Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Opsterland

Beleidsregels Maatschappelijke Ondersteuning 2015 gemeente Opsterland

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieOpsterland
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingBeleidsregels Maatschappelijke Ondersteuning 2015 gemeente Opsterland
CiteertitelBeleidsregels Maatschappelijke Ondersteuning 2015 gemeente Opsterland
Vastgesteld doorcollege van burgemeester en wethouders
Onderwerpmaatschappelijke zorg en welzijn
Eigen onderwerp

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Geen.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. Wet maatschappelijke ondersteuning, art. 5
  2. Verordening maatschappelijke ondersteuning Opsterland 2015

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen.

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

12-03-2015nieuwe regeling

16-12-2014

Gemeenteblad, 2015, nr. 21179, 12-03-2015

2014-47279

Tekst van de regeling

Intitulé

Beleidsregels Maatschappelijke Ondersteuning 2015 gemeente Opsterland

 

 

Beleidsregels Maatschappelijke Ondersteuning 2015 gemeente Opsterland

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Versie 1.5

 

 

 

Inhoudsopgave Pagina

 

Inleiding 2

 

Hoofdstuk 1 Melding, onderzoek en aanvraag 7

Hoofdstuk 2 Soorten voorzieningen en bijdragen 10

Hoofdstuk 3 Het kunnen voeren van een gestructureerd huishouden 13

Hoofdstuk 4 Het zich kunnen verplaatsen in en om de woning 14

Hoofdstuk 5 Het kunnen wonen in een geschikt huis 14

Hoofdstuk 6 Het zich lokaal kunnen verplaatsen 14

Hoofdstuk 7 Het thuis kunnen zorgen voor kinderen die tot het gezin behoren 14

Hoofdstuk 8 Het hebben van contacten met medemensen en deelnemen aan recreatieve, maatschappelijke en religieuze activiteiten 15

Hoofdstuk 9 Begeleiding 15

Hoofdstuk 10 Beschermd wonen en opvang 19

Hoofdstuk 11 Kortdurend verblijf 20

Hoofdstuk 12 Mantelzorg 21

 

Bijlage 1: Zelfredzaamheidsmatrix

Bijlage 2:Beleidsregels Gemeente Leeuwarden onderdeel Beschermd Wonen en opvang

Inleiding

 

De Wmo beleidsregels 2015 zoals deze voor u liggen, zijn tot stand gekomen naar aanleiding van de Wmo 2015. De Wmo 2015, gaat als onderdeel van een van de drie decentralisaties (AWBZ-Wmo, de Jeugdwet en de Participatiewet), gepaard met een aantal omvangrijke wijzigingen. De Wmo 2015 stelt de gemeente ten doel om met minder geld te voldoen aan haar wettelijke zorgplicht, zonder af te doen aan de kwaliteit van ondersteuning.

 

De decentralisatie AWBZ-Wmo heeft tot gevolg dat een aantal AWBZ taken per 2015 door de gemeente zullen worden uitgevoerd. Het betreft de taken extramurale begeleiding (groep en individueel inclusief vervoer), beschermd wonen en opvang, kortdurend verblijf en de GGZ inloopvoorziening. Tegelijkertijd wordt de WTCG regeling afgeschaft, de regeling die chronisch zieken en gehandicapten jaarlijks een financiële bijdrage verschaft wegens meerkosten die zij maken ten gevolge van hun beperkingen. Dit geldt ook voor de compensatieregeling eigen risico (CER) en de regeling specifieke zorgkosten. Daarnaast worden gemeenten ook (nog meer) verantwoordelijk voor het erkennen en waarderen van mantelzorgers, wegens het afschaffen van het mantelzorgcompliment. De Wmo maakt gemeenten tevens verantwoordelijk voor het bieden van onafhankelijke cliëntondersteuning en de (24 uurs) telefonische hulpdiensten. Ook hebben gemeenten de taak gekregen om een bovenlokaal Advies en Meldpunt Huiselijk Geweld en Kindermishandeling in te stellen. Met als doel één meldpunt voor alle vormen van huiselijk geweld en kindermishandeling en meer samenhang in de aanpak hiervan. Hiertoe is dan ook de Regiovisie Huiselijk geweld en kindersmishandeling vastgesteld.1 De Regiovisie vermeldt de samenhangende uitgangspunten ter preventie, melding, herstel, hulpverlening en nazorg.

 

Met de inwerkingtreding van de nieuwe wet, de gedecentraliseerde taken en de daarmee gepaard gaande veranderingen, zijn mee veranderende beleidsregels uiteraard noodzakelijk.

 

Uitgangspunten Wmo 2015

De Wmo 2015 wijkt af van de huidige Wmo door niet langer te spreken over een compensatieplicht (artikel 4 Wmo 2007) en daaraan verbonden resultaatsvelden. Tevens ontbreken de negen omschreven prestatievelden. Deze zijn vervangen door een wettelijke zorgplicht waaruit blijkt dat gemeenten verantwoordelijk zijn voor het bieden van maatschappelijke ondersteuning.

 

Onder maatschappelijke ondersteuning wordt verstaan (artikel 1.1.1. Wmo 2015):

Het bevorderen van de sociale samenhang, de mantelzorg en vrijwilligerswerk, de toegankelijkheid van voorzieningen, diensten en ruimten voor mensen met een beperking, de veiligheid en leefbaarheid in de gemeente, alsmede voorkomen en bestrijden van huiselijk geweld;

Ondersteunen van de zelfredzaamheid en de participatie van personen met een beperking of met chronische psychische of psychosociale problemen zoveel mogelijk in de eigen leefomgeving;

Bieden van beschermd wonen en opvang.

 

De onder lid 1 genoemde onderdelen worden niet op persoonlijk niveau beschikt. Hier draagt de gemeente in algemene zin zorg voor. In veel gevallen zijn er reeds bestaande subsidierelaties, welke in 2015 merendeels blijven gecontinueerd.

 

Het onder lid 2 geformuleerde wordt bereikt middels inzet van algemene- of maatwerkvoorzieningen, indien de persoon van de aanvrager niet in staat is om de beperkingen die hij/zij in zijn zelfredzaamheid of participatie ondervindt op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk, dan wel met gebruikmaking van algemeen gebruikelijke voorzieningen te verminderen of weg te nemen. Het betreft concrete ondersteuningsvormen zoals individuele begeleiding, dagbesteding of een woon- of vervoersvoorziening.

 

Er geldt een overgangsrecht voor personen met een huidige AWBZ indicatie. Dit overgangsrecht houdt in dat zij gedurende een jaar (tenzij de indicatie eerder afloopt) de rechten behouden die verbonden zijn aan het indicatiebesluit. De zorg en ondersteuning wordt onder dezelfde condities geleverd, wat betekent dat de cliënt een vergelijkbaar aanbod krijgt. Dit overgangsrecht geldt ook voor cliënten die zorg inkopen met een Pgb. Het is ook mogelijk dat de gemeente in samenspraak met de cliënt tot een ander arrangement komt welke voldoet aan de ondersteuningsbehoefte.

 

Beschermd wonen betreft het wonen in een accommodatie van een instelling met daarbij behorende toezicht en begeleiding, gericht op het bevorderen van zelfredzaamheid en participatie, het psychisch en psychosociaal functioneren, stabilisatie van een psychiatrisch ziektebeeld, het voorkomen van verwaarlozing of maatschappelijke overlast of het afwenden van gevaar voor de cliënt of anderen, bestemd voor personen met psychische of psychosociale problemen, die niet in staat zijn zich op eigen kracht te handhaven in de samenleving.

 

Er geldt een overgangsrecht voor personen die per 1 januari 2015 een indicatie hebben voor beschermd wonen. Dit betekent dat zij sowieso gedurende vijf jaar nog gebruik kunnen maken van hun indicatie. Of, indien de lopende indicatie korter geldt, voor de nog resterende duur van die indicatie.

 

Opvang betreft het bieden van onderdak en begeleiding voor personen die de thuissituatie hebben verlaten, al dan niet in verband met risico’s voor hun veiligheid als gevolg van huiselijk geweld, en niet in staat zijn zich op eigen kracht te handhaven in de samenleving. Het gaat om maatschappelijke opvang voor dak- en thuislozen. Een groep waarbij vaak meerdere, elkaar beïnvloedende problemen spelen. Daarnaast betreft het ook de vrouwenopvang. Vrouwen en eventuele kinderen die slachtoffer zijn van huiselijk geweld, eer gerelateerd geweld, loverboys, jeugdprostitutie of mensenhandel.

 

Het bieden van beschermd wonen en opvang dient op grond van de wet altijd middels maatwerkvoorziening bereikt te worden. De uitvoering van deze wettelijke taak leidt dan ook altijd tot onderzoek en een beschikking.

 

Onder de Wmo valt ook het zorgdragen voor een inloopvoorziening. Het betreft een laagdrempelige voorziening voor dak- en thuislozen en (eenzame) personen al dan niet met psychiatrische- en/of verslavingsproblematiek om elkaar te ontmoeten, gebruik te maken van enkele basale faciliteiten (drinken, eten, wasgelegenheid en dergelijke).

 

Daarnaast is een belangrijke rol weggelegd voor de gemeente bij de aanpak van huiselijk geweld in de huiselijke kring. Het college draagt zorg voor een Advies- en meldpunt huiselijk geweld en kindermishandeling (AMHK). Het college bevordert een goede samenwerking tussen het AMHK, de hulpverlenende instanties, de politie en de gecertificeerde instellingen en de Raad voor de Kinderbescherming in de zin van de Jeugdwet.

 

Tevens dient de gemeente zorg te dragen voor een onafhankelijke wijze van cliëntondersteuning. Over de rol van de onafhankelijke cliëntondersteuner volgt meer in het hoofdstuk melding, onderzoek en aanvraag.

 

Hoe te komen tot ondersteuning?

Sinds de Kanteling van de Wmo 2007 is steeds meer aangestuurd op de eigen verantwoordelijkheid van burgers. De Wmo 2015 gaat echter nog meer uit van een eigen verantwoordelijkheid van burgers voor de wijze waarop zij hun leven inrichten en deelnemen aan het maatschappelijk leven. Daarnaast mag op grond van de Wmo 2015 van burgers worden verwacht dat zij elkaar naar vermogen daarin bijstaan. Burgers die zelf dan wel samen met personen in hun naaste omgeving onvoldoende zelfredzaam zijn of onvoldoende in staat zijn tot participatie, moeten een beroep kunnen doen op door de overheid georganiseerde ondersteuning. Tevens dient ondersteuning van personen met een beperking, chronisch psychisch of psychosociaal probleem erop gericht te zijn dat burgers zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kunnen blijven.

 

Wanneer een burger in aanmerking wenst te komen voor ondersteuning op grond van de Wmo, zal allereerst beoordeeld worden op de persoon met een hulpvraag behoort tot de doelgroep van de Wmo. De begrippen onvoldoende zelfredzaam en onvoldoende in staat tot participatie zijn in de Verordening maatschappelijke ondersteuning 2015 en de beleidsregels dan ook uitgewerkt tot meer concrete resultaatsvelden en afwegingskaders.

 

Onderdeel van deze beleidsregels betreft de zelfredzaamheidsmatrix (ZRM), welke gehanteerd kan worden om te bepalen op welke gebieden de persoon met een hulpvraag ondersteuning behoeft. Aan de hand hiervan kan bepaald worden welke ondersteuningsvormen dienen te worden ingezet, indien de persoon niet op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg, met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk, met algemeen gebruikelijke of algemene voorzieningen voldoende zelfredzaam is, of voldoende in staat is tot participatie. De ZRM wordt gehanteerd om inzicht te krijgen in de verschillende problemen, welke meestal met elkaar overlappen. Hierdoor kan meteen overzien worden in hoeverre er ondersteuning op meerdere gebieden noodzakelijk is. En zo kan tijdig overgegaan worden tot inzet van de juiste ondersteuningsvormen.

 

Resultaten

De resultaatsvelden zoals bekend onder de compensatieplicht (het kunnen voeren van een huishouden, het zich verplaatsen in en om de woning, het zich lokaal te verplaatsen per vervoermiddel en het ontmoeten van medemensen en het op basis daarvan sociale verbanden aan te gaan), maken geen onderdeel uit van de wet. Ook de als gevolg daarop, door de VNG geformuleerde en vervolgens door alle gemeenten gehanteerde 8 resultaatsgebieden, (‘het kunnen wonen in een schoon en leefbaar huis’, ‘het kunnen wonen in een geschikt huis’ etc) komen niet als zodanig voor in de wettekst. Uitgangspunt bij uitvoering van de Wmo 2015 is de wettekst, welke spreekt over zelfredzaamheid en participatie.

 

Om de uitvoering van de Wmo echter werkbaar te maken, zijn de begrippen zelfredzaamheid en participatie ook onder huidig beleid uitgewerkt in concrete resultaatsvelden. Deze geven meer richting aan de wettelijke begrippen. Ze bieden concreet te behalen doelen wat betreft het bieden van maatschappelijke ondersteuning, en voor de uitvoeringspraktijk gelden de resultaatsvelden ook als een soort houvast. Des te meer nu de zorgplicht van de gemeente vanaf 2015 ziet op een grotere doelgroep.

De resultaatsvelden worden onderscheiden in bestaande Wmo taken en nieuwe Wmo taken, en luiden als volgt:

 

Bestaande Wmo taken

Het kunnen voeren van een gestructureerd huishouden (hoofdstuk 1)2;

Het zich kunnen verplaatsen in en om de woning (hoofdstuk 2);

Het kunnen wonen in een geschikt huis (hoofdstuk 3);

Het zich lokaal kunnen verplaatsen (hoofdstuk 4);

Het thuis kunnen zorgen voor kinderen die tot het gezin behoren (hoofdstuk 5);

Het hebben van contacten met medemensen en deelnemen aan recreatieve, maatschappelijke en religieuze activiteiten (hoofdstuk 6).

 

Nieuwe Wmo taken

Begeleiding (individueel of in een groep) (hoofdstuk 7);

Beschermd wonen en opvang (hoofdstuk 8);

Kortdurend verblijf (hoofdstuk 9).

 

De wijzigingen binnen de Wmo hebben geen gevolgen voor de beleidsvrijheid die gemeenten hebben ten aanzien van de wijze waarop zij burgers, indien noodzakelijk, ondersteunen in het zelfredzaam zijn en het kunnen participeren. Onderhavige beleidsregels geven dan ook een afwegingskader per bestaande/nieuwe Wmo taak weer. Dit om enige uitvoeringsrichtlijnen mee te geven en inzichtelijk te maken hoe de gemeente tot een geschikte ondersteuningsvorm komt. Om te bepalen wie in aanmerking komt voor ondersteuning – om te voorkomen dat ondersteuning onbegrensd toegankelijk is – zijn afwegingskaders van belang.

 

Algemeen afwegingskader

Een inwoner is primair zelf verantwoordelijk voor zijn eigen leven en daarmee zijn eigen zelfredzaamheid en participatie, evenals het beroep dat gedaan kan worden op familie en zijn sociale netwerk. De inwoner wordt gestimuleerd zelf de regie te voeren en eigen mogelijkheden te benutten, ongeachte eventuele beperkingen en gebruik te maken van de mogelijkheden in eigen omgeving.

 

Niemand wordt uitgesloten, een ieder kan zich melden met een hulpvraag.

Er dient een balans te zijn tussen eigen kracht, sociaal netwerk en de verantwoordelijkheid van de gemeente als een passende bijdrage aan het realiseren van een situatie om zolang mogelijk in de eigen leefomgeving te blijven.

 

Eerst wordt een beroep gedaan op de eigen mogelijkheden van de inwoner, het sociale netwerk en de algemene/algemeen gebruikelijke voorzieningen voordat de gemeente voorziet in een algemene en/of maatwerkvoorziening. Professionals zijn er om de zelfredzaamheid en participatie te bevorderen en om zelf hulp te bieden.

 

Dat betekent dat de gemeente verwacht dat de inwoner zich maximaal inspant en meestal wil de inwoner ook niet anders. Soms kan het tot gevolg hebben dat hij stappen zet ook als deze niet de eerste keus zijn. De gemeente verwacht bijvoorbeeld dat de inwoner meewerkt aan voorgestelde oplossingen en bereid is deze in ieder geval te proberen.

Afwijken kan alleen als dit onderbouwd en gemotiveerd kan worden. Elke situatie vraagt echter een individuele afweging voor een meest passende oplossing gebaseerd op de persoonlijke situatie.

 

Samenvattend:

 

Hoofdstuk 1 – Melding, onderzoek en aanvraag

 

De Wmo kent een aantal wettelijke bepalingen waaruit volgt hoe het college tot besluiten dient te komen. Dit hoofdstuk beschrijft het proces van melding, onderzoek en aanvraag.

 

Melding, onderzoek en aanvraag

Wanneer de cliënt zich meldt bij het gebiedsteam van de gemeente wordt de in het algemeen zo spoedig mogelijk een gesprek ingepland. Dit gesprek is nodig om de ondersteuningsbehoefte van de cliënt kaart te brengen. Van dit gesprek wordt een verslag gemaakt. Dit gespreksverslag bevat de bevindingen en de gemaakte afspraken en eventuele verwijzingen. Indien voor de beoordeling van het bieden van ondersteuning verder onderzoek nodig is, dan wordt dat gedaan. Het gespreksverslag maakt dan onderdeel uit van het onderzoeksverslag.

 

De wet verlangt van het college om bij melding van de behoefte aan maatschappelijke ondersteuning, zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen zes weken, een onderzoek uit te voeren. Dit onderzoek voert het college uit in samenspraak met de persoon, die de melding heeft gedaan, of met degene namens wie de melding is gedaan. Veelal is dat de mantelzorger of de wettelijke vertegenwoordiger. Tijdens het onderzoek wordt de in bijlage 1 opgenomen Zelfredzaamheidsmatrix gehanteerd om in kaart te brengen op welke levensdomeinen de cliënt belemmeringen ondervindt. Hiermee kan een zo geschikt mogelijk ondersteuningsaanbod worden samengesteld.

 

Het college (de behandelend consulent)3 zal allereerst beoordelen in hoeverre de persoon met ondersteuningsbehoefte op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk voldoende zelfredzaam is of in staat is tot participatie. De vraag naar zelf redzaamheid speelt hierbij een rol. Indien hiertoe geen mogelijkheden bestaan, wordt bekeken of er algemeen gebruikelijke of algemene voorzieningen zijn waar de persoon gebruik van kan maken. Indien bovenstaande niet het geval is, wordt mogelijk een aanvraag gedaan om in aanmerking te komen voor een maatwerkvoorziening.

 

Van belang binnen het onderzoek is dat de persoon met ondersteuningsvraag het college een persoonlijk plan kan overhandigen waarin hij/zij zijn omstandigheden beschrijft en aangeeft welke maatschappelijke ondersteuning naar zijn mening het meest is aangewezen. De persoon met ondersteuningsbehoefte dient van deze mogelijkheid door het college op de hoogte gesteld te worden. Daarnaast dient de persoon met ondersteuningsvraag in de gelegenheid gesteld te worden om het plan binnen zeven dagen na de melding te overhandigen.

 

Wanneer geen schriftelijke aanvraag

 

Aanpassing of toevoeging op hoofdvoorziening

Er is geen schriftelijke aanvraag nodig bij aanpassing van of toevoeging op de hoofdvoorziening indien de noodzaak van deze aanpassing of toevoeging op voorhand volstrekt helder is en geen nader onderzoek nodig is.

Onder aanpassing moet worden verstaan: het wijzigen van de voorziening, zonder dat

daarvoor nieuwe aspecten aan de voorziening worden toegevoegd. Denk daarbij aan het verstellen van een rolstoel of vertraging van een scootmobiel.

Onder toevoeging moet worden verstaan: een nieuw aspect dat niet op de reguliere voorziening aanwezig is. Denk daarbij aan een anti-decubitus kussen voor een rolstoel of een stokhouder. Voor deze zaken geldt geen eigen bijdrage. Er hoeft geen besluit te worden gezonden aan betrokkene. Betrokkene kan zich voor deze zaken rechtsreeks wenden tot de gecontracteerde aanbieder. De aanbieder meldt dit aan de gemeente.

 

Kortdurende hulp bij het huishouden

Voor zover de gemeente hierover afspraken heeft met ziekenhuizen, geldt het volgende. In het geval er een melding/aanvraag rechtstreeks van het transferpunt van het ziekenhuis komt met het verzoek tot kortdurende inzet van huishoudelijke hulp over te gaan, hoeft er geen melding- of aanvraagformulier te worden ondertekend door de cliënt. Er wordt wel een besluit aan belanghebbende gezonden en de eigen bijdrage is van toepassing. Blijkt gedurende deze termijn de periode te moeten worden verlengd, dan dient de cliënt een aanvraag in voor deze verlenging en vindt alsnog nader onderzoek plaats. Dit onderzoek kan bestaan uit bijvoorbeeld een gesprek thuis en/of onderzoek door een externe adviseur.

Hospice

Bij opname in een hospice gelden afwijkende, provinciale afspraken. De noodzaak staat vast en standaard wordt per week 5 uur huishoudelijke hulp type 2 ingezet. Een (schriftelijke) aanmelding door de aanbieder, die in het betreffende hospice verantwoordelijk is voor de ondersteuning, is voldoende voor een toekenning van de voorziening. Er wordt wel een besluit aan belanghebbende of nabestaanden gezonden en de eigen bijdrage is van toepassing.

Cliëntondersteuning

Op grond van artikel 2.3.2 lid 3 van de wet moet het college vóór het onderzoek de cliënt en zijn mantelzorger wijzen op de mogelijkheid om gebruik te maken van gratis cliëntondersteuning. Zie ook artikel 4 van de verordening. Indien de cliënt niet zelf kan voorzien in die cliëntondersteuning, waarbij alle alternatieven, zoals een vertegenwoordiger uit het eigen netwerk of van een belangenvertegenwoordiging. Lukt dat niet, dan is de cliëntondersteuning gekoppeld aan de gebiedsteams.

 

Het is belangrijk dat burgers in de gemeente een beroep kunnen doen op hulp. Om de toeleiding naar hulp voor inwoners zo laagdrempelig mogelijk te organiseren, is het van belang dat de toegangspoorten herkenbaar en bereikbaar zijn voor de inwoner en diens sociaal netwerk. Burgers, van jong tot oud, moeten hun vragen daar kunnen stellen waar ze toch al komen. Daarom wil de gemeente af van de focus op diverse centrale fysieke loketten. De uitvoering van de toeleiding wordt belegd in gebiedsteams. De toegang tot ondersteuning, informatie en advies wordt zo georganiseerd rondom de natuurlijke plekken waar inwoners komen. Voorlopig kan dat ook nog bij de Informatiepunten in de bibliotheken van Ureterp en Gorredijk

 

Vertegenwoordigers van de dorpsteunpunten of kerken hebben ook de taak om signalen proactief op te pakken van burgers die geen vraag stellen. Zij gaan zelf naar burgers toe waar ze zich zorgen over maken of melden signalen bij een professional die met de burger in gesprek kan gaan.

 

 

 

 

Advisering

Nu de doelgroep van de Wmo ten aanzien van de Wmo 2007 is uitgebreid, zal er naar alle waarschijnlijkheid nog vaker een beroep gedaan worden op medisch adviseurs teneinde de situatie van de cliënt in kaart te brengen. Dit borgt de zorgvuldigheid en leidt tot een overwogen beslissing.

Beschikking

Op grond van de wet geeft het college binnen twee weken na ontvangst van de aanvraag een beschikking af (er vanuit gaande dat het maximaal zes weken durende onderzoek dan reeds is afgerond). Indien het medisch advies langer op zich laat wachten, dient de beslistermijn op grond van de bepalingen uit de Algemene wet bestuursrecht (Awb) opgeschort te worden en tijdig aan de aanvrager te worden medegedeeld.

 

Hoofdstuk 2 - Soorten voorzieningen en bijdragen

 

De regering verwacht van gemeenten dat zij een steeds groter beroep doen op de eigen mogelijkheden van mensen en hun sociale netwerk en dat door gebruikmaking van algemene voorzieningen, steeds minder inzet van maatwerkvoorzieningen noodzakelijk is. De Wmo 2015 verlangt dan ook van het college om ter bevordering van de zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen en opvang over te gaan tot het bevorderen en het treffen van algemene voorzieningen. Indien een algemene voorziening onvoldoende ondersteuning biedt, kan eventueel een maatwerkvoorziening verstrekt worden. De wetgever heeft de begrippen algemene voorziening en maatwerkvoorziening als volgt gedefinieerd.

 

Algemene voorziening

Een aanbod van diensten of activiteiten dat, zonder voorafgaand onderzoek naar de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van de gebruikers, toegankelijk is en dat is gericht op maatschappelijke ondersteuning.

 

Een algemene voorziening kenmerkt zich als een voorziening welkezonder voorafgaand onderzoek toegankelijk is. Dit betekent dat de gemeente voor deze voorziening geen beschikking afgeeft. Een algemene voorziening is voorliggend op een maatwerkvoorziening, mits is gebleken dat de algemene voorziening een passende oplossing biedt voor het probleem van de burger. Het consortium/aanbieder zal een lichte toegangstoets doen om dit te bepalen. Hierbij kan een onderscheid worden gemaakt tussen voorzieningen in de markt, waarmee de gemeente geen bemoeienis heeft en door de gemeente gefinancierde voorzieningen. Deze voorzieningen zijn beide voorliggend aan de maatwerkvoorziening.

 

Maatwerkvoorziening

Op de behoeften, persoonskenmerken en mogelijkheden van een persoon afgestemd geheel van diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen:

ten behoeve van zelfredzaamheid, daaronder begrepen kortdurend verblijf in een instelling ter ontlasting van de mantelzorger, het daarvoor noodzakelijke vervoer, alsmede hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen,

ten behoeve van participatie, daaronder begrepen het daarvoor noodzakelijke vervoer, alsmede hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen,

ten behoeve van beschermd wonen en opvang.

 

Er moet, zoals de term ook weergeeft, sprake zijn van maatwerk: de beslissing moet zijn afgestemd op individuele omstandigheden en mogelijkheden van de aanvrager, ook op andere terreinen dan maatschappelijke ondersteuning. Door bij de vormgeving van een maatwerkvoorziening voor zover mogelijk rekening te houden met de behoeften, persoonskenmerken en voorkeuren van de cliënt en onder meer zijn daarmee samenhangende eigen kracht, is sprake van een passende bijdrage aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven. De beperking van de cliënt wordt in deze situatie door een passende bijdrage ondersteund voor zover het mogelijk is een beperking te ondersteunen. Er is sprake van maatwerkondersteuning.

 

Volgens de memorie van toelichting is datgene wat nodig is om de mantelzorger van de cliënt te ondersteunen bij het verlenen van mantelzorg of om deze (tijdelijk) te ontlasten in een situatie van (dreigende) overbelasting, kan onderdeel uitmaken van een maatwerkvoorziening.

 

Keuzes

Voor een aantal onder gemeentelijke verantwoordelijkheid vallende taken is reeds bepaald in welke vorm het college ze dient aan te bieden. Beschermd wonen en opvang wordt te allen tijde als een maatwerkvoorziening verstrekt. Zoals eerder aangegeven zullen cliëntondersteuning en de inloopvoorziening aanwezig zijn in de vorm van algemene voorzieningen.

 

Maatwerkvoorziening: in natura of als persoonsgebonden budget of maatwerk meerkosten

Indien het college een maatwerkvoorziening toekent, vindt verstrekking plaats in natura of als persoonsgebonden budget (Pgb). De wet vermeldt in artikel 2.3.6. welke voorwaarden er gelden bij verstrekking van een Pgb.

 

De cliënt dient naar het oordeel van het college op eigen kracht voldoende in staat te worden geacht tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake dan wel met hulp uit zijn sociale netwerk of van zijn vertegenwoordiger, in staat te worden geacht de aan een persoonsgebonden budget verbonden taken op verantwoorde wijze uit te voeren.

De cliënt dient zich gemotiveerd op het standpunt te stellen dat hij de maatwerkvoorziening als persoonsgebonden budget geleverd wenst te krijgen.

Daarnaast dient naar het oordeel van het college gewaarborgd te zijn dat de diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot de maatwerkvoorziening behoren, veilig, doeltreffend en cliëntgericht worden verstrekt.

 

De cliënt dient voorafgaand aan verstrekking van het Pgb een Pgb-plan op te stellen. Dit Pgb-plan maakt onderdeel uit van de toekenningsbeschikking.

 

Indien het beoogde aanbod duurder is dan de door het college gecontracteerde ondersteuning, kan het college het Pgb weigeren voor dat gedeelte dat duurder is, dan door het college voorgestelde aanbod.

 

De maatwerk vergoeding voor extra kosten

De “maatwerkmeerkostenvergoeding” is gebaseerd op de vergoeding van meerkosten bij de aanpassing van een auto. Soms komt het voor dat een oplossing goedkoper en makkelijker is te realiseren door het verstrekken van een deel van de kosten van de oplossing. Hierbij wordt voornamelijk gedacht aan de meerkostenvergoeding vervoer, waarbij de burger de kosten betaalt die hij of zij zou maken als gebruikt gemaakt werd van het openbaar vervoer, maar dat de eventuele verdere kosten van het vervoer door de gemeente deels worden bekostigd.

 

Ook kan worden gedacht aan het tegemoetkomen van kosten bij een verhuizing naar een geschikte of aangepaste woning. Dit is in alle gevallen maatwerk en wordt zoals alle voorzieningen individueel beoordeeld.

 

Eigen bijdragen

Voor het bieden van ondersteuning op grond van de Wmo, vraagt het college een bijdrage.

 

 

 

 

Bijdrage maatwerkvoorzieningen

Ten aanzien van maatwerkvoorzieningen geldt dat een bijdrage verlangd kan worden indien de cliënt gebruik maakt van de maatwerkvoorziening tot maximaal de kostprijs van de voorziening. De bijdrage is verschuldigd zolang de cliënt gebruik maakt van de maatwerkvoorziening, of gedurende de periode waarvoor het persoonsgebonden budget wordt verstrekt. Voor het verlangen van een bijdrage geldt dat het college de landelijke vastgestelde parameters dient te hanteren. Zie het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015. Inning van de bijdrage geschiedt door het Centraal Administratie Kantoor (CAK).

 

Bijdrage algemene voorzieningen

Nieuw onder de Wmo 2015 is ook dat voor algemene voorzieningen een bijdrage in de kosten mag worden gevraagd. Bij algemene voorzieningen geldt echter dat de bijdrage niet inkomensafhankelijk is. Wel mag de hoogte van de bijdrage kostendekkend zijn, en kan voor bepaalde groepen een korting op de bijdrage worden toegepast.

 

Maatwerk meerkostenvergoeding

Het is mogelijk om over de maatwerkmeerkostenvergoeding een eigen bijdrage te heffen. Hierover wordt de cliënt tijdens het gesprek geïnformeerd.

 

Anti – stapeling

Het is mogelijk dat mensen zowel gebruik maken van een algemene voorziening als van een maatwerkvoorziening. De kosten die cliënten moeten betalen voor een algemene voorziening vallen buiten de cumulatiebepaling die het CAK hanteert om de inkomensafhankelijke eigen bijdrage voor de maatwerkvoorziening te bepalen. Dat kan onwenselijk zijn omdat die cliënten dan financieel zwaarder worden belast. Er kan voor gekozen worden om de kosten van de algemene voorziening door het CAK te laten meenemen bij de berekening van de eigen bijdrage voor een maatwerkvoorziening. Hierover zullen afspraken met het CAK moeten worden gemaakt.

 

In het geval van vervoersvoorzieningen is de eigen bijdrage gelieerd aan de opstap en zone kosten van het openbaar vervoer en worden door de vervoerder geïnd.

 

Hoofdstuk 3 – Het kunnen voeren van een gestructureerd huishouden

 

De huishoudelijke taken en de organisatie daarvan, plus het doen van de boodschappen en de wasverzorging, vormen samen het resultaat het kunnen voeren van een gestructureerd huishouden.

 

Het gaat bij de huishoudelijke taken concreet om het stofzuigen van de woning, het soppen van badkamer, keuken, toilet, het dweilen van vloeren en het overig schoonhouden van de ruimten. Deze ruimten zijn die ruimten die - op het niveau sociale woningbouw - voor dagelijks gebruik noodzakelijk zijn. Niveau sociale woningbouw betekent dat dit niveau als uitgangspunt wordt genomen. Daarbij kunnen persoonskenmerken en behoeften het noodzakelijk maken hiervan af te wijken.

Uitgangspunt bij het kunnen doen van de boodschappen is dat in elk huishouden boodschappen nodig zijn voor de dagelijkse activiteiten. Ondersteuning op grond van de Wmo is beperkt tot de levensmiddelen en schoonmaakmiddelen, zaken die dagelijks/wekelijks gebruikt worden in elk huishouden. Hieronder vallen niet de grotere inkopen zoals kleding en duurzame goederen, zoals apparaten.

Het is heel normaal dat mensen deze boodschappen geclusterd doen door één maal per week de grote voorraad in huis te halen. Daar kan de Wmo bij aansluiten door uit te gaan van één maal per week boodschappen. Indien mogelijk wordt daarbij gebruik gemaakt van boodschappendiensten. Soms hebben supermarkten een dergelijke service. Het is ook mogelijk dat vanuit de gemeente een boodschappendienst wordt opgezet. Een boodschappendienst wordt volgens de jurisprudentie aanvaardbaar geacht als er niet al te hoge kosten aan verbonden zijn.

Ook het bereiden van maaltijden valt onder dit resultaat. In sommige situaties kan van een maaltijdservice gebruik worden gemaakt. Ook zijn er kant- en klaar maaltijden te koop in de supermarkt die soms (tijdelijk) een oplossing kunnen bieden.

 

Ten aanzien van de wasverzorging geldt dat de dagelijkse kleding en het linnengoed met enige regelmaat schoongemaakt moet worden. Dit betekent het wassen, drogen en in bepaalde situaties strijken van kleding. We spreken hier uitsluitend over kleding voor alledag. Daarbij is het uitgangspunt dat zo min mogelijk kleding gestreken hoeft te worden. Met het kopen van kleding kan hier rekening mee worden gehouden. Bij het wassen en drogen van kleding en linnengoed is het normaal gebruik te maken van de beschikbare - algemeen gebruikelijke - moderne hulpmiddelen, zoals een wasmachine en een droger.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Hoofdstuk 4 – Het zich kunnen verplaatsen in en om de woning

 

Verplaatsing in en om de woning betreft het zich verplaatsen met een rolstoel voor dagelijks zittend gebruik.

 

 

Hoofdstuk 5 – Het kunnen wonen in een geschikt huis

 

De wettelijke taak voor het college luidt om de zelfredzaamheid en participatie van haar inwoners te bevorderen, opdat zij zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kunnen blijven wonen. Indien de persoon met ondersteuningsvraag niet zelfstandig in staat is tot het wonen in een voor hem/haar geschikt huis, kan het college een woonvoorziening verstrekken.

 

Daarbij is er één belangrijke voorwaarde voordat er over gegaan kan worden tot ondersteuning: er moet een woning zijn. Als er geen woning is, is het niet de taak van de gemeente om voor een woning te zorgen. Iedere Nederlandse burger dient zelf voor een woning te zorgen. Bij de keus van een woning wordt uiteraard rekening gehouden met de eigen situatie. Dat betekent ook dat er met bestaande of bekende komende beperkingen rekening wordt gehouden. Als de woning dan nog niet geschikt is kan het college ondersteuning bieden.

 

Hoofdstuk 6 – Het zich lokaal kunnen verplaatsen

 

Het lokaal verplaatsen per vervoermiddel is de mogelijkheid om in de eigen woon- en leefomgeving te gaan en staan waar men wil. Er wordt gesproken over lokaal verplaatsen, waarbij gedacht moet worden aan verplaatsingen in een straal van 30 kilometer rond de woning. Buiten dit gebied kan gebruik worden gemaakt van de mogelijkheden van het boven-regionale vervoer, dat Valys in opdracht van het ministerie van VWS verricht.

Een collectief vervoersysteem kan de prioriteit hebben, zodat de keuze voor een persoonsgebonden budget beperkt kan worden, mits men rekening houdt met de persoonskenmerken en behoeften van de aanvrager.

Er wordt geen onbeperkte kosteloze vervoermogelijkheid aangeboden. Net als voor personen zonder beperkingen geldt, dient men voor het vervoer een bijdrage te betalen al dan niet in de vorm van een tarief.

Als er na het optreden van beperkingen geen sprake is van een andere situatie op vervoersgebied dan daarvoor (men heeft al 40 jaar een auto en is gewend daar alles mee te doen) zal er geen noodzaak zijn tot ondersteuning omdat er geen probleem is of omdat men het zelf kan oplossen. Dat kan anders zijn indien door het optreden van de beperkingen ook het inkomen daalt.

 

 

Hoofdstuk 7 - Het thuis kunnen zorgen voor kinderen die tot het gezin behoren

 

De zorg voor kinderen die tot het huishouden behoren is in eerste instantie een taak van de ouders. Zo moeten werkende ouders er zorg voor dragen dat er op tijden dat zij beide werken opvang voor de kinderen is. Dat kan op de manier waarop zij dat willen (oppas oma, kinderopvang), maar het is een eigen verantwoordelijkheid. Dat is niet anders in de situatie dat beide ouders mede door beperkingen niet in staat zijn hun kinderen op te vangen. In die situatie zal men een permanente oplossing moeten zoeken.

De Wmo heeft vooral een taak om tijdelijk in te springen zodat de ruimte ontstaat om een al dan niet tijdelijke oplossing te zoeken. Dat wil zeggen: de acute problemen worden opgelost zodat er gezocht kan worden naar een permanente oplossing.

 

Hoofdstuk 8 – Het hebben van contacten met medemensen en deelnemen aan recreatieve, maatschappelijke en religieuze activiteiten

 

Het gaat hierbij om de mogelijkheid deel te nemen aan recreatieve, maatschappelijke en religieuze activiteiten, dat wil zeggen deel te kunnen nemen aan het leven van alledag. Een belangrijke voorwaarde hiervoor zit in een ander te bereiken resultaat: het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel.

 

 

Hoofdstuk 9 – Begeleiding

 

Indien een persoon met beperking(en) onvoldoende zelfredzaam is of onvoldoende in staat is tot participatie, is het mogelijk in aanmerking te komen voor begeleiding op grond van de Wmo. Begeleiding betreft het bieden van activiteiten gericht op het bevorderen van zelfredzaamheid en participatie van de cliënt opdat hij zo lang mogelijk in zijn eigen leefomgeving kan blijven. Voor inwoners tot 18 jaar valt begeleiding onder de Jeugdwet, voor inwoners vanaf 18 jaar valt dit onder de Wmo.

 

Bij begeleiding gaat het om de volgende activiteiten:

het ondersteunen bij of het oefenen met vaardigheden of handelingen;

het ondersteunen bij of aanbrengen van structuur of het voeren van de regie;

het overnemen van toezicht op de cliënt.

 

Indien een persoon met beperkingen in aanmerking wenst te komen voor begeleiding, dient allereerst bepaald te worden of dit in groepsverband of op individueel niveau dient plaats te vinden. Begeleiding in groepsverband (dagbesteding) is voorliggend op individuele begeleiding, als daarmee hetzelfde doel wordt beoogd. Indien de begeleiding is gericht op het bieden van dagstructuur, dan is begeleiding in groepsverband de aangewezen vorm. Betreft het echter het één of meerdere keren per week bieden van hulp bij het doornemen van de dag- of weekstructuur en de zorgbehoefte is niet gelegen in het bieden van dagstructuur, dan is individuele begeleiding de aangewezen vorm om aan de ondersteuningsbehoefte te voldoen.

 

Paragraaf 9.1 betreft het afwegingskader voor individuele begeleiding en wordt gevolgd door paragraaf 9.2 waarin het afwegingskader voor Dagbesteding wordt omschreven.

 

9.1 Begeleiding individueel

 

Binnen de Wmo heeft het college veel beleidsvrijheid ten aanzien van de manieren waarop ze haar inwoners begeleiding aanbiedt. Dit betekent dus niet dat begeleiding altijd middels maatwerkvoorziening aangeboden hoeft te worden. Indien het begeleiding in de thuissituatie betreft, dus geen groepsbegeleiding in de zin van dagbesteding, zal er echter veelal nog steeds sprake zijn van een maatwerkvoorziening. Deze vorm van begeleiding laat namelijk zich moeilijk gieten in een algemene voorziening.

 

De Wmo verstaat onder begeleiding alle activiteiten gericht op het bevorderen van zelfredzaamheid en participatie van de cliënt opdat hij zo lang mogelijk in zijn eigen leefomgeving kan blijven. Onder zelfredzaamheid verstaat de wet het in staat zijn tot het uitvoeren van de noodzakelijke algemene dagelijkse levensverrichtingen en het voeren van een gestructureerd huishouden. Participatie is gedefinieerd als deelnemen aan het maatschappelijk verkeer.

 

Concreet gaat het bij begeleiding om het ondersteunen bij of het oefenen met vaardigheden of handelingen, het ondersteunen bij of aanbrengen van structuur of het voeren van regie, of het overnemen van toezicht op de cliënt. Het kan bijvoorbeeld gaan om het ondersteunen bij en actief herstellen van het beperkte of afwezige regelvermogen van de cliënt, waardoor hij onvoldoende of geen regie over het eigen leven kan voeren. Het gaat dan om zaken als het helpen plannen van activiteiten, het regelen van dagelijkse zaken, het nemen van besluiten en het structureren van de dag. Maar ook hulp bij het omgaan met instanties, het uitvoeren van eenvoudige/complexe taken, het nakomen van afspraken, het met geld om kunnen gaan, het doen van de administratie, het regelen en behouden van huisvesting, het behouden en bevorderen van een sociaal netwerk.

 

Resultaten

Begeleiding op grond van de Wmo stelt de cliënt in staat tot:

het behoud of compenseren van de zelfredzaamheid

het voeren van een gestructureerd huishouden;

het deelnemen aan het maatschappelijke verkeer/het kunnen participeren.

het binnen de persoonlijke levenssfeer kunnen functioneren.

 

Toegangscriteria

De persoon met hulpvraag is door zijn/haar beperkingen onvoldoende zelfredzaam of in staat tot participatie. De persoon ervaart hierdoor beperkingen op het gebied van:

de sociale redzaamheid

het bewegen en verplaatsen

het psychisch functioneren

het geheugen en de oriëntatie

het vertonen van probleemgedrag.

 

 

9.2 Dagbesteding

 

Naast individuele begeleiding, maakt groepsbegeleiding onderdeel uit van het te bieden ondersteuningsaanbod. Groepsbegeleiding wordt aangeduid als dagbesteding. Daarnaast is het mogelijk om dagbesteding te indiceren die op individuele basis wordt ingevuld. Deze verschilt qua vorm niet wezenlijk van dagbesteding in groepen.

 

Binnen dagbesteding valt onderscheid te maken tussen de volgende vormen van dagbesteding:

dagbesteding met laag intensieve begeleiding;

gespecialiseerde dagbesteding met hoog intensieve begeleiding;

arbeidsmatige dagbesteding.

De verschillende vormen komen hieronder achtereenvolgens aan bod.

 

 

 

 

9.2.1 Dagbesteding met laag intensieve begeleiding

 

Dagbesteding met laag intensieve begeleiding biedt de inwoner een structurele, activerende daginvulling, door deel te nemen aan recreatieve of maatschappelijke activiteiten. Het activiteitenprogramma als geheel biedt de inwoner structuur, sociale contacten en zingeving. Bij de activiteiten wordt enige begeleiding geboden, in een middelgrote groep, waarbij geen specialistische kennis vereist is. Ook vrijwilligers en mantelzorgers kunnen een belangrijk deel van de zorg en begeleiding bieden, evenals de inwoner zelf als hij in staat is om het programma mede vorm te geven. De inwoner heeft zorg, begeleiding of toezicht nodig passend bij de ondersteuningsvraag.

 

 

Resultaten

Dagbesteding met laag intensieve begeleiding draagt tenminste bij aan de versterking of het behoud van de zelfredzaamheid en participatie.

 

 

9.2.2 Dagbesteding met hoog intensieve begeleiding

 

Gespecialiseerde dagbesteding met hoog intensieve begeleiding is structureel van aard en sluit aan bij de mogelijkheden en wensen van de inwoner. Dagbesteding met hoog intensieve begeleiding is dagbesteding waarbij sprake is van zeer intensieve begeleiding en/of toezicht. Deskundige begeleiding en adequate omgevingscondities bepalen, naast de aard en inhoud van het activiteitenprogramma, het resultaat.

De begeleidingsintensiteit is hoog, er is intensief tot voortdurend ondersteuning, toezicht en/of zorg nodig waarvoor een hoge mate van specialistische kennis vereist is. De omgeving dient te zijn aangepast aan de mogelijkheden en beperkingen van de cliënt. Dit varieert van onder passende condities geïntegreerd in de maatschappij tot volledig beschut. Behalve bij het aanbrengen van structuur heeft de cliënt ook gespecialiseerde zorg en/of toezicht nodig bij zelfzorg en/of communicatie.

 

Voor cliënten die de pensioengerechtigde leeftijd nog niet hebben bereikt, gaat arbeidsmatige dagbesteding (zie paragraaf 7.2.3.) voor op dagbesteding met hoog intensieve begeleiding. Ook tijdens het indicatie traject blijft de inzet van eigen kracht het uitgangspunt.

 

Naast de algemene criteria om in aanmerking te komen voor een maatwerkvoorziening kan een cliënt in aanmerking komen voor dagbesteding met hoog intensieve begeleiding als:

de aanvrager als gevolg van een beperking onvoldoende zelfredzaam is om een dagbesteding, waaronder het volgen van een opleiding of het leveren van een arbeidsprestatie, voor zichzelf of met behulp van zijn netwerk te organiseren; en

er sprake is van een dermate complexe beperking, dat gedurende de dagbesteding directe nabijheid van gespecialiseerde zorg, ondersteuning en/of toezicht nodig is.

 

 

 

 

 

 

 

9.2.3 Arbeidsmatige dagbesteding

 

Arbeidsmatige dagbesteding is het leveren van een geringe arbeidsprestatie onder begeleiding. De activiteiten zijn gericht op productie4 of dienstverlening. Er wordt een geringe arbeidsprestatie geleverd. De begeleiding is enerzijds gericht op ondersteuning, coaching (motivatie, werknemersvaardigheden) en anderzijds op het creëren van veiligheid en structuur. De mogelijke opbrengst van de productie wordt ingezet als bijdrage aan de kosten. Voor de inwoner heeft deze vorm van dagbesteding veelal de functie van werk, zonder daarvoor loon te ontvangen, soms wordt er een onkostenvergoeding verstrekt. De trajecten dienen bij te dragen de mogelijkheden om uit te stromen naar begeleid of ondersteund werk, betaald werk, vrijwilligerswerk of deelname aan (basis)voorzieningen in de buurt.

 

Toegangscriteria

De persoon met beperkingen is vanwege de aard, omvang en de duur van zijn beperkingen niet in staat om tot een vorm van dag structurering te komen. De cliënt is 18 jaar of ouder en heeft nog niet de pensioengerechtigde leeftijd bereikt en kan als gevolg van zijn beperking niet (meer) werken of gebruik maken van regulier onderwijs.

 

Er is sprake van een chronisch beeld met complexe problematiek als gevolg van fysieke, zintuiglijke, verstandelijke beperkingen, psychische- of psychogeriatrische aandoening of verslavingsproblematiek. Hij is in staat zijn om arbeidsmatige handelingen te verrichten, maar deze is niet of slechts zeer gering loonvormend. De cliënt is onvoldoende zelfredzaam zijn om op eigen kracht of hulp vanuit het netwerk tot een volledige daginvulling te komen. De cliënt heeft matig intensieve begeleiding “on the job”, maar niet continue.

 

Resultaten

Het resultaat van arbeidsmatige dagbesteding bestaat uit:

een werkplek waarin de capaciteiten van de inwoner optimaal gebruikt en ontwikkeld worden;

een takenpakket dat passend is bij de (ontwikkelings-)mogelijkheden;

het leren van praktische vaardigheden ten behoeve van het uitvoeren van de werkzaamheden;

het bieden van structuur, activering tot zelfstandige of (zo mogelijk) arbeidsmatige participatie;

het ontwikkelen van de zelfwerkzaamheid, zelfredzaamheid en participatie;

het aanleren van algemene beroepsvaardigheden, persoonlijke ontplooiing en verkenning van de individuele mogelijkheden en/of toeleiding naar een al dan niet betaalde baan;

het leren van sociale en communicatieve vaardigheden;

het verbeteren van het niveau van maatschappelijke participatie, het vergroten van zelfvertrouwen, autonomie en zelfbepaling;

het verkleinen van risico’s op vereenzaming;

het verkleinen van risico’s voor de omgeving, zoals in geval van overlast;

arbeidsmatige activiteiten zijn gericht op ‘herstel’ van cliënten met psychiatrische en/of psychische problemen (rehabilitatiedoelen) en dragen bij aan bevordering van maatschappelijke (her) integratie;

arbeidsmatige activiteiten hebben een stabiliserend effect op het dagelijks leven van de cliënten en dragen op die manier bij aan het voorkomen van isolement, terugval en decompensatie.

 

 

Hoofdstuk 10 - Beschermd wonen en opvang

 

Voor een cliënt met psychische of psychosociale problemen of voor een inwoner die, al dan niet in verband met risico’s voor hun veiligheid als gevolg van huiselijk geweld, de thuissituatie hebben verlaten, voorziet de gemeente in de behoefte aan beschermd wonen en opvang. Voor inwoners tot 18 jaar valt dit onder de Jeugdwet, voor inwoners vanaf 18 jaar valt dit onder de Wmo.

 

10.1 Beschermd wonen

 

Wat

Wonen in een accommodatie van een instelling;

Met het daarbij behorende toezicht en begeleiding;

Gericht op het bevorderen en herstel van zelfredzaamheid en participatie;

Gericht op het bevorderen van het psychisch en psychosociaal functioneren;

Gericht op stabilisatie van het ziektebeeld;

Gericht op het voorkomen van verwaarlozing of maatschappelijke overlast;

Gericht op het afwenden van gevaar voor de cliënt of anderen;

 

Toegangscriteria

De persoon heeft psychische of psychosociale problemen en is niet in staat zich op eigen kracht te handhaven in de samenleving. De persoon met ondersteuningsbehoefte is wegens zijn of haar beperking(en) niet in staat om zelfstandig te wonen. De persoon ervaart problemen op allerlei leefgebieden. Dit kan variëren van problemen met financiën, dagbesteding, lichamelijke en geestelijke gezondheid, woonproblemen en relatieproblemen. Daarnaast kan sprake zijn van problemen met justitie of verslaving en ervaren deze personen beperkingen in hun dagelijks leven als het gaat om maatschappelijke participatie en hun sociaal netwerk. Een kenmerk van personen die beschermd wonen is dat de problematiek van deze personen complex en meervoudig is.

 

Resultaten

De cliënt woont in een veilige woonomgeving waar structuur en intensieve begeleiding geboden wordt.

 

De beleidsregels van de centrumgemeente Leeuwarden zijn van toepassing (Bijlage 2)

 

 

10.2 Opvang

 

Het bieden van onderdak en begeleiding voor personen die de thuissituatie hebben verlaten, al dan niet in verband met risico’s voor hun veiligheid als gevolg van huiselijk geweld, en niet in staat zijn zich op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk te handhaven in de samenleving.

 

Het college draagt zorg voor een opvang voorziening voor dak- en thuislozen, alsmede voor een vrouwenopvang en opvang wegens huiselijk geweld.

 

Maatschappelijke opvang voor dak- en thuislozen

Het betreft opvang bij dakloosheid indien er meervoudige problemen worden ondervonden door beperkte zelfredzaamheid. Deze vorm van opvang bestaat uit kortdurend onderdak gedurende de nacht waar faciliteiten als bed, bad en brood worden geboden.

 

Maatschappelijke opvang wordt geboden indien de dak- of thuisloze de Nederlandse nationaliteit heeft, of als vreemdeling rechtmatig verblijf houdt in de zin van artikel 8 onder a tot en met e en l, van de Vreemdelingenwet 2000, de persoon is feitelijk of residentieel dakloos, al dan niet voorafgaand aan opname in een (psychiatrische kliniek) of aan detentie. De persoon is in ieder geval 23 jaar of ouder heeft regiobinding, behoort tot de OGGZ-doelgroep en beschikt niet over alternatieven die de situatie van feitelijke of residentiële dakloosheid kunnen opheffen.

 

Voor opvang die in het geval van zwerfjongeren wordt geboden geldt als extra voorwaarde dat er sprake moet zijn van een minimale periode van drie maanden voorafgaand aan de aanmelding waarbij de zwerfjongere geen vaste woon- of verblijfplaats had of op drie verschillende plaatsen verbleef. De persoon is tussen de 18 en 22 jaar en heeft meervoudige problemen, met de toevoeging dat er sprake moet zijn van problemen op minimaal drie van de leefgebieden GGZ, licht verstandelijke beperking (LVB), werk/scholing en financiën.

 

Opvang wegens huiselijk geweld

Opvang wegens huiselijk geweld wordt geboden indien de persoon de Nederlandse nationaliteit heeft, of als vreemdeling rechtmatig verblijf houdt in de zin van artikel 8, onder a tot en met e en l, van de Vreemdelingenwet 2000. De persoon is slachtoffer van huiselijk geweld, en vanwege aspecten van veiligheid heeft zij of hij de thuissituatie moeten verlaten, of indien er sprake is van kindermishandeling, de persoon is 18 jaar of ouder (al dan niet met kinderen) en heeft geen mogelijkheden om zelf, al dan niet met gebruikmaking van het eigen sociale netwerk, een veilige situatie te creëren.

 

Hoofdstuk 11 – Kortdurend verblijf

 

Wat

Bij kortdurend verblijf gaat het om logeren, gedurende maximaal drie etmalen per week, met als doel het overnemen van de zorg ter ontlasting van de gebruikelijke zorg of de mantelzorger welke permanent toezicht houdt op de persoon met beperkingen. Het verblijf is ter aanvulling op het wonen in de thuissituatie en niet als wonen in een instelling voor het grootste deel van de week. Voor inwoners tot 18 jaar valt dit onder de Jeugdwet, voor inwoners vanaf 18 jaar valt dit onder de Wmo.

 

Kortdurend verblijf gaat gepaard met persoonlijke verzorging, verpleging of begeleiding voor een persoon met beperkingen, chronisch psychische of psychosociale problemen, indien de persoon is aangewezen is op permanent toezicht. Kortdurend verblijf wordt geboden voor maximaal drie etmalen, omdat de andere etmalen door de gebruikelijke zorg en/of de mantelzorger wordt geboden.

 

Mantelzorg betreft het voor kortere of langere tijd zorg verlenen aan partner, ouders, kinderen, familieleden, buren, vrienden, welke de gebruikelijke hulp overstijgt. Van belang is de balans tussen draagkracht en draaglast van de mantelzorger, waar nodig en mogelijk ontvangt de mantelzorger ondersteuning.

 

 

Permanent toezicht

Bij permanent toezicht gaat het altijd om boven gebruikelijk toezicht, dat valt aan te merken als zorg die de gebruikelijke zorg te boven gaat. Permanent toezicht vindt plaats op regelmatige en onregelmatige momenten, zodat goed ingespeeld kan worden op (frequent voorkomende) al dan niet geëxpliciteerde zorgvraag. Er is sprake van actieve observatie met als doel dreigende ontsporing in het gedrag of de gezondheidssituatie tijdig te signaleren, waardoor tijdig ingegrepen kan worden en escalatie van onveilige, gevaarlijke, (levens)bedreigende gezondheids- en/of gedragssituaties voor de persoon met beperkingen kan worden voorkomen.

 

Resultaten

Het uit logeren kunnen gaan ter aanvulling op het wonen in de thuissituatie. Ontlasting van de mantelzorger opdat deze gedurende vier etmalen per week toezicht houdt op de persoon met beperkingen, chronisch psychische of psychosociale problemen.

 

Hoofdstuk 12 - Mantelzorg

 

Mantelzorg betreft het voor kortere of langere tijd zorg verlenen aan partner, ouders, kinderen, familieleden, buren, vrienden, welke de gebruikelijke hulp overstijgt. Van belang is de balans tussen draagkracht en draaglast van de mantelzorger, waar nodig en mogelijk ontvangt de mantelzorger ondersteuning.

 

Mantelzorgondersteuning is een verzamelterm voor voorzieningen en diensten die de draagkracht van mantelzorgers vergroten of de draaglast verlichten. Vanuit verschillende prestatievelden binnen de Wmo is aandacht voor ondersteuning van de mantelzorger. Zo kan een steunpunt mantelzorg opgezet worden, waar mantelzorgers voor informatie en advies terecht kunnen.

Overbelasting of dreigende overbelasting van de mantelzorger kan plaatsvinden door beperkingen bij diegene die de mantelzorg ontvangt. Hoe meer die beperkingen toenemen hoe groter de kans is op overbelasting van de mantelzorger. Het kan echter ook voorkomen dat de belasting voor de mantelzorger niet toeneemt, maar de belastbaarheid van de mantelzorger afneemt.

Een respijtvoorziening ondersteunt de mantelzorger in zijn maatschappelijke participatie, zodat de mantelzorger de zorg voor belanghebbende kan blijven uitvoeren. Zie hiervoor het hoofdstuk Kortdurend verblijf.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Bijlage 2 Beschermd wonen

 

Inleiding

Met ingang van 1 januari 2015 wordt de gemeente verantwoordelijk voor beschermd wonen. Onder beschermd wonen wordt in de Wmo 2015 verstaan: het wonen in een accommodatie van een instelling met daarbij horend toezicht en begeleiding, gericht op het bevorderen van zelfredzaamheid en participatie, het psychisch en psychosociaal functioneren, stabilisatie van een psychiatrisch ziektebeeld, het voorkomen van verwaarlozing of maatschappelijke overlast of het afwenden van gevaar voor de burger of anderen, bestemd voor personen met psychische of psychosociale problemen, die niet in staat zijn zich op eigen kracht te handhaven in de samenleving.

 

Regionaal versus lokaal

Beschermd wonen betreft een taak die vooralsnog is belegd bij de centrumgemeenten. Voor Friesland betekent dat dat gemeente Leeuwarden in samenwerking met de overige gemeenten in de regio taken op het gebeid van beschermd wonen uitvoert. De gemeente Leeuwarden maakt namens de andere gemeenten afspraken met zorgaanbieders en zorgt ook voor de toegang en het afgegeven van een beschikking.

 

Overgangsregime

Voor burgers die op dit moment al een indicatie voor een GGZ C pakket hebben geldt dat er sprake is van overgangsrecht. Voor burgers die Zorg in Natura afnemen geldt dat zij voor een periode van vijf jaar hun indicatie behouden. Voor burgers die gebruikmaken van het PGB geldt dat zij gedurende de periode van één jaar recht houden op verzilvering middels PGB en dat zij vervolgens voor het overige deel van de periode hun indicatie in natura kunnen verzilveren. Voor deze laatste groep burgers geldt dat de gemeente met hen in gesprek gaat over de voortzetting van hun indicatie binnen de Wmo.

 

Toegang

De gemeente Leeuwarden kiest ervoor om aanbieders met wie afspraken zijn gemaakt voor het leveren van beschermd wonen zelf een onderzoek uit te laten voeren naar de noodzaak tot beschermd wonen en het best passende pakket. Een burger wordt aangemeld via het sociaal wijkteam of stroomt door vanuit een andere opvang of behandelsetting.

De instelling onderzoekt samen met het sociaal wijkteam dat actief is in het gebied waar de burger mogelijk geplaatst wordt de behoefte van de burger en stelt in samenspraak tussen burger, zorgaanbieder en het sociale wijkteam. een ondersteuningsplan op. Bij het opstellen van het plan wordt een advies op basis van de toelatingscriteria in combinatie met een zorgzwaartebeoordeling gegeven. Dit advies wordt getoetst door de gemeente Leeuwarden of een daartoe aangewezen uitvoeringsorganisatie (MO-zaak). Deze organisatie geeft een beschikking af5 waarmee de burger formeel toegang tot Beschermd Wonen krijgt.

 

Afwegingskader

Psychische problematiek

De grondslag (ofwel de reden voor de aanvraag en het afgeven van een positieve beschikking) is gebaseerd op de constatering dat het gaat om psychische problemen/stoornissen. Daarbij kan sprake zijn van verstandelijke -, lichamelijke - of zintuiglijke problematiek, echter de psychische problemen staan op de voorgrond. Voorgaande betekent dat er geen beschermd wonen plaatsen bezet kunnen worden door personen waarbij andere problemen op de voorgrond staan. Het vaststellen van psychische problematiek (op basis van relevant onderzoek/diagnostiek) gebeurt door een daartoe bevoegd deskundige (bijvoorbeeld een psychiater of psycholoog), verslaglegging hiervan wordt door de burger en/of zorgaanbieder overlegd op verzoek van de gemeente.

 

Geen voorliggende voorziening beschikbaar

De burger heeft een behoefte aan een beschermde woonvorm en kan niet zelfstandig wonen, zie volgende item. Wanneer sprake is van een noodzaak tot behandeling die integraal onderdeel is van het wonen of bij gevaren voor de burger en/of zijn omgeving geldt dat er aanspraak bestaat op verblijf vanuit de Zorgverzekeringwet. Voor burgers met psychiatrische problematiek waarbij sprake is van bijkomende problematiek zoals een verstandelijke beperking en een behoefte aan levenslange beschermende woonomgeving wordt kritisch gekeken naar een mogelijkheid om binnen de Wet langdurige Zorg te verblijven. Voor 2015 geldt dat instroom in de Wet langdurige zorg alleen mogelijk is indien een andere beperking dan de psychische beperking de boventoon voert.

 

Noodzaak tot verblijf in een 24-uurs setting

De toelating tot beschermd wonen (via centrumgemeente) kan voor nieuwe burgers alleen nog bestaan uit verblijf in een 24-uurs setting en begeleid wonen (woning van zorginstelling). Het gaat dan om mensen die (nog) niet in staat zijn of nog onvoldoende regie hebben om alle organisatorische en financiële aspecten rondom het huren van een eigen woning te verzorgen. Dit vanuit de persoonlijke problematiek en niet vanuit externe zaken zoals (belasting)schulden of zwarte lijst woningcorporatie e.a. Voorgaande betekent dat geen toelating tot beschermd wonen wordt afgegeven indien de klant in staat is om zelfstandig te blijven wonen, dan wel een uitdrukkelijke wens hiervoor heeft uitgesproken.

 

De vraag wordt hier gesteld of er sprake is van een behoefte op het gebied van ambulante ondersteuning of beschermd wonen. Meer specifiek is de vraag als volgt te benaderen: Een burger kan zelfstandig wonen (eventueel met ambulante ondersteuning) als hij/zij in staat is zich op de volgende gebieden te handhaven:

Zelfverzorging; kan zichzelf verzorgen (persoonlijke verzorging, hygiëne, lichamelijke en geestelijke gezondheid (inclusief medicatie innemen).

Financieel redzaam; kan weekbudget (laten) beheren, geld wordt besteed aan voeding of andere noodzakelijke kosten van bestaan.

Kan een hulpvraag stellen indien hij/zij ondersteuning wenst.

Kan een hulpvraag uitstellen; bijvoorbeeld naar de volgende dag om het spreekuur te bezoeken/planbare zorg.

Sociaal redzaam; is in staat sociale contacten aan te gaan en te begrenzen (niet vereenzamen en geen grensoverschrijdend gedrag en overlast, ook niet van personen uit het netwerk die in de woning komen)

 

Uitzonderingen

Beschermd Wonen is een landelijk toegankelijke voorziening, dat betekent dat burgers in principe te allen tijde gebruik kunnen maken van de voorziening. Uitgangspunt is wel dat burgers zo veel mogelijk uit de regio Friesland, Groningen of Drenthe komen. Indien de burger geen binding met de regio heeft wordt in samenspraak tussen burger en zorgaanbieder gezocht naar mogelijkheden om de burger te plaatsen in een Beschermde Woonvorm in de regio van herkomst.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Verstrekking van voorziening

4 pakketten:

Er is sprake van een viertal pakketten die differentiëren naar zorgzwaarte. De instelling bepaalt in samenspraak met het sociale wijkteam de inhoud van het pakket (zie toegang)

A: Beschermd wonen met intensieve begeleiding (basis)

Deze burgers hebben vanwege een psychiatrische aandoening intensieve begeleiding nodig. Zij hebben een veilige, weinig eisende en prikkelarme woonomgeving nodig die bescherming, stabiliteit en structuur biedt. De begeleiding is met name gericht op het omgaan met de door de ziekte veroorzaakte ‘defecten’.

 

B: Gestructureerd beschermd wonen met intensieve begeleiding (basis+ PV)

Deze burgers hebben een complexe psychiatrische aandoening en daardoor intensieve begeleiding nodig. Zij hebben een structuur en toezicht biedende beschermende woonomgeving nodig, die deels een besloten karakter kan hebben (gecontroleerde in- en uitgang). Er is ondersteuning van taken op alle levensterreinen nodig inclusief hulp vanwege (somatische) gezondheidsbeperkingen.

 

C: Beschermd wonen met intensieve begeleiding en gedragsregulering (basis + gedrag)

Deze burgers hebben door een complexe psychiatrische aandoening intensieve zorg en intensieve begeleiding nodig. De woonomgeving moet veel structuur, veiligheid en bescherming bieden, deels een besloten karakter (gecontroleerde in- en uitgang). Er is ondersteuning en overname van taken op alle levensterreinen nodig. Burgers zijn nauwelijks in staat sociale relaties te onderhouden en de dag in te vullen. Tot deelname aan het maatschappelijk leven is men niet in staat, noch geïnteresseerd. Burgers hebben geen besluitnemings- en oplossingsvaardigheden. Initiëren en uitvoeren van eenvoudige en complexe taken moet vaak worden overgenomen. Ze reizen met begeleiding.

 

D: Beschermd wonen met intensieve begeleiding en intensieve verpleging en verzorging (basis + multiproblematiek (VG/LG))

De burgers hebben vanwege een complexe psychiatrische aandoening, in combinatie met een somatische aandoening, lichamelijke handicap of verstandelijke beperking, intensieve begeleiding en zorg nodig. De woonomgeving moet veel structuur, veiligheid en bescherming bieden en zijn aangepast aan de beperkingen van de burgers (b.v. rolstoelgebruik). Er is veelal overname van taken op alle levensterreinen nodig. De burgers hebben ten aanzien van hun sociale redzaamheid dagelijks intensieve begeleiding nodig, die voortdurende nabij is, met daarnaast een sterk gestructureerde dagindeling. Burgers zijn nauwelijks in staat sociale relaties te onderhouden en de dag in te vullen. Tot deelname aan het maatschappelijk leven is men niet in staat, noch geïnteresseerd. Geen besluitnemings- en oplossingsvaardigheden. Initiëren en uitvoeren van eenvoudige en complexe taken moet vaak worden overgenomen. Ze reizen met begeleiding.

 

Dagbesteding

Onderdeel van de toelating tot beschermd wonen en de verstrekking vormt dagbesteding. Uitgangspunt is dat werk (betaald of onbetaald) het streven is voor iedere burger, ook in een beschermde woonvorm. Indien dit niet mogelijk blijkt te zijn worden andere activiteiten ontplooid. In samenspraak tussen burger, zorgaanbieder en het sociaal wijkteam wordt invulling gegeven aan daginvulling. Deze vormt onderdeel van het ondersteuningsplan en de verstrekking. Daarmee ontstaan er een 8 tal verstrekkingsvormen, namelijk de 4 genoemde pakketten in de variant met en zonder dagbesteding.

De zorgaanbieder waar de burger woont ontvangt indien noodzakelijk een budget voor dagbesteding. Dit budget wordt conform de gemaakte afspraak tussen burger, zorgaanbieder en wijkteam ingezet. Deze inzet kan ook plaatsvinden bij een andere aanbieder dan de wooninstelling

 

Zorg in natura

In principe hebben burgers toegang tot een voorziening in natura. Een burger kan gebruik maken van een maatwerkvoorziening wanneer hij/zij voldoet aan de criteria zoals gesteld in het afwegingskader. De burger neemt 24 uurs verblijf in een setting van de instelling af en ontvangt een all-inclusive pakket: wonen, hotelmatige voorzieningen, vaste lasten, eten/drinken, zorg (begeleiding, persoonlijke verzorging), welzijns­activiteiten, dagbesteding et cetera. De instellingen die deze zorg bieden, bieden het volledige pakket.

 

Instellingen die deze zorg leveren kunnen hun oorsprong hebben in zowel de GGZ, de Maatschappelijke Opvang of een andere achtergrond (sectorvreemd). Daarbij geldt als criterium dat er binnen een instelling die zich primair richt op andere doelgroepen een afgebakende afdeling aanwezig is waar de burgers met psychiatrische problematiek verblijven in het kader van beschermd wonen.

 

PGB

Verstrekking in een PGB is slechts mogelijk wanneer de burger kan aantonen dat gebruik van een voorziening in natura niet mogelijk is. Argumenten hiervoor kunnen zijn: een ontbrekend zorgaanbod in natura, specifieke burgerkenmerken zoals leeftijd of burgerlijke staat die wonen in een 24 uurs setting niet passend maken. Daarnaast is door de burger onderbouwd dat hij/zij op eigen kracht voldoende in staat is tot een redelijke waardering van zijn belangen en uitvoeren van taken verbonden aan een persoonsgebonden budget. De burger is hiertoe zelf in staat dan wel met hulp uit zijn sociale netwerk een curator, bewindvoerder, mentor of gemachtigde. Bovendien wordt aangetoond dat de kwaliteit (veilig, doeltreffend en burgergericht) van de in te kopen diensten geschikt is voor het doel waarvoor het persoonsgebonden budget wordt verstrekt.

 

De hoogte van een PGB kan nooit hoger zijn dan de tarieven die worden afgesproken met zorgaanbieders van Natura Zorg.

 

Eigen Bijdrage

Voor de maatwerkvoorzieningen, waaronder Beschermd Wonen, geldt dat burgers een inkomensafhankelijke eigen bijdrage betalen. De eigen bijdrage is inkomensafhankelijk en wordt berekend conform het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015. Daarbij dient de burger altijd minimaal de zak- en kleedgeldnorm uit de Wet Werk en Bijstand te ontvangen. Hierop kan een uitzondering worden gemaakt wanneer de burger, naar het oordeel van de gemeente, verzuimt om waar mogelijk gebruik te maken van wetten en regelingen die het inkomen aanvullen. Wanneer de gemeente de bijdrage van een burger om persoonlijke omstandigheden van een burger onredelijk vindt de bijdrage verlagen.

De bijdrage wordt door het Centraal Administratie Kantoor in opdracht van de gemeente geïnd.

 

 

 

 

Opvang

 

Inleiding

De Maatschappelijke Opvang en Vrouwenopvang hebben als taak het bieden van tijdelijk verblijf aan mensen zonder dak boven hun hoofd. Deze opvang bestaat uit verschillende fasen: preventie, opvang en herstel. In de fasen van preventie en herstel wordt meestal intensieve, maar wel extramurale ambulante begeleiding geboden aan mensen die zelfstandig wonen. Het gaat hierbij om een kwetsbare groep mensen. Het zijn vaak mensen die bijvoorbeeld dreigen dakloos te worden of sterk afglijden. Het kunnen ook mensen zijn die dakloos geweest zijn of in de opvang hebben gezeten, en nu weer de stap maken naar zelfstandig wonen met begeleiding. Soms is dat in een complex van een instelling, met zelfstandige units, soms is dat geheel zelfstandig in een door de corporatie beschikbaar gestelde woning. Voor ambulante begeleiding, geboden door Maatschappelijke Opvanginstellingen geldt dat de toegang verloopt zoals de reguliere ambulante begeleiding (dus via het wijkteam). De betreffende beleidsregels voor ambulante begeleiding zijn dan ook voor deze groep van toepassing.

 

Centrumgemeente versus regio

De centrumgemeente krijgt vanuit de Wmo een belangrijke rol bij Opvang, waaronder maatschappelijke- en vrouwenopvang. Leeuwarden werkt al langer samen met de regiogemeenten rondom de preventieve ambulante maatschappelijke opvang en het preventieve verslavingsbeleid in Fryslân. Leeuwarden richt zich met de regiogemeenten op het verminderen van het aantal daklozen, de doorstroming naar een zo zelfstandig mogelijk bestaan, verbetering van de kwaliteit van leven en het verminderen van overlast en geweld in afhankelijkheidsrelaties. Dit is onder andere beschreven in het ‘Regionaal Kompas 2012-2016 Leeuwarden / Fryslân.

 

Toegang

De opvangvoorzieningen in de regio zijn van belang voor burgers die in een (dreigende) situatie van dak- of thuisloosheid verkeren. Burgers kunnen zich rechtstreeks tot aanbieders wenden om een beroep te doen op de voorzieningen. Een toets op toegang vindt door aanbieders plaats. Voor alle voorzieningen geldt dat ze worden gesubsidieerd door de centrumgemeente Leeuwarden zodat beschikbaarheid en continuïteit gegarandeerd zijn.

 

Binnen de opvang kan onderscheid worden gemaakt naar algemene en maatwerkvoorzieningen. Onder algemene voorzieningen vallen de dag- en nachtopvang, huis voor de jongeren en begeleid wonen. Onder maatwerkvoorzieningen vallen alle vormen van voltijdopvang (algemene opvang), de crisisopvang en vrouwenopvang.

 

De algemene voorzieningen in de gemeente zijn in principe toegankelijk voor iedereen met (dreigende) dak- of thuisloosheid, een lichte toegangstoets wordt door de zorgaanbieders uitgevoerd. De toets bestaat uit het nagaan of de burger tot de doelgroep, namelijk (dreigend) dak- of thuisloos, behoort. De algemene voorzieningen zijn voorliggend op maatwerkvoorzieningen.

 

Een maatwerkvoorziening is in de wet een individuele voorziening waarop een toets op rechtmatigheid plaatsvindt. In 2015 vindt deze toegangstoets plaats door middel van de intake die door de aanbieders wordt gedaan. Een beschikking wordt afgegeven door de afdeling Sociale Zaken van de gemeente waar een burger feitelijk verblijft in een voorziening wanneer de burger een WWB-uitkering heeft of door de instelling zelf, namens de gemeente, bij een andere vorm van inkomen. Aanbieders en gemeente werken in 2015 nadere criteria uit om toetsing op toegang plaats te laten vinden. Voor maatwerkvoorzieningen geldt een inkomensafhankelijke eigen bijdrage.

 

 

Landelijk is bepaald dat de voorzieningen van de opvang toegankelijk moet zijn voor iedereen die in Nederland woont. Waarbij de centrumgemeente van aanmelding indien nodig de eerste opvang verzorgt en vervolgens bepaalt, in overleg met de burger, in welke plaats een individueel traject het meest kansrijk is. Deze centrumgemeente gaat de opvang verzorgen.6 De opvanginstellingen in de regio Leeuwarden werken conform de criteria zoals benoemd in de beleidsregels van de handreiking Landelijke toegankelijkheid in de maatschappelijke opvang. In de drie noordelijke provincies is afgesproken dak- of thuislozen onderling niet door te verwijzen.

 

 

Afwegingskader

In de kern is de Maatschappelijke opvang bedoeld voor mensen die nergens anders terecht kunnen ( en die gebaat zijn bij tijdelijke ondersteuning voor het zoeken naar een duurzame oplossing op alle leefgebieden (ZRM-domeinen). Het is de taak om mogelijke uitval/terugval vroegtijdig te signaleren (preventie) en om gevonden oplossingen te helpen waarborgen (nazorg). Deze taken zijn belegd bij de sociale wijkteams/gebiedsteams in de regio. Zij kunnen waar nodig gespecialiseerde ambulante begeleiding van de Maatschappelijke Opvanginstellingen inschakelen.

 

Om vast te stellen of en waar een burger maatschappelijke opvang kan krijgen, worden de volgende toelatingscriteria, conform de handreiking landelijke toegankelijkheid, gehanteerd:

De burger heeft de Nederlandse nationaliteit, of houdt als vreemdeling rechtmatig verblijf in de zin van artikel 8, onder a tot en met e en l, van de Vreemdelingenwet 2000;

De regio Friesland, Groningen, Assen of Emmen is de regio waarbinnen de opvang van de burger het meest kansrijk is. Om te bepalen bij welke regio de kans op een succesvol traject voor de burger het grootst is, wordt gekeken naar de volgende feiten en omstandigheden:

de burger heeft gedurende drie jaar voorafgaand aan het moment van aanmelding minimaal twee jaar aantoonbaar zijn of haar hoofdverblijf in de regio gehad. Dit moet blijken uit inschrijving in de gemeentelijke basisadministratie of het bekend en geregistreerd zijn bij zorginstellingen;

de aanwezigheid van een positief sociaal netwerk (familie en vrienden);

bekendheid bij de zorginstellingen of MO-instellingen;

bekendheid bij de politie;

geboorteplaats;

redenen om de burger uit zijn oude sociale netwerk te halen.

de voorkeur van de burger: gegronde redenen om tegemoet te komen aan de wens van de burger om in een bepaalde gemeente/regio te worden opgevangen.

De burger is niet in staat, zich op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk, dan wel met gebruikmaking van de algemene voorzieningen zich te handhaven in de samenleving. Indien de instelling inschat dat de wachttijd tot onwenselijke situaties leidt, heeft de instelling de inspannings- verplichting om een andere passende opvang te zoeken en te zorgen voor een warme overdracht.

De burger heeft geen ondersteuning bij het uitvoeren van alledaagse levensverrichtingen, waaronder persoonlijke verzorging en het verrichten van basale huishoudelijke taken;

De burger heeft geen fysieke of zintuigelijke beperking waardoor de opvangvoorziening niet of onvoldoende toegankelijk is;

Er bestaat bij aanmelding geen duidelijke indicatie voor dominante verslaving of psychiatrische problematiek die niet door de instelling begeleid kan worden en / of belastend is voor het samenwonen binnen de voorziening;

De burger is niet ernstig verstandelijk beperkt waardoor hij/zij binnen de instelling niet adequaat begeleid kan worden;

De burger gaat akkoord met de huisregels en de verblijfsvoorwaarden van de opvanginstelling waaronder het meewerken aan een zekerheidsstelling voor de betaling van de eigen bijdrage;

Uitzonderingen

Toegang tot een opvangvoorziening kan worden geweigerd wanneer een burger zich (na toegang tot de voorziening) niet houdt aan de huisregels van een voorziening.

De stichting Fier Fryslân heeft zich vanuit de traditionele anonieme opvang ontwikkeld tot aanbieder van preventie, begeleiding, anonieme opvang en behandeling bij geweld in afhankelijkheidsrelaties. Daarbij heeft de stichting zich ontwikkeld van een hoofdzakelijk door de gemeente gefinancierde opvanginstelling tot een innovatieve zorgaanbieder met meerdere financieringsstromen, waarvan de gemeentelijke financiering relatief kleiner is geworden. De regio hecht veel waarde aan de groei van Fier Fryslân als innovatief zorgbedrijf met een sterk landelijk imago, dat geworteld is en blijft in onze regio. Vanwege het landelijke karakter van Fier Fryslân geldt eerder genoemde voorwaarde voor regiobinding niet.

 

Verstrekking van voorziening

Opvang betreft een voorziening (deels algemeen en deels maatwerk) voor dak- en thuisloze burgers in nood. De voorziening is voor iedereen in natura toegankelijk die voldoet aan de genoemde criteria. Een persoonsgebonden budget is niet mogelijk gezien het algemene karakter van de voorziening.

 

Eigen bijdrage

Burgers betalen voor het gebruik van algemene voorzieningen in 2015 geen inkomensafhankelijk eigen bijdrage. Voor de algemene voorzieningen kan in 2015 door de instelling een bijdrage geheven worden die niet hoger is dan de kostprijs (bijvoorbeeld bijdrage voor maaltijden, beddengoed en huur in geval van begeleid wonen). Dit wordt in ieder geval gedaan voor begeleid wonen.

 

Voor de maatwerkvoorzieningen geldt dat burgers wel een inkomensafhankelijke eigen bijdrage betalen. De eigen bijdrage is inkomensafhankelijk en wordt berekend conform het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015. Daarbij dient de burger altijd minimaal de zak- en kleedgeldnorm uit de Wet Werk en Bijstand te ontvangen. Hierop kan een uitzondering worden gemaakt wanneer de burger, naar het oordeel van de gemeente, verzuimt om waar mogelijk gebruik te maken van wetten en regelingen die het inkomen aanvullen. Wanneer de gemeente de bijdrage van een burger om persoonlijke omstandigheden van een burger onredelijk vindt, kan besloten worden de eigen bijdrage te verlagen.

De bijdrage wordt geïnd door de gemeente waar de burger in een voorziening verblijft indien de betreffende burger gebruik maakt van een uitkering in het kader van de Wet Werk en Bijstand. Indien de burger een andere vorm van inkomsten heeft wordt de bijdrage door de instelling voor maatwerkvoorzieningen, namens de gemeente, voor opvang geïnd. De eigen bijdragen worden overgemaakt naar de instellingen.