lid, onderdeel a, van de wet de tegemoetkoming voorhet aantal uren kinderopvang dat naar zijn oordeel redelijkerwijs noodzakelijk is voor decombinatie van arbeid en zorg.

Artikel 12 Inhoud van de beschikking

Het besluit tot verlening van een tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang bevat inieder geval:

  • a.

    de vaststelling tot welke van de gemeentelijke doelgroepen de ouder behoort;

  • b.

    de naam en geboortedatum van het kind of de kinderen waarop de tegemoetkomingbetrekking heeft;

  • c.

    de naam en adres van het kindercentrum of gastouderbureau waar de kinderopvangplaatsvindt;

  • d.

    de periode en de omvang van de kinderopvang per tijdvlak waarvoor de tegemoetkomingwordt verleend;

  • e.

    de wijze waarop het bedrag van de tegemoetkoming wordt bepaald en heet bedrag datop basis hiervan wordt verleend;

  • f.

    de wijze waarop de tegemoetkoming wordt uitbetaald;

  • g.

    de verplichtingen van de ouder.

Artikel 13 De bevoorschotting van de tegemoetkoming

  • 1

    De tegemoetkoming wordt in de vorm van een voorschot in maandelijkse termijnenuitbetaald.

  • 2

    Het college kan nadere voorschriften stellen over de wijze van bevoorschotting.

Paragraaf 5 Vaststelling van de tegemoetkoming

Artikel 14 Het besluit tot vaststelling van de tegemoetkoming

  • 1

    De ouder verstrekt binnen 4 weken na afloop van de periode waarvoor detegemoetkoming is verleend aan het college een overzicht van de feitelijke kosten vankinderopvang over deze periode.

  • 2

    Het college stelt de tegemoetkoming binnen 8 weken na ontvangst van het overzicht vande kosten vast.

Artikel 15 Verrekening met de voorschotten

De tegemoetkoming wordt overeenkomstig de vaststelling binnen 4 weken uitbetaald, onderverrekening van de betaalde voorschotten.

Paragraaf 6 Verplichtingen van de ouder

Artikel 16 Inlichtingenplicht

De ouder of de partner doet het college onmiddellijk na het bekend worden daarvan uiteigen beweging schriftelijk mededeling van inlichtingen en gegevens die kunnen leidentot de vaststelling van een lagere tegemoetkoming.

Paragraaf 7 Slotbepalingen

Artikel 17 Inwerkingtreding

Onder toepassing van artikel 25 van de Tijdelijke referendumwet treedt deze verordening inwerking 3 dagen na haar bekendmaking. Met uitzondering van Paragraaf 2 inzake vaststellingnoodzaak van kinderopvang op grond van sociaal medische indicatie, welke op een laternader te bepalen tijdstip in werking zal treden.

Artikel 18 Citeertitel

De Verordening wordt aangehaald als: Verordening Wet kinderopvang (VWk) gemeenteWestervoort.

Aldus besloten in de openbare vergadering vande raad voornoemd d.d. 6 december 2004,

de griffier, de voorzitter, 

J.A.M.G. van Bodegom W.M. de Laat

Toelichting 1 Algemene toelichting

<vet>Inleiding</vet>Op 1 januari 2005 treedt de Wet kinderopvang in werking. De Wet kinderopvang beoogt hetouders of verzorgers gemakkelijker te maken werk en zorg te combineren. Niet alleenwerkenden kunnen een beroep doen op de Wet kinderopvang. Een aantal in de wet benoemdedoelgroepen kan een beroep doen op de gemeente voor het betalen van een deel van dekosten die zij maken voor kinderopvang. De vergoeding door de gemeente van een deel vande kosten voor kinderopvang wordt aangeduid met de term &#x2018;tegemoetkoming kostenkinderopvang (gemeente)&#x2019;.Artikel 25 Wet kinderopvang bepaalt dat de gemeenteraad bij verordening regels vaststeltomtrent de tegemoetkoming van de gemeente. Deze regels hebben betrekking op deverlening, de voorschotverlening en de vaststelling van de tegemoetkoming. Dezeverordening geeft uitvoering aan deze wettelijke opdracht.De tegemoetkoming is een subsidie in de zin van artikel 4:21 van de Algemene wetbestuursrecht (Awb), te weten: een aanspraak op financi&#xEB;le middelen door eenbestuursorgaan verstrekt met het oog op een bepaalde activiteit van de aanvrager. Titel 4.2van de Awb die regels stelt over subsidies is van toepassing op de tegemoetkomingen. Ditbetekent dat op de verstrekking van tegemoetkomingen in de kosten van kinderopvang doorgemeenten drie regelingen van toepassing zijn:

  • 1.

    de gemeentelijke verordening Wet kinderopvang;

  • 2.

    de Wet kinderopvang;

  • 3.

    de subsidieregels in titel 4.2 van de Awb.

De meeste gemeenten beschikken over een algemene subsidieverordening. De vraag is aande orde wat de verhouding is tussen de verordening kinderopvang en de algemenesubsidieverordening, en meer in het bijzonder of de algemene subsidieverordening ook vantoepassing is op tegemoetkomingen in de kosten van kinderopvang. Deze verordening is zoopgezet dat deze geheel los staat van de algemene subsidieverordening. In dat geval is dealgemene subsidieverordening niet van toepassing op de verstrekking vantegemoetkomingen. Het principe geldt dan dat de meest specifieke regeling voorrang krijgtboven de algemene regeling.<vet>Hoofdlijnen van het proces van verstrekking van de tegemoetkomingen</vet>In deze verordening worden de hoofdlijnen van het proces van verstrekking van detegemoetkomingen door de gemeente vastgelegd. Daarbij zijn twee uitgangspuntengehanteerd. Het eerste uitgangspunt is dat de uitvoeringslasten voor zowel de gemeente alsde aanvragers van de tegemoetkoming zo beperkt mogelijk moeten zijn. Het tweedeuitgangspunt is dat de gemeentelijke uitgaven die gemoeid zijn met de verstrekking van detegemoetkomingen zo goed mogelijk beheersbaar zijn.<cursief>Bepalingen om de beheersbaarheid van de gemeentelijke uitgaven te bevorderen</cursief>De gemeentelijke tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang is een zogeheten &#x2018;openeinderegeling&#x2019;. Dit betekent dat iedereen die op grond van de wet behoort tot degemeentelijke doelgroep aanspraak heeft op een tegemoetkoming van de gemeente.Om gemeenten in staat te stellen de kosten die gepaard gaan met de verstrekking van detegemoetkomingen beheersbaar te houden, zijn in de verordening de volgende bepalingenopgenomen:- De omvang van de aanspraak op een tegemoetkoming van ouders die geen eigenbijdrage in de kosten van kinderopvang hoeven te betalen, wordt aan beperkingengebonden. In de verordening wordt bepaald dat bij deze groep ouders detegemoetkoming wordt verstrekt voor het aantal uren kinderopvang per week dat naarhet oordeel van het college voor de ouder redelijkerwijs noodzakelijk is om decombinatie van arbeid en zorg mogelijk te maken.- Er worden geen tegemoetkomingen met terugwerkende kracht verstrekt. Eengemeentelijke tegemoetkoming wordt verstrekt met ingang van het tijdstip waarop deaanvraag voor een tegemoetkoming door de gemeente in ontvangst is genomen.- De tegemoetkoming wordt alleen verstrekt als er daadwerkelijk kinderopvangplaatsvindt.- De tegemoetkoming wordt uitbetaald in maandelijkse voorschotten. Hierdoor blijft deomvang van eventuele onverschuldigde betalingen die de gemeente van de oudersmoet terugvorderen, beperkt.<cursief>Tegemoetkomingen voor de duur van een kalenderjaar</cursief>Een tegemoetkoming wordt in principe verstrekt voor de duur van &#xE9;&#xE9;n kalenderjaar. Daarmeewordt aangesloten bij de wijze waarop de betalingen door de Belastingsdienst wordenverstrekt. Dit betekent dat een tegemoetkoming elk jaar opnieuw moet worden aangevraagd.Uitzondering wordt gemaakt voor de gevallen waarin bij de aanvraag reeds duidelijk is dat deaanspraak op de tegemoetkoming beperkt is tot een bepaalde periode (bijvoorbeeld de duurvan een re&#xEF;ntegratietraject die in het trajectplan is vastgelegd of de datum waarop het kindnaar de basisschool gaat of de basisschool verlaat).<cursief>Verstrekking van de tegemoetkoming in twee stappen</cursief>De verstrekking van de tegemoetkoming vindt plaats in twee stappen. Hiermee wordtaangesloten bij de Awb. De eerste stap is de beschikking tot het verlenen van detegemoetkoming. Deze beschikking geeft de ontvanger van de tegemoetkoming eenvoorwaardelijke aanspraak op de tegemoetkoming tot een bepaald bedrag. De aanspraak isvoorwaardelijk, omdat op het moment dat de beschikking wordt gegeven nog niet zeker is datde aanvrager daadwerkelijk gebruik zal maken van kinderopvang en zich aan de opgelegdeverplichtingen houdt. Ondanks het voorwaardelijke karakter schept de subsidieverlening weleen rechtens afdwingbare aanspraak.De tweede stap is de beschikking tot het vaststellen van de tegemoetkoming. In dezebeschikking wordt vastgesteld in hoeverre de ontvanger aan de gestelde voorwaarden heeftvoldaan en hoeveel het uiteindelijke bedrag van de tegemoetkoming is. Met het vaststellenvan de tegemoetkoming wordt de tegemoetkoming definitief. Voordat de tegemoetkomingwordt vastgesteld kan de gemeente onderzoek doen naar de rechtmatigheid van detegemoetkoming door gegevens van de ouders te controleren en eventueel inlichtingen bij dehouders van een kindcentrum of gastouderbureau op te vragen.<vet>Aanwijzen van de doelgroep</vet>

De verordening bevat geen inhoudelijke criteria over de definities van gemeentelijkedoelgroepen en de hoogte van de tegemoetkomingen. Deze criteria zijn allemaal rechtstreeksin de Wet kinderopvang opgenomen. Gemeenten hebben bij de bepaling van dezedoelgroepen en de hoogte van de tegemoetkoming dus geen beleidsvrijheid. Over de wijzewaarop de aanspraak op- en de hoogte van de tegemoetkoming moet worden vastgesteldworden gemeenten in een later stadium apart ge&#xEF;nformeerd zodra alle relevanteuitvoeringsregelingen bekend zijn.De gemeente kan er voor kiezen om naast de doelgroepen die in de wet zijn benoemd eigendoelgroepen aan te wijzen die aanspraak kunnen maken op een tegemoetkoming in de kostenvan kinderopvang. Daarbij kan gedacht worden aan ouders die vrijwilligerswerk doen ofouders die zich bezighouden met mantelzorg. Het verdient aanbeveling om detegemoetkomingen aan eigen doelgroepen in deze verordening te regelen en niet in eenaparte verordening. Dit voorkomt versnippering van regelgeving en bovendien worden deprocedurele bepalingen in deze verordening automatisch ook van toepassing op detegemoetkomingen die de gemeente aan eigen doelgroepen verstrekt.Als een gemeente besluit eigen doelgroepen aan te wijzen, zal ze in de verordening eenaantal onderwerpen moeten regelen. Het toevoegen van eigen doelgroepen geschiedt opbasis van de autonome verordenende bevoegdheid van gemeenten die is neergelegd in <cursief>artikel149 van de Gemeentewet</cursief>. Dit betekent dat de aanhef van de verordening debevoegdheidsgrondslag moet worden uitgebreid. In de aanhef moet de zinsnede &#x2018;gelet opartikel 25 van de Wet kinderopvang&#x2019; worden aangevuld met &#x2018;en artikel 149 van deGemeentewet&#x2019;. Vanwege de vertraging in de behandeling van het wetsvoorstel door deTweede en Eerste Kamer kan het daarnaast noodzakelijk zijn om artikel 149 van deGemeentewet in de aanhef als grondslag te vermelden. Dit hangt o.m. samen met hetmoment waarop deze verordening in de gemeenteraad behandeld wordt. Om deze reden isartikel 149 van de Gemeentewet in de verordening standaard als grondslag opgenomen. Zievoor een nadere toelichting de artikelsgewijze toelichting bij het inwerkingtredingsartikel.Omdat de Wet kinderopvang niet van toepassing is op de door de gemeente aangewezendoelgroepen, zal de omschrijving van de doelgroep(en) in de verordening moeten geschieden.Bovendien zal in de verordening de hoogte van de tegemoetkoming geregeld moeten worden.Hiervoor moet het volgende worden geregeld:- De wijze waarop de kosten van kinderopvang worden bepaald, inclusief eenmaximumuurprijs (daarbij zou verwezen kunnen worden naar bepalingen in artikel 7 Wetkinderopvang).- Het deel van de kosten van kinderopvang waarvoor een tegemoetkoming wordt verstrekt.Bovendien kan in de verordening worden geregeld dat er jaarlijks een subsidieplafond wordtvastgesteld voor de verstrekkingen van tegemoetkomingen aan de eigen doelgroepen. Zo&#x2019;nsubsidieplafond is niet mogelijk voor de tegemoetkomingen die de gemeente verstrekt opbasis van de Wet kinderopvang, maar kan wel worden vastgesteld voor de tegemoetkomingendie de gemeente verstrekt op grond van haar autonome verordenende bevoegdheid. Met hetvaststellen van een subsidieplafond worden de aanspraken op een tegemoetkoming beperkttot een bepaald bedrag. Het vaststellen van een subsidieplafond verplicht de gemeente eentegemoetkoming te weigeren als toekenning zou leiden tot overschrijding van het plafond.Hierdoor wordt een open-einde regeling voorkomen. Voor de goede orde: het vaststellen vaneen subsidieplafond is een bevoegdheid, g&#xE9;&#xE9;n verplichting.<vet>Artikelsgewijze toelichtingArtikel 1 Begripsbepalingen</vet>De begripsbepalingen in artikel 1 en 2 van de Wet kinderopvang zijn ook van toepassing opdeze verordening. Alleen de in deze artikelen niet gedefinieerde begrippen zijn aangevuld.<vet>Artikel 2 Te verstrekken gegevens</vet>Een aanvraag voor de toekenning van een sociaal-medische indicatie moet worden ingediendbij het college. In de procedure gaat de aanvraag voor de toekenning van een sociaalmedischeindicatie vooraf aan de aanvraag voor een tegemoetkoming, maar in de praktijkzullen de aanvragen vaak gelijktijdig worden ingediend. Ook de besluiten over de toekenningvan een sociaal-medische indicatie en de verlening van een tegemoetkoming in de kosten vankinderopvang kunnen in &#xE9;&#xE9;n beschikking worden opgenomen. Wel moet de juiste volgorde inacht worden genomen: eerst het besluit over de aanwezigheid van een sociaal-medischeindicatie en vervolgens het besluit over de verstrekking van een tegemoetkoming.<vet>Artikel 3 Beslistermijn</vet>Bij het bepalen van de beslistermijn dient rekening te worden gehouden met de tijd diegemoeid is met het uitbrengen van advies door een &#x2018;onafhankelijke organisatie die beschiktover adequate deskundigheid&#x2019; (artikel 23, derde lid, Wet kinderopvang).Om de doorlooptijd van de adviesaanvraag te bespoedigen, verdient het aanbeveling dat degemeente &#x2018;harde&#x2019; afspraken maakt de adviserende organisaties over de termijn waarbinnenadviezen worden uitgebracht.<vet>Artikel 4 Inhoud van de beschikking</vet>Het besluit is een beschikking in de zin van titel 4.1 van de Awb. Dit betekent dat tegen hetbesluit bezwaar kan worden gemaakt en beroep kan worden ingesteld. Als de noodzaak vankinderopvang op grond van een sociaal-medische indicatie wordt vastgesteld, wordt in debeschikking aangegeven hoeveel uren kinderopvang noodzakelijk wordt geacht. Het besluitover de noodzakelijke omvang van de kinderopvang vormt de grondslag voor de aanvraagvoor een tegemoetkoming van de gemeente. Bovendien moet in het besluit degeldigheidsduur van de indicatie worden vermeld. Deze verplichting staat in het vierde lid vanartikel 23 Wet kinderopvang. Het kan gaan om een geldigheidsduur voor een beperktetermijn, maar ook om een geldigheidsduur voor onbepaalde tijd. In het indicatieadvies zalhierover ook een uitspraak moeten worden gedaan.Het college neemt het besluit op basis van het uitgebrachte indicatieadvies. Dit advies is nietbindend. Dit betekent dat het college van dat advies kan afwijken. Als het college eenbeschikking geeft die afwijkt van het uitgebrachte advies, zal het college de redenen voor deafwijking in de beschikking moeten motiveren (artikel 4:20 Awb). De motiveringverplichtinggeldt vooral voor het geval waarin een positief advies wordt gegeven en het college eenafwijzend besluit neemt.<vet>Artikel 5 Weigeringsgronden</vet>Dit artikel bevat twee weigeringsgronden. De weigeringsgrond onder a geeft aan dat eengemeentelijke tegemoetkoming op grond van een sociaal-medische indicatie eenvangnetvoorziening is. Alleen ouders die niet op grond van een andere bepaling in de Wetkinderopvang aanspraak kunnen doen op een tegemoetkoming in de kosten vankinderopvang, kunnen aanspraak maken op een tegemoetkoming in de kosten vankinderopvang wegens een sociaal-medische noodzaak.De weigeringsgrond onder b spreekt voor zich.<vet>Artikel 6 Te verstrekken gegevens bij de aanvraag</vet>De tegemoetkoming wordt door de ouder aangevraagd bij het college (artikel 26 Wetkinderopvang). Het moet dan gaan om het college van de gemeente waar de ouder woont(artikel 22, derde lid, Wet kinderopvang). De aanvraag moet schriftelijk gebeuren (artikel 4:1Awb).Omdat een tegemoetkoming voor de duur van een tegemoetkomingsjaar wordt verstrekt(artikel 4.4) moet deze elk jaar opnieuw worden aangevraagd. Om de lasten voor deaanvragers zo beperkt mogelijk te houden, verdient het aanbeveling dat de gemeente hetaanvraagformulier voor een vervolgaanvraag aan de ouders toestuurt, waarbij het formulierreeds is ingevuld met de gegevens die bij de gemeente bekend zijn. De ouders hoeven danalleen de mutaties op het aanvraagformulier aan te geven.Een verhoging van de tegemoetkoming in verband met een verhoging van het aantal uren ofdagdelen kinderopvang, zal ook moeten worden aangevraagd. Een verlaging van detegemoetkoming in verband een vermindering van de omvang van de kinderopvang hoeft niette worden aangevraagd. De ouder moet hiervan wel onmiddellijk mededeling doen aan hetcollege (artikel 28, derde lid, Wet kinderopvang en artikel 16, eerste lid).Onderdeel d van het eerste lid bepaalt dat bij de aanvraag een offerte of contract van hetkindercentrum of gastouderbureau dat de kinderopvang gaat verzorgen moet wordengevoegd. Dit betekent dat de aanvraag voor een tegemoetkoming pas bij de gemeente kanworden ingediend als de ouder over een offerte of contract beschikt. Op basis van de offerteof het contract kan de gemeente de hoogte van de tegemoetkoming vaststellen. Hetkindercentrum of gastouderbureau dat de kinderopvang gaat verzorgen, moet ingeschrevenstaan in een gemeentelijk register (artikel 5, eerst lid, Wet kinderopvang).Onderdeel e van het eerste lid bepaalt dat bij de aanvraag gegevens of een verwijzing naargegevens wordt gevoegd waaruit blijkt dat de ouder behoort tot een gemeentelijke doelgroep.In een aantal gevallen kan de ouder volstaan met een verwijzing naar die gegevens omdat degemeente over de gegevens beschikt:de ouder of partner ontvangt een uitkering in het kader van de WWB, IOAW/IOAZ of Anw &#xE9;nmaakt gebruik van een voorziening gericht op arbeidsinschakeling;de ouder is een niet-uitkeringsgerechtigde (NUG-er), is als werkzoekende geregistreerd bijhet CWI maakt &#xE9;n maakt gebruik van een voorziening gericht op arbeidsinschakeling;de ouder is een nieuwkomer die een inburgeringsprogramma volgt;het college heeft sociaal-medische indicatie vastgesteld.In andere gevallen zal de ouder de volgende gegevens aan de gemeente moeten verstrekken:

 

De ouder of partner ontvangt een uitkering opgrond van de Wet inkomensvoorzieningkunstenaars

Indien de uitkering wordt verkregen in een anderegemeente: naam van deze gemeente

De ouder heeft de leeftijd van 18 jaar nog nietbereikt, volgt scholing of een opleiding enontvangt algemene bijstand op grond van de WWBof kan zo’n uitkering ontvangen

Bewijs van inschrijving school ofopleidingsinstituut

De ouder of diens partner zijn ingeschreven bijeen school of instelling als bedoeld in paragraaf2.2 of 2.4 van de Wet tegemoetkomingonderwijsbijdragen of in de artikelen 2.8 tot enmet 2.11 van de Wet Studiefinanciering 2000

Bewijs van inschrijving school ofopleidingsinstituut

De ouder of diens partner ontvangt een WWuitkeringen maakt gebruik van een voorzieninggericht op arbeidsinschakeling

Trajectplan van het UWV

De ouder of diens partner is arbeidsgehandicapteen maakt gebruik van een voorziening gericht oparbeidsinschakeling

Trajectplan van het UWV

In het derde lid wordt bepaald dat indien de aanvrager een partner heeft, deze partner deaanvraag mede ondertekent. Deze bepaling is volledigheidshalve in de verordeningopgenomen. De verplichting is reeds neergelegd in artikel 26, derde lid, Wet kinderopvang.<vet>Artikel 7 Het besluit tot verlenen van de tegemoetkoming</vet>De termijn waarbinnen het college een besluit moet nemen over de aanvraag van eentegemoetkoming geldt voor alle aanvragen voor een tegemoetkoming. Deze termijn geldt nietalleen voor nieuwe aanvragen, maar ook voor aanvragen die betrekking hebben op eenvoortzetting van een tegemoetkoming en voor aanvragen voor een hogere tegemoetkomingin verband met uitbreiding van de omvang van de kinderopvang. In de verordening isgekozen voor een beslistermijn van ten hoogste 8 weken die eventueel met vier weken kanworden verlengd.De beslistermijn van 8 weken heeft ook gevolgen voor de datum waarbinnen aanvragen vooreen voortgezette tegemoetkoming moeten worden aangevraagd. Om er zeker van te zijn datde tegemoetkoming na 1 januari kan worden voortgezet, zullen ouders hun aanvraagminimaal vier weken v&#xF3;&#xF3;r 1 januari bij de gemeente moeten indienen.Het feit dat het college een termijn van 8 weken heeft om te beslissen over een aanvraagvoor een tegemoetkoming, wil uiteraard niet zeggen dat het college deze termijn ook in allegevallen moet benutten. De gemeente zal er naar moeten streven de behandelingstermijnvan aanvragen zo kort mogelijk te houden en met name aanvragen waar spoed mee gebodenis direct af te handelen. Door middel van mandatering van de beslissingsbevoegdheid kan debesluitvorming worden versneld.<vet>Artikel 8 Weigeringsgrond</vet>Naast de weigeringsgrond in dit artikel kent de Awb ook een aantal gronden om desubsidieverlening te weigeren. Ook deze weigeringsgronden zijn van toepassing. Artikel 4:35bepaalt dat de subsidieverlening kan worden geweigerd indien een gegronde reden bestaatom aan te nemen dat:

  • a.

    de activiteiten niet of niet geheel zullen plaatsvinden;

  • b.

    de aanvrager niet zal voldoen aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen;

  • c.

    de aanvrager niet op een behoorlijke wijze rekening en verantwoording zal afleggenomtrent de verrichte activiteiten en de daaraan verbonden uitgaven en inkomsten,voor zover deze voor de vaststelling van de subsidie van belang zijn.

Het tweede lid van artikel 4:35 bepaalt dat de subsidieverlening voorts in ieder geval kanworden geweigerd indien de aanvrager:

  • a.

    in het kader van de aanvraag onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en deverstrekking van deze gegevens tot een onjuiste beschikking op de aanvraag zouhebben geleid, of

  • b.

    failliet is verklaard of aan hem surs&#xE9;ance van betaling is verleend of ten aanzien vanhem de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen van toepassing is verklaard, danwel een verzoek daartoe bij de rechtbank is ingediend.

<vet>Artikel 9 Ingangsdatum van de tegemoetkoming</vet>Dit artikel bepaalt de ingangsdatum van verstrekking van de tegemoetkoming. Er zijn tweeingangsdata mogelijk:

  • 1.

    De datum waarop de aanvraag voor een tegemoetkoming door de gemeente inontvangst is genomen (eerste lid). In deze situatie zal de ouder op het moment dat hijzijn aanvraag indient reeds kinderopvang hebben.

  • 2.

    De datum waarop de kinderopvang van start gaat. Het tweede lid bepaalt dat er alleeneen tegemoetkoming wordt verleend als er kinderopvang plaatsvindt.

Dit artikel bepaalt dat er geen tegemoetkoming wordt verstrekt voor de kosten vankinderopvang die plaatsvindt voordat een aanvraag voor een tegemoetkoming bij degemeente is ingediend. Een aanvraag wordt door de gemeente in ontvangst genomenwanneer deze voldoet aan de vormvereisten van artikel 4.1 en 4.2 Awb. Dit betekent dat eenaanvraag:- schriftelijk moet worden ingediend;- moet zijn ondertekend;- de naam en het adres van aanvrager dient te bevatten;- een aanduiding moet geven van de beschikking die wordt gevraagd.De ingangsdatum van de tegemoetkoming heeft betrekking op het moment waarop deaanspraak op een tegemoetkoming ontstaat. De uitbetaling van de tegemoetkoming vindt pasplaats vanaf het moment dat het besluit tot verlening van de tegemoetkoming is genomen.De betaling vindt dan met terugwerkende kracht plaats tot de datum waarop de aanvraag inontvangst is genomen.De ingangsdatum van verstrekking van de tegemoetkoming is ook van toepassing opaanvragen voor uitbreiding van het aantal uren kinderopvang. De verhoogde tegemoetkomingwordt verstrekt vanaf het moment dat de aanvraag daarvoor door het college in ontvangst isgenomen.<vet>Artikel 10 De periode waarvoor de tegemoetkoming wordt verleend</vet>De tegemoetkoming wordt in principe voor een heel kalenderjaar verleend. Voor aanvragendie in de loop van een jaar worden toegekend, geldt dat de tegemoetkoming wordt verstrekttot 31 december van het betreffende jaar. Dit betekent dat een ouder elk jaar v&#xF3;&#xF3;r 1 januariopnieuw een aanvraag voor een tegemoetkoming bij de gemeente zal moeten indienen.Het college kan de tegemoetkoming voor een andere periode vaststellen. Dit is bijvoorbeeldhet geval als de aanvrager voor een bepaalde periode recht heeft op de tegemoetkoming,bijvoorbeeld als deze een re&#xEF;ntegratietraject voor een bepaalde periode volgt. Door de periodevan verstrekking van de tegemoetkoming te koppelen aan de duur van het re&#xEF;ntegratietraject(of een andere vorm van arbeid), hoeft de ouder geen actie te ondernemen om deverstrekking van de tegemoetkoming stop te zetten of hoeft de gemeente geen eventueel tenonrechte uitgekeerde bedragen terug te vorderen.<vet>Artikel 11 Omvang van de kinderopvang</vet>De Wet kinderopvang regelt uitsluitend de aanspraak van ouders op een tegemoetkoming vande gemeente voor de kosten van kinderopvang en niet de omvang van die aanspraak.Wanneer een ouder op basis van de criteria die de wet geeft tot een gemeentelijke doelgroepbehoort heeft deze recht op een gemeentelijke tegemoetkoming. De wet stelt geenbeperkingen aan het aantal uren kinderopvang waarvoor de tegemoetkoming wordt verstrekt.Dit past in het systeem van de wet waarin de ouder z&#xE9;lf bepaalt hoeveel kinderopvang hijnodig heeft in verband met de combinatie van arbeid en zorg.Voor bepaalde gemeentelijke doelgroepen is de eigen bijdrage in de kosten van kinderopvangnihil. Voor deze groepen wordt de inkomensafhankelijke eigen bijdrage door de gemeentegecompenseerd (het zogeheten &#x2019;Koa-kopje&#x2019;, zie artikel 24, eerste lid, onderdeel a, en tweedelid, onderdeel a, Wet kinderopvang). Bij deze ouders zet de hoogte van de eigen bijdragegeen rem op de vraag naar kinderopvang. Dat in tegenstelling tot ouders die w&#xE9;l een(inkomensafhankelijke) eigen bijdrage in de kosten van kinderopvang moeten betalen en dehoogte van die bijdrage zullen laten meewegen in hun vraag naar kinderopvang.Om de kosten voor de gemeente te kunnen beheersen, is deze bepaling in de verordeningopgenomen die de aanspraak op een tegemoetkoming enigszins beperkt. Dit artikel geeft hetcollege de bevoegdheid om bij de groep ouders die geen eigen bijdrage betalen, per geval tebeoordelen hoeveel kinderopvang de ouder redelijkerwijs nodig heeft om de arbeid die hijverricht te kunnen combineren met zorgtaken.Bij het bepalen van de omvang van de kinderopvang die redelijkerwijs nodig is om arbeid enzorg te combineren, zal ook rekening moeten worden gehouden met omstandigheden als eenhandicap of chronische ziekte van de ouder(s) of een beperking die de huiselijke situatiemeebrengt voor de goede en gezonde ontwikkeling van het kind. In tegenstelling totkinderopvang op grond van sociaal-medische indicatie op grond van artikel 23 Wetkinderopvang, hoeft voor deze beoordeling geen advies te worden aangevraagd.Het is aan te bevelen dat het college in beleidsregels neerlegt hoe het wil omgaan met zijnbevoegdheid. Op deze wijze wordt deze beoordeling zoveel mogelijk geobjectiveerd.<vet>Artikel 12 Inhoud van de beschikking</vet>Onderdeel e bepaalt dat in de beschikking wordt aangeven hoe het bedrag van detegemoetkoming wordt vastgesteld. In de beschikking moet onder andere de wijze vanuitbetaling van de tegemoetkoming worden vermeld (onderdeel f). Artikel 13 bepaalt dat deuitbetaling plaatsvindt in de vorm van maandelijkse voorschotten. Onderdeel g schrijft voordat in de beschikking de verplichtingen van de ouder worden opgenomen. Daarbij moet aande volgende verplichtingen worden gedacht:de verplichting om binnen vier weken na afloop van de periode waarvoor de tegemoetkomingis verleend aan het college een overzicht te verstrekken van de feitelijke kosten vankinderopvang over deze periode;de informatieplicht die is opgenomen in artikel 28, eerste tot en met derde lid, Wetkinderopvang ;<vet>Artikel 13 De bevoorschotting van de tegemoetkoming</vet>De subsidieverstrekking vindt plaats in de vorm van maandelijkse voorschotten. Dit betekentdat het totale bedrag van de tegemoetkoming waarop de aanvrager recht heeft, wordtgedeeld in twaalf gelijke delen (indien de aanvraag het gehele tegemoetkomingsjaar betreft).De gemeente betaalt de tegemoetkoming uit aan de ouder. De ouder kan, al dan niet opverzoek van het kindercentrum of het gastouderbureau, de gemeente machtigen om debetalingen rechtstreeks aan dat kindercentrum of gastouderbureau te doen. Deze machtigingverandert juridisch gezien niets aan de verhouding tussen de gemeente en de ouder. Ook alwordt het bedrag gestort op de rekening van het kindercentrum of gastouderbureau, er blijftsprake van een betaling van de tegemoetkoming van gemeente aan de ouder.Het tweede lid geeft het college de bevoegdheid om nadere voorschriften te stellen over dewijze van bevoorschotting van de tegemoetkoming. Zo kan het college bepalen dat er alleeneen voorschot wordt betaald op basis van een factuur van het kindercentrum ofgastouderbureau. Het college zou zo&#x2019;n voorschrift kunnen stellen wanneer er twijfels bestaanof een ouder daadwerkelijk gebruik zal maken van kinderopvang.<vet>Artikel 14 Het besluit tot vaststelling van de tegemoetkoming</vet>Op grond van artikel 4:47, onderdeel a, Awb kan het college een subsidie (dus ook eentegemoetkoming) ambtshalve vaststellen. Ambtshalve vaststellen houdt in dat het college opeigen initiatief de tegemoetkomingen vaststelt. De ouder hoeft geen aanvraag tot hetvaststellen van de tegemoetkoming bij het college in te dienen.De ouder is wel verplicht om binnen vier weken na afloop van de periode waarvoor detegemoetkoming is verleend aan het college een overzicht van de feitelijke kosten vankinderopvang over deze periode te verstrekken. Als een tegemoetkoming voor eenkalenderjaar is verleend, dient het overzicht van de kosten uiterlijk vier weken na 31december bij het college te worden ingediend. Het overzicht van de kosten kan zowel eenapart jaaroverzicht zijn dat door het kindercentrum of gastouderbureau wordt opgesteld ofeen verzameling van maandoverzichten. Het college heeft vervolgens acht weken de tijd omde tegemoetkoming vast te stellen. In deze periode kan de gemeente een onderzoek doennaar de rechtmatigheid van de tegemoetkoming door gegevens van de ouders te controlerenen eventueel inlichtingen bij de houders van een kindcentrum of gastouderbureau op tevragen.In het besluit tot het vaststellen van de tegemoetkoming wordt bepaald wat precies hetbedrag is waar de ouder die de tegemoetkoming heeft aangevraagd recht op heeft. Deberekeningswijze die is opgenomen in de beschikking tot verlening van de tegemoetkominggeldt als het uitgangspunt voor het vaststellen van de tegemoetkoming. Dit betekent dat detegemoetkoming wordt vastgesteld op basis van het aantal uren kinderopvang dat in debeschikking tot verlening van de tegemoetkoming is vastgelegd. Dat is het maximum aantaluren. In de beschikking tot vaststelling van de tegemoetkoming kan wel worden uitgegaanvan een lager aantal uren, maar niet van een hoger aantal.Als de aanvrager de gegevens niet verstrekt, kan het college de tegemoetkoming op een lagerbedrag vaststellen. Lager vaststellen kan ook betekenen op nul vaststellen. Het college heeftdeze bevoegdheid op grond van artikel 4:46, tweede en derde lid, Awb. Op grond van hettweede lid kan de subsidie lager worden vastgesteld indien:

  • a.

    de activiteiten waarvoor subsidie is verleend niet of niet geheel hebbenplaatsgevonden;

  • b.

    de subsidieontvanger niet heeft voldaan aan de aan de subsidie verbondenverplichtingen;

  • c.

    de subsidieontvanger onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en deverstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beschikking op deaanvraag tot subsidieverlening zou hebben geleid, of

  • d.

    de subsidieverlening anderszins onjuist was en de subsidieontvanger dit wist ofbehoorde te weten.

Het derde lid van artikel 4:46 Awb luidt: &#x2018;Voor zover het bedrag van de subsidie afhankelijk isvan de werkelijke kosten van de activiteiten waarvoor subsidie is verleend, worden kosten diein redelijkheid niet als noodzakelijk kunnen worden beschouwd bij de vaststelling van desubsidie niet in aanmerking genomen&#x2019;.<vet>Artikel 15 Verrekening met de voorschotten</vet>Dit artikel regelt de uitbetaling door de gemeente van het nog te betalen deel van detegemoetkoming. Als de gemeente een ouder een hoger bedrag heeft uitgekeerd dan waaropdeze recht heeft, kan de gemeente het te veel betaalde bedrag terugvorderen.Terugvordering is geregeld in artikel 38 Wet kinderopvang (zie ook de toelichting bij artikel16).<vet>Artikel 16 Inlichtingenplicht</vet>Deze verplichtingen staan in ongeveer dezelfde bewoordingen ook in artikel 28, eerste tot enmet derde lid Wet kinderopvang. Volledigheidshalve wordt deze verplichting hier herhaald.Het vierde lid van artikel 28 bevat de inlichtingenplicht voor houders van een kindercentrumof gastouderbureau. Deze bepaling luidt: &#x2018;De houder verstrekt desgevraagd aan het collegevan burgemeester en wethouders alle gegevens en inlichtingen die voor de aanspraak vaneen ouder op de tegemoetkoming van belang zijn&#x2019;.Er kunnen twee vormen van schending van de inlichtingenplicht worden onderscheiden:

  • 1.

    het betreffende kind maakt geen gebruik van kinderopvang;

  • 2.

    er wordt wel gebruik maakt van kinderopvang, maar de ouder heeft geen recht op eentegemoetkoming (hij behoort niet tot gemeentelijke doelgroep).

Als een ouder de inlichtingenplicht schendt en als gevolg hiervan ten onrechte eentegemoetkoming heeft ontvangen of een te hoog bedrag, kan het college de beschikking tothet verlenen of tot het vaststellen van de tegemoetkoming intrekken of wijzigen en het teveel betaalde bedrag terugvorderen. Ook is mogelijk om in aanvulling hierop een bestuurlijkeboete aan de betreffende ouder op te leggen. Hieronder wordt op de twee maatregelen naderingegaan.<vet>Intrekken van de beschikking en terugvorderen van de tegemoetkoming</vet>In de Awb is geregeld op welke gronden een subsidie (een tegemoetkoming in determinologie van de Wet kinderopvang) kan worden ingetrokken en teruggevorderd. Daarbijmoeten twee situaties worden onderscheiden: a. de situatie waarin de tegemoetkoming nogniet is vastgesteld en b. de situatie waarin de tegemoetkoming wel is vastgesteld.<cursief>Ad a. de tegemoetkoming is nog niet vastgesteld: intrekken of wijzigen van de beschikking totverlening van de tegemoetkoming (artikel 4:48 Awb)</cursief>Zolang de tegemoetkoming nog niet is vastgesteld kan het college de beschikking totverlening van de tegemoetkoming intrekken of ten nadele van de ontvanger van detegemoetkoming wijzigen, indien:

  • 1.

    de activiteiten waarvoor de tegemoetkoming is verleend niet of niet geheel hebbenplaatsgevonden of zullen plaatsvinden;

  • 2.

    de ontvanger niet heeft voldaan aan de aan de tegemoetkoming verbondenverplichtingen;

  • 3.

    de ontvanger van de tegemoetkoming onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekten de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beschikking op deaanvraag tot verlening van de tegemoetkoming zou hebben geleid;

  • 4.

    de verlening van de tegemoetkoming anderszins onjuist was en de ontvanger dit wistof behoorde te weten.

De intrekking of wijziging werkt terug tot en met het tijdstip waarop de subsidie is verleend,tenzij bij de intrekking of wijziging anders is bepaald.<cursief>Opschorten van de bevoorschotting (artikel 4:56 Awb)</cursief>Het college hoeft niet te wachten met het treffen van een maatregel tot dat het besluit totverlening van de tegemoetkoming is ingetrokken of gewijzigd. Het college kan al eerderbesluiten de betaling van de tegemoetkoming op te schorten. Op grond van artikel 4:56 Awbkan het college de verplichting tot betaling van een voorschot opschorten met ingang van dedag waarop het college aan de ouder schriftelijk kennis geeft van het ernstige vermoeden dater grond bestaat om de beschikking tot verlening van de tegemoetkoming in te trekken of tewijzigen. Deze opschorting duurt tot en met de dag waarop de beschikking omtrent deintrekking of wijziging is bekendgemaakt of de dag waarop sedert de kennisgeving van heternstige vermoeden dertien weken zijn verstreken.<cursief>Ad b. de tegemoetkoming is wel vastgesteld: intrekken of wijzigen van de beschikking totsubsidievaststelling (artikel 4:49 Abw)</cursief>Ook als de tegemoetkoming is vastgesteld, is het college in bepaalde gevallen bevoegd debeschikking tot het vaststellen van de tegemoetkoming in te trekken of ten nadele van deontvanger van de tegemoetkoming te wijzigen. Het gaat om de volgende gevallen:

  • a.

    er is sprake van feiten of omstandigheden waarvan het college bij de vaststelling vande tegemoetkoming redelijkerwijs niet op de hoogte kon zijn en op grond waarvan detegemoetkoming lager dan overeenkomstig de verlening van de tegemoetkoming zouzijn vastgesteld;

  • b.

    de vaststelling van de tegemoetkoming was onjuist en de ontvanger van detegemoetkoming wist dit of behoorde dit te weten;

  • c.

    de ontvanger van de tegemoetkoming heeft na de vaststelling van de tegemoetkomingniet voldaan aan de aan de tegemoetkoming verbonden verplichtingen.

De subsidievaststelling kan niet meer worden ingetrokken of ten nadele van de ontvangerworden gewijzigd, indien vijf jaren zijn verstreken sinds de dag waarop zij is bekendgemaakt.<cursief>Terugvordering (artikel 38 Wet kinderopvang)</cursief>Indien de beschikking tot het verlenen of het vaststellen van de tegemoetkoming isingetrokken of ten nadele van de ouder is gewijzigd, kan de gemeente het reeds betaaldebedrag van de ouder terugvorderen.In artikel 38 Wet kinderopvang worden de bepalingen in de Wet werk en bijstand (WWB) overde terugvordering van bijstand van overeenkomstige toepassing verklaard op hetterugvorderen van een tegemoetkoming. Dit betekent bijvoorbeeld dat het bedrag dat wordtteruggevorderd kan worden verrekend met de tegemoetkoming die aan de ouder wordtverstrekt. In het besluit tot terugvordering moet de wijze waarop zal worden teruggevorderdworden vermeld (artikel 60, eerste lid WWB).<vet>De bestuurlijke boete</vet>Naast het intrekken en terugvorderen van de tegemoetkoming kan het college in bepaaldegevallen ook een bestuurlijke boete opleggen. De bestuurlijke boete is geregeld in hoofdstuk5 van de Wet kinderopvang. Een bestuurlijke boete is een bestuurlijke sanctie, inhoudendeeen onvoorwaardelijke verplichting tot betaling van een geldsom, die gericht is op bestraffingvan de overtreder (artikel 1, eerste lid, onderdeel t, Wet kinderopvang). Het betreffendebedrag komt toe aan de gemeente (artikel 72, vierde lid Wet kinderopvang).Het college kan een bestuurlijke boete opleggen indien een ouder zijn inlichtingenplicht nietnakomt. Het gaat daarbij om het schenden van de volgende verplichtingen:- het desgevraagd verstrekken aan het college van alle gegevens en inlichtingen vanhem en zijn partner die voor de aanspraak op en de hoogte van de tegemoetkomingvan de gemeente van belang zijn (artikel 28, eerste lid, Wet kinderopvang);- het verstrekken van die inlichtingen en gegevens binnen een door het college testellen redelijke termijn (artikel 28, tweede lid, Wet kinderopvang);- het onmiddellijk na het bekend worden daarvan verstrekken aan het college vaninlichtingen en gegevens die kunnen leiden tot de vaststelling van een lageretegemoetkoming (artikel 28, derde lid, Wet kinderopvang).De hoogte van de bestuurlijke boete bedraagt maximaal &#x20AC; 2269 (artikel 72, eerste lid,onderdeel c, Wet kinderopvang). Bij het vaststellen van de hoogte van de bestuurlijke boetezal het college maatwerk moeten leveren. Artikel 72, tweede lid, Wet kinderopvang bepaaltdat de hoogte van de boete wordt afgestemd op de ernst van de overtreding, de mate waarinde overtreding de ouder verweten kan worden en de omstandigheden waarin die persoonverkeert. Van het opleggen van een bestuurlijke boete wordt in elk geval afgezien, indien elkevorm van verwijtbaarheid ontbreekt.In de Wet kinderopvang is geregeld in welke gevallen het college g&#xE9;&#xE9;n bestuurlijke boete magopleggen. Dit is het geval in de volgende situaties:- de overtreder is overleden;- de overtreder is wegens dezelfde gedraging reeds eerder een bestuurlijke boete of er is hem een kennisgeving gedaan dat een bestuurlijke boete zal worden opgelegd. Indeze gevallen kan het college aangifte doen bij het Openbaar Ministerie;- er is vijf jaren verstreken nadat de overtreding heeft plaatsgevonden.De procedure van het opleggen van een bestuurlijke boete is geregeld in de artikelen 77 toten met 84 van de Wet kinderopvang.<vet>Artikel 17 Inwerkingtreding</vet>Door vertraging in het wetgevingstraject is de oorspronkelijke planning van hetimplementatietraject door gemeenten met name in 2004 onder steeds groeiende tijdsdrukkomen te staan. Ten tijde van publicatie van deze verordening was nog niet zeker perwanneer artikel 25 van de Wet kinderopvang in werking zou treden. Dit artikel is van belangomdat het de juridische grondslag vormt waarop deze verordening is gebaseerd.In de oorspronkelijke planning van het wetgevings- en implementatietraject was er vanuitgegaan dat gemeenten in de eerste helft van 2004, dus v&#xF3;&#xF3;r het zomerreces van degemeenteraad, hun verordening zouden kunnen vaststellen. De juridische basis voor dezeverordening kon dan artikel 25 van de Wet kinderopvang zijn. Tevens zouden gemeentenvoldoende tijd hebben voor eventuele inspraaktrajecten (afhankelijk van de lokaal geldendeinspraakverordening) voorafgaand aan vaststelling, en de termijn van 6 weken navaststelling van de verordening die de Tijdelijke referendumwet vereist voor inwerkingtreding.Nu het niet zeker is of de Eerste Kamer nog v&#xF3;&#xF3;r het zomerreces de wet zal behandelen enaannemen is er aanleiding om maatregelen te nemen om tijdige invoering van de Wetkinderopvang mogelijk te maken. Daarbij dient een belangenafweging gemaakt te wordentussen enerzijds een zorgvuldige besluitvormingsprocedure, die burgers voldoende tijd engelegenheid geeft om te reageren op de voorgenomen regelgeving, en anderzijds het belangvan de burgers en ook de gemeente om na inwerkingtreding van de verordening voldoendetijd en gelegenheid te hebben om aan de verplichtingen die de verordening hen oplegt tevoldoen en gebruik te maken van de aanspraken die de verordening de burger biedt. Naar demening van de VNG zou deze belangenafweging ertoe moeten leiden dat gemeenten devolgende drie maatregelen neemt om tijdige inwerkingtreding van de verordening tebewerkstelligen:- Indien de lokaal geldende inspraakverordening die mogelijkheid biedt afzien van het biedenvan gelegenheid tot inspraak. Het is ook mogelijk dat in een gemeente conform deinspraakverordening van de VNG (artikel 2, lid 3 onder e en f) geen inspraak vereist is.- Onder toepassing van artikel 25 van de Tijdelijke referendumwet (Trw) de inwerkingtredingvan de verordening niet laten voorafgaan door de door die wet vereiste termijn van 6 weken.Dit omdat het inwerkingtreden van de verordening geen uitstel kan leiden.-In de aanhef van de verordening naast artikel 25 van de Wet kinderopvang ook artikel 149van de Gemeentewet als grondslag voor de verordening opnemen. Op deze wijze wordtvoorkomen dat de verordening niet in werking kan treden omdat artikel 25 Wk nog niet inwerking is getreden op het moment dat de gemeenteraad de verordening vaststelt. Burgerskunnen dan toch tijdig aanvragen indienen, waardoor gemeenten in staat zijn om tijdigbesluiten te nemen op deze aanvragen. Het risico voor gemeenten bij deze handelwijze isbeperkt, omdat de materiele normen voor de aanspraken op een tegemoetkoming in de wetkinderopvang zijn vastgelegd. Mocht de wet door de Eerste Kamer worden verworpen of deartikelen 22, 23 of 24 niet tijdig in werking treden dan kan de gemeente dergelijke aanvragenafwijzen omdat er geen recht bestaat op een tegemoetkoming. In het eerste geval zal wellichtook intrekking van de gehele verordening aan de orde zijn.Indien artikel 25 van de wet kinderopvang reeds in werking is getreden op het moment dat degemeenteraad een besluit neemt over de verordening kan in principe artikel 149 van degemeentewet uit de aanhef worden weggelaten. Dit laatste is weer niet het geval wanneer degemeente eigen doelgroepen in de verordening heeft gedefinieerd (zie het algemene deel vandeze toelichting).<vet>Artikel 18</vet>Deze bepaling spreekt voor zich