Ziet u een fout in deze regeling? Meld het ons op regelgeving@overheid.nl!
Enschede

Maatregelverordening Participatiewet, IOAW en IOAZ gemeente Enschede 2015

Wetstechnische informatie

Gegevens van de regeling
OrganisatieEnschede
OrganisatietypeGemeente
Officiële naam regelingMaatregelverordening Participatiewet, IOAW en IOAZ gemeente Enschede 2015
CiteertitelMaatregelverordening Participatiewet, IOAW en IOAZ gemeente Enschede 2015
Vastgesteld doorgemeenteraad
Onderwerpbestuur en recht
Eigen onderwerpParticipatiewet

Opmerkingen met betrekking tot de regeling

Deze Verordening vervangt de Verordening Wet Werk en Bijstand.

Artikel 26 bevat een hardheidsclausule.

Wettelijke grondslag(en) of bevoegdheid waarop de regeling is gebaseerd

  1. Participatiewet, art. 8
  2. IOAW, art. 35
  3. IOAZ, art. 35

Regelgeving die op deze regeling is gebaseerd (gedelegeerde regelgeving)

Geen.

Overzicht van in de tekst verwerkte wijzigingen

Datum inwerkingtreding

Terugwerkende kracht tot en met

Datum uitwerkingtreding

Betreft

Datum ondertekening

Bron bekendmaking

Kenmerk voorstel

15-04-201705-06-2020art. 24, 25

10-04-2017

gmb-2017-62305

18-11-201515-04-2017Wijziging art. 3 + art.gew. toelicht; art. 9 + art.gew.toelicht; art. 13; Toevoegen art. 6a + art.gew.toelicht.

09-11-2015

Digitaal Gemeenteblad 2015, 107715

BV15000488 / 1500101918
01-01-201518-11-2015Nieuwe regeling

15-12-2014

Digitaal Gemeenteblad, 18 maart 2015

Onbekend.

Tekst van de regeling

Intitulé

Maatregelverordening Participatiewet, IOAW en IOAZ gemeente Enschede 2015

De raad van de gemeente Enschede;

gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 18 november 2014,

 

gelet op artikel 8 van de Participatiewet en artikel 35 van de IOAW en IOAZ;

 

overwegende dat met ingang van 1 januari 2015 de Participatiewet wordt ingevoerd en de IOAW en IOAZ worden gewijzigd;

 

besluit vast te stellen

 

de Maatregelverordening Participatiewet, IOAW en IOAZ gemeente Enschede 2015

 

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1. Begrippen

  • 1.

    In deze verordening wordt verstaan onder:

    • a.

      wet: Participatiewet;

    • b.

      IOAW: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers;

    • c.

      IOAZ: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;

    • d.

      belanghebbende: persoon met een uitkering ingevolge de Participatiewet of de IOAW/IOAZ;

    • e.

      uitkering: de toepasselijke bijstandsnorm als bedoeld in artikel 5, onderdeel c, inclusief bijzondere bijstand op grond van artikel 12, van de wet, of voor zover sprake is van een uitkering op grond van de IOAW/IOAZ, de grondslag van de uitkering als bedoeld in artikel 5 van de IOAW/IOAZ;

    • f.

      geüniformeerde verplichtingen: verplichtingen genoemd in artikel 18, lid 4 van de Participatiewet;

    • g.

      benadelingsbedrag: de netto-uitkering die wordt verstrekt ten gevolge van tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan;

    • h.

      recidive: als de belanghebbende zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarmee een maatregel is toegepast opnieuw schuldig maakt aan een verwijtbare gedraging;

    • i.

      bezit: de waarde van de bezittingen waarover de belanghebbende of diens gezin beschikt of redelijkerwijs kan beschikken, met uitzondering van de in de woning of het bijbehorende erf gebonden vermogen bedoeld in artikel 50, eerste lid d, van de Participatiewet.

  • 2.

    Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de wet.

Artikel 2. Het besluit tot opleggen van een maatregel

In het besluit tot het opleggen van een maatregel als bedoeld in artikel 18, tweede, vijfde en zesde lid, en artikel 9a, twaalfde lid van de wet en de artikelen 20 en 38, twaalfde lid, van de IOAW/IOAZ wordt in ieder geval vermeld:

  • a.

    de reden van de maatregel;

  • b.

    de duur van de maatregel;

  • c.

    het bedrag of percentage waarmee de uitkering wordt verlaagd, en

  • d.

    indien van toepassing, de reden om af te wijken van de standaardmaatregel.

Artikel 3. Afstemming maatregel niet-geüniformeerde verplichtingen

  • 1.
    • Van de in deze verordening genoemde percentages kan worden afgeweken op grond van de ernst van de gedraging, de mate waarin de belanghebbende de gedraging kan worden verweten en de omstandigheden waarin de uitkeringsgerechtigde verkeert.

  • 2.
    • Het college kan afzien van een maatregel als het daarvoor dringende redenen aanwezig acht. Het college ziet in ieder geval af van een maatregel als:

      • a.

        elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt;

      • b.

        de gedraging meer dan 36 maanden voor constatering heeft plaatsgevonden en voor die gedraging een maatregel geldt van maximaal € 340, of

      • c.

        de gedraging meer dan 60 maanden voor constatering heeft plaatsgevonden.

    Als het college afziet van een maatregel wordt de belanghebbende hiervan schriftelijk op de hoogte gesteld.

     

Artikel 4. Ingangsdatum en tijdvak van een maatregel

  • 1.

    Een maatregel wordt toegepast vanaf datum gedraging of indien dat niet mogelijk is vanaf de eerstvolgende mogelijke datum. Daarbij wordt uitgegaan van de op dat tijdstip voor die belanghebbende geldende bijstandsnorm.

  • 2.

    Een maatregel wordt met terugwerkende kracht toegepast op de uitkering over de periode waarop de gedraging betrekking heeft als een maatregel overeenkomstig het eerste lid niet mogelijk is omdat de uitkering is beëindigd of ingetrokken.

  • 3.

    Als een maatregel niet of niet geheel ten uitvoer kan worden gelegd, wordt de maatregel of dat deel van de maatregel dat nog niet is uitgevoerd, alsnog opgelegd als belanghebbende binnen 36 maanden opnieuw een uitkering ontvangt.

Artikel 5. Berekeningsgrondslag

Een maatregel wordt berekend over de uitkering.

Artikel 6. Recidive en inkeerregeling

  • 1.

    Bij recidive wordt de duur van de maatregel twee maanden.

  • 2.

    Bij recidive binnen twaalf maanden na de vorige recidive, wordt de duur van de maatregel drie maanden.

  • 3.

    De maatregel bedoeld in het tweede lid wordt na schriftelijk verzoek van belanghebbende vanaf datum verzoek herzien zodra uit de houding en gedragingen van de belanghebbende ondubbelzinnig is gebleken dat hij de verplichtingen nakomt.

Artikel 6a Verdeling maatregelen niet-geüniformeerde verplichtingen

Indien op grond van deze verordening een maatregel van 100% van de toepasselijke bijstandsnorm wordt opgelegd voor de duur van één maand, wegens schending van een verplichting niet zijnde een geüniformeerde verplichting, wordt het bedrag van de maatregel in gelijke delen verdeeld over drie maanden, als zeer bijzondere omstandigheden dit rechtvaardigen.

Hoofdstuk 2. Niet nakomen van verplichtingen Participatiewet

Paragraaf 2.1 Niet nakomen van de geüniformeerde verplichtingen met betrekking tot de arbeidsinschakeling

Artikel 7. Duur maatregel bij schending geüniformeerde arbeidsverplichting

  • 1.

    Bij schending van een geüniformeerde verplichting, wordt de maatregel als bedoeld in artikel 18, vijfde lid, van de wet vastgesteld op een maand.

  • 2.

    Bij schending van een geüniformeerde verplichting, wordt de maatregel als bedoeld in artikel 18, zesde lid, van de wet vastgesteld op twee maanden.

Artikel 8. Verdeling maatregel over drie maanden

Het bedrag van de maatregel, bedoeld in artikel 7 eerste lid wordt, als zeer bijzondere omstandigheden dit rechtvaardigen, in gelijke delen verdeeld over drie maanden.

Paragraaf 2.2 Niet nakomen van de niet geüniformeerde verplichtingen met betrekking tot de arbeidsinschakeling en tegenprestatie.

Artikel 9. Verplichtingen arbeidsinschakeling

Bij schending van verplichtingen met betrekking tot arbeidsinschakeling bedraagt de maatregel gedurende een maand:

a

het zich niet tijdig laten registreren als werkzoekende bij het UWV dan wel het niet of niet tijdig verlengen van de inschrijving.

10%

b

het niet tijdig voldoen aan een oproep om, in verband met de arbeidsinschakeling, op een aangegeven plaats en tijd te verschijnen. Onder niet tijdig wordt verstaan binnen 24 uur na het tijdstip van de oproep.

20%

c

het niet voldoen aan een oproep om, in verband met de arbeidsinschakeling, op een aangegeven plaats en tijd te verschijnen. Onder niet wordt mede verstaan het wel reageren later dan 24 uur na het verstrijken van de gestelde termijn of het tijdstip van de afspraak.

40%

c1

het niet of in onvoldoende mate nakomen van verplichtingen die ingevolge artikel 55 van de wet zijn opgelegd met betrekking tot ziekteverzuim of het ondergaan van een behandeling van medische aard.

30%

d

het in onvoldoende mate nakomen van verplichtingen die ingevolge artikel 55 van de wet zijn opgelegd met betrekking tot de arbeidsinschakeling.

50%

e

het niet nakomen van verplichtingen die ingevolge artikel 55 van de wet zijn opgelegd met betrekking tot de arbeidsinschakeling.

100%

f

in onvoldoende mate nakomen van verplichtingen met betrekking tot arbeidsinschakeling en scholingsmogelijkheden, tijdens een periode van vier weken na de melding bij het UWV.

50%

g

niet nakomen van verplichtingen met betrekking tot arbeidsinschakeling en scholingsmogelijkheden, tijdens een periode van vier weken na de melding bij het UWV.

100%

h

het in onvoldoende mate nakomen van de verplichting gebruik te maken van de aangeboden voorziening gericht op arbeidsre-integratie voor zover deze niet valt onder de geüniformeerde verplichtingen.

50%

i

het in onvoldoende mate nakomen van de verplichting om mee te werken aan het opstellen, uitvoeren of evalueren van een plan van aanpak.

50%

j

het in onvoldoende mate naar vermogen trachten algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen voor zover deze niet valt onder de geüniformeerde of de ingevolge artikel 55 opgelegde verplichtingen.

50%

k

het niet naar vermogen trachten algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen voor zover deze niet valt onder de geüniformeerde of de ingevolge artikel 55 opgelegde verplichtingen.

100%

l

het uit houding en gedrag ondubbelzinnig laten blijken verplichtingen als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel b, van de wet niet te willen nakomen, wat heeft geleid tot het intrekken van de ontheffing van de arbeidsplicht voor een alleenstaande ouder.

100%

m

gedragingen die de arbeidsinschakeling belemmeren voor zover deze niet vallen onder de geüniformeerde verplichtingen.

100%

Artikel 10. Tegenprestatie

Bij schending van de verplichting tot het verrichten van een tegenprestatie bedraagt de maatregel gedurende een maand:

a

De verplichting tot tegenprestatie wordt in onvoldoende mate nagekomen

50%

b

De verplichting tot tegenprestatie wordt niet nagekomen

100%

Paragraaf 2.3 Overige gedragingen die leiden tot een maatregel

Artikel 11. Tekortschietend besef van verantwoordelijkheid

1.Bij tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan wordt de maatregel afgestemd op het benadelingsbedrag:

a

indien het benadelingsbedrag lager is dan de maanduitkering is de maatregel gelijk aan het benadelingsbedrag

b

indien het benadelingsbedrag gelijk aan of hoger is dan de maanduitkering bedraagt de maatregel gedurende een maand

100%

c

Indien er sprake is verwijtbaar ontslag waardoor de belanghebbende aangewezen raakt op bijstand bedraagt de maatregel gedurende een maand

100%

d

Indien er geen benadelingsbedrag kan worden vastgesteld bedraagt de maatregel gedurende een maand

100%

e

Indien de belanghebbende geen beroep meer kan doen op een voorliggende voorziening, omdat deze volledig wordt verrekend met een bestuurlijke boete bedraagt de maatregel gedurende drie maanden

100%

2.Indien een maatregel wordt opgelegd als bedoeld in lid 1 onder e, is artikel 25 van overeenkomstige toepassing.

Artikel 12. Noodzakelijke betalingen

1.

Indien de verplichting als bedoeld in artikel 57 van de wet niet wordt nagekomen bedraagt de maatregel gedurende de duur van de gedraging

20%

2.Beëindiging van de maatregel bedoeld in het eerste lid geschiedt na schriftelijke machtiging van belanghebbende voor het verrichten van de noodzakelijke betalingen, per de eerste datum dat de doorbetaling mogelijk is.

Artikel 13. Zeer ernstige misdragingen

Als de belanghebbende zich zeer ernstig misdraagt tegenover personen en instanties die zijn belast met de uitvoering van de wet als bedoeld in artikel 9, zesde lid, van die wet bedraagt de maatregel gedurende een maand bij het toepassen van:

a

verbaal geweld

20%

b

discriminatie

50%

c

zaakgericht fysiek geweld

50%

d

intimidatie

50%

e

mensgericht fysiek geweld

100%

f

een combinatie van agressievormen

100%

g

overige vormen van agressie

100%

Artikel 14. Niet nakomen van de verplichtingen als bedoeld in artikel 55 van de wet

Als de belanghebbende een door het college opgelegde verplichting als bedoeld in artikel 55 van de wet niet of onvoldoende nakomt, bedraagt de maatregel gedurende een maand:

a

bij het in onvoldoende mate nakomen van verplichtingen die verband houden met de aard en het doel van een bepaalde vorm van bijstand

10%

b

bij het niet nakomen van verplichtingen die verband houden met de aard en het doel van een bepaalde vorm van bijstand

20%

c

bij het in onvoldoende mate nakomen van verplichtingen die strekken tot vermindering van de bijstand

25%

d

bij het niet nakomen van verplichtingen die strekken tot vermindering van de bijstand

50%

e

bij het in onvoldoende mate nakomen van verplichtingen die strekken tot beëindiging van de bijstand.

50%

f

bij het niet nakomen van verplichtingen die strekken tot beëindiging van de bijstand.

100%

Artikel 15. Niet nakomen medewerkingsverplichting als bedoeld in artikel 17 van de wet

Als de belanghebbende een door het college opgelegde verplichting als bedoeld in artikel 17 van de wet niet of onvoldoende nakomt, bedraagt de maatregel gedurende een maand:

a

bij het niet tijdig voldoen aan het verzoek om binnen de gestelde termijn de gevraagde informatie in te leveren dan wel op een aangegeven plaats en tijd te verschijnen. Onder niet tijdig wordt verstaan binnen 24 uur na het verstrijken van de gestelde termijn of het tijdstip van de afspraak.

20%

b

bij het niet voldoen aan het verzoek om binnen de gestelde termijn de gevraagde informatie in te leveren dan wel op een aangegeven plaats en tijd te verschijnen. Onder niet wordt mede verstaan het wel reageren later dan 24 uur na het verstrijken van de gestelde termijn of het tijdstip van de afspraak.

40%

Paragraaf 2.4 Overige bepalingen

Artikel 16. Samenloop van gedragingen

  • 1.

    Als sprake is van één gedraging die schending oplevert van meerdere in deze verordening of artikel 18, vierde lid, van de wet genoemde verplichtingen, wordt één maatregel opgelegd. Voor het bepalen van de hoogte en duur van de maatregel wordt uitgegaan van de gedraging waarop de hoogste maatregel is gesteld.

  • 2.

    Als sprake is van meerdere gedragingen die schending opleveren van één of meerdere in deze verordening of artikel 18, vierde lid, van de wet genoemde verplichtingen, wordt voor iedere gedraging een afzonderlijke maatregel opgelegd. Dit geldt ook voor gedragingen van afzonderlijke belanghebbenden die gezamenlijk een uitkering als gehuwden ontvangen.

  • 3.

    Als sprake is van een gedraging als bedoeld in eerste of tweede lid, die tevens een schending oplevert van de inlichtingenplicht als bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de wet, wordt de hoogte van de maatregel verminderd met de boete.

Hoofdstuk 3. Gedragingen IOAW en IOAZ

Artikel 17. Arbeidsverplichtingen IOAW en IOAZ

Bij de onder a tot en met m genoemde schendingen van verplichtingen bedraagt de maatregel gedurende een maand:

a

het zich niet tijdig laten registreren als werkzoekende bij het UWV dan wel het niet of niet tijdig verlengen van de inschrijving.

10%

b

het niet tijdig voldoen aan een oproep om, in verband met de arbeidsinschakeling, op een aangegeven plaats en tijd te verschijnen. Onder niet tijdig wordt verstaan binnen 24 uur na het tijdstip van de oproep.

20%

c

het niet voldoen aan een oproep om, in verband met de arbeidsinschakeling, op een aangegeven plaats en tijd te verschijnen. Onder niet wordt mede verstaan het wel reageren later dan 24 uur na het verstrijken van de gestelde termijn of het tijdstip van de afspraak.

40%

d

het in onvoldoende mate gebruik maken van door het college aangeboden voorzieningen, waaronder begrepen sociale activering, gericht op arbeidsinschakeling en mee te werken aan onderzoek naar zijn of haar mogelijkheden tot arbeidsinschakeling.

50%

e

het niet gebruik maken van door het college aangeboden voorzieningen, waaronder begrepen sociale activering, gericht op arbeidsinschakeling en mee te werken aan onderzoek naar zijn of haar mogelijkheden tot arbeidsinschakeling.

100%

f

het in onvoldoende mate naar vermogen trachten algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen.

50%

g

het uit houding en gedrag ondubbelzinnig laten blijken de verplichtingen als bedoeld in artikel 37, eerste lid, onderdeel e, van de IOAW/IOAZ niet te willen nakomen, wat heeft geleid tot het intrekken van de ontheffing van de arbeidsplicht voor een alleenstaande ouder.

100%

h

gedragingen die de arbeidsinschakeling belemmeren waaronder begrepen:

1.het niet uitvoering geven aan de door het college opgelegde verplichting om ingeschreven te staan bij een of meer uitzendbureaus;

2.niet bereid zijn om te reizen over een afstand met een totale reisduur van 3 uur per dag, indien dat noodzakelijk is voor het naar vermogen verkrijgen, het aanvaarden of het behouden van algemeen geaccepteerde arbeid;

3.niet bereid zijn om te verhuizen, indien het college is gebleken dat er geen andere mogelijkheid is voor het naar vermogen verkrijgen, het aanvaarden of het behouden van algemeen geaccepteerde arbeid, en de belanghebbende een

100%

Artikel 18. Blijvend en tijdelijk weigeren IOAW- of IOAZ-uitkering

  • 1.

    Het college kan de uitkering blijvend of tijdelijk weigeren naar de mate waarin de belanghebbende Inkomen als bedoeld in of op grond van artikel 8 van de IOAW of de IOAZ zou hebben kunnen verwerven, als:

    • a.

      aan de beëindiging van zijn dienstbetrekking een dringende reden ten grondslag ligt in de zin van artikel 678 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek en een persoon ter zake een verwijt kan

      worden gemaakt, of

    • b.

      de dienstbetrekking is beëindigd door of op verzoek van een persoon zonder dat aan de voortzetting ervan zodanige bezwaren waren verbonden, dat deze voortzetting redelijkerwijs niet

      van hem zou kunnen worden gevergd;

    • c.

      nalaat algemeen geaccepteerde arbeid te aanvaarden, of

    • d.

      door eigen toedoen geen algemeen geaccepteerde arbeid verkrijgt.

Artikel 19. Tegenprestatie

Bij schending van de verplichting tot het verrichten van een tegenprestatie bedraagt de maatregel gedurende een maand:

a

De verplichting tot tegenprestatie wordt in onvoldoende mate nagekomen

50%

b

De verplichting tot tegenprestatie wordt niet nagekomen

100%

Artikel 20. Niet nakomen medewerkingsverplichting als bedoeld in artikel 13 van de IOAW/IOAZ

a

het niet tijdig voldoen aan het verzoek om binnen de gestelde termijn de gevraagde informatie in te leveren dan wel op een aangegeven plaats en tijd te verschijnen. Onder niet tijdig wordt verstaan binnen 24 uur na het verstrijken van de gestelde termijn of het tijdstip van de afspraak.

20%

b

het niet voldoen aan het verzoek om binnen de gestelde termijn de gevraagde informatie in te leveren dan wel op een aangegeven plaats en tijd te verschijnen. Onder niet wordt mede verstaan het wel reageren later dan 24 uur na het verstrijken van de gestelde termijn of het tijdstip van de afspraak.

40%

c

het niet terstond aan het college ter inzage verstrekken van een document als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht, voor zover dit redelijkerwijs nodig is voor de uitvoering van deze wet.

20%

Artikel 21. Zeer ernstige misdragingen

Als de belanghebbende zich zeer ernstig misdraagt tegenover personen en instanties die zijn belast met de uitvoering van de IOAW/IOAZ als bedoeld in artikel 37, eerste lid, onder g, van die wet bedraagt de maatregel gedurende een maand bij het toepassen van:

a

verbaal geweld

50%

b

discriminatie

50%

c

zaakgericht fysiek geweld

50%

d

intimidatie

50%

e

mensgericht fysiek geweld

100%

f

een combinatie van agressievormen

100%

g

overige vormen van agressie

100%

Artikel 22. Samenloop van gedragingen IOAW/IOAZ

  • 1.

    Als sprake is van meerdere gedragingen die schending opleveren van één of meerdere in deze verordening genoemde verplichtingen, wordt voor iedere gedraging een afzonderlijke maatregel opgelegd. Dit geldt ook voor gedragingen van afzonderlijke belanghebbenden die gezamenlijk een uitkering als gehuwden ontvangen.

  • 2.

    Als sprake is van een gedraging als bedoeld in het eerste lid, die tevens een schending oplevert van de inlichtingenplicht als bedoeld in artikel 13, eerste lid, van de IOAW/IOAZ, wordt de hoogte van de maatregel verminderd met de boete.

Artikel 23. Samenloop bij weigeren uitkering IOAW/IOAZ

Als het college de uitkering op grond van artikel 20, eerste lid, van de IOAW/IOAZ blijvend of tijdelijk weigert en de gedraging die tot deze weigering heeft geleid tevens op grond van deze verordening tot een maatregel zou kunnen leiden, blijft een maatregel ter zake van die gedraging achterwege.

Hoofdstuk 4. Verrekening recidiveboete bij niet nakoming van inlichtingenplicht

Artikel 24. [artikel vervallen]

 

Artikel 25. [artikel vervallen]

 

Hoofdstuk 5. Slotbepalingen

Artikel 26. Hardheidsclausule

Het college stemt een op te leggen maatregel of een opgelegde maatregel af op de omstandigheden van de belanghebbende en diens mogelijkheden om middelen te verwerven, indien naar zijn oordeel, gelet op bijzondere omstandigheden, dringende redenen daartoe noodzaken.

Artikel 27. Intrekken oude verordening

De Verordening werk en bijstand wordt ingetrokken.

Artikel 28. Inwerkingtreding en citeertitel

  • 1.

    Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2015.

  • 2.

    Deze verordening wordt aangehaald als: Maatregelverordening Participatiewet, IOAW en IOAZ gemeente Enschede 2015

     

Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 15 december 2014.

De voorzitter, A.A. Broekman – Veltman, De griffier, R.M. Jongedijk

Toelichting Maatregelverordening Participatiewet, IOAW en IOAZ 2015

Toelichting

 

1.Algemeen

De Participatiewet en de IOAW/IOAZ zijn vangnetregelingen. Werk gaat vóór uitkering. Iedereen is op de eerste plaats zelf verantwoordelijk voor de voorziening in zijn bestaan door het verrichten van arbeid. Pas als dat niet mogelijk is kan een beroep op uitkering worden gedaan. Zodra iemand zich meldt voor het aanvragen van een uitkering worden er aan de belanghebbende verplichtingen opgelegd om alles in het werk te stellen om alsnog werk te krijgen.

Als wordt geconstateerd dat de uitkeringsgerechtigde zich niet of in onvoldoende mate houdt aan de geldende verplichtingen of indien er sprake is van verwijtbare gedragingen moet de bijstand tijdelijk worden verlaagd. Bij het vaststellen van de maatregelen die in deze verordening zijn geregeld is rekening gehouden met de strengere wettelijke maatregelen voor arbeidsverplichtingen die vanaf 1 januari 2015 gelden zonder daarbij de proportionaliteit en zorgvuldigheid uit het oog te verliezen.

In individuele gevallen kan op grond van dringende redenen de maatregel worden gematigd dan wel volledig van maatregel worden afgezien.

Benadrukt wordt dat in ieder geval van een verlaging van de uitkering wordt afgezien indien elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt.

 

2.Maatregelen in de Participatiewet

2.1 Geüniformeerde verplichtingen

Met ingang van 1 januari 2015 zijn in artikel 18, vierde lid, van de Participatiewet geüniformeerde arbeidsverplichtingen opgenomen. Voor schending van deze verplichting geldt dat de bijstand moet worden verlaagd met honderd procent gedurende één tot drie maanden. Die beleidsruimte is er alleen voor de duur van de maatregel bij de eerste schending en de eerste recidive (artikel 18, vijfde lid, van de Participatiewet). In de verordening is de duur van de maatregel voor de eerste schending bepaald op een maand en voor de eerste recidive op twee maanden.

 

3.Maatregelen in de IOAW en de IOAZ

Sinds 1 juli 2010 heeft het college de mogelijkheid een uitkering op grond van de IOAW of IOAZ te verlagen of te weigeren als een belanghebbende de aan het recht op uitkering verbonden verplichtingen niet of onvoldoende nakomt (artikel 20 van de IOAW/IOAZ). Het gemeentelijk beleid is vastgelegd in deze verordening (artikel van de 35 IOAW/IOAZ). De verlaging van de uitkering komt in de plaats van het boeten- en maatregelenregime.

 

4.Uitspraak CRvB 25-02-2014 (ECLI:NL:CRVB:2014:608)

Uit deze uitspraak blijkt dat het van belang is om in de verordening een verschil te maken tussen een lichte en een gewone verplichting en tussen het niet of onvoldoende nakomen van een dergelijke verplichting. Om die reden is er voor gekozen om in deze verordening ook dit onderscheid te maken.

 

5.Verrekening boete met uitkering

De bestuurlijke boete is per 1 januari 2013 opnieuw ingevoerd in de Wet werk en bijstand (thans: Participatiewet), IOAW en IOAZ. Deze moet worden opgelegd bij een schending van de inlichtingenplicht. De bestuurlijke boete moet op grond van de wet met de lopende uitkering worden verrekend. Als sprake is van een bestuurlijke boete wegens recidive, dan kan deze gedurende maximaal drie maanden worden verrekend met tijdelijk buiten werking stelling van de bescherming van de beslagvrije voet. De volledige uitkering wordt dan aangewend voor de aflossing van de opgelegde boete. In artikel 24 van deze verordening is vastgelegd dat het college volledig van deze bevoegdheid gebruik maakt.

Artikelsgewijze toelichting

Alleen de bepalingen die nadere toelichting behoeven worden hier behandeld.

 

Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen

Artikel 1. Begrippen

Begrippen die al zijn omschreven in de Participatiewet, de IOAW, de IOAZ, de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) of de Gemeentewet worden niet afzonderlijk gedefinieerd in deze verordening. Deze zijn vanzelfsprekend van toepassing op deze verordening.

 

Benadelingsbedrag

Het benadelingsbedrag is de netto-uitkering waarop eerder, langer of tot een hoger bedrag een beroep wordt of is gedaan ten gevolge van tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan. Voor het bepalen van het benadelingsbedrag wordt uitgegaan van het nettobedrag van de uitkering, zoals ook het geval is bij het benadelingsbedrag in het kader van de bestuurlijke boete.

 

Bezit

Bezittingen kunnen zowel bestaan uit geld als op geld waardeerbare goederen. Bij het begrip bezit zoals dat in deze verordening wordt gebruikt, gaat het nadrukkelijk niet om vermogen als bedoeld in artikel 34 van de wet. Eventueel aanwezige schulden spelen immers geen rol en worden dus ook niet op het bezit in mindering gebracht. Ook de vrijlatingen van artikel 34, tweede lid, van de wet zijn hier niet van toepassing.

Een belanghebbende die vanwege de volledige verrekening met de beslagvrije voet zonder inkomsten komt te zitten, zal eerst de bezittingen waarover hij beschikt of redelijkerwijs kan beschikken, volledig moeten aanwenden om in de noodzakelijke kosten van het bestaan te kunnen voorzien. Een uitzondering is gemaakt voor de door belanghebbende en zijn gezin bewoonde (eigen) woning.

 

Uitkering

Bij het begrip uitkering wordt niet de norm bedoeld die belanghebbende ontvangt maar de norm die van toepassing is.

 

Artikel 2. Het besluit tot opleggen van een maatregel

Het verlagen van een uitkering op grond van deze verordening wordt opgelegd met een besluit. Tegen dit besluit kan een belanghebbende bezwaar en beroep indienen. In dit artikel is aangegeven wat in het besluit in ieder geval moet worden vermeld. Deze eisen vloeien rechtstreeks voort uit de Awb en dan vooral uit het motiveringsvereiste. Het motiveringsvereiste houdt onder andere in dat een besluit kenbaar is en van een deugdelijke motivering is voorzien.

 

Artikel 3. Afzien van een maatregel

 

Ontbreken verwijtbaarheid

Het afzien van het opleggen van een maatregel “indien elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt", is overgenomen uit artikel 18, negende lid, van de wet, respectievelijk artikel 20, derde lid, van de IOAW/IOAZ. Hiervan is uitsluitend sprake bij evidente afwezigheid van verwijtbaarheid. Het college beoordeelt of elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt aan het betreffende gedrag. Is vanwege de afwezigheid van elke vorm van verwijtbaarheid afgezien van een maatregel, dan is het niet mogelijk om bij toepassing van recidive deze gedraging mee te tellen (zie artikel 6 van deze verordening).

 

Verjaring

Een andere reden om af te zien van het opleggen van een maatregel is dat de gedraging te lang geleden heeft plaatsgevonden (verjaring). Omwille van de effectiviteit (“lik op stuk”) is het nodig dat een maatregel spoedig nadat de gedraging heeft plaatsgehad, wordt opgelegd.

Het college kan geen maatregel opleggen voor gedragingen die langer dan 60 maanden (5 jaar) geleden hebben plaatsgevonden. Als de maatregel € 340 of minder bedraagt vervalt de bevoegdheid tot het opleggen van een maatregel na 36 maanden nadat de overtreding heeft plaatsgevonden. De vervaltermijn is afhankelijk van de hoogte van de maatregel. Hiermee wordt aangesloten bij de vervaltermijnen zoals genoemd in artikel 5:45, tweede lid, van de Awb. Deze verjaringstermijnen laten overigens onverlet dat er vanuit het oogpunt van effectiviteit (“lik op stuk”) naar gestreefd wordt om de maatregel zo spoedig mogelijk op te leggen nadat de gedraging heeft plaatsgevonden.

 

Afzien van verlagen in verband met dringende redenen

In het tweede lid is geregeld dat kan worden afgezien van het opleggen van een maatregel als daarvoor dringende redenen aanwezig zijn. De verordening stelt een algemene verplichting tot het opleggen van een maatregel voorop. Uitzonderingen moeten echter mogelijk zijn als voor de belanghebbende onaanvaardbare consequenties zouden optreden. Uit het woord "dringend" blijkt dat er wel iets heel bijzonders en uitzonderlijks aan de hand moet zijn, wil een afwijking van het algemene principe gerechtvaardigd zijn. Wat dringende redenen zijn, is afhankelijk van de concrete situatie en kan dus niet op voorhand worden vastgelegd. Er kan worden gedacht aan enerzijds een mindere mate van verwijtbaarheid ten aanzien van de gedraging en anderzijds aan de financiële of sociale gevolgen voor belanghebbende en/of diens gezin. Daarbij moet worden opgemerkt dat ernstige financiële gevolgen op zichzelf geen reden zijn om van een maatregel af te zien, omdat dit inherent is aan het verlagen van een uitkering.

 

(Gedeeltelijk) afzien van een maatregel is ook mogelijk bij geüniformeerde arbeidsverplichtingen

De wet schrijft bij overtreding van een geüniformeerde arbeidsverplichting een maatregel voor van honderd procent van de bijstand gedurende één tot drie maanden. Op grond van artikel 18, tiende lid, van de wet moet het college een op te leggen maatregel of een opgelegde maatregel afstemmen op de omstandigheden van een belanghebbende en diens mogelijkheden om middelen te verwerven. Dit als - volgens het college - dringende redenen daartoe noodzaken, gelet op bijzondere omstandigheden. Op grond van bijzondere omstandigheden kan het college besluiten de maatregel op een lager niveau, voor een kortere duur of op nul vast te stellen.

 

Schriftelijke mededeling in verband met recidive

Het doen van een schriftelijke mededeling in een beschikking dat wordt afgezien van het opleggen van een maatregel wegens dringende redenen is van belang bij eventuele recidive. Het opleggen van een maatregel bij recidive is geregeld in artikel 6.

 

Afwijken van de in de verordening genoemde percentages

In dit artikellid is geregeld dat van het standaardpercentage kan worden afgeweken op grond van de ernst van de gedraging, de mate waarin de belanghebbende de gedraging kan worden verweten en de omstandigheden waarin de uitkeringsgerechtigde verkeert. Dit betekent dat bij een geringe verwijtbaarheid een maatregel van 0% zou kunnen worden opgelegd. In dat geval dient er een waarschuwingsbeschikking verzonden te worden. Deze telt wel mee voor recidive.

 

Artikel 4. Ingangsdatum en tijdvak van een maatregel

In het kader van lik-op-stuk beleid moet een maatregel zo snel mogelijk na de gedraging worden opgelegd. Bovendien is dan de kans kleiner dat de maatregel niet kan worden uitgevoerd, bijvoorbeeld door beëindiging van de uitkering. Daarom wordt de maatregel opgelegd vanaf de datum van de gedraging. Is dat niet mogelijk omdat de gedraging in het verleden heeft plaatsgevonden, dan wordt de maatregel met terugwerkende kracht toegepast (zie toelichting bij tweede lid). Voor de berekening van de hoogte van de maatregel wordt uitgegaan van de voor die maand geldende uitkering.

 

Maatregel met terugwerkende kracht (tweede lid)

Het is niet altijd mogelijk om een lopende uitkering te verlagen. In die gevallen wordt de maatregel met terugwerkende kracht toegepast. Het maatregelbesluit dat in dat geval wordt genomen, is een bijzondere vorm van herziening van de uitkering. Het besluit leidt namelijk tot te veel verstrekte uitkering. De uitkering die op grond van het maatregelbesluit te veel is verstrekt wordt met toepassing van artikel 58, tweede lid, onderdeel a, van de wet, respectievelijk artikel 25, tweede lid, van de IOAW/IOAZ, teruggevorderd.

Een maatregel met terugwerkende kracht is echter niet altijd mogelijk. Als de gehele uitkering over de betreffende periode is ingetrokken en teruggevorderd, resteert er niets meer om te verlagen. Dat geldt ook als er geen duidelijke datum is te koppelen aan de gedraging van een belanghebbende of als de maatregel het gevolg van een gedraging voorafgaande aan de aanvraag. In die gevallen is verlagen met terugwerkende kracht evenmin mogelijk en kan de maatregel uitsluitend naar de toekomst toe worden toegepast.

 

Maatregel op toekomstige uitkering (derde lid)

Een maatregel kan niet los worden gezien van het recht op bijstand. Het opleggen van een maatregel is niet mogelijk als een belanghebbende geen recht op bijstand (meer) heeft. Als een maatregel niet of niet geheel ten uitvoer kan worden gelegd als gevolg van de beëindiging of intrekking van de uitkering, wordt het resterende deel van de maatregel opgelegd als de belanghebbende opnieuw een uitkering op grond van de wet ontvangt. De vervaltermijn hiervoor bedraagt 36 maanden, ook als de maatregel € 340 of meer bedraagt. Een maatregel is niet punitief maar dient een corrigerende werking te hebben. In dat verband wordt het niet redelijk geacht om een belanghebbende die al meer dan 3 jaar geen uitkering meer heeft nog te confronteren met een maatregel voor een gedraging uit het verleden.

Hierbij dient overigens te worden opgemerkt dat een maatregel op een toekomstige uitkering , vanwege de samenhang met het recht op bijstand, niet bij voorbaat kan worden opgelegd. Bij het opnieuw toekennen van het recht op bijstand wordt beoordeeld in hoeverre er nog aanleiding bestaat om een maatregel toe te passen. Deze beoordeling gaat verder dan het enkele vaststellen dat er nog sprake is van een (nog niet geheel uitgevoerde) maatregel, die alsnog zou moeten worden uitgevoerd. Pas dan is sprake van een maatregelbesluit en staat de mogelijkheid van bezwaar tegen de opgelegde maatregel open.

 

Artikel 5. Berekeningsgrondslag

Bijzondere bijstand

Een maatregel wordt ook toegepast op de bijzondere bijstand als aan een belanghebbende bijzondere bijstand wordt verleend met toepassing van artikel 12 van de wet. Jongeren tussen de 18 en 21 jaar ontvangen een lage jongerennorm, die indien noodzakelijk wordt aangevuld door middel van aanvullende bijzondere bijstand in de kosten van levensonderhoud. Als een maatregel uitsluitend op de lage jongerennorm wordt opgelegd, zou dit leiden tot rechtsongelijkheid ten opzichte van de 21-jarigen. Daarom is in artikel 1 in de begripsdefinitie van “uitkering” geregeld dat deze bestaat uit de bijstandsnorm inclusief de verleende bijzondere bijstand op grond van artikel 12 van de wet. De verordening biedt geen ruimte om een maatregel toe te passen op een individuele inkomenstoeslag.

 

Artikel 6. Recidive en inkeerregeling

Het is voor de bepaling van recidive niet van belang of het om het schenden van dezelfde verplichting of om dezelfde gedraging gaat.

Bij belanghebbenden die samen een uitkering echtpaar ontvangen wordt bij de beoordeling van recidive naar de gedragingen van de belanghebbenden afzonderlijk gekeken. Is bijvoorbeeld aan de ene partner een maatregel opgelegd omdat deze te weinig of niet heeft gesolliciteerd en wordt er binnen 12 maanden bij de andere partner een verwijtbare gedraging geconstateerd dan is er geen sprake van recidive. Dat is pas het geval als een en dezelfde partner binnen 12 maanden na een verwijtbare gedraging opnieuw een verwijtbare gedraging vertoond.

 

Lid 1 Verdubbeling duur maatregel

Als binnen twaalf maanden na een eerste verwijtbare gedraging wederom sprake is van een verwijtbare gedraging (recidive), wordt de grotere mate van verwijtbaarheid tot uitdrukking gebracht in een verdubbeling van de duur van de maatregel. Een maatregel kan nooit hoger zijn dan honderd procent. Daarom is bij gedragingen waar relatief zware maatregelen voor gelden, gekozen voor een verdubbeling van de duur van de maatregel in plaats van de hoogte. Met de eerste verwijtbare gedraging wordt de eerste gedraging bedoeld die aanleiding is geweest tot een maatregel, ook als wegens dringende redenen – op grond van artikel 3, tweede lid, van deze verordening en eventueel artikel 18, tiende lid, van de wet – is afgezien van het opleggen van een maatregel. Dit geldt ook als op grond van artikel 18, eerste lid, van de wet is afgezien van het opleggen van een maatregel. Is vanwege de afwezigheid van elke vorm van verwijtbaarheid afgezien van een maatregel, dan wordt deze gedraging niet meegeteld voor recidive. Voor het bepalen van de aanvang van de termijn van twaalf maanden, geldt het tijdstip waarop het besluit waarmee de maatregel is opgelegd, is verzonden.

 

Lid 2

Voor de duur van de maatregel bij herhaalde recidive is uitgegaan van de in de wet geregelde periode van 3 maanden (artikel 18, zevende lid van de wet).

 

Lid 3 inkeerregeling

De maatregel hoeft niet voor de volle duur te worden opgelegd als de belanghebbende gebruik maakt van de zogenaamde inkeerregeling. Deze regeling is gelijk aan de wettelijk vastgelegde inkeerregeling voor de geüniformeerde arbeidsverplichtingen (artikel 18, elfde lid van de wet). De belanghebbende gaat weer volledige bijstand ontvangen als deze daar schriftelijk om verzocht heeft en uit diens houding en gedraging ondubbelzinnig is gebleken dat hij de verplichtingen nakomt. Het is aan de belanghebbende om dit aan te tonen. De opgelegde maatregel wordt herzien met ingang van de datum dat naar het oordeel van college ondubbelzinnig is gebleken dat alsnog aan alle opgelegde verplichtingen is voldaan. Herziening gaat niet verder terug dan de datum van het ingediende verzoek om toepassing van de inkeerregeling.

 

Artikel 6a. Verdeling maatregelen niet-geüniformeerde verplichtingen

Dit artikel regelt het verdelen van het bedrag over drie maanden indien een maatregel van 100% is opgelegd wegens schending van niet-geüniformeerde verplichtingen. Zoals bij schending van geüniformeerde verplichtingen is verdeling over drie maanden alleen mogelijk als zeer bijzondere omstandigheden dit rechtvaardigen. Zie hiervoor de toelichting bij artikel 8.

 

Hoofdstuk 2. Niet nakomen van verplichtingen Participatiewet

Paragraaf 2.1 Niet nakomen van de geüniformeerde verplichtingen met betrekking tot de arbeidsinschakeling

 

Artikel 7. Duur maatregel bij schending geüniformeerde arbeidsverplichting

Artikel 18, vijfde lid, eerste volzin, van de wet geeft de mogelijkheid om een maatregel van honderd procent van de bijstandsnorm op te leggen voor de duur van minimaal een maand tot maximaal drie maanden. Voor een evenwichtige opbouw bij recidive wordt het van belang geacht om niet bij de eerste schending al een maatregel gedurende de maximumtermijn op te leggen. Derhalve wordt bij de eerste schending een maatregel opgelegd gedurende een maand en bij de eerste recidive gedurende twee maanden. Bij elke volgende recidive bedraagt de wettelijke termijn van de maatregel drie maanden (artikel 18, zevende lid van de wet).

 

Lid 1

De eerste keer dat het college een verwijtbaar niet naleven van een geüniformeerde arbeidsverplichting vaststelt, bedraagt de maatregel honderd procent van de bijstandsnorm gedurende een maand.

 

Lid 2 Recidive schending geüniformeerde arbeidsverplichting

Is sprake van het niet of onvoldoende nakomen van een geüniformeerde arbeidsverplichting binnen twaalf maanden nadat een eerste maatregel is opgelegd wegens schending van een geüniformeerde arbeidsverplichting, dan bedraagt de maatregel honderd procent gedurende twee maanden. Dit valt binnen de in artikel 18, zesde lid, van de wet gegeven marges.

 

Artikel 8. Verdelen maatregel

Dit artikel regelt de mogelijkheid tot het verdelen van het bedrag van de maatregel bij een eerste schending van een geüniformeerde arbeidsverplichting (of een herhaalde schending buiten de recidivetermijn) als zeer bijzondere omstandigheden dit rechtvaardigen. Hierbij kan worden gedacht aan:

  • -

    vergroting schuldenproblematiek;

  • -

    (dreigende) huisuitzetting bij gezin met minderjarige kinderen;

  • -

    afsluiting van gas en elektriciteit.

     

De maand van oplegging

Met de "maand van oplegging" wordt in deze verordening bedoeld: de maand waarin het besluit aan belanghebbende is bekend gemaakt.

 

Geen verdeling bij recidive

Is sprake van een tweede of volgende schending van een geüniformeerde arbeidsverplichting binnen de recidivetermijn, dan is verdelen van de maatregel niet mogelijk. Artikel 8 bepaalt immers dat verdelen uitsluitend mogelijk is bij een gedraging zoals bedoeld in artikel 7 van deze verordening én als sprake is van bijzondere omstandigheden. Recidive is niet geregeld in artikel 7,lid 1, maar in artikel 7, lid 2, van deze verordening en artikel 18, zesde, zevende en achtste lid, van de Wet. Daarom is verdelen bij recidive niet mogelijk.

 

Paragraaf 2.1 - Niet nakomen van de niet geüniformeerde verplichtingen met betrekking tot de arbeidsinschakeling en tegenprestatie.

Artikel 9. Gedragingen Participatiewet

In dit artikel worden schendingen van niet geüniformeerde arbeidsverplichtingen uit de wet geformuleerd met daarachter het percentage van verlaging uitkering. Een gedraging wordt ernstiger geacht naarmate de gedraging meer concrete gevolgen heeft voor het niet verkrijgen, aanvaarden of behouden van betaalde arbeid. Daarbij is ook onderscheid gemaakt in zwaarte van de maatregel tussen het helemaal niet voldoen aan de verplichting en het in onvoldoende mate voldoen aan de verplichting.

Artikel 18, tweede lid, van de WWB zoals dat luidde vóór 1 januari 2015 bepaalt dat het college moest afstemmen als een belanghebbende de verplichtingen "niet of onvoldoende nakomt". Met het huidige artikel 18, tweede lid, van de wet wordt dit gewijzigd in "het niet nakomen van de verplichtingen". Het woord "onvoldoende" valt hiermee weg. Gemeend wordt dat de wetgever hiermee echter geen inhoudelijke wijziging heeft beoogd en dat dit moet worden gelezen als het niet of onvoldoende nakomen van verplichtingen. Om onduidelijkheid hierover te voorkomen is daarom in artikel 7 neergelegd dat sprake is van een verwijtbare gedraging bij het niet of onvoldoende nakomen van de verplichtingen.

 

Inspanningen in eerste vier weken na de melding

De plicht tot arbeidsinschakeling geldt vanaf datum melding (zie artikel 9, eerste lid, van de wet). Belanghebbenden worden beoordeeld op hun inspanningen in de eerste vier weken na de melding. Voor jongeren tot 27 jaar is dat wettelijk geregeld (artikel 43, vierde en vijfde lid, van de wet). Is geen enkele inspanning verricht, dan bestaat er voor jongeren tot 27 jaar op grond van artikel 13, tweede lid, onderdeel d, van de Wet geen recht op bijstand. Voor belanghebbenden van 27 jaar en ouder die geen of onvoldoende inspanningen hebben verricht en voor jongeren tot 27 die wel inspanningen hebben verricht, maar naar het oordeel van het college onvoldoende, wordt de uitkering verlaagd zoals bepaald in artikel 9 van deze verordening.

 

Artikel 9, onder a

Dit onderdeel behoeft geen nadere toelichting.

 

Artikel 9, onder b

Hier is geregeld wat de maatregel is als niet tijdig op een oproep wordt verschenen. Tevens is geregeld wat wordt verstaan onder niet tijdig , namelijk binnen 24 uur. Reageert de belanghebbende niet binnen 24 uur dan is de maatregel onder artikel 9 , onderdeel c van toepassing.

 

Artikel 9, onder c

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

 

Artikel 9, onder c1

Dit onderdeel behoeft geen nadere toelichting.

 

Artikel 9, onder d

In artikel 55 van de wet is geregeld dat het college individueel bepaalde verplichtingen kan opleggen. Dat kunnen ook verplichtingen zijn in verband met de arbeidsinschakeling. Bijvoorbeeld het aantal malen dat iemand geacht wordt binnen een bepaald tijdsbestek te solliciteren, of het aantal uitzendbureaus waarbij iemand minimaal moet zijn ingeschreven.

In dit onderdeel is geregeld welke maatregel wordt opgelegd als deze op grond van artikel 55 van de wet individueel bepaalde arbeidsverplichtingen in onvoldoende mate worden nagekomen.

 

Artikel 9, onder e

Dit onderdeel behoeft geen nadere toelichting. Zie toelichting onder artikel 9, onder d.

 

Artikel 9, onder f

Dit onderdeel behoeft geen nadere toelichting. Zie hierboven onder het kopje Inspanningen in eerste vier weken na de melding.

 

Artikel 9, onder g

Dit onderdeel behoeft geen nadere toelichting

 

Artikel 9, onder h

In artikel 18 vijfde, zesde en zevende lid van de wet is de maatregel bij het niet voldoen aan de geüniformeerde arbeidsverplichtingen geregeld. Niet voorzien is in een maatregel als er in onvoldoende mate aan de verplichting is voldaan. Dit onderdeel voorziet daarin.

 

Artikel 9, onder i

Dit onderdeel behoeft geen nadere toelichting.

 

Artikel 9, onder j

Dit onderdeel behoeft geen nadere toelichting.

 

Artikel 9, onder k

Dit onderdeel behoeft geen nadere toelichting.

 

Artikel 9, onder l

Dit onderdeel regelt de maatregel indien de belanghebbende die op grond van artikel 9a (ontheffing plicht tot arbeidsinschakeling) was vrijgesteld van de arbeidsverplichting door houding en gedrag ondubbelzinnig heeft laten blijken de volgende verplichtingen (als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel b) niet te willen nakomen:

  • 1.

    gebruik te maken van een door het college aangeboden voorziening, waaronder begrepen sociale activering, gericht op arbeidsinschakeling, alsmede mee te werken aan een onderzoek naar zijn mogelijkheden tot arbeidsinschakeling en,

  • 2.

    indien van toepassing, mee te werken aan het opstellen, uitvoeren en evalueren van een plan van aanpak.

     

Artikel 9, onder m

Dit onderdeel behoeft geen nadere toelichting

 

Artikel 10. Tegenprestatie

In dit artikel wordt de maatregel voor het niet nakomen van de verplichting tot tegenprestatie geregeld. Ook hier wordt weer onderscheid gemaakt tussen het in onvoldoende mate nakomen van de verplichting en het in het niet nakomen van de verplichting. Het laatste leidt tot een zwaardere maatregel.

 

Paragraaf 2.3 Overige gedragingen die leiden tot een maatregel

Artikel 11. Tekortschietend besef van verantwoordelijkheid

Aan de Wet ligt het beginsel ten grondslag dat iedereen in eerste instantie in zijn eigen bestaans-(kosten) dient te voorzien. Pas wanneer dat niet mogelijk is, kan men een beroep doen op bijstand. Hoofdregel is dus dat iedereen alles zal moeten doen en nalaten om een beroep op bijstand te voorkomen. Leidt een gedraging ertoe dat belanghebbende eerder, langer of voor een hoger bedrag is aangewezen op bijstand, dan is veelal sprake van een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan. Hiervan is in ieder geval sprake bij de volgende gedragingen (als die er toe leiden dat belanghebbende eerder, langer of voor een hoger bedrag is aangewezen op bijstand):

  • -

    het te snel interen van vermogen;

  • -

    het door eigen schuld verliezen van het recht op een uitkering;

  • -

    het door eigen schuld te laat aanvragen van een voorliggende voorziening.

De ernst van de gedraging komt tot uitdrukking in de hoogte van het benadelingsbedrag. Het benadelingsbedrag is de netto-uitkering waarop eerder, langer of tot een hoger bedrag een beroep wordt of is gedaan ten gevolge van tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan. Voor het bepalen van het benadelingsbedrag wordt uitgegaan van het nettobedrag van de uitkering, zoals ook het geval is bij het benadelingsbedrag in het kader van de bestuurlijke boete.

 

Bijstand in de vorm van een geldlening

Als sprake is van tekortschietend besef van verantwoordelijkheid kan het college tevens besluiten de bijstand in de vorm van een geldlening te verstrekken. Dit volgt uit artikel 48, tweede lid, onderdeel b, van de Wet.

 

Artikel 12. Noodzakelijke betalingen

De Participatiewet regelt dat de gemeente de verplichting kan opleggen mee te werken om de primaire lasten (huur, gas, water en elektriciteit) in te houden op de uitkering en aan derden door te betalen. Dit voorkomt huisontruiming, afsluitingen en daarmee verbonden grote maatschappelijke- problemen en kosten. Soms komt het voor dat een uitkeringsgerechtigde medewerking aan zo'n verplichting weigert omdat hij de middelen anders wil besteden. In een dergelijk geval kan deze persoon erop gewezen worden dat dan een maatregel kan volgen. Verwacht wordt dat het vooruitzicht van een verlaging van de uitkering met 20% voor de duur van de gedraging in sterke mate tot medewerking aan de gewenste verplichting zal leiden. De belanghebbende kan de verlaging zelf beëindigen door het tekenen van een schriftelijke machtiging tot het verrichten van de noodzakelijke betalingen. De verlaging wordt dan stopgezet met ingang van de eerst mogelijke datum dat de noodzakelijke doorbetalingen door het college kunnen worden verricht.

 

Artikel 13. Zeer ernstige misdragingen

Onder de term 'zeer ernstige misdraging' dient in elk geval te worden verstaan: elke vorm van ongewenst en agressief fysiek contact met een persoon of het ondernemen van pogingen daartoe. Hieronder valt bijvoorbeeld schoppen, slaan of het (dreigen met) gooien van voorwerpen naar een persoon. Ook het toebrengen van schade aan een gebouw of inventarisonderdeel, evenals het ondernemen van pogingen daartoe in enige vorm wordt als zeer ernstige misdraging gezien. Handelingen die door hun grote en mogelijk blijvende impact op de desbetreffende persoon of personen grote invloed hebben zoals het opzetten van gerichte lastercampagnes, seksuele intimidatie, het tonen van steek en/of vuurwapens evenals (pogingen tot) opsluiting in een ruimte zijn eveneens als zeer ernstige misdraging te beschouwen.Ook verbaal geweld valt onder de noemer 'zeer ernstige misdraging'. Het gaat dus om alle vormen van zeer ernstige misdragingen tegenover de met de uitvoering van de Wet belaste personen en instanties (college, SVB en re-integratiebedrijven) tijdens het verrichten van hun werkzaamheden. Met de zinsnede 'tijdens het verrichten van de werkzaamheden' wordt aangegeven dat de misdraging dient plaats te vinden in het kader van de uitvoering van de Wet. Dat is anders als betrokkenen elkaar buiten werktijd tegen komen: dan is alleen het strafrecht van toepassing.

 

Artikel 14. Niet nakomen van verplichtingen als bedoeld in artikel 55 van de wet

De wet regelt in artikel 55 de bevoegdheid om verplichtingen op te leggen die volledig individueel bepaald zijn te weten:

  • 1.

    verplichtingen die strekken tot arbeidsinschakeling;

  • 2.

    verplichtingen die verband houden met de aard en het doel van een bepaalde vorm van bijstand;

  • 3.

    verplichtingen die strekken tot vermindering van de bijstand, en

  • 4.

    verplichtingen die strekken tot beëindiging van de bijstand.

De hoogte van de maatregel is in deze verordening per categorie verschillend vastgesteld afhankelijk van het effect van de gedraging. Zo heeft schending van een verplichting die strekt tot beëindiging van de bijstand een hogere maatregel tot gevolg dan de andere verplichtingen. Tevens is onderscheid gemaakt tussen het niet en het in onvoldoende nakomen van de verplichtingen.

 

Artikel 15. Niet nakomen medewerkingsverplichting als bedoeld in artikel 17, tweede lid, van de wet

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

 

Paragraaf 2.4 Overige bepalingen

Artikel 16. Samenloop van gedragingen

Lid 1

Behoeft geen nadere toelichting

 

Lid 2 Samenloop bij meerdere gedragingen waardoor één of meerdere verplichtingen worden geschonden

Het tweede lid regelt de samenloop van meerdere gedragingen die schending opleveren van één of meerdere verplichtingen, die zijn genoemd in deze verordening, artikel 18, vierde lid, van de wet of in beide regelingen. Dit wordt 'meerdaadse samenloop' genoemd. In dat geval wordt voor iedere gedraging een afzonderlijke maatregel toegepast. Deze maatregelen worden in principe gelijktijdig opgelegd. Als het niet mogelijk om de maatregelen gelijktijdig (in een maand) op te leggen, bijvoorbeeld omdat één van de maatregelen al 100% van de uitkering bedraagt, dan worden de resterende maatregel(en) uitgevoerd in de daarop volgende maand(en).

Het kan ook voorkomen dat het gelijktijdig opleggen van maatregelen op grond van dringende redenen niet verantwoord is. De maatregel kan dan over meerdere maanden worden uitgesmeerd. Uit het woord "dringend" blijkt dat er wel iets heel bijzonders en uitzonderlijks aan de hand moet zijn, wil een afwijking van de regel gerechtvaardigd zijn. Wat dringende redenen zijn, is afhankelijk van de concrete situatie en kan dus niet op voorhand worden vastgelegd. Er kan worden gedacht aan enerzijds een mindere mate van verwijtbaarheid ten aanzien van de gedraging en anderzijds aan de financiële of sociale gevolgen voor belanghebbende en/of diens gezin. Daarbij moet worden opgemerkt dat ernstige financiële gevolgen op zichzelf geen reden zijn om de maatregelen niet gelijktijdig op te leggen, omdat dit inherent is aan het niet voldoen aan een verplichting en het daaruit voortvloeiende verlagen van een uitkering.

 

Lid 3 Samenloop met een bestuurlijke boete

Als sprake is van één gedraging die zowel schending van een in deze verordening opgenomen verplichting als schending van de inlichtingenplicht oplevert (ééndaadse samenloop), kan de schending van deze verplichtingen niet gezamenlijk worden afgedaan. Schending van de inlichtingenplicht (wettelijk) is namelijk geregeld in de vorm van een bestuurlijke boete (artikel 18a van de wet). In het geval van samenloop tussen de bestuurlijke boete en maatregel moet het college (uitzonderingen daargelaten) een boete opleggen en wordt de maatregel verminderd met de opgelegde boete..

Voorbeeld:

Belanghebbende heeft niet doorgegeven dat hij werk heeft geweigerd. De boete is dan 150 euro (geen fraudebedrag), maar de maatregel is 100% van de bijstand gedurende een maand. Stel uitkering is 1.000 euro.

De maatregel bedraagt dan uiteindelijk 1.000 euro min de boete van 150 euro is 850 euro.

Als sprake is van één gedraging die zowel schending van een in artikel 18, vierde lid, van de Wet benoemde verplichting als schending van de inlichtingenplicht oplevert, is het voorgaande ook van toepassing.

 

Hoofdstuk 3. Gedragingen IOAW en IOAZ

Artikel 17. Arbeidsverplichtingen IOAW en IOAZ

De maatregel met betrekking tot het niet nakomen van de verplichtingen tot het aanvaarden en trachten te verkrijgen van algemeen geaccepteerde arbeid is geregeld in artikel 17 van de verordening.

Zie verder de toelichting bij artikel 9

 

Artikel 18. Blijvend en tijdelijk weigeren IOAW- of IOAZ uitkering

Dit betreft een uitwerking van artikel 20 tweede lid van de IOAW/IOAZ. In deze gevallen gaat het om maatwerk zodat er geen vaste maatregelpercentages worden genoemd.

 

Artikel 19. Tegenprestatie

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

 

Artikel 20. Niet nakomen medewerkingsverplichting als bedoeld in artikel 13 van de IOAW/IOAZ

Dit artikel regelt de maatregel bij een schending van artikel 13, tweede en vierde lid van de IOAW/IOAZ (artikel 20 tweede lid van de IOAW/IOAZ).

 

Artikel 21. Zeer ernstige misdragingen

Zie de toelichting bij artikel 13.

 

Artikel 22. Samenloop van gedragingen IOAW/IOAZ

Zie de toelichting bij artikel 16 tweede en derde lid. Lid 1 van artikel 16 is niet overgenomen omdat de geüniformeerde verplichtingen bij de IOAW/IOAZ niet van toepassing zijn.

 

Artikel 23. Samenloop bij weigeren uitkering IOAW/IOAZ

Het college is op grond van artikel 20 van de IOAW en artikel 20 van de IOAZ bevoegd de uitkering blijvend of tijdelijk te weigeren als een belanghebbende, kort gezegd, inkomen uit arbeid had kunnen verwerven, maar dit nalaat. Dit is een discretionaire bevoegdheid van het college. De vraag of een maatregel moet worden toegepast, zal pas aan de orde komen als het college zich een oordeel heeft gevormd over de eventuele weigering van de uitkering. Deze beoordeling gaat in beginsel voor. Pas als het college concludeert dat van een weigering geen sprake is, kan op grond van deze verordening een maatregel worden toegepast. Artikel 23 van deze verordening is derhalve bedoeld om samenloop te voorkomen.

 

Hoofdstuk 4. Verrekening recidiveboete bij niet nakoming van inlichtingenplicht

Artikel 24. De uitoefening van de bevoegdheid tot verrekening

In dit artikel is vastgelegd dat het college volledig gebruik maakt van de bevoegdheid om te verrekenen. Als een belanghebbende voor een tweede keer in de fout gaat, ondanks dat hij bij de eerste keer uitdrukkelijk voor de gevolgen is gewaarschuwd past een strenge aanpak. Fraude met uitkeringen kan nu eenmaal niet worden getolereerd.

 

Artikel 25. Verzoek om bijzondere bijstand voor woonlasten

Toepassing van artikel 24 kan leiden tot situaties met ernstige gevolgen voor met name de minderjarige gezinsleden van de belanghebbende. Voorkomen moet worden dat minderjarige kinderen te zeer de dupe worden van het gedrag van belanghebbende en door de volledige verrekening op straat komen te staan. Dit vergroot de problematiek alleen maar, met alle maatschappelijke kosten van dien. In dat geval moet het mogelijk zijn om op verzoek van de belanghebbende deze ernstige gevolgen te voorkomen. Een dreigende huisuitzetting wordt gezien als een dringende reden om bijzondere bijstand te verlenen voor de woonkosten. Ook bij aanwezigheid van andere dringende redenen dan een dreigende huisuitzetting, kan het college bijstand verlenen. Dat kan bijvoorbeeld het geval zijn als ten gevolge van de volledige verrekening de energietoevoer wordt afgesloten en dit gezien alle omstandigheden als onverantwoord kan worden aangemerkt. Van dringende redenen is niet snel sprake. Het gaat slechts om incidentele gevallen, waarbij sprake is van een acute noodsituatie en de behoeftige omstandigheden waarin de belanghebbende en diens minderjarige gezinsleden verkeren op geen enkele andere wijze te verhelpen zijn. Het enkele feit dat het belanghebbende door de verrekening aan middelen ontbreekt om in het bestaan te voorzien, is op zich geen voldoende voorwaarde om te kunnen spreken van dringende redenen.

 

Hoofdstuk 5. Slotbepalingen

Artikel 26. Hardheidsclausule

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

 

Artikel 27. Intrekken oude verordening

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.

 

Artikel 28. Inwerkingtreding en citeertitel

Dit artikel behoeft geen nadere toelichting.