Organisatie | Tilburg |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Financiële beheersverordening gemeente Tilburg 2015 |
Citeertitel | Financiële verordening gemeente Tilburg 2015 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | financiën en economie |
Eigen onderwerp | |
Externe bijlage | Afschrijvingsbeleid materiële vaste activa met economisch nut |
Geen
Onbekend
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
17-03-2015 | 01-01-2015 | 01-01-2017 | Nieuwe regeling | 09-03-2015 | Onbekend |
De raad van de gemeente Tilburg;
gelet op artikel 212 van de Gemeentewet en het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten
Financiële Beheersverordening Gemeente Tilburg 2015
Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen
In deze verordening wordt verstaan onder:
administratie: het geheel van maatregelen gericht op het systematisch verzamelen, vastleggen, verwerken en verstrekken van informatie ten behoeve van het besturen, het functioneren en het beheersen van (onderdelen van) de organisatie van de gemeente Tilburg en ten behoeve van de verantwoording die daarover moet worden afgelegd;
financiële administratie: de financiële administratie is een onderdeel van de administratie en omvat het systematisch maken en verwerken van aantekeningen betreffende de financiële gegevens van (onderdelen van) de organisatie van de gemeente Tilburg, teneinde te komen tot een goed inzicht in:
netto schuld: bruto schuld minus de omvang van de geldelijke bezittingen die niet zijn ingezet voor de publieke taak. Onder bruto schuld wordt verstaan het totaal van langlopende leningen, kortlopende schulden, crediteuren en overlopende passiva. Onder geldelijke bezittingen die niet zijn ingezet voor de publieke taak wordt verstaan het totaal van langlopende uitzettingen, vorderingen, liquide middelen en overlopende activa;
overheidsbedrijf: onderneming met privaatrechtelijke rechtspersoonlijkheid, niet zijnde een personenvennootschap met rechtspersoonlijkheid, waarin een publiekrechtelijke rechtspersoon, al dan niet tezamen met een of meer andere publiekrechtelijke rechtspersonen, in staat is het beleid te bepalen of een onderneming in de vorm van een personenvennootschap, waarin een publiekrechtelijke rechtspersoon deelneemt;
Hoofdstuk 2. Begroting en verantwoording
Jaarlijks wordt door het college de Programmabegroting aangeboden aan de gemeenteraad. De raad stelt de Programmabegroting vast. De Programmabegroting is het contract tussen raad en college. De Jaarstukken jaar t-1 en de Perspectiefnota gemaakt in jaar t (over de periode t +1 tot en met t + 4) vormen de basis voor de Programmabegroting jaar t +1. Daarbij worden ook betrokken de wensen en verlangens die de raad uit bij de behandeling/vaststelling van deze Jaarstukken en de Perspectiefnota. Dan wordt namelijk op integrale wijze verantwoording afgelegd aan de raad over de bereikte resultaten van het afgelopen jaar en de bijstelling naar de toekomst. De programmabegroting gaat vergezeld van de meerjarenraming.
De raad stelt, op voorstel van het college, de indicatoren vast over de hierboven bedoelde informatie zodat de doelmatigheid en doeltreffendheid van het beleid zoals vastgesteld door de raad, kunnen worden getoetst.
Artikel 4. Uitvoering programmabegroting
Wanneer het Rijk de gemeente bericht dat alle gemeenten samen het collectieve aandeel van gemeenten in het EMU-tekort, bedoeld in artikel 3, zesde lid, van de Wet houdbare overheidsfinanciën, hebben overschreden, informeert het college de raad of een aanpassing van de programmabegroting nodig is. Als het college een aanpassing nodig acht, doet het college een voorstel voor het wijzigen van de programmabegroting.
Hoofdstuk 3. Financieel beleid
Artikel 10. Reserves en Voorzieningen
Artikel 11. Waardering en afschrijving vaste activa
groenstructuurplan, sociale veiligheid, infrastructuur wegen, recreatieve voorzieningen, riolering, sport-, cultuur- en wijkvoorzieningen en onderwijshuisvesting;
3.Investeringen in bedrijfsmiddelen worden onderscheiden naar specifieke en algemene investeringen in bedrijfsmiddelen.
Specifieke investeringen: direct toe te rekenen, bijvoorbeeld containers voor huisvuil;
Algemene investeringen: overhead, bijvoorbeeld investeringen in computers en gemeentegebouwen.
Bij vervangingsinvesteringen dient als uitgangspunt te gelden dat de bijbehorende kapitaallasten niet als "extra" last worden opgevoerd immers, de structurele kapitaallasten zijn daarbij al op basis van de bestaande investering verwerkt, vrijval van kapitaallasten geldt slechts voor zover ook bij de initiële investering kapitaallasten als budget beschikbaar zijn gesteld.
Restantkredieten voor programma-investeringen en investeringen in specifieke bedrijfsmiddelen blijven gehandhaafd, mits dat noodzakelijk is voor de uitvoering van investeringen waarvoor de betreffende kredieten beschikbaar zijn gesteld. Hiervoor hoeven geen ontwerpbesluiten te worden opgenomen. Indien restantkredieten voor investeringen in algemene bedrijfsmiddelen nog in een volgend jaar moeten worden ingezet, worden daarvoor afzonderlijke ontwerpbesluiten aan het college/raad voorgelegd. Als geen ontwerpbesluiten worden opgenomen vervallen de betreffende restantkredieten;
Als afschrijvingsmethode wordt gekozen voor de lineaire afschrijvingsberekening; een uitzondering wordt gemaakt voor onderdelen waarbij door derden een andere methode van afschrijven voorgeschreven is (bijv. rijksvoorschriften) of productfinanciering die een andere methode vereist in verband met tariefsberekeningen; specifieke projectfinanciering kan slechts nadat dit aan de raad is voorgelegd;
De afschrijving (en rente) wordt berekend vanaf het tijdstip van ingebruikname van het goed; daar waar geen sprake is van een echte ingebruiknamedatum wordt voor investeringen in de eerste helft van het jaar 1/7 als datum aangehouden en voor investeringen in de tweede helft 31-12; in voorkomende gevallen kan van een gemiddelde ingebruiknamedatum worden uitgegaan.
Bij investeringen in gemeentegebouwen op verzoek van de huurder en met doorberekening in de huur, dient de afschrijvingstermijn afgestemd te zijn op de duur van het huurcontract; de terugverdienperiode zal daarbij meestal korter zijn dan de in de tabel opgenomen afschrijvingstermijnen. Indien sprake is van anders dan gebruikelijke termijnen wordt daarvan in de rapportages of het investeringsvoorstel melding gemaakt.
Als het voornemen bestaat om af te wijken van deze richtlijnen (termijnen en methode van afschrijving) moet dit vooraf aan het college van burgemeester en wethouders voorgelegd worden; ontwerpbesluit formuleren als: Het college besluit, anders dan de gebruikelijke afschrijvingsmethode / -termijn, tot afschrijving …en vervolgens via de rapportages aan de raad voorgelegd worden.
aan projecten in de openbare ruimte wordt geen rente tijdens de realisatieperiode toegerekend; het gaat daarbij om investeringen met een maatschappelijk nut; bovendien worden de gemaakte kosten aan het einde van het boekjaar voor zover mogelijk reeds tussentijds geactiveerd waardoor rentebijschrijving niet van toepassing is;
aan grote infrastructurele werken wordt geen rente tijdens de realisatieperiode toegerekend; het gaat om investeringen met een maatschappelijk nut; bovendien worden de projecten vaak in fases geknipt en per fase geactiveerd en deze investeringen worden vaak gedekt uit subsidies, de rentebijschrijving is daarbij geen subsidiabele post;
voor gebouwen (nieuwbouw en grootschalige renovatie, niet de investeringsprogramma's voor groot onderhoud) wordt rente tijdens de bouw toegerekend; het gaat daarbij om investeringen met een economisch nut en de rentekosten maken daarbij onderdeel uit van de kostprijs, voor de berekening van de kostendekkende huur.
Artikel 12. Grondslagen kostentoerekening
Artikel 13: Financieringsfunctie
1 Het college draagt bij de uitoefening van de financieringsfunctie zorg voor
het uitzetten van overtollige geldmiddelen gebeurt uitsluitend bij financiële instellingen met minimaal een rating afgegeven door tenminste één gezaghebbende rating agency, of bij instellingen voor wiens waardepapieren een solvabiliteitseis geldt van 0%, zoals in de uitvoeringsregels (Ruddo) is bepaald; 1)
Verstrekken van leningen en garanties en het aangaan van financiële participaties anders dan genoemd in het tweede lid worden uitsluitend gedaan uit hoofde van de publieke taak. Bij het uitzetten van middelen, het verstrekken van garanties en het aangaan van financiële participaties uit hoofde van de publieke taak bedingt het college zekerheden. Het college motiveert in zijn besluit het openbaar belang van dergelijke uitzettingen van middelen, verstrekkingen van garanties en financiële participaties.
Artikel 14: Verbonden Partijen
Voor het deelnemen in een verbonden partij dienen de volgende kaderstellende regels in acht te worden genomen:
de beslissing tot deelname aan een verbonden partij, en ook de aansturing ligt primair bij het college, de raad bepaalt wat tot de publieke taak behoort en kan kaders stellen; dit betekent dat de deelname in een verbonden partij een expliciet raadsbesluit vergt omdat alleen de raad de uitspraak kan doen wat tot de publieke taak van de gemeente hoort;.
Hoofdstuk 4. Paragrafen in begroting en jaarstukken
Artikel 16. Weerstandsvermogen en risicobeheersing
Het college geeft bij de programmabegroting, tussenrapportage en jaarstukken inzicht in de belangrijkste risico´s van materieel belang en een weergave van alle risico´s in een risicomatrix; de risicomatrix geeft inzicht in de omvang van het risico en de kans dat een bepaald risico zich daadwerkelijk voordoet; in de tussenrapportage wordt tevens de ontwikkeling van het risico ten opzichte van de laatste rapportage opgenomen;
Het college geeft een inschatting in hoeverre schaden en verliezen als gevolg van de risico´s van materieel belang met het weerstandsvermogen kunnen worden opgevangen.
Artikel 17. Onderhoud Kapitaalgoederen
Bij de programmabegroting en de jaarstukken doet het college in de paragraaf onderhoud kapitaalgoederen verslag over de voortgang van het geplande onderhoud en het eventuele achterstallige onderhoud aan openbaar groen, water, wegen, kunstwerken, straatmeubilair, riolering en gebouwen;
In het onderdeel bedrijfsvoering van de programmabegroting wordt ingegaan op de tijdelijke en actuele onderwerpen die aandacht behoeven; in het onderdeel bedrijfsvoering bij de jaarstukken wordt gerapporteerd over de bij de programmabegroting bepaalde onderwerpen aangaande de bedrijfsvoering en over nieuwe ontwikkelingen.
Artikel 20. Verbonden Partijen
In de programmabegroting en de jaarstukken wordt in de paragraaf verbonden partijen ingegaan op nieuwe participaties, het beëindigen van bestaande participaties, het wijzigen van bestaande belangen en het aanwezig zijn van problemen bij bestaande participaties. Van elk van de verbonden partijen wordt bij de programmabegroting en jaarstukken een opgave verstrekt van:
• het eigen en vreemd vermogen en het resultaat, voor zover bekend;
• het financieel belang en de zeggenschap.
In de paragraaf grondbeleid wordt aandacht geschonken aan de geraamde meerjarige resultaten van de grondexploitatie en belangrijke beleidsmatige ontwikkelingen op het gebied van gemeentelijke grondverwervingen, de grondprijzen, de manier van samenwerking met marktpartijen e.d. Tevens worden de belangrijkste wettelijke ontwikkelingen op het terrein van de grondexploitatie geschetst.
Hoofdstuk 5. Financiële organisatie en financieel beheer
Artikel 22. De financiële administratie
Het college zorgt er voor dat:
Artikel 23. De financiële organisatie
Het college zorgt er voor dat er:
Deze verordening treedt in werking op de dag na die van haar bekendmaking en werkt terug tot 1 januari 2015 en per genoemde datum vervalt de Financiële beheersverordening gemeente Tilburg 2012.
Deze verordening wordt aangehaald als: Financiële verordening gemeente Tilburg 2015.
Bijlage afschrijvingsbeleid bij artikel 11
Afschrijvingsbeleid materiële vaste activa met economisch nut
De begrippen netto schuld en inkomsten zijn gedefinieerd. Hiervoor zijn de definities gevolgd die de Vereniging van Nederlandse Gemeenten toepast voor het jaarlijkse overzicht met kengetallen over de financiële positie van gemeenten.
Tot slot is het begrip overheidsbedrijf gedefinieerd om nadere invulling te kunnen geven aan de verplichtingen die volgen uit de Mededingingswet voor het vaststellen van de hoogte van prijzen.
Dit artikel bevat bepalingen over de inrichting van de programmabegroting en de jaarstukken. Op grond van artikel 189 Gemeentewet berust het budgetrecht bij de raad. De raad neemt uiteindelijk de beslissing welke bedragen zij voor taken en activiteiten in de programmabegroting beschikbaar stelt. Gedurende het begrotingsjaar kan de raad op grond van artikel 192 Gemeentewet besluiten nemen tot wijziging van de programmabegroting. De gemeente kan slechts uitgaven doen voor de bedragen die hiervoor op de programmabegroting zijn gebracht (derde lid artikel 189 Gemeentewet).
De raad kan kiezen op welk niveau hij budgetten beschikbaar stelt. Er is voor gekozen een budget voor een samenstel van activiteiten beschikbaar te stellen.
Het vierde lid van artikel 2 van de financiële verordening bepaalt dat op voorstel van het college de raad niet-financiële indicatoren per programma vaststelt. Het is het zogenaamde SMART maken van de programmabegroting. Het derde lid van artikel 8 BBV stelt namelijk dat per programma of activiteit/product wordt aangegeven wat de doelstelling – in het bijzonder de beoogde maatschappelijke effecten – is en hoe er naar wordt gestreefd deze effecten te bereiken.
Overigens bepaalt dit artikel niet dat elke nieuwe raadsperiode de gehele programmabegroting en jaarstukken moeten worden herzien. In de meeste gevallen is dat niet raadzaam. Als de indeling en gebruikte indicatoren de vorige raadsperiode goed zijn bevallen, kunnen deze ongewijzigd opnieuw worden vastgesteld. In andere gevallen zijn (kleine) bijstellingen of wijzigingen meestal voldoende.
Het BBV schrijft een aantal verplichte paragrafen voor. In een paragraaf wordt de raad integraal over een bepaald thema dat dwars door de programmabegroting loopt, geïnformeerd.
De indeling van de programma’s wordt bij aanvang van iedere raadsperiode door de raad vastgesteld. Het BBV bepaalt in aanvulling hierop dat het college de producten aan de programma’s toewijst. De autorisatie van de programmabegroting vindt op een lager niveau plaats, namelijk op het niveau van producten in plaats van op het niveau van programma’s. Activiteiten zijn geclusterd tot een product en een groep producten vormt een programma. Een programma van de programmabegroting kan op grond van artikel 8 van het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten (hierna: BBV) worden opgedeeld in activiteiten.
Artikel 4. Uitvoering programmabegroting
In artikel 4 legt de raad het college een aantal verplichtingen op die voor een goede uitvoering van de begroting noodzakelijk zijn. In het eerste lid wordt bepaald dat het college de rechtmatigheid, de doeltreffendheid en de doelmatigheid van de uitvoering moet waarborgen. Lid 2 stelt eisen voor de onderwerpen die van belang zijn voor de opstelling van de programmaraming. In het duale stelsel geeft de raad geen nadere uitvoeringsregels om aan de prestatie-eis te voldoen. Het vaststellen van deze uitvoeringsregels is de bevoegdheid van het college.
De accountant toetst jaarlijks of de gemeenterekening een getrouw beeld geeft van de gemeentelijke financiën en of de (financiële) beheershandelingen die eraan ten grondslag liggen rechtmatig zijn verlopen. Artikel 5 draagt het college op maatregelen te treffen opdat gedurende het jaar of vooraf aan de accountantscontrole de gemeente zelf nagaat of de cijfers in de administraties een getrouw beeld geven en of de financiële beheershandelingen die aan de baten, de lasten en de balansmutaties ten grondslag liggen rechtmatig (zijn) verlopen.
Een belangrijk onderdeel van de planning- en controlcyclus voor de raad is de tussenrapportage. Op basis van de tussenrapportage wordt de raad geïnformeerd over de uitputting van budgetten en investeringskredieten en de voortgang van de uitvoering van het beleid. Gekozen is voor één tussenrapportage.
Artikel 7 is het sluitstuk van de begrotingscyclus, de verantwoording over de begrotingsuitvoering door het college, cq. de controle van de raad daarop. De Jaarstukken zijn ingedeeld overeenkomstig de in het BBV voorgeschreven indeling, waaraan wordt toegevoegd een verslag zoals bedoeld in artikel 197 van de Gemeentewet.
Voor gemeenten is in de Wet houdbare overheidsfinanciën vastgelegd dat ze aandeel hebben in het plafond voor het totale EMU-tekort van Nederland. Wordt dit gemeentelijk aandeel in het EMU-tekort door de gezamenlijke gemeenten overschreden dan kan dat tot een correctieve maatregel van het Rijk leiden of tot een boete uit Europa die naar gemeenten wordt doorvertaald. Maar het kan ook zijn dat de overschrijding niet erg is.
Gemeenten krijgen in het voorjaar van het Rijk bericht of het gemeentelijk aandeel in het nationale toegestane EMU-tekort met de lopende programmabegroting dreigt te worden overschreden. Ook wordt dan duidelijk of daarop actie van gemeenten is gewenst. Pas als dit laatste het geval is, moeten gemeenten met een individueel EMU-saldo hoger dan gemeentelijke EMU-referentiewaarde hun programmabegroting neerwaarts bijstellen om de overschrijding van het collectieve aandeel ongedaan te maken.
In het artikel is opgenomen dat het college de raad informeert bij een overschrijding van het toegestane EMU-tekort voor alle gemeenten. Als daarop actie nodig is van de gemeente, doet het college een voorstel voor het wijzigen van de programmabegroting.
De raad geeft in dit artikel enkele belangrijke uitgangspunten aan die het college voor de uiteenzetting van de financiële positie en de meerjarenramingen moet volgen.
Tevens wordt hier expliciet vastgelegd hoe de raad bij het vaststellen van de financiële positie, de investeringskredieten autoriseert. De autorisatie van deze kredieten zou anders als gevolg van het door gemeenten gehanteerde lasten en batenstelsel buiten de boot vallen. Investeringen van gemeenten worden voornamelijk geactiveerd en drukken zodoende in het jaar van aanschaf niet op de onder de programma´s verantwoorde lasten.
Artikel 10. Reserves en voorzieningen
Een belangrijk beleidsmatig aspect betreft de omvang van het eigen vermogen van een gemeente. Het eigen vermogen van een gemeente bestaat uit de algemene reserves en bestemmingsreserves. Hoe groot moet het eigen vermogen zijn om risico’s op te vangen en gaan we een investering financieren door belastingverhoging of door het interen op het eigen vermogen, zijn financieel beleidsmatige vragen die thuishoren bij de raad. Kaders stellen voor voorzieningen is veelal niet aan de orde, omdat voorzieningen een verplichtend karakter kennen. In dit artikel is omschreven hoe een reserve tot stand komt, inclusief bestedingsplannen en welke spelregels daarbij in acht moeten worden genomen.
Artikel 11.Waardering & afschrijving vaste activa
In het tweede lid, onder a, van artikel 212 Gemeentewet is opgenomen dat de financiële verordening in elk geval de regels voor waardering en afschrijving van activa bevat. Hieraan is in artikel 11 invulling gegeven. Voor de bepalingen over afschrijvingstermijnen van de materiële vaste activa wordt in de verordening verwezen naar een bijlage. In de bijlage zijn de afschrijvingstermijnen voor de verschillende categorieën materiele vaste activa met economisch en maatschappelijk nut opgenomen. Het BBV laat een aanzienlijke beleidsvrijheid aan gemeenten voor het zelf vaststellen van de eigen afschrijvingsmethodieken en afschrijvingstermijnen. Natuurlijk geldt hierbij wel het criterium dat gemeenten de afschrijvingsmethodiek en afschrijvingstermijn van een actief moeten afstemmen op de verwachte levensduur. Indien dit wordt nagelaten, wordt het getrouwe beeld van de jaarrekening aangetast. In de verordening is er voor gekozen activa met maatschappelijk nut te activeren in plaats van deze meteen ten laste van de exploitatie te brengen.
Artikel 12.Grondslagen kostentoerekening
Artikel 212 Gemeentewet bepaalt in het tweede lid, onder b, dat de verordening in ieder geval bevat de grondslagen voor de berekening van de door het gemeentebestuur in rekening te brengen prijzen en tarieven voor rechten en heffingen. De grondslag voor de prijzen en tarieven vormt de opbouw van de kostprijs van de goederen en diensten waarvoor prijzen en heffingen in rekening worden gebracht. In artikel 12 van de verordening staan de kaders voor de bepaling van de kostprijzen van de gemeentelijke diensten die worden geleverd aan derden.
Artikel 13. Financieringsfunctie
Artikel 212 Gemeentewet bevat de bepaling dat de financiële verordening in elk geval regels voor de algemene doelstelling en de te hanteren richtlijnen en limieten van de financieringsfunctie bevat. Artikel 13 geeft invulling aan deze plicht. Het artikel bevat kaders voor het financieringsbeleid. Gemeenten mogen alleen leningen en garanties verstrekken en financiële participaties aangaan voor het behartigen van een publiek belang (artikel 2 Wet Fido). Daarbij bepaalt het tweede lid van artikel 160 Gemeentewet dat een besluit tot de oprichting van en de deelneming in stichtingen, maatschappen, vennootschappen, verenigingen, coöperaties en onderlinge waarborgmaatschappijen niet eerder wordt genomen dan nadat de raad een ontwerpbesluit is toegezonden en hij zijn wensen en bedenkingen ter kennis van het college heeft kunnen brengen.
Het college dient bij het verstrekken van leningen, garanties en kapitaal zo mogelijk zekerheden te bedingen om zo het financiële risico waaraan de gemeente bloot komt te staan te verminderen. Als instellingen bij een gemeente aankloppen voor een lening of garantiestelling dan hebben de banken er in de regel niet al te veel vertrouwen meer in.
Artikel 14. Verbonden Partijen
Alhoewel het deelnemen in een verbonden partij, gelet op artikel 160 van de GW een bevoegdheid van het college is heeft de raad expliciet kaderstellende voorwaarden bepaald voor het aangaan van dergelijke overeenkomsten. Dit mede gelet op de uitspraak van het 'uitoefenen van de publieke taak' die enkel door de raad kan worden gedaan.
Het Besluit begroting en verantwoording provincies en gemeenten geeft in titel 2.3 aan wat er in de paragrafen lokale heffingen, weerstandsvermogen en risicobeheersing, onderhoud kapitaalgoederen, financiering, bedrijfsvoering, verbonden partijen en grondbeleid ten minste moet staan. In hoofdstuk 4 van deze verordening wordt daar nadere invulling aan gegeven.
Artikel 22. De financiële administratie
Onder artikel 22 zijn algemene bepalingen opgenomen voor de inrichting van de gemeentelijke administratie. Op hoofdlijnen wordt opgedragen welke gegevens systematisch moeten worden vastgelegd en aan welke eisen deze gegevens en de vastlegging ervan moeten voldoen.
Artikel 23. Financiële organisatie
Artikel 23 geeft de uitgangspunten voor de financiële organisatie en draagt het college op hiervoor zorg te dragen. Het college is op grond van artikel 160 Gemeentewet bevoegd regels te stellen ten aanzien van de ambtelijke organisatie. Deze bevoegdheid betreft ook het stellen van regels voor de financiële organisatie. Artikel 23 geeft een opsomming op welke terreinen van de financiële organisatie het college beleid en interne regels moet stellen. Om hier invulling aan te geven ligt het voor de hand dat het college een organisatiebesluit en diverse uitvoeringsregels vaststelt en dat het college de volmachten en mandaten alsook de kostenverdeelsleutels voor de kostentoerekening vastlegt.
De uitgangspunten voor de financiële organisatie zijn nodig om voor het financieel beheer en beleid aan de eisen voor rechtmatigheid, controle en verantwoording te voldoen. Ze creëren de randvoorwaarden waarop de interne controle en de accountantscontrole kan steunen bij het onderzoek naar de rechtmatigheid van de beheershandelingen en getrouwheid van de jaarrekening.
Bij het inwerkingtreden van de nieuwe verordening moet de oude worden ingetrokken. Volgens de Gemeentewet is een begrotingsjaar gelijk aan een kalenderjaar. In begrotingsjaar t worden de jaarstukken uit het begrotingsjaar t-1 vastgesteld, wordt uitvoering gegeven aan de programmabegroting voor het jaar t en wordt tot slot de programmabegroting voor het jaar t+1 vastgesteld. Hiervoor is in artikel 24 een overgangsbepaling opgenomen.
In dit artikel wordt de naam gegeven, waarmee men in de gemeentelijke stukken naar deze verordening kan verwijzen.