Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Rheden

Financieel besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Rheden 2016

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieRheden
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingFinancieel besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Rheden 2016
CiteertitelFinancieel besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Rheden 2016
Vastgesteld doorcollege van burgemeester en wethouders
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. Wet maatschappelijke ondersteuning
  2. Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Rheden 2015
  3. Jeugdwet
  4. Verordening Jeugdhulp gemeente Rheden

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

20-04-201722-08-2019art. 16

05-04-2017

Elektronisch Gemeenteblad, 19-04-2017

Geen
01-01-201620-04-2017tabel 1 en 2

07-12-2015

Elektronisch Gemeenteblad, 16-12-2015

Geen
19-03-201501-01-201522-08-2019Nieuwe regeling

28-01-2015

Elektronisch Gemeenteblad, 18-03-2015

Geen

Tekst van de regeling

Intitulé

Financieel besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Rheden 2016

Het college van burgemeester en wethouders;

gelet op:

de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015, de Jeugdwet en de daarbij behorende nadere regelgeving, alsmede op de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Rheden 2015, de Verordening Jeugdhulp gemeente Rheden en de Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp gemeente Rheden 2015;

b e s l u i t e n :

vast te stellen het Financieel besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Rheden 2016

Hoofdstuk 1 Algemene Bepalingen

Artikel 1 Begripsomschrijvingen
  • 1.

    In dit besluit wordt verstaan onder:

    • a.

      Beleidsregels: de Beleidsregels maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp gemeente Rheden 2015.

    • b.

      Budgethouder: een persoon aan wie ingevolge de verordeningen een persoonsgebonden budget is toegekend.

    • c.

      College: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rheden.

    • d.

      Financieel besluit: het Financieel besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Rheden 2016.

    • e.

      Jeugdwet: de Jeugdwet 2015.

    • f.

      PGB: persoonsgebonden budget.

    • g.

      SVB: Sociale Verzekeringsbank.

    • h.

      Verordeningen: de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Rheden 2015 en de Verordening Jeugdhulp gemeente Rheden.

    • i.

      Verordening Jeugdhulp: de Verordening Jeugdhulp gemeente Rheden 2015.

    • j.

      Verordening maatschappelijke ondersteuning: de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Rheden 2015.

    • k.

      Wetten: de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 en de Jeugdwet.

    • l.

      Wmo 2015: de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015.

  • 2.

    Alle begrippen die in dit financieel besluit worden gebruikt en niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de wetten, de verordeningen, de beleidsregels, het landelijk Besluit maatschappelijke ondersteuning, het landelijk Uitvoeringsbesluit maatschappelijke ondersteuning 2015 en de Algemene Wet bestuursrecht (Awb).

Hoofdstuk 2 Persoonsgebonden budget (PGB)

Artikel 2 Bepaling hoogte PGB
  • 1.

    De hoogte van het PGB wordt bepaald op grond van de bepalingen van dit hoofdstuk en in overeenstemming met beleidsregel 16 van de beleidsregels en wordt vastgelegd in een beschikking.

  • 2.

    De hoogte van een PGB is een all-in budget, respectievelijk een all-in uurtarief.

  • 3.

    Reiskosten, administratiekosten, kosten vakantiegeld en eventuele andere kosten dienen deel uit te maken van het all-in budget of all-in tarief en kunnen niet afzonderlijk worden uitbetaald ten laste van het PGB.

  • 4.

    Bemiddelingskosten mogen niet uit het PGB worden betaald.

Artikel 3 Zorgovereenkomst
  • 1.

    De PGB budgethouder sluit een zorgovereenkomst met de zorgleverancier.

  • 2.

    De zorgovereenkomsten die tussen budgethouder en zorgverlener(s) worden gesloten, worden door de SVB arbeidsrechtelijk beoordeeld.

  • 3.

    Het college toetst daarna de zorgovereenkomsten zorginhoudelijk.

  • 4.

    Elk zorgovereenkomst wordt afzonderlijk beoordeeld.

Artikel 4 Betaling PGB
  • 1.

    De budgethouder heeft de keuze om de zorgverlener(s) uit te betalen op basis van een vast (maand)loon of op declaratiebasis, respectievelijk op basis van factuur.

  • 2.

    De SVB verricht betalingen namens de budgethouder.

  • 3.

    Het SVB verricht alleen betalingen op grond van door de gemeente goedgekeurde zorgovereenkomsten.

  • 4.

    Betaling op declaratiebasis vindt achteraf plaats.

Artikel 5 Beperking keuzevrijheid voor een PGB
  • 1.

    Er bestaat geen keuzevrijheid voor een persoonsgebonden budget indien:

    • a.

      op grond van het onderzoek rond de aanvraag onvoldoende gewaarborgd is dat de aanvrager voldoet aan het bepaalde in artikel 2.3.6 van de Wmo en artikel 8.1.1 van de Jeugdwet;

    • b.

      belanghebbende op korte termijn de gemeente Rheden verlaat.

  • 2.

    Door het college wordt terughoudend omgegaan met het verstrekken van een persoonsgebonden budget indien er sprake is van en voorziening die voor een relatief korte periode wordt verstrekt bij een aanvrager met een progressief ziektebeeld of om andere reden.

Artikel 6 Hoogte PGB voor beroepsgekwalificeerde dienstverlening
  • 1.

    De hoogte van het persoonsgebonden budget voor beroepsgekwalificeerde dienstverlening wordt afgestemd op ten hoogste 85% van het laagste tarief, per uur of per resultaat, voor dienstverlening in natura door een daartoe opgeleide beroepskracht werkzaam bij een instelling waarmee de gemeente een overeenkomst heeft gesloten.

  • 2.

    Het PGB-tarief voor beroepsgekwalificeerde dienstverlening:

    • -

      door een daartoe opgeleide persoon; of

    • -

      waarvoor bijzondere deskundigheden zijn vereist;

    wordt voor 2016 vastgesteld volgens tabel 1.

  • 3.

    Als de hulpvrager de kosten van beroepsgekwalificeerde dienstverlening, die uitstijgen boven 85% van de kostprijs van de maatwerkvoorziening, zoals bedoeld in lid 1, zelf kan en wil betalen, verstrekt het college een PGB ter grootte van 85% van de kostprijs van de goedkoopst adequate voorziening.

     

    Tabel 1 Hoogte PGB voor beroepsgewalificeerde dienstverlening gemeente Rheden 2016

    NZA code

    Product

    Uurtarief ZIN (tarief ZIN)

    Maximaal uurtarief PGB (max. 85% uurtarief ZIN)

     

     

     

     

     

    Dagelijkse Ondersteuning

     

     

    01A04

    Ongekwalificeerd

    € 12,00

    € 12,00

    01A05

    Dagelijkse ondersteuning

    € 29,65

    € 25,20

     

     

     

     

     

    Persoonlijke verzorging

     

     

    01A04

    Ongekwalificeerd

     

    € 12,00

    H126

    Persoonlijke verzorging

     € 33,38

    € 28,00

    H127

    Persoonlijke verzorging extra

     € 37,33

    € 31,50

    H120

    N.v.t.

    N.v.t.

     

     

     

     

     

     

    Begeleiding (BG) per uur

     

     

    01A04

    Ongekwalificeerd

     

    € 12,00

    H300

    Begeleiding

    € 32,00

    € 27,00

    H150

    Begeleiding extra

    € 38,53

    € 32,50

    H152

    Begeleiding speciaal 1 (nah)

    € 52,00

    € 44,00

    H153

    Gespecialiseerde begeleiding (psy)

    € 50,00

    € 42,50

    H301

    Begeleiding ZG visueel

    € 40,20

    € 34,00

    H303

    Begeleiding ZG auditief

    € 40,20

    € 34,00

    H302

    Begeleiding speciaal 2 (visueel)

    € 40,20

    € 34,00

    H304

    Begeleiding speciaal 2 (auditief)

    € 40,20

    € 34,00

     

     

     

     

     

    Begeleiding (BG) per dagdeel

     

     

    01A04

    Ongekwalificeerd

     

    € 12,00

    H531

    Dagactiviteit (begeleiding) basis

    € 29,00

    € 24,50

    H800

    Module cliëntkenmerk (som-ondersteunend)

    € 45,55

    € 38,50

    H533

    Module cliëntkenmerk (pg)

    € 45,55

    € 38,50

    H811

    Dagactiviteit (begeleiding) VG licht

    € 27,00

    € 22,50

    H812

    Dagactiviteit (begeleiding) VG midden

    € 30,00

    € 25,50

    H813

    Dagactiviteit (begeleiding) VG zwaar

    € 56,54

    € 48,00

    H831

    Dagactiviteit (begeleiding) LG licht

    € 37,00

    € 31,00

    H832

    Dagactiviteit (begeleiding) LG midden

    € 37,92

    € 32,00

    H833

    Dagactiviteit (begeleiding) LG zwaar

    € 45,00

    € 38,00

    H871

    Dagactiviteit (begeleiding) ZG visueel licht

    € 30,74

    € 26,00

    H873

    Dagactiviteit (begeleiding) ZG visueel zwaar

    € 38,26

    € 32,50

    F125

    Dagactiviteit (begeleiding) GGZ-LZA

    € 8,25

    € 7,00

     

    Respijtzorg logeren

    € 40,94

    max. 85% van: € 35,00

Artikel 7 Hoogte PGB voor niet formeel beroepsgekwalificeerde dienstverlening
  • 1.

    De hoogte van het persoonsgebonden budget voor niet formeel beroepsgekwalificeerde dienstverlening wordt afgestemd op 100% van het bruto wettelijk minimumloon, met een opslag van 20%.

  • 2.

    De opslag van 20% boven op het bruto wettelijk minimumloon is bedoeld als vergoeding voor reiskosten, administratie en het gebruik van hygiënische kleding en praktische hulpmiddelen. Het PGB-tarief voor niet formeel beroepsgekwalificeerde dienstverlening wordt voor 2016 vastgesteld op € 12,00 per uur.

Artikel 8 Hoogte PGB voor een zaak
  • 1.

    De hoogte van het persoonsgebonden budget voor een zaak is bepaald in regel 16.3 en 16.4 van de beleidsregels en bedraagt ten hoogste de kostprijs van de zaak die de aanvrager op dat moment zou hebben ontvangen als de zaak in natura zou zijn verstrekt.

  • 2.

    Indien een, met een persoonsgebonden budget aangeschafte, zaak binnen de periode waarover het persoonsgebonden budget is verstrekt, niet langer wordt gebruikt of het recht daarop is komen te vervallen, dient dit direct aan het college te worden gemeld.

  • 3.

    In situaties zoals bedoeld in het voorgaande lid, dient het bedrag van het persoonsgebonden budget vervolgens naar rato te worden terugbetaald, dan wel dient de met het persoonsgebonden budget aangeschafte zaak in eigendom aan de gemeente Rheden te worden overgedragen tegen vergoeding van de restwaarde.

  • 4.

    In de hoofdstukken 4 tot en met 7 van dit financieel besluit worden nadere regels bepaald met betrekking tot de bepaling van de hoogte van een PGB voor enkele specifieke zaken. In hoofdstuk 4 betreft het nadere regels voor bouwkundige en woontechnische woonvoorzieningen. In hoofdstuk 5 nadere regels voor het verplaatsen in en rond de woning. In hoofdstuk 6 nadere regels voor het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel. In hoofdstuk 7 nadere regels voor voorzieningen voor het hebben van contacten met medemensen en voor deelname aan recreatieve en maatschappelijke activiteiten.

Hoofdstuk 3 Financiële tegemoetkoming

Artikel 9 Hoogte Financiële tegemoetkoming
  • 1.

    De maximale hoogte van de financiële tegemoetkoming is bepaald in beleidsregel 17 van de beleidsregels en kan jaarlijks worden aangepast op basis van gemeentelijke afspraken over de toe te passen indexering.

  • 2.

    De maximale tegemoetkoming is voor het kalenderjaar 2016 gemaximeerd op een bedrag van € 500,00.

  • 3.

    Wanneer de hoogte van een financiële tegemoetkoming, gelet op de meerkosten, bedoeld in beleidsregel 17, meer zou bedragen dan € 500,00 wordt de financiële tegemoetkoming verstrekt in de vorm van een PGB, indien voldaan is aan de voorwaarden die daarvoor gelden.

  • 4.

    In de hoofdstukken 4 tot en met 7 van dit financieel besluit worden nadere regels bepaald voor de bepaling van de hoogte van een financiële tegemoetkoming voor enkele specifieke zaken. In hoofdstuk 4 betreft het nadere regels voor bouwkundige en woontechnische woonvoorzieningen. In hoofdstuk 5 nadere regels voor het verplaatsen in en rond de woning. In hoofdstuk 6 nadere regels voor het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel. In hoofdstuk 7 nadere regels voor voorzieningen voor het hebben van contacten met medemensen en voor deelname aan recreatieve en maatschappelijke activiteiten.

Hoofdstuk 4 Woonvoorzieningen

Artike 10 Bouwkundige en woontechnische woonvoorzieningen
  • 1.

    De hoogte van de financiële tegemoetkoming dan wel van het persoonsgebonden budget voor een bouwkundige of woontechnische woonvoorziening wordt vastgesteld aan de hand van het bedrag van de door het college geaccepteerde offerte van een erkende aannemer.

  • 2.

    De kosten van een woonvoorziening als bedoeld in het vorige lid kunnen omvatten:

    • a.

      de aanneemsom (hierin begrepen de loon- en materiaalkosten) voor het treffen van de voorziening;

    • b.

      de risicoverrekening van loon- en materiaalkosten, met inachtneming van het bepaalde in de risicoregeling woning- en utiliteitsbouw 1991;

    • c.

      het honorarium van architect of constructeur tot ten hoogste 10% van de aanneemsom inclusief BTW met dien verstande dat dit niet hoger is dan het maximale honorarium als bepaald in SR 1988 van de BNA. Alleen in die gevallen dat het noodzakelijk is dat een architect voor de woningaanpassing moet worden ingeschakeld en indien de aanpaskosten meer bedragen dan € 1.500,00 worden deze kosten subsidiabel geacht. Het betreft dan veelal de ingrijpende woningaanpassingen;

    • d.

      de kosten voor het toezicht op de uitvoering (alleen bij sociale woningbouw), indien dit noodzakelijk is, tot een maximum van 2% en maximaal € 350,00 van de aanneemsom, exclusief BTW;

    • e.

      de leges voor zover deze betrekking hebben op het treffen van de voorziening;

    • f.

      de verschuldigde en niet verrekenbare- of terugvorderbare omzetbelasting;

    • g.

      renteverlies, in verband met het verrichten van noodzakelijke betalingen aan derden voordat de bijdrage is uitbetaald, voor zover deze verband houdt met de bouw dan wel het treffen van voorzieningen. Voor het bepalen van dit bedrag wordt uitgegaan van het rentepercentage dat gold op het moment van de financieringsaanvraag;

    • h.

      de prijs van bouwrijpe grond indien noodzakelijk, als niet binnen het oorspronkelijk kavel gebouwd kan worden, tot een maximum van 20 vierkante meter;

    • i.

      de door het college (schriftelijk) goedgekeurde kostenverhogingen, die ten tijde van de raming van de kosten redelijkerwijs niet voorzien hadden kunnen zijn;

    • j.

      de kosten in verband met noodzakelijk technisch onderzoek en adviezen met betrekking tot het verrichten van de aanpassing;

    • k.

      de kosten van heraansluiting op de openbare nutsvoorziening;

    • l.

      de administratiekosten die verhuurder maakt ten behoeve van het treffen van een voorziening voor de persoon met beperkingen voor zover de hiervoor onder a tot en met j genoemde kosten meer bedragen dan € 1.000,00, 10% van die kosten, met een maximum van € 350,00.

  • 3.

    Indien een bouwkundige of woontechnische voorziening door of namens de aanvrager in eigen beheer wordt gerealiseerd, vervallen de in het voorgaande lid onder a en b genoemde loonkosten en worden alleen de materiaalkosten in aanmerking genomen.

Artikel 11 Anti-speculatieregeling bij aanpassing eigendomswoning
  • 1.

    De eigenaar dient bij verkoop van de woning binnen 10 jaar na de aanpassing de kosten van de woonvoorziening, minus betaalde eigen bijdrage dan wel het eigen aandeel in de kosten, terug te betalen aan de gemeente Rheden, indien de aanpassing heeft geleid tot waardevermeerdering van de woning.

  • 2.

    Voor terugbetaling komen alleen de kosten van de door het college verstrekte financiële tegemoetkoming dan wel van het persoonsgebonden budget voor aan- en/of verbouw aan de onroerende zaak in aanmerking, voor zover die kosten een bedrag van € 10.000,00 te boven gaan.

  • 3.

    Voor de vaststelling van de waarde van de onroerende zaak, na de in lid 1 bedoelde aanpassing, wordt door het college uitgegaan van de waarde die gehanteerd wordt voor de vaststelling van de onroerendezaakbelasting en die van toepassing is op het moment dat de aan- en/of verbouw gereed is, vermeerderd met de omvang van de kosten van de aan- en/of verbouw.

  • 4.

    Voor de woonvoorziening geldt een afschrijvingsperiode van 10 jaar, waarvan de eerste termijn aanvangt een jaar na oplevering van de woonvoorziening.

  • 5.

    De in lid 1 genoemde terugbetalingsverplichting wordt aan de hand van onderstaand schema berekend:

    • -

      bij verkoop in het eerste en tweede jaar na gereedmelding 100% van de door het college het college vergoede aanpassingskosten;

    • -

      bij verkoop in het derde en vierde jaar na gereedmelding 80% van de door het college vergoede aanpassingskosten;

    • -

      bij verkoop in het vijfde en zesde jaar na gereedmelding 60% van de door het college vergoede aanpassingskosten;

    • -

      bij verkoop in het zevende en achtste jaar na gereedmelding 40% van de door het college vergoede aanpassingskosten;

    • -

      bij verkoop in het negende en tiende jaar na gereedmelding 20% van de door het college vergoede aanpassingskosten;

    in alle bovenbedoelde gevallen verminderd met de eigen bijdrage dan wel het eigen aandeel dat voor rekening van de aanvrager is gebleven.

  • 6.

    Indien de verkoopprijs lager is dan de waarde ten tijde van het voltooien van de aanpassing, wordt bij de vaststelling van het terug te betalen bedrag met die lagere opbrengst rekening gehouden. In dat geval wordt het terug te betalen bedrag evenredig verminderd.

Artikel 12 Afweging inzake toepassing primaat van verhuizing
  • 1.

    De beoordeling rond de toepassing van het primaat van de verhuizing vindt in elk geval plaats indien de voorzienbare kosten van aanpassing ten behoeve van het normale gebruik van de woning voor het college naar verwachting meer bedragen dan € 10.000,00.

  • 2.

    De hoogte van het persoonsgebonden budget voor verhuis- en herinrichtingskosten bedraagt maximaal € 2.270,00.

Artikel 13 Overige tegemoetkomingen
  • 1.

    De hoogte van het persoonsgebonden budget dan wel de financiële tegemoetkoming voor een roerende woonvoorziening wordt vastgesteld aan de hand van het bedrag van de door het college geaccepteerde offerte van de door de gemeente Rheden gecontracteerde leverancier.

  • 2.

    De hoogte van het persoonsgebonden budget dan wel de financiële tegemoetkoming voor onderhoud, keuring en reparatie van door de gemeente Rheden, in het kader van de Verordening maatschappelijke ondersteuning of de daaraan voorafgaande verordeningen, verstrekte liftsystemen en elektrische apparatuur wordt vastgesteld op het bedrag:

    • a.

      van de werkelijk gemaakte kosten van reparatie van de liftsystemen;

    • b.

      van de bedragen voor keuring en onderhoud van de in de aanhef genoemde liftsystemen;

    • c.

      van de werkelijk gemaakte kosten van reparatie van spoelföhn installaties en elektrische deuropeners (bij deuropeners maximaal 2 keer per jaar).

  • 3.

    De hoogte van het persoonsgebonden budget dan wel de financiële tegemoetkoming in de kosten van tijdelijke huisvesting voor het tijdelijk betrekken van een zelfstandige woonruimte of het langer moeten aanhouden van te verlaten woonruimte, wordt bepaald op het bedrag van de werkelijk gemaakte kosten met als maximum de geldende maximale maandhuur om in aanmerking te komen voor huurtoeslag.

  • 4.

    In afwijking van het gestelde in het vorige lid bedraagt de hoogte van het persoonsgebonden budget dan wel de financiële tegemoetkoming, in de kosten van tijdelijke huisvesting voor tijdelijk betrekken van een niet-zelfstandige woonruimte of het langer moeten aanhouden van te verlaten niet-zelfstandige woonruimte, de werkelijke huurlasten met een maximum van € 230,00 per maand.

  • 5.

    Dit lid is vervallen bij invoering van de Wmo 2015.

  • 6.

    Een persoonsgebonden budget dan wel een financiële tegemoetkoming in de kosten van woningsanering wordt alleen verstrekt in gevallen waarin de te vervangen stoffering nog niet is afgeschreven.

    • a.

      Bij de vaststelling van de hoogte van het persoonsgebonden budget dan wel de financiële tegemoetkoming als bedoeld onder b wordt, op basis van een afschrijvingstermijn van 8 jaar, rekening gehouden met de reeds verlopen afschrijvingsperiode. Op basis van deze afschrijvingstermijn bedraagt de hoogte van het persoonsgebonden budget dan wel de tegemoetkoming een percentage van de onder b. genoemde normbedragen, afhankelijk van de afschrijvingsperiode. De afschrijvingspercentages zijn:

      • -

        100% indien het te vervangen artikel nieuwer is dan 2 jaar;

      • -

        75% indien het te vervangen artikel tussen de twee en vier jaar oud is;

      • -

        50% indien het te vervangen artikel tussen de vier en zes jaar oud is;

      • -

        25% indien het te vervangen artikel tussen de zes en acht jaar oud is.

    • b.

      Als normbedragen worden gehanteerd € 53,00 per strekkende meter voor zeil of linoleum (uitgaande van een gemiddelde lengte van een rol van 4 meter), inclusief egalisatiekosten en € 15,00 per meter voor rolgordijnen of een ander soort gladde gordijnen.

Hoofdstuk 5 Rolstoelen
Artikel 14 Vaststelling en verantwoording persoonsgebonden budget voor rolstoelvoorzieningen
  • 1.

    Het persoonsgebonden budget voor een rolstoel bedraagt ten hoogste de aan de gemeentelijke leverancier verschuldigde prijs voor de goedkoopst adequate voorziening, inclusief onderhoud en reparatie, over een periode van zeven jaar, voor zover het een voorziening uit het kernassortiment van de gemeentelijke leverancier betreft, dan wel een voorziening die is vermeld in het prijzenboek van de gemeentelijke leverancier.

  • 2.

    Het persoonsgebonden budget voor een type rolstoel dat buiten het kernassortiment van de gemeente Rheden valt, bestaat uit twee componenten:

    • -

      een bedrag, bestemd voor de aanschafkosten van de goedkoopst adequate voorziening;

    • -

      een bedrag, bestemd voor de kosten van onderhoud, reparatie en verzekering van de voorziening, dat maximaal 25% van de kosten van aanschaf van de goedkoopst adequate voorziening kan bedragen.

  • 3.

    Het college stelt de hoogte van het persoonsgebonden budget vast op basis van tenminste twee offertes van twee leveranciers, waarvan er minimaal één is opgevraagd door het college, en één door de aanvrager.

  • 4.

    Uitbetaling van het persoonsgebonden budget als bedoeld in het tweede lid vindt plaats na goedkeuring van de in het derde lid bedoelde offerte, onverminderd hetgeen elders in dit besluit en in de beleidsregels ter zake is geregeld.

  • 5.

    Na afloop van de in artikel 12 lid 3 van de Verordening maatschappelijke ondersteuning genoemde termijn dient door de budgethouder verantwoording te worden afgelegd van de besteding van het beschikbaar gestelde persoonsgebonden budget aan de hand van het door het college vastgestelde formulier. Van de verrichte betalingen dienen de nota’s, facturen en de bewijzen van de betalingen te worden overgelegd.

  • 6.

    Nadat controle heeft plaatsgevonden ten aanzien van de besteding van het budget wordt het bedrag van het persoonsgebonden budget definitief vastgesteld. Als sprake is van een onderbesteding van het persoonsgebonden budget, of de besteding ervan niet in overeenstemming met het aangegeven doel is geweest, dan wel sprake is van het niet nakomen van de aan het persoonsgebonden budget verbonden voorwaarden kan, indien van toepassing, door het college worden overgegaan tot herziening en terugvordering als bedoeld in artikel 12 van de Verordening maatschappelijke ondersteuning.

Hoofdstuk 6 Het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel
Artikel 15 Vaststelling en verantwoording persoonsgebonden budget voor vervoersvoorzieningen
  • 1.

    Het persoonsgebonden budget voor de aanschaf van een vervoersvoorziening bedraagt ten hoogste de aan de gemeentelijke leverancier verschuldigde prijs van de goedkoopst-compenserende voorziening, over een periode van zeven jaar, inclusief onderhoud en reparatie.

  • 2.

    Het persoonsgebonden budget voor vervoersvoorzieningen buiten het kernassortiment en het prijzenboek van de gemeentelijke leverancier bestaat uit twee componenten:

    • -

      een bedrag, bestemd voor de aanschafkosten van de goedkoopst adequate voorziening;

    • -

      een bedrag, bestemd voor de kosten van onderhoud, reparatie en verzekering van de voorziening, dat maximaal 25% van de kosten van aanschaf van de goedkoopst adequate voorziening kan bedragen.

  • 3.

    Het college stelt de hoogte van het persoonsgebonden budget vast op basis van tenminste twee offertes van twee leveranciers, waarvan er minimaal één is opgevraagd door het college, en één door de aanvrager.

  • 4.

    Uitbetaling van het persoonsgebonden budget als bedoeld in het tweede lid vindt plaats na goedkeuring van de in het derde lid bedoelde offerte.

  • 5.

    Na afloop van de in artikel 12 lid 3 van de Verordening maatschappelijke ondersteuning genoemde termijn dient door de budgethouder verantwoording te worden afgelegd over de besteding van het beschikbaar gestelde persoonsgebonden budget aan de hand van het door het college vastgestelde formulier. Van de verrichte betalingen dienen de nota’s, facturen en de bewijzen van de betalingen te worden overgelegd.

  • 6.

    Nadat controle heeft plaatsgevonden ten aanzien van de besteding van het budget wordt het bedrag van het persoonsgebonden budget definitief vastgesteld. Als sprake is van een onderbesteding van het persoonsgebonden budget, of de besteding ervan niet in overeenstemming met het aangegeven doel is geweest, dan wel sprake is van het niet nakomen van de aan het persoonsgebonden budget verbonden voorwaarden kan, indien van toepassing, door het college worden overgegaan tot herziening en terugvordering als bedoeld in artikel 12 van de Verordening maatschappelijke ondersteuning.

Artikel 16 Financiële tegemoetkoming voor gebruik vervoersvoorzieningen

Vervallen.

Hoofdstuk 7 Voorzieningen voor deelname aan recreatieve en maatschappelijke activiteiten
Artikel 17 Sportvoorzieningen
  • 1.

    Een persoon als bedoeld in artikel 1.2.1 onder a, van de wet kan voor een sportvoorziening in aanmerking worden gebracht:

    • a.

      indien aantoonbare beperkingen het sporten zonder sportvoorziening binnen de eigen woon- en leefomgeving onmogelijk maken; en

    • b.

      indien de in aanhef bedoelde persoon lid is van een sportvereniging waar de sport, waarvoor de voorziening wordt aangevraagd, wordt beoefend.

  • 2.

    Een sportvoorziening wordt verstrekt in de vorm van een gemaximeerd persoonsgebonden budget, dan wel financiële tegemoetkoming, bestaande uit:

    • a.

      een bedrag, bestemd voor de aanschafkosten van de goedkoopst adequate voorziening;

    • b.

      een bedrag, bestemd voor de kosten van onderhoud, reparatie en verzekering van de voorziening, dat maximaal 10% van de kosten van aanschaf van de goedkoopst adequate voorziening omvat.

  • 3.

    De in het tweede lid bedoeld persoonsgebonden budget bedraagt in totaal maximaal € 2.500,00 en is bedoeld voor aanschaf, onderhoud, reparatie en verzekering van een sportvoorziening over een periode van 3 jaar.

  • 4.

    Verstrekking van een persoonsgebonden budget of van een financiële tegemoetkoming voor een sportvoorziening vindt plaats nadat een kopie van een geldig bewijs van lidmaatschap van een sportvereniging als bedoeld in lid 1, onder b is overgelegd aan het college.

  • 5.

    Na afloop van de in artikel 12 lid 3 van de Verordening maatschappelijke ondersteuning genoemde termijn dient door de aanvrager verantwoording te worden afgelegd van de besteding van het beschikbaar gestelde persoonsgebonden budget, dan wel tegemoetkoming aan de hand van het door het college vastgestelde formulier. Van de verrichte betalingen dienen de nota’s, facturen en de bewijzen van de betalingen te worden overgelegd.

  • 6.

    Nadat controle heeft plaatsgevonden ten aanzien van de besteding van het budget wordt het bedrag van het persoonsgebonden budget definitief vastgesteld. Als sprake is van een onderbesteding van het persoonsgebonden budget, of de besteding ervan niet in overeenstemming met het aangegeven doel is geweest, dan wel sprake is van het niet nakomen van de aan het persoonsgebonden budget verbonden voorwaarden kan, indien van toepassing, door het college worden overgegaan tot herziening en terugvordering als bedoeld in artikel 12 van de Verordening maatschappelijke ondersteuning.

Hoofdstuk 8 Eigen bijdrage voor maatwerkvoorzieningen
Artikel 18 Eigen bijdrage voor maatwerkvoorzieningen
  • 1.

    Het prijspeil van maatwerkvoorzieningen in natura wordt bepaald door afspraken in de contracten met de leveranciers.

  • 2.

    De eigen bijdrage bij de verstrekking van maatwerkvoorzieningen is gelijk aan de maximale bedragen zoals opgenomen in hoofdstuk 3 van het Uitvoeringsbesluit maatschappelijke ondersteuning 2015, Stbl. 2014, nr. 420, en volgt de jaarlijkse aanpassing door de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport.

  • 3.

    De rekenprijs voor het vaststellen van de eigen bijdrage voor maatwerkvoorziening bedraagt:

     

    Tabel 2 Hoogte rekenprijzen voor eigen bijdrage CAK gemeente Rheden 2016

    NZA code

    CAK-code 2016

    Product

    Rekenprijs ZIN uurtarief

    Referentie rekenprijs PGB

     

     

     

     

     

     

     

    Dagelijkse Ondersteuning

     

     

     

    01A04

    Ongekwalificeerd

    € 12,00

    € 12,00

     

    7

    HH1

    € 21,85

    € 15,00

    01A05

     

    Dagelijkse ondersteuning

    € 23,65

    € 20,00

     

     

     

     

     

     

     

    Persoonlijke verzorging

     

     

     

    01A04

    Ongekwalificeerd

    € 12,00

    € 12,00

    H126

    400

    Persoonlijke verzorging

    € 33,38

    € 28,00

    H127

    401

    Persoonlijke verzorging extra

    € 33,38

    € 28,00

     

     

     

     

     

     

     

    Begeleiding (BG) per uur

     

     

     

    01A04

    Ongekwalificeerd

    € 12,00

    € 12,00

    H300

    403

    Begeleiding

    € 32,00

    € 27,00

    H150

    404

    Begeleiding extra

    € 32,00

    € 27,00

    H152

    405

    Begeleiding speciaal 1 (nah)

    € 32,00

    € 27,00

    H153

    406

    Gespecialiseerde begeleiding (psy)

    € 32,00

    € 27,00

    H301

    407

    Begeleiding ZG visueel

    € 32,00

    € 27,00

    H303

    408

    Begeleiding ZG auditief

    € 32,00

    € 27,00

    H302

    409

    Begeleiding speciaal 2 (visueel)

    € 32,00

    € 27,00

    H304

    410

    Begeleiding speciaal 2 (auditief)

    € 32,00

    € 27,00

     

     

     

     

     

     

     

    Begeleiding (BG) per dagdeel

     

     

     

    01A04

    Ongekwalificeerd

    € 12,00

    € 12,00

    H531

    411

    Dagactiviteit (begeleiding) basis

    € 27,00

    € 22,50

    H800

    412

    Module cliëntkenmerk (som-ondersteunend)

    € 27,00

    € 22,50

    H533

    413

    Module cliëntkenmerk (pg)

    € 27,00

    € 22,50

    H811

    414

    Dagactiviteit (begeleiding) VG licht

    € 27,00

    € 22,50

    H812

    415

    Dagactiviteit (begeleiding) VG midden

    € 27,00

    € 22,50

    H813

    416

    Dagactiviteit (begeleiding) VG zwaar

    € 27,00

    € 22,50

    H831

    417

    Dagactiviteit (begeleiding) LG licht

    € 27,00

    € 22,50

    H832

    418

    Dagactiviteit (begeleiding) LG midden

    € 27,00

    € 22,50

    H833

    419

    Dagactiviteit (begeleiding) LG zwaar

    € 27,00

    € 22,50

    H871

    423

    Dagactiviteit (begeleiding) ZG visueel licht

    € 27,00

    € 22,50

    H873

    425

    Dagactiviteit (begeleiding) ZG visueel zwaar

    € 27,00

    € 22,50

    F125

    426

    Dagactiviteit (begeleiding) GGZ-LZA

    € 8,25

    € 7,00

     

     

    Respijtzorg logeren

    € 27,00

    € 22,50

     

     

     

     

     

     

     

    Vervoer

     

     

     

     

    NTB

     

     

  • 4.

    In afwijking van het gestelde in artikel 8.1b van de Verordening maatschappelijke ondersteuning wordt geen eigen bijdrage gevraagd bij:

    • a.

      verstrekking van een tegemoetkoming in verhuis- en herinrichtingskosten zoals bedoeld in artikel 12 lid 2 van dit besluit;

    • b.

      verstrekking van een financiële tegemoetkoming zoals bedoeld in artikel 6.4 van de Verordening maatschappelijke ondersteuning en nader omschreven in regel 17 van de beleidsregels maatschappelijke ondersteuning en jeugdhulp.

  • 5.

    In afwijking van het gestelde in het tweede lid, blijft artikel 4.1 lid 5 van het landelijke Besluit maatschappelijke ondersteuning (Stbl. 2006 nr. 450), zoals dat luidde tot 9 november 2013, van toepassing op in eigendom verschafte roerende zaken en op bouwkundige of woontechnische aanpassingen van woningen, die in eigendom zijn van de aanvrager en die vóór de datum van inwerkingtreding van dit besluit zijn verstrekt in het kader van de verordening of de daaraan voorgaande verordeningen in het kader van de wet.

Hoofdstuk 9 Overgangs- en slotbepalingen
Artikel 19 Overgangsbepaling persoonsgebonden budget
  • 1.

    Voor de doorlopende indicaties op basis van de Wmo 2007 blijven de voorwaarden op grond van de Verordening maatschappelijke ondersteuning 2013 en het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Rheden 2014 van toepassing, totdat een nieuwe indicatie is gesteld.

  • 2.

    Voor zover een persoonsgebonden budget is toegekend vóór de datum van inwerkingtreding van dit besluit, wordt bij de verantwoording van dat persoonsgebonden budget, toegekend over de jaren 2013 en 2014 uitgegaan van de in het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Rheden 2014 en opgenomen voorwaarden en bepalingen dan wel de bepalingen en voorwaarden die door middel van een beschikking of anderszins schriftelijk aan de budgethouder kenbaar zijn gemaakt.

  • 3.

    Voor de doorlopende indicaties op basis van de AWBZ en de voorlopers van de Jeugdwet 2015 is het overgangsrecht van toepassing tot en met 31 december 2015.

Artikel 20 Slotbepalingen
  • 1.

    Het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Rheden 2014 wordt ingetrokken.

  • 2.

    Dit besluit alsmede de intrekking van het Besluit maatschappelijke ondersteuning treden in werking met ingang van de dag na bekendmaking daarvan en werken terug tot 1 januari 2015.

  • 3.

    Dit besluit wordt aangehaald als Financieel besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Rheden 2016.

     

    Vastgesteld bij besluit van burgemeester en wethouders d.d. 28 januari 2015.

De Steeg, 28 januari 2015

Burgemeester en wethouders van Rheden,

burgemeester.

secretaris.

Toelichting Financieel besluit maatschapelijke ondersteuning 2016

Hoofdstuk 1 Algemene Bepalingen

Geen toelichting.

 

Hoofdstuk 2 Persoonsgebonden budget (PGB)

 

Uitvoering trekkingsrecht door SVB

Nieuw in de Wmo 2015 en de Jeugdwet is het zogenaamde trekkingsrecht voor de PGB-houder. Het trekkingsrecht betekent dat de cliënt als budgethouder het PGB niet zelf op zijn rekening ontvangt en niet zelf de betalingen aan zijn zorgverlener(s) verricht. Betalingen ten laste van een PGB vinden vanaf 1 januari 2015 plaats door de Sociale verzekeringsbank (SVB). Het bedrag van het PGB wordt door de gemeente gestort op de rekening van de SVB. Het SVB verricht de betalingen namens de budgethouder aan de zorgverleners. De uitvoering van het trekkingsrecht door de SVB betekent dat naast betalingen ook de administratieve afhandeling en controle overgaat naar de SVB.

Betalingen kunnen alleen worden verricht door het SVB op basis van een goedgekeurde zorgovereenkomst tussen cliënt en zorgverlener. Betaling contant of per week is niet mogelijk. Zorgverleners worden achteraf betaald op basis van een declaratie of factuur. Betaling op basis van een vast maandloon is ook mogelijk.

 

De procedure trekkingsrecht PGB ziet er als volgt uit:

 

Schema uitvoering trekkingsrecht PGB

1

Toekenning PGB

Toekenningbericht naar SVB

Gemeente

2

SVB faciliteert budgethouder met voorbeeldovereenkomsten

- SVB vraagt zorgovereenkomst op bij budgethouder

- Bij geen reactie stuurt SVB 2 x rappel

SVB en budgethouder

3

Budgethouder legt afspraken met zorgverlener vast in een getekende zorgovereenkomst en stuurt getekende zorgovereenkomst naar SVB

Budgethouder en zorgleverancier

4

SVB controleert de zorgovereenkomst (o.a. arbeidsrechterlijk

- Indien niet juist stuurt SVB de zorgovereenkomst terug naar budgethouder met verzoek om wijzigingen door te voeren

- Indien juist dan zet SVB de zorgovereenkomsten door naar gemeente voor validatie

SVB en budgethouder

5

Gemeente controleert de zorgovereenkomst zorginhoudelijk (= zorginhoudelijke toets)

Gemeente

6

SVB informeert budgethouder

SVB

7

Zorgleverancier levert de zorg

Zorgleverancier

8

Budgethouder tekent declaratie zorgleverancier Leverancier declareert zorg bij SVB

Budgethouder en zorgleverancier

9

SVB controleert, registreert en betaalt zorgleverancier uit

SVB

10

Periodieke controles

SVB

11

Beëindigingonderzoek PGB

SVB en gemeente

 

De SVB beoordeelt de zorgovereenkomsten op arbeidsrechterlijke aspecten. Het college controleert de overeenkomsten zorginhoudelijk. Via ‘Mijn PGB’ kunnen zowel de budgethouder als de gemeente tijdens de besluitvormingsfase (stap 1 t/m 6) zien hoever het staat met de besluitvorming. Tijdens de uitvoeringsfase (stap 7 t/m 11) kunnen zowel de budgethouder als de gemeente via ‘Mijn PGB’ inzicht krijgen in bestedingen ten laste van het PGB. Hierin staan overzichten van declaraties, betalingen en budgetten.

 

Uitvoering eenmalige PGB’s blijft bij gemeente

De bepaling dat vanaf 1 januari 2015 de SVB de enige instantie is die betalingen kan doen aan zorgverleners ingeval van een PGB, geldt (nog) niet voor eenmalige PGB’s. De gemeente blijft de eenmalige PGB’s voor woningaanpassingen en vervoer en de daaraan verbonden betalingen in 2015 uitvoeren.

 

Artikel 5 Beperking keuzevrijheid voor een PGB

Lid 1a

Cliënten die in aanmerking komen voor een maatwerkvoorziening kunnen onder bepaalde voorwaarden een PGB krijgen. In artikel 2.3.6 van de Wmo 2015 en artikel 8.1.1 van de Jeugdwet worden drie voorwaarden genoemd:

  • -

    De cliënt moet gemotiveerd aangeven waarom hij een PGB wil.

    Om dit te doen, zal hij moeten aantonen dat hij zich voldoende heeft georiënteerd op de maatwerkvoorziening ‘in natura’ en moeten onderbouwen waarom hij deze niet passend acht. Het volstaat niet eenvoudig mede te delen dat hij de ondersteuning van gecontracteerde aanbieders niet wenst. Mogelijk kan het college de maatwerkvoorziening aanpassen of alsnog de gewenste aanbieder contracteren.

  • -

    De cliënt kan omgaan met de verantwoordelijkheden van het PGB.

    Het gaat daarbij om de vraag of hij, al dan niet met de hulp van zijn omgeving, in voldoende mate in staat is tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake. De cliënt moet immers een contract aangaan en dient daartoe bekwaam te zijn. Het gaat daarbij niet om het beheren van het persoonsgebonden budget zelf. Het college moet daarom bij het toekennen van een persoonsgebonden budget de overtuiging hebben dat de cliënt de verantwoordelijkheden die komen kijken bij het inkopen van de diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot de maatwerkvoorziening behoren, aankan. Indien de cliënt niet zelf in voldoende mate in staat is tot een redelijke waardering van zijn belangen, kan iemand uit zijn sociale netwerk hem daarin bijstaan. Dit kunnen bijvoorbeeld de ouders van een minderjarige zijn, een buurman, een voogd etc. Ook de vertegenwoordiger van de cliënt (curator, bewindvoerder, mentor, gemachtigde) kan de cliënt ondersteunen bij het verantwoordelijk inkopen van de diensten hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot de maatwerkvoorziening behoren.

  • -

    Het college moet ervan overtuigd zijn dat de ondersteuning die met het PGB wordt ingekocht van goede kwaliteit is.

    De verantwoordelijkheid om de kwaliteit van de ondersteuning die met een PGB wordt ingekocht te beoordelen, is nieuw voor de gemeente. Het college zal in eerste instantie deze beoordeling maken aan de hand van het plan dat de cliënt opstelt over hoe hij het PGB gaat besteden. Vervolgens vindt nog een beoordeling plaats wanneer de gemeente de zorgovereenkomst zorginhoudelijk beoordeeld (stap 5 in ‘Schema uitvoering trekkingsrecht PGB’ op bladzijde 1 van de toelichting). Tijdens de loopduur van het PGB kan een nieuwe beoordeling plaatsvinden door een huisbezoek af te spreken. In het integraal plan kunnen afspraken hierover worden gemaakt.

 

Lid 1b

Bijvoorbeeld een aanvraag voor een PGB voor een vervoermiddel om zich lokaal te verplaatsen (scootmobiel) zou kunnen worden afgewezen indien betrokkene binnen enkele maanden de gemeente Rheden verlaat. In plaats van een PGB zou een vervoermiddel in bruikleen kunnen worden verstrekt.

Het is belangrijk dit besluit goed te onderbouwen, omdat zowel de wet (artikel 2.3.6 Wmo 2015) als de Rhedense verordening (artikel 12) een aanstaande verhuizing niet heeft opgenomen als weigeringsgrond voor een PGB.

 

Artikel 6 Hoogte PGB voor beroepsgekwalificeerde dienstverlening

Of er sprake is van beroepsgekwalificeerde dienstverlening is bepaald in de inkoopvoorwaarden die ten grondslag liggen aan de in de desbetreffende situatie geldende goedkoopst adequate maatwerkvoorziening in natura. In deze inkoopvoorwaarden worden formele eisen gesteld aan de opleiding en de functie van de zorgverlener. Een (nog) niet formeel beroepsgekwalificeerde zorgverlener kan door het college op basis van eerder verworven competenties gelijk worden gesteld aan een formeel beroepsgekwalificeerde zorgverlener.

 

De hoogte van het PGB-tarief voor beroepsgekwalificeerde dienstverlening is in de beleidsregels bepaald op 85% van het laagste tarief voor gecontracteerde dienstverlening in natura. In tabel 1 van het financieel besluit staat een overzicht van de hoogte van het PGB-tarief voor verschillende vormen van beroepsgekwalificeerde dienstverlening.

 

Als de kosten van het PGB-arrangement hoger uitpakken dan 85% van de kosten van de naar het oordeel van het college adequate zorg in natura, moet de cliënt het meerdere zelf betalen. Als de hulpvrager deze kosten zelf kan en wil bekostigen, verstrekt het college een PGB ter grootte van de kostprijs van 85% van de goedkoopst adequate voorziening.

Ook de betaling van het meerdere aan de zorgleverancier(s) verloopt vanaf 2015 via de SVB. De budgethouder dient er zorg voor te dragen dat het SVB op tijd beschikt over deze extra middelen om de hulpverleners te kunnen betalen.

 

Artikel 7 Hoogte PGB voor niet formeel beroepsgekwalificeerde dienstverlening

Sommige vormen van dienstverlening vereisen geen specifieke beroepskwalificatie (denk bijvoorbeeld aan hulp bij het huishouden, of ondersteuning bij het lezen in geval van dyslexie).

De hoogte van het persoonsgebonden budget voor niet formeel beroepsgekwalificeerde dienstverlening bedraagt 100% van het bruto wettelijk minimumloon, met een opslag van 20%.

De Centrale Raad van Beroep heeft zich in diverse uitspraken uitgelaten over de vergelijkbaarheid van wat een reële maatstaf is voor de vergelijkbaarheid van hulpverlener in loondienstverband bij een instelling en een hulp die niet werkzaam is in loondienst. In hoofdlijnen houdt deze berekeningswijze in dat voor een PGB het loon voor een bepaalde functiegroep vermeerderd dient te worden met 20%. Dit in verband met vergoedingen voor o.m. scholing, reiskosten en emolumenten die verbonden zijn aan een loonsdienstverband.

 

Het PGB-tarief voor niet formeel beroepsgekwalificeerde dienstverlening is voor 2015 vastgesteld op € 12,00 per uur. Het minimumloon voor werkenden vanaf 23 jaar bedraagt in 2015 (eerste helft) € 346,55 per week. Het uurtarief is gebaseerd op een werkweek van 36 uur van de zorgsector. Dat is € 9,63 per uur. Met opslag 20% = € 11,56. Dit wordt afgerond op € 12,00.

 

Bijvoorbeeld: basis huishoudelijk hulp (HH1) is dienstverlening waarvoor geen beroepskwalificatie noodzakelijk is. Hiervoor geldt een maximum PGB-tarief van € 12,00 per uur in 2015 en wordt niet uitgegaan van een PGB-tarief van 85% van het tarief voor HH1 zorg in natura.

Niet de formele kwalificatie van de dienstverlener maar de beoordeling of in de specifieke situatie het noodzakelijk is om beroepsgekwalificeerde dienstverlening in te zetten, in combinatie met de feitelijke kwalificatie van de dienstverlener, bepalen welk PGB-tarief van toepassing is.

Wanneer een HH-hulp aan de slag gaat op niveau HH1 geldt het PGB-tarief van € 12,00 ongeacht feitelijk niveau van kwalificatie van de hulpverlener. Ook wanneer een MBO-3 gekwalificeerde hulp werkt op niveau HH1 geldt voor PGB in 2015 een maximumtarief van € 12,00.

Echter: vragen de omstandigheden om gekwalificeerde dienstverlening (bijvoorbeeld de inzet van een agogisch gekwalificeerde schoonmaakhulp) dan wordt het PGB-tarief afgeleid van het hogere tarief voor gekwalificeerde dienstverlening.

 

Artikel 8 Hoogte PGB voor een zaak

De PGB’s voor een zaak hebben betrekking op de eenmalige verstrekking van woon- of vervoersvoorzieningen, op de verrekening van eenmalige extra kosten en/of op de verrekening van periodieke extra kosten voor bijvoorbeeld service en onderhoud.

 

In lid 3 wordt bepaald dat wanneer de zaak waarvoor het PGB is verstrekt, niet langer wordt gebruikt of wanneer het recht daarop is komen te vervallen, het PGB naar rato dient te worden terugbetaald. De mogelijkheden om een teveel verstrekt budget terug te vorderen zijn beperkt. Dit kan op grond van artikel 2.4.1 Wmo 2015 alleen als sprake is van opzettelijke schending van de inlichtingenplicht. Er is geen wettelijke grondslag voor terugbetaling van het PGB in geval van niet-gebruik of ander gebruik.

 

Lid 4. In de hoofdstukken 4 tot en met 7 van dit financieel besluit staan nadere regels voor het verstrekken van een eenmalige PGB voor vier specifieke voorzieningen. Deze regels zijn niet gewijzigd ten op zichte van het besluit 2014. In 2015 zal naar verwachting duidelijk worden of de uitvoering van de eenmalige PGB’s definitief naar de SVB gaat, zoals bepaald in de Wmo 2015 en de Jeugdwet1, of dat de uitvoering bij de gemeente blijft.

1 Artikel 2.6.2 van de Wmo 2015 en artikel 8.1.8 van de Jeugdwet bepalen dat alle betalingen ten laste van PGB’s verlopen via de Sociale Verzekeringsbank (SVB). In 2015 worden nog niet alle PGB-betalingen verricht via de SVB en blijven gemeenten verantwoordelijk voor de uitvoering van eenmalige PGB’s. Voor 2015 is hiervoor mandaat verleend door het SVB aan gemeenten. Het is nog ongewis of in 2016 ook deze eenmalige PGB’s definitief overgaan naar de SVB of dat het mandaat na 2015 zal worden verlengd.

 

Hoofdstuk 3 Financiële tegemoetkoming

 

Artikel 9 Hoogte financiële tegemoetkoming

Met de invoering van de Wmo 2015 en de uitvoering van de PGB door de SVB is het uitgangspunt van de wetgever dat ook eenmalige financiële tegemoetkomingen voor hulpmiddelen en woningaanpassingen als PGB dienen te worden verstrekt.

De wetgever verbiedt echter niet expliciet de financiële tegemoetkoming. De gemeente Rheden heeft de financiële tegemoetkoming als specifieke maatwerkvoorziening gehandhaafd en gemaximeerd op € 500,00 om op een praktische wijze tegemoet te kunnen blijven komen aan kleine frictie- en meerkosten die samenhangen met het gebruik van algemene en algemeen gebruikelijke voorzieningen.

 

Hoofdstuk 4 Woonvoorzieningen

 

Het artikel over het bezoekbaar maken van een woning (artikel 9 van het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Rheden 2014) is vervallen met ingang van 1 januari 2015 op grond van de invoering van de Wet langdurige zorg (Wlz). Cliënten met een Wlz-indicatie hebben recht op een integraal pakket aan Wlz-zorg. Dit pakket voorziet in alle Wmo-gerelateerde zorg met uitzondering van sociaal vervoer en mantelzorgondersteuning.

 

Artikel 10 Bouwkundige en woontechnische woonvoorzieningen

In lid 1 is geregeld hoe de financiële tegemoetkoming dan wel het persoonsgebonden budget voor een woonvoorziening wordt vastgesteld. Het gaat daarbij om de kosten van de door het college goedgekeurde offerte van een aannemer. Daarin kunnen diverse soorten kosten een rol spelen, zoals de bouwkosten, architectkosten, kosten van toezicht, vergunningen enzovoorts.

De in lid 1 genoemde kosten worden in lid 2 nader aangeduid. Welke kosten meegenomen worden verschilt per situatie en vergt per geval maatwerk, uiteraard op basis van de in de verordening genoemde uitgangspunten, te weten: de noodzaak en goedkoopst-compenserend. Dit alles bezien in het licht van het normale gebruik van de woning (oftewel elementaire woonfuncties).

 

Lid 2 en lid 3 spreken verder voor zich en hoeven niet nader te worden toegelicht.

 

Artikel 11 Anti-speculatieregeling bij aanpassing eigendomswoning

In artikel 11 lid 1 wordt aangegeven in welke gevallen en op welke wijze de kosten van een toegekende woonvoorziening dienen te worden terugbetaald. De verplichting tot terugbetaling bestaat alleen als sprake is van een aanbouw en/of een verbouwing die aanzienlijke kosten met zich meebrengt, maar in elk geval een bedrag van € 10.000,00, te boven gaan, zie lid 2.

Om vast te kunnen stellen wat bij verkoop van de woning terugbetaald moet worden is uitgegaan van een waardebepaling van het pand na gereedkomen van de verbouwing. Bij verkoop van de woning tegen de dan geldende marktprijs dient, als verkocht wordt tegen een prijs die hoger ligt dan de eerder vastgestelde waarde, het bedrag van de investering te worden terugbetaald (lid 3).

De terugbetalingsverplichting geldt alleen voor het deel dat nog niet is afgeschreven op de wijze zoals in lid 5 is aangegeven. Daarbij is de definitieve verkoopdatum (datum waarop de koop definitief is, dus niet de leveringsdatum) het begin is van de in lid 5 genoemde afschrijvingstermijnen van 2 tot 10 jaar.

Bij verkoop van de woning tegen een lagere marktprijs dan de fictieve waarde van het pand wordt het terug te betalen bedrag evenredig verminderd, zie lid 6. Uiteraard dienen betaalde eigen bijdragen/betalingen bij toepassing van dit artikel buiten beschouwing te worden gelaten.

 

Artikel 12 Afweging inzake toepassing primaat van verhuizing

Toepassing van het zogenaamde primaat van de verhuizing, vergt een zorgvuldige afweging. Hoewel niemand tot verhuizing kan worden gedwongen in het kader van de Wmo, is het toepassen van het primaat wel vaak een belastend besluit. Het primaat van de verhuizing kan echter wel worden toegepast als de aanvrager niet wil verhuizen. Dat houdt in dat de gemeente niet de aanpassing van de reeds bewoonde woning betaalt, maar alleen verhuizing naar een geschikte of goedkoper geschikt te maken woning. Als men dan niet wil verhuizen, is er geen verdere compensatieplicht om de reeds bewoonde woning aan te passen.

 

Een dergelijk besluit vereist in het kader van het motiveringsbeginsel uit artikel 3:46 Algemene wet bestuursrecht uiteraard een goede motivering. Het moet ook een evenredige maatregel zijn, zie artikel 3:4 Algemene wet bestuursrecht. De gemeente zal dus substantieel moeten besparen (in vergelijking met aanpassing) om de toepassing van dit primaat te rechtvaardigen. Daarom wordt de toepassing ervan pas overwogen bij woningaanpassingen waarvan de voorzienbare kosten boven de € 10.000,00 liggen, zie lid 1.

Bij toepassing van het primaat van de verhuizing wordt, zoals hierboven al aangestipt, in de regel wel een (forfaitaire) financiële tegemoetkoming in de verhuis- en herinrichtingskosten verstrekt. De hoogte van de tegemoetkoming is in lid 2 genoemd en bedraagt maximaal € 2.270,00.

 

Artikel 13 Overige tegemoetkomingen

Lid 1 en lid 2 van dit artikel spreken voor zich en behoeven geen nadere toelichting.

 

De leden 3 en 4 regelen een tegemoetkoming voor dubbele woonlasten als gevolg van aanpassing en/of wachten op het gereed- of beschikbaar komen van een (aan te passen) woning. Lid 3 regelt dat deze tegemoetkoming wordt gemaximeerd op de maximale huur in het kader van de Wet op de huurtoeslag. In feite ligt deze begrenzing in het verlengde van het begrip ‘goedkoopst-compenserend’.

 

Lid 5 van het besluit 2014 is vervallen. Hierin werd een tegemoetkoming geregeld voor een verhuurder, indien een aangepaste woning vrij moet worden gehouden voor huisvesting van iemand die op een dergelijke woning is aangewezen. De Wmo-2015 kent geen bepaling op grond waarvan een voorziening aan een derde wordt toegekend, zoals verhuurders.

 

Lid 6 handelt over woningsanering, bijvoorbeeld voor mensen met COPD. De gehanteerde afschrijvingsregeling is in feite te beschouwen als een nadere uitwerking van de bepaling dat geen algemeen gebruikelijke voorzieningen worden verstrekt. Het is immers algemeen gebruikelijk om stoffering na verloop van tijd te vervangen. Om die reden wordt alleen een tegemoetkoming toegekend, indien vervanging nog niet als algemeen gebruikelijk kan worden aangemerkt.

 

Hoofdstuk 5 Rolstoelen

 

Artikel 14 Vaststelling en verantwoording persoonsgebonden budget voor rolstoelvoorzieningen

Lid 1 handelt over de vaststelling van de hoogte van een persoonsgebonden budget voor een standaardrolstoel. ‘Standaard’ betekent in dit geval een vergelijkbare naturavoorziening uit het kernassortiment van de gemeentelijke leverancier. Uitgangspunten voor de beoordeling zijn uiteraard de (medische) noodzaak en de goedkoopst-compenserende voorziening, conform de verordening.

 

In lid 2 tot en met 4 wordt beschreven op welke de wijze een persoonsgebonden budget voor een rolstoelvoorziening wordt vastgesteld, indien een vergelijkbare naturavoorziening buiten het kernassortiment van de gemeentelijke leverancier zou vallen. Uitgangspunten zijn uiteraard de noodzaak en de goedkoopst-compenserende voorziening, conform de verordening.

 

Lid 5. In artikel12 lid 3 van de verordening is bepaald dat een PGB kan worden ingetrokken als blijkt dat het PGB binnen zes maanden na uitbetaling niet is aangewend voor de bekostiging van de voorziening waarvoor het PGB is verleend.

 

Lid 6. Zie ook artikel 8 lid 2 en 3. Terugvordering kan op grond van artikel 2.4.1 Wmo 2015 alleen als sprake is van opzettelijke schending van de inlichtingenplicht.

 

Hoofdstuk 6 Het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel

 

De raad van de gemeente Rheden heeft bij de invoering van de Wmo in 2007 bepaald dat als lokaal vervoer dient te worden aangemerkt het vervoer in de regio, gemaximeerd op 5 OV-zones.

 

Artikel 15 Vaststelling en verantwoording persoonsgebonden budget voor vervoersvoorzieningen

In lid 2 tot en met 4 wordt beschreven op welke wijze een persoonsgebonden budget voor een vervoersvoorziening wordt vastgesteld, indien een vergelijkbare naturavoorziening buiten het kernassortiment van de gemeentelijke leverancier zou vallen. Uitgangspunten zijn uiteraard de (medische) noodzaak en de goedkoopst-compenserende voorziening, conform de verordening.

 

Lid 5 en lid 6 zie toelichting bij lid 5 en lid 6 artikel 14.

 

Artikel 16 Financiële tegemoetkomingen voor gebruik vervoersvoorzieningen

Vervallen.

 

Hoofdstuk 7 Voorzieningen voor deelname aan recreatieve en maatschappelijke activiteiten

 

Artikel 17 Sportvoorzieningen

De gemeente Rheden hecht grote waarde aan het sporten als een manier om te ontmoeten, te verbinden en om mee te doen aan de maatschappij. Daarom is de sportrolstoel niet de enige sportvoorziening, maar kan er in principe voor de meest voorkomende sporten een zogeheten sportvoorziening worden aangevraagd. In dit artikel zijn deze voorzieningen benoemd, evenals de versterkingsvoorwaarden.

De bepalingen spreken voor zich, zie ook toelichting bij lid 5 en lid 6 artikel 15.

 

Hoofdstuk 8 Eigen bijdrage voor maatwerkvoorzieningen

 

Artikel 18 Eigen bijdrage voor maatwerkvoorzieningen

Lid 1. In beleidsregel 18 is bepaald dat de hoogte van de eigen bijdrage de kostprijs van de maatwerkvoorziening niet te boven mag gaan.

 

Lid 2. De eigen bijdrage bij de verstrekking van maatwerk voorzieningen is gelijk aan de maximale bedragen zoals die jaarlijkse worden bepaald door de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. De gemeente Rheden verdisconteert een vermogensgrondslag bij de berekening van de eigen bijdrage voor maatwerkvoorzieningen.

 

NB

In artikel 8.1b van de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Rheden 2015 is bepaald dat een eigen bijdrage verschuldigd is ‘overeenkomstig het Besluit maatschappelijke ondersteuning’. Hierbij wordt verwezen naar het Besluit maatschappelijke ondersteuning, terwijl bedoeld wordt te verwijzen naar het Uitvoeringsbesluit maatschappelijke ondersteuning. De hoogte van de eigen bijdrage wordt namelijk gebaseerd overeenkomstig het Uitvoeringsbesluit maatschappelijke ondersteuning.

 

Voor 2015 bedraagt de minimale eigen bijdrage € 19,40 per periode van 4 weken voor alleenstaanden en € 27,60 per periode van 4 weken voor partnerrelaties. Boven een bepaalde inkomensgrens wordt de minimale eigen bijdrage verhoogd met 15% van het meerdere inkomen. In onderstaand schema zijn de inkomensgrenzen voor 2015 vermeld.

 

Schema Inkomensgrenzen voor eigen bijdrage CAK in 2015

Leeftijd

Inkomen

Eigen bijdrage per 4 weken

Eigen bijdrage per jaar

Alleenstaand

 

 

 

18 tot pensioenleeftijd

Tot € 22.331,00

€ 19,40

€ 252,20

 

Vanaf € 22.331,00

€ 19,40 + 1/13 x 15% van het jaarinkomen* boven € 22.331,00

€ 252,20 + 15% van het meerdere jaarinkomen

Vanaf pensioenleeftijd

Tot € 16.634,00

€ 19,40

€ 252,20

 

Vanaf € 16.634,00

€ 19,40 + 1/13 x 15% van het jaarinkomen* boven € 16.634,00

€ 252,20 + 15% van het meerdere jaarinkomen

Partnerrelatie

 

 

 

18 pensioenleeftijd

Tot € 27.917,00

€ 27,60

€ 358,80

 

Vanaf € 27.917,00

€ 27,60 + 1/13 x 15% van het jaarinkomen* boven € 27.917,00

€ 358,80 + 15% van het meerdere jaarinkomen

Vanaf pensioenleeftijd

Tot € 23.046,00

€ 27,60

€ 358,80

 

Vanaf € 23.046,00

€ 27,60 + 1/13 x 15% van het jaarinkomen* boven € 23.046,00

€ 358,80 + 15% van het meerdere jaarinkomen

* Bij het jaarinkomen wordt 8% van het vermogen bijgeteld.

 

Lid 3 en 4 behoeven geen toelichting.

 

Lid 5 regelt een uitzondering op het eerste lid. Tot 9 november 2013 regelde het landelijke Besluit maatschappelijke ondersteuning immers dat voor in eigendom verschafte roerende zaken en voor tegemoetkomingen en persoonsgebonden budgetten voor bouwkundige of woontechnische aanpassingen van woningen die in eigendom zijn van de aanvrager slechts gedurende 39 x 4 weken (3 jaar) een eigen bijdrage of aandeel mocht worden gevraagd. Deze begrenzing is komen te vervallen per 9 november 2013. In lid 5 wordt bepaald dat de eigen bijdrage termijn van 3 jaar blijft gelden voor besluiten van voor 9 november 2013. Het zou immers strijdig zijn met het rechtszekerheidsbeginsel indien het vervallen van deze begrenzing ook van toepassing zou zijn op ‘oude gevallen’.

 

Hoofdstuk 9 Overgangs- en slotbepalingen

 

Artikel 19 Overgangsbepaling

In dit artikel wordt een overgangsregeling getroffen voor de verantwoording van persoonsgebonden budgetten die voorafgaand de inwerkingtreding van dit besluit zijn verstrekt. De inhoud ervan spreekt voor zich.

 

Artikel 20 Slotbepalingen

Dit artikel spreekt voor zich en hoeft niet nader te worden toegelicht.