Organisatie | Heerenveen |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Beleidsregels Wmo 2015 |
Citeertitel | Beleidsregels Wmo 2015 |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
Geen.
Wet maatschappelijke ondersteuning, hoofdstuk 2
Geen.
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-01-2015 | 01-01-2020 | gmb-2015-17594 | 10-02-2015 | Onbekend. |
Burgemeester en wethouders van de gemeente Heerenveen;
Overwegende, dat het in het belang van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 noodzakelijk wordt geacht om nadere regels te stellen ten aanzien van de uitvoering van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 en de Verordening Maatschappelijke Ondersteuning Gemeente Heerenveen 2015 (hierna:Verordening Wmo 2015).
gelet op het bepaalde in Hoofdstuk 2 Wet maatschappelijke ondersteuning 2015;
Wet: Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015)
Langdurige noodzaak (artikel 9 lid 5 Verordening Wmo 2015): het college beoordeelt individueel of ondersteuning langdurig noodzakelijk is. Een maatwerkvoorziening is in ieder geval langdurig noodzakelijk wanneer de ondersteuning langer dan zes maanden nodig is. Een maatwerkvoorziening is eveneens langdurig noodzakelijk indien deze wordt verstrekt aan een cliënt met een levensverwachting korter dan zes maanden.
Algemeen gebruikelijke voorziening (artikel 1 onder a Verordening Wmo 2015): in het kader van het begrip algemeen gebruikelijke voorziening houdt ‘algemeen verkrijgbaar’ in dat het artikel ook in de reguliere handel verkrijgbaar is, of dat de dienstverlening ook op de vrije markt is in te kopen. Het college onderzoekt altijd of de algemeen gebruikelijke voorziening voor de individuele cliënt algemeen gebruikelijk is.
Algemene dagelijkse levensbehoeften (adl): in en uit bed komen, aan- en uitkleden, bewegen, lopen, gaan zitten en weer opstaan, toiletbezoek, eten/drinken, medicijnen innemen, ontspanning en sociaal contact, douchebezoek en lichamelijke hygiëne voor inwoners met een zintuiglijke of verstandelijke beperking of psychiatrische problematiek (wordt in het verlengde gegeven van de overige benodigde ondersteuning).
Tekortschietend besef van verantwoordelijkheid (artikel 9, lid 4 Verordening Wmo 2015): een cliënt betoont te kort schietend besef van verantwoordelijkheid wanneer het college vaststelt dat een maatwerkvoorziening of pgb voor ondersteuning noodzakelijk is, terwijl de cliënt in staat is of zou zijn geweest op eigen kracht zijn zelfredzaamheid of participatie te handhaven, maar hier niet naar handelt of heeft gehandeld en hem dit valt te verwijten.
Vermijdbare noodzaak (artikel 9, lid 1 Verordening Wmo 2015): het college beoordeelt individueel of de noodzaak van een maatwerkvoorziening of pgb voor ondersteuning vermijdbaar was, en of van de cliënt redelijkerwijs verwacht mocht worden dat hij maatregelen kon treffen die de hulpvraag overbodig hadden gemaakt.
Melding en onderzoek (artikel 4 en 5 Verordening Maatschappelijke Ondersteuning Gemeente Heerenveen 2015): na een melding in de zin van artikel 2.3.2 lid 1 Wmo start het college een onderzoek zoals genoemd in artikel 2.3.2 lid 2 tot en met 8 Wmo en artikel 4 en 5 Verordening Maatschappelijke Ondersteuning.
Artikel 2 Individuele voorziening
Het college verstrekt een maatwerkvoorziening of pgb gericht op de ondersteuning van een individuele cliënt.
Het college vraagt een door hem daartoe aangewezen adviesinstantie om advies indien het college dat gewenst vindt.
Hoofdstuk 2 Melding, aanvraag en onderzoek
Het college neemt een melding mondeling, schriftelijk of elektronisch in ontvangst en beoordeelt of de melding een hulpvraag in het kader van artikel 1 onder e Verordening Wmo 2015 betreft. Het onderzoek naar de aard van de melding kan plaatsvinden in de Toegang of de backoffice.
Het college verstaat onder de Toegang de eerste ontvangst door het college van een melding door een inwoner. De Toegang wordt namens het college uitgevoerd door de meitinker of preventiemedewerker jeugd. De meitinker vermeldt bij het maken van een afspraak de mogelijkheid tot aanwezigheid van een gratis cliëntondersteuner, mantelzorger of andere betrokkene bij het gesprek. De meitinker beoordeelt of de melding een hulpvraag betreft in de zin van de wet en doet zo mogelijk aansluitend het onderzoek als bedoeld in artikel 5 Verordening Wmo 2015. Indien duidelijk is dat er een hulpvraag is, vermeldt de meitinker voorafgaand aan het onderzoek de mogelijkheid van het indienen van een persoonlijk plan als bedoeld in artikel 2.3.2 Wmo.
Het college verstaat onder backoffice de gespecialiseerde uitvoering van de diverse wetten binnen het sociaal domein, waaronder de Wmo 2015.
Het college bepaalt binnen 5 werkdagen na ontvangst van de hulpvraag of afgezien kan worden van een vooronderzoek als bedoeld in artikel 4 Verordening Wmo 2015 en/of een onderzoek als bedoeld in artikel 5 Verordening Wmo 2015.
Artikel 7 Onderzoek en aanvraag
Het college voert na melding en vooronderzoek een onderzoek uit zoals bepaald in artikel 2.3.2 van de wet en artikel 5 Verordening Wmo 2015.
Het college maakt binnen maximaal zes weken, of zoveel eerder als mogelijk is, na de melding een verslag van het onderzoek dat is uitgevoerd. Het verslag bevat in ieder geval de in artikel 5 Verordening Wmo 2015 opgenomen onderdelen.
Indien het onderzoek langer dan zes weken duurt, stelt het college het afronden van het onderzoek en het nemen van een besluit uit met zoveel langer als nodig is om het onderzoek af te ronden. Het college stelt de cliënt zo snel mogelijk op de hoogte van het uitstel en vermeldt de verwachte datum waarop het onderzoek wel kan worden afgerond. Indien het college het onderzoek niet kan afronden omdat de cliënt gegevens niet tijdig overlegt of kan overleggen of niet (voldoende) meewerkt aan het onderzoek, legt het college een aanvultermijn op. Het uitstel betreft de toepassing van artikel 4:5, 4:14 en 4:15 Algemene wet bestuursrecht.
Het college stuurt het verslag zo snel mogelijk na afronding van het onderzoek aan de cliënt of zijn vertegenwoordiger met het verzoek om eventuele aanvullingen en verbeteringen te vermelden, akkoord te gaan met de conclusie(s) van het onderzoek of aan te geven niet akkoord te gaan met de conclusie(s). Indien de cliënt niet akkoord gaat met de conclusies kan hij hierbij ook een motivering vermelden. Op het verslag kan de cliënt aangeven of het verslag als een aanvraag voor een maatwerkvoorziening of pgb dient te worden aangemerkt. De cliënt krijgt een termijn van 10 werkdagen om het verslag retour te sturen. Het college kan afwijken van de termijn als de cliënt hier gemotiveerd om verzoekt. 2
Een cliënt of zijn vertegenwoordiger die het verslag ook na rappel niet terugstuurt, wordt geacht akkoord te gaan met de conclusies uit het onderzoek. Het college kan deze conclusies gebruiken bij een volgende melding indien deze relevant zijn daarvoor. Het college kan van deze conclusies afwijken indien de cliënt gemotiveerd en zo nodig aantoonbaar aan kan geven dat de conclusies niet correct of relevant zijn.
De cliënt kan een aanvraag indienen na afronding van het onderzoek, tenzij het college het onderzoek niet binnen zes weken heeft afgerond en geen bericht van uitstel heeft gegeven aan de cliënt of zijn vertegenwoordiger. Ook wanneer het college wel bericht van uitstel heeft gegeven maar het onderzoek niet binnen de gestelde termijn heeft afgrond, kan de cliënt of zijn vertegenwoordiger een aanvraag indienen.
Hoofdstuk 3 Vorm van de ondersteuning
Artikel 8 Keuzevrijheid maatwerkvoorziening diensten
Het college koopt diensten in bij een of meer derden en bepaalt welke dienst geleverd wordt aan de cliënt. De cliënt kan de leverancier van de maatwerkvoorziening voor dienstverlening kiezen uit door de gemeente gecontracteerde aanbieders, voor zover deze leverancier naar het oordeel van het college in staat is de door het college in het plan van aanpak bepaalde dienst te leveren.
Artikel 10 Algemene regels rond het persoonsgebonden budget voor ondersteuning bij zelfstandig wonen, vervoer en bij zelfredzaamheid en participatie
Het college verstrekt op verzoek van de cliënt een pgb voor ondersteuning in de vorm van dienstverlening of in de vorm van een zaak, nadat het college heeft beoordeeld of de cliënt in het kader van het verstrekken van een pgb redelijkerwijs in staat is zijn belangen te behartigen en de verantwoordelijk voor het inkopen van diensten of zaken en het afsluiten van contracten kan dragen.
Het college betrekt in het onderzoek (niet limitatief):
Het college bepaalt de hoogte van het pgb voor een zaak of dienst op basis van het plan van eisen of het plan van aanpak en aan de hand van de kostprijs van de in de betreffende situatie goedkoopst adequate maatwerkvoorziening. De kostprijs wordt bepaald door:
Het college kan de hoogte van het pgb voor een zaak baseren op beschikbare tweedehandse voorzieningen, waarbij rekening gehouden wordt met de kortere levensduur van een tweedehands voorziening.
De cliënt kan een dienst of zaak inkopen die meer kost dan de goedkoopst adequate voorziening en zelf het verschil tussen het pgb en de prijs van de door de cliënt gewenste voorziening betalen.
De hoogte van het pgb voor een dienst is afhankelijk van de aanbieder een van de volgende percentages van de kostprijs:
Het college vindt een aanbieder gekwalificeerd wanneer deze voor wat betreft opleidingsniveau aantoonbaar voldoet aan de eisen die aan (het personeel van de) aanbieder met wie de gemeente een overeenkomst heeft afgesloten, gesteld worden, en aantoonbaar voldoet aan de in artikel 13 Verordening Wmo 2015 gestelde kwaliteitseisen.
De uitbetaling van het pgb gebeurt op grond van het trekkingsrecht (artikel 2.6.2 van de wet) door de Sociale Verzekeringsbank, tenzij het een eenmalig uitbetaling betreft. Het college voldoet eenmalige uitbetalingen na ontvangst van de desbetreffende nota en zo veel mogelijk rechtstreeks aan de leverancier.
Het college voert de controle op de besteding van het pgb voor een dienst uit tezamen met het periodiek heronderzoek zoals bepaald in artikel 10 van deze beleidsregels, of zoveel eerder als de voorziening eindigt. Het college controleert in ieder geval of de dienst is geleverd door de persoon of de organisatie bij wie de dienst is ingekocht.
Artikel 11 Periodiek onderzoek
Het college voert op grond van artikel 2.3.9 van de wet periodiek een heronderzoek uit. Zo nodig voert het college opnieuw een onderzoek uit zoals bepaald in artikel 2.3.2 van de wet en in artikel 5 van de Verordening Wmo 2015.
Hoofdstuk 4 Ondersteuning bij zelfstandig wonen
Artikel 12 Maatwerkvoorziening of pgb voor ondersteuning bij zelfstandig wonen
Het college verstrekt een maatwerkvoorziening of pgb voor ondersteuning bij zelfstandig wonen wanneer in de beperkingen niet kan worden voorzien op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met voorliggende voorzieningen, met een algemeen gebruikelijke voorziening, met een algemene voorziening, met mantelzorg of met ondersteuning uit het eigen sociaal netwerk.
Artikel 13 Begrippen in verband met ondersteuning bij zelfstandig wonen
Gebruikelijke hulp (artikel 1.1.1 Wmo): het college past het begrip gebruikelijke hulp toe overeenkomstig bijlage 1: Nadere uitwerking begrip gebruikelijke hulp.
Artikel 15 Ondersteuning bij eenvoudige schoonmaakwerkzaamheden (schoonmaakhulp)
Het college kan afwijken van het tweede lid wanneer de cliënt na een ziekenhuis- of verpleeghuisopname weer naar huis kan en er geen mogelijkheden zijn om kortdurend in schoonmaakhulp te voorzien door eigen kracht, gebruikelijke hulp of mantelzorg. De kortdurende schoonmaakhulp duurt maximaal drie maanden en wordt verstrekt voor maximaal drie uren per week.
Artikel 16 Ondersteuning bij het voeren van een gestructureerd huishouden
Het college verstaat onder ondersteuning bij het voeren van een gestructureerd huishouden, ook wel HH2 genoemd, naast schoonmaakhulp zoals bedoeld in artikel 14, eerste lid:
dat ook inwoners die tot de Wmo-doelgroep behoren en die andere beperkingen hebben dan alleen regieverlies en vanwege die beperkingen 4 uur of meer per week ondersteuning bij het voeren van een gestructureerd huishouden nodig hebben, in aanmerking komen voor de in artikel 4 van deze beleidsregels genoemde maatwerkvoorziening.
Een onderzoek naar aanleiding van een hulpvraag naar ondersteuning bij het schoonhouden van de woning, omvat naast de onderdelen genoemd in artikel 2.3.2 Wmo en artikel 4 en 5 Verordening Wmo 2015, een onderzoek naar de omvang van de noodzakelijke ondersteuning. Het college baseert zich daarbij op normtijden zoals deze zijn op genomen onder bijlage 2: Normtijden schoonmaakhulp.
Artikel 17 Respijtzorg mantelzorger
Het college kan aan de ontvanger van mantelzorg respijtzorg verstrekken ten behoeve van de mantelzorger, wanneer de mantelzorger maatschappelijke ondersteuning in de zin van de Wmo verleent aan de ontvanger. De respijtzorg duurt maximaal zes weken per jaar.
Artikel 18 Ondersteuning bij het normale gebruik van de woning
Het college verstrekt een maatwerkvoorziening of pgb aan cliënten die ondersteuning bij zelfredzaamheid en participatie nodig hebben doordat zij beperkingen ondervinden bij het normale gebruik van hun woning, voor zover het zelfstandige woonruimte betreft, en voor zover in de beperkingen bij het normale gebruik van de woning niet kan worden voorzien op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met voorliggende voorzieningen, met een algemeen gebruikelijke voorziening, met een algemene voorziening, met mantelzorg of met ondersteuning uit het eigen sociaal netwerk.
Het college verstaat onder een algemeen gebruikelijke woonvoorziening eveneens een algemeen gebruikelijke verhuizing. Een algemeen gebruikelijke woonvoorziening is een simpel hulpmiddel of een simpele aanpassing, niet aangepast aan de individuele gebruiker (afgezien van in hoogte verstelbare poten en dergelijke) en ook in de reguliere handel verkrijgbaar.
Voorbeelden zijn (niet limitatief):
Het college past lid 4, tweede volzin niet toe wanneer de totale kostprijs van de maatwerkvoorziening(en) ter ondersteuning van het normale gebruik van de woning, voor zover bekend ten tijde van het onderzoek, lager zijn dan € 8.000, of wanneer geen geschikte of geschikt te maken woning binnen een redelijke termijn beschikbaar is. Het college onderzoekt voor de individuele cliënt wat een redelijke termijn is en betrekt daarbij de eventuele uitstelbaarheid van de verhuizing.
Artikel 19 In aanmerking te nemen kosten voor een woningaanpassing
Het college neemt de volgende kosten in aanmerking bij de vaststelling van de maatwerkvoorziening of het pgb voor een woningaanpassing:
het architectenhonorarium tot ten hoogste 10% van de aanneemsom met dien verstande dat dit niet hoger is dan het maximale honorarium als bepaald in SR 1988 van de BNA. Alleen in die gevallen dat het noodzakelijk is dat een architect voor de woningaanpassing moet worden ingeschakeld worden deze kosten subsidiabel geacht. Het betreft dan veelal de ingrijpender woningaanpassingen;
Hoofdstuk 5 Ondersteuning bij vervoer
Artikel 23 Ondersteuning bij vervoer rondom de woonplaats
Het college verstaat onder ondersteuning bij vervoer: ondersteuning voor cliënten met een (zeer) beperkte mobiliteit die hen in staat stelt zich te verplaatsen tot 20 kilometer rondom het woonadres (ongeveer overeenkomend met 5 OV-zones) om daarmee te voorzien in beperkingen in de zelfredzaamheid en participatie.
Artikel 24 Maatwerkvoorziening of pgb voor ondersteuning bij vervoer rondom de woonplaats
Het college verstrekt een maatwerkvoorziening of pgb voor ondersteuning bij vervoer aan een cliënt met een (zeer) beperkte mobiliteit wanneer uit het onderzoek blijkt dat de cliënt een substantiële vervoersbehoefte heeft en hierin niet kan voorzien op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met voorliggende voorzieningen, met een algemeen gebruikelijke voorziening, met een algemene voorziening, met mantelzorg of met ondersteuning uit het eigen sociaal netwerk.
Het college verstrekt de goedkoopst adequate maatwerkvoorziening voor ondersteuning bij vervoer. Bij een cliënt met een beperkte mobiliteit is de goedkoopst adequate voorziening voor ondersteuning bij vervoer het systeem van collectief deur-tot-deur vervoer (hierna ‘de taxipas’ genoemd) dat is gericht op het vervoer van personen met een beperking, voor zover aanwezig in de gemeente. Het college verstrekt pas een andere maatwerkvoorziening dan de taxipas of een pgb wanneer de cliënt geen gebruik kan maken van de taxipas.
Het college verstrekt geen maatwerkvoorziening voor vervoer naar dagondersteuning die wordt verstrekt op grond van de Wmo 2015 en artikel 27, 28, 29 en 30 van deze beleidsregels.
Artikel 25 Vervoersbehoefte van minderjarigen
Het college past artikel 21 lid 3 niet toe bij minderjarigen met een beperkte mobiliteit, maar beoordeelt de vervoersbehoefte en de te verstrekken maatwerkvoorziening of pgb individueel. Het college gebruikt daarbij Bijlage 4 Vervoersbehoefte bij kinderen als leidraad.
Het college onderzoekt of de cliënt zich door beperkingen bij het lopen dagelijks grotendeels en langdurig zittend moet verplaatsen. Wanneer dit het geval is, kan het college afzien van een onderzoek naar de mogelijkheden van de cliënt om in deze beperkingen te voorzien door eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg, met ondersteuning uit het eigen sociaal netwerk, met een algemene of algemeen gebruikelijke voorziening.
Hoofdstuk 6 Ondersteuning bij zelfredzaamheid en participatie
Artikel 27 Maatwerkvoorziening of pgb voor ondersteuning bij zelfredzaamheid en participatie
Het college verstrekt een maatwerkvoorziening of pgb voor ondersteuning bij de zelfredzaamheid en participatie aan cliënten die beperkingen ondervinden in de algemene dagelijkse levensverrichtingen (adl), het voeren van een gestructureerd huishouden anders dan in het kader van artikel 13 wordt bedoeld of het ontmoeten van mensen, het onderhouden van contacten en deelnemen aan zinvolle maatschappelijke activiteiten en in deze beperkingen niet kan worden voorzien met eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met voorliggende voorzieningen, met een algemeen gebruikelijke voorziening, met een algemene voorziening, met mantelzorg of met ondersteuning uit het eigen sociaal netwerk.
Het college verstrekt geen maatwerkvoorziening of pgb voor ondersteuning bij zelfredzaamheid en participatie wanneer een algemene of algemeen gebruikelijke voorziening in de beperkingen kan voorzien. Een algemeen gebruikelijke voorziening voor ondersteuning is bijvoorbeeld een uitstapje in verenigingverband, een bingo avond, kaartclub, deelname aan zangactiviteiten, (gehandicapten)sportvereniging, ouderensoos. Een algemene voorziening voor ondersteuning is bijvoorbeeld een vrij toegankelijke inloopmiddag voor mensen met een beperking of een soos voor mensen met beginnende dementie.
Artikel 28 Maatwerkvoorziening of pgb voor thuisondersteuning
Het college verstaat onder thuisondersteuning het bieden van ondersteuningsactiviteiten in de thuisomgeving gericht op het bevorderen, behouden of handhaven van de zelfredzaamheid en participatie, zodat de inwoner zo lang mogelijk in de eigen omgeving kan blijven wonen. De activiteiten bestaan uit:
De uitgebreide thuisondersteuning bestaat uit het bieden van ondersteuningsactiviteiten in de thuisomgeving gericht op het bevorderen, behouden of handhaven van de zelfredzaamheid en participatie, zodat de inwoner met een niet-aangeboren hersenletsel of een aantoonbare langdurige psychische stoornis zo lang mogelijk in de eigen omgeving kan blijven wonen, bestaand uit:
Artikel 30 Maatwerkvoorziening of pgb voor uitgebreide dagondersteuning
Het college verstaat onder uitgebreide dagondersteuning de ondersteuning van cliënten met uitgebreide beperkingen op het gebied van de zelfredzaamheid, veelal samenhangend met chronische aandoeningen en voor oudere inwoners met een intensieve ondersteunings- en verzorgingsbehoefte (waar onder een sterk verminderde zelfregie zoals bij dementie, verstandelijk handicap, stabiele psychische stoornis).
Artikel 32 Maatwerkvoorziening of pgb voor dagondersteuning langdurig psychisch
Het college verstaat uit dagondersteuning langdurig psychisch de educatie en/of arbeidsmatige activiteiten voor inwoners die niet maatschappelijk kunnen participeren. De dagondersteuning langdurig psychisch kan worden toegekend aan inwoners met een langdurige psychische stoornis en daarmee samenhangende beperkingen (onder meer participatie (sociale redzaamheid)).
Artikel 33 Maatwerkvoorziening of pgb voor kortdurende verblijfsondersteuning
Het college verstaat onder kortdurende verblijfsondersteuning de noodzakelijke ondersteuning van personen die mantelzorg of gebruikelijke hulp verlenen aan een thuiswonende cliënt met een somatische, psychogeriatrische, psychiatrische, verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke beperking die is aangewezen op permanent toezicht.
De cliënt is aangewezen op permanent toezicht indien er sprake is van:
het noodzakelijke toezicht bestaat uit actieve observatie, die als doel heeft dreigende ontsporing in het gedrag of de gezondheidssituatie vroegtijdig te signaleren, waardoor tijdig ingegrepen kan worden en escalatie van onveilige of gevaarlijke (levens)bedreigende gezondheids- en of gedragssituaties voor de inwoner kunnen worden voorkomen.
Artikel 34 Vervoer naar locatie dagondersteuning
Het college onderzoekt de noodzaak van vervoer naar alle vormen van dagondersteuning. Daarbij gelden dezelfde voorwaarden als die gelden voor een maatwerkvoorziening voor vervoer rond de woonplaats. Wanneer de noodzaak van vervoer naar de dagondersteuning vast staat, zorgt de aanbieder die de dagondersteuning aanbiedt voor het noodzakelijke vervoer.
Indien het college een pgb voor dagondersteuning toekent inclusief noodzakelijk vervoer naar de dagondersteuning, dan wordt het pgb verhoogd met een bedrag voor reiskosten gelijk aan het bedrag dat verstrekt wordt aan aanbieders van een maatwerkvoorziening voor dagondersteuning. Op de vergoeding voor reiskosten worden niet de percentages toegepast zoals bepaald in artikel 9, lid 4.
Het college legt een eigen bijdrage op voor alle maatwerkvoorzieningen en pgb’s die verstrekt worden op grond van de Wmo 2015, met uitzondering van rolstoelen en voorzieningen voor minderjarigen voor zover het geen woningaanpassing betreft, tot de maximale bedragen zoals deze zijn opgenomen in het Uitvoeringsbesluit Wmo, en tot de kostprijs van de maatwerkvoorziening of de hoogte van het pgb, en zolang het college instandhoudingskosten betaalt voor de maatwerkvoorziening of indien deze onderdeel zijn van het pgb.
Het college legt de eigen bijdrage voor een maatwerkvoorziening in de vorm van een woningaanpassing voor een minderjarige cliënt op aan de onderhoudsplichtige ouders, daaronder begrepen degene tegen wie een op artikel 394 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek gegrond verzoek is toegewezen, en degene die anders dan als ouder samen met de ouder het gezag uitoefent over een cliënt.
Hoofdstuk 8 Intrekking en terugvordering
Artikel 36 Herziening of intrekking
Het college kan het besluit tot verstrekking van de maatwerkvoorziening of het pgb intrekken of herzien wanneer degene die de maatwerkvoorziening of het pgb ontvangt:
geen ondersteuning in het kader van de Wmo 2015 in de vorm van een maatwerkvoorziening of pgb meer nodig heeft;
Indien het besluit tot intrekken of herzien is genomen op grond van artikel 34 onder e tot en met h, dan kan het college de geldswaarde van de verstrekte voorziening of het pgb vorderen. De hoogte van de vordering is afhankelijk van de waarde van de verstrekking ten tijde van de genoemde gedragingen. Bijvoorbeeld: op het moment dat een bepaalde wijziging niet is doorgegeven waardoor de voorziening langer is verstrekt dan noodzakelijk, geldt de geldswaarde op het moment dat de voorziening niet meer nodig was.
Artikel 38 Anti-speculatiebeding en afschrijvingsregeling
Het college kan de geldswaarde van een bouwkundige maatwerkvoorziening (woningaanpassing) in eigendom heeft verstekt, of een pgb om een voorziening met dit doel in te kopen, terugvorderen indien de cliënt de woning waarin de voorziening verkoopt, voor zover door de bouwkundige aanpassing sprake is van een meerwaarde. Het college gaat daarbij uit van de waarde van de woning voor en na de aanpassing. Voor het bepalen van de waarde voor de aanpassing kan het college zich baseren op de laatst bekende WOZ-waarde van de woning. Voor het bepalen van de waarde na verkoop kan het college zich baseren op de verkoopprijs van de woning, of indien het college dit nodig acht op een taxatierapport door een door het college in overleg met de cliënt gekozen taxateur. De kosten van de taxatie zijn voor rekening van het college.
Burgemeester en wethouders van Heerenveen.
De gemeentesecretaris, F.H. Perdok
De burgemeester, T.J. van der Zwan
Bijlage 1 Nadere uitwerking begrip gebruikelijke hulp
Begripsbepaling gebruikelijke hulp Wmo 2015: hulp die naar algemeen aanvaarde opvattingen in redelijkheid mag worden verwacht van de echtgenoot, ouders, inwonende kinderen of andere huisgenoten.
Mantelzorg: hulp ten behoeve van zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen, opvang, jeugdhulp, het opvoeden en opgroeien van jeugdigen en zorg en overige diensten als bedoeld in de Zorgverzekeringswet, die rechtstreeks voortvloeit uit een tussen personen bestaande sociale relatie en die niet wordt verleend in het kader van een hulpverlenend beroep
Wanneer gebruikelijke hulp aanwezig is, wordt geen maatwerkvoorziening verstrekt.
In het kader van de schoonmaakhulp (voorheen HH1) wordt gebruikelijke hulp als volgt toegepast. Personen die gebruikelijke hulp verlenen nemen de schoonmaakwerkzaamheden over van degene uit de leefeenheid die ze zelf niet uit kan voeren.
Gebruikelijke hulp mag verwacht worden van mensen die behoren tot de leefeenheid van de cliënt. Het begrip leefeenheid wordt hier niet nader ingevuld. Duidelijk is wel wie er niet tot de leefeenheid behoren:
Voor personen uit categorie 2 en 3 dient een commercieel huurcontract of kostgangerovereenkomst aanwezig te zijn.
Wie leveren gebruikelijke hulp?
Alle huisgenoten die een woning met elkaar delen en tot de leefeenheid behoren, met uitzondering van kinderen jonger dan 5 jaar.
Hoeveel gebruikelijke hulp kunnen jongere huisgenoten leveren?
Huisgenoten van 18 tot en met 22 jaar worden in staat geacht een eenpersoonshuishouden te kunnen voeren en kunnen de volgende werkzaamheden overnemen: schoonhouden van sanitaire ruimte, keuken en één kamer, de was doen, boodschappen doen, maaltijd verzorgen, afwassen en opruimen, zo nodig jongere huisgenoten opvangen en/of verzorgen.
Huisgenoten van 13 tot en met 17 jaar kunnen geen werkzaamheden overnemen maar wel helpen bij lichte huishoudelijke werkzaamheden (bv. opruimen, tafel dekken/afruimen, afwassen/afdrogen, een boodschap doen, kleding in de wasmand gooien) en hun eigen kamer op orde houden (rommel opruimen, stofzuigen en bed verschonen).
Huisgenoten van 5 tot en met 12 jaar kunnen naar eigen mogelijkheden helpen bij lichte huishoudelijke werkzaamheden (bv. opruimen, tafel dekken/afruimen, afwassen/afdrogen, een boodschap doen en kleding in de wasmand gooien).
Volledige overname van schoonmaakwerkzaamheden
Huisgenoten van 23 jaar en ouder worden in staat geacht een meerpersoonshuishouden te kunnen voeren en kunnen alle werkzaamheden over te nemen.
Mogelijk zijn deze huisgenoten dit niet gewend of menen dit niet te kunnen. Dat is geen reden om gebruikelijke hulp niet toe te passen. Indien nodig kan hiervoor tijdelijk ondersteuning bij een gestructureerd huishouden ingezet worden om de werkzaamheden aan te leren.
Ouders hebben een zorgplicht voor hun kinderen. Wanneer een van de ouders uitvalt, moet de andere ouder de zorg overnemen. Zij kunnen hierbij gebruik maken van de mogelijkheden van zorgverlof, mantelzorg of andere voorzieningen.
Ook als ouders gescheiden zijn of niet meer samenwonen, vervalt de zorgplicht niet. Het kan wel zo zijn dat er door de rechtbank afspraken zijn vastgelegd en daarmee moet rekening gehouden worden.
Wanneer er sprake is van langdurige noodzaak tot het overnemen van werkzaamheden kan de zorg voor jonge kinderen in de knel komen. In tegenstelling tot schoonmaakwerkzaamheden is er bij de verzorging van jonge kinderen sprake van zorg die niet uitgesteld kan worden tot de gezonde partner thuis komt uit zijn of haar werk. Een voorbeeld is het voeden of verschonen van een baby.
In zulke gevallen kan gebruikelijke hulp mogelijk niet geheel verleend worden, en als er ook geen andere mogelijkheden zijn, dan kan de gemeente hiervoor een maatwerkvoorziening verstrekken. Deze voorziening is echter geen onderdeel van schoonmaakhulp en zal altijd in het kader van ondersteuning bij een gestructureerd huishouden verstrekt worden.
Afwezigheid in verband met werk of studie
In het algemeen geldt het hebben van een volledige baan of een volgen van een voltijds studie niet als een omstandigheid die het onmogelijk maakt om gebruikelijke hulp te verlenen. Iemand met een volledige baan wordt geacht een huishouden te kunnen voeren. Ook als het een baan is met lange werkweken of veel reistijd. Alleen als een huisgenoot lange tijd van huis is omdat hij of zij bijvoorbeeld internationaal chauffeur is, in de offshore werkt of bij de marine zit. Het gaat te ver om van deze mensen te vragen hun baan op te zeggen om gebruikelijke hulp te kunnen verlenen.
Indien de huisgenoot zelf door beperkingen niet (geheel) in staat is tot het uitvoeren van schoonmaakwerkzaamheden, kan hij of zij ook geen gebruikelijke hulp verlenen. Zo nodig moet hiervoor nader onderzoek gedaan worden naar de aard van de beperkingen.
Mogelijk is er naast het overnemen van de schoonmaakwerkzaamheden ook sprake van andere verzorging door huisgenoten waardoor de huisgenoot overbelast dreigt te raken.
Dit kan het geval zijn in de volgende situaties:
De cliënt heeft persoonlijke verzorging nodig zoals deze tot 1-1-2015 in het kader van de AWBZ werd verstrekt en per 1-1-2015 onder de Zvw valt.
Op het gebied van vervoer is tot nu toe niet eerder uitgewerkt wat gebruikelijke hulp is.
Ook hier geldt dat van huisgenoten verwacht wordt dat zij elkaar daarin ondersteunen.
Van jongere huisgenoten van 16 tot 18 jaar kan ten opzichte van het vervoer van een oudere huisgenoot (cliënt) verwacht worden dat zij helpen bij het plannen van reizen met et openbaar vervoer of het kopen van vervoersbewijzen. Ook kunnen zij een oudere huisgenoot incidenteel begeleiden bij het reizen met het openbaar vervoer voor zover dit mogelijk is in verband met studie. Ook kunne zij jongere huisgenoten begeleiden bij het reizen met openbaar vervoer of bij het fietsen, voor zover dit mogelijk is in verband met studie.
Van echtgenoten of partners mag verwacht worden dat zij de cliënt zo nodig begeleiden bij vervoer.
Bijlage 2 Normtijden schoonmaakhulp/ondersteuning bij het voeren van een gestructureerd huishouden
De normtijden zijn gebaseerd op de Richtlijn indicatie Hulp bij het Huishouden 2011 van MO-zaak.
Boodschappen doen bestaat uit:
Boodschappen halen en boodschappen opruimen.
Het opstellen van een boodschappenlijst kan de cliënt in beginsel zelf doen, wanneer er geen sprake is van gebrek aan regie op het huishouden. Is dit wel het geval dan is er geen sprake van eenvoudige schoonmaakhulp, maar van ondersteuning bij het voeren van een gestructureerd huishouden.
Gezin van meer dan 4 personen: 60 minuten
Aanwezigheid van kinderen jonger dan 12 jaar: 60 minuten
Dichtstbijzijnde supermarkt is verder dan 2 kilometer: 30 minuten
Keuzes van de cliënt die resulteren in meer benodigde tijd voor boodschappen, bijvoorbeeld om niet in de dichtstbijzijnde supermarkt boodschappen te willen halen of een voorkeur voor speciaal voedsel, zijn geen verhogingsfactor. Alleen bij medische noodzaak wordt hiermee rekening gehouden.
Bereiden van de broodmaaltijd bestaat uit:
Broodmaaltijd bereiden (smeren)
Broodmaaltijd klaar zetten, tafel dekken
Afwassen of in/uitruimen vaatwasmachine
Normtijd: 15 minuten, maximaal 2x per dag
Aanwezigheid van kinderen jonger dan 12 jaar: 20 minuten
Bereiden van de warme maaltijd bestaat uit:
Warme maaltijd bereiden; koken of opwarmen
Warme maaltijd klaar zetten, tafel dekken
Afwassen of in/uitruimen vaatwasmachine
Aanwezigheid van kinderen jonger dan 12 jaar: 20 minuten per maaltijd
Licht huishoudelijk werk bestaat uit:
Afwassen (niet als onderdeel van de maaltijdbereiding)
Eenpersoonshuishouden: 60 minuten per week
Meerpersoonshuishouden: 90 minuten per week
Aanwezigheid van kinderen jonger dan 12 jaar: 20 minuten
Psychogeriatrische problematiek / gedragsproblematiek: 30 minuten (dit is alleen aan de orde bij ondersteuning bij een gestructureerde huishouding)
Allergie of aandoening aan de luchtwegen in een gesaneerde woning: 30 minuten
Eveneens toekenning van ondersteuning bij maaltijdbereiding: tijd voor afwassen niet dubbel meetellen, en cliënt kan mogelijk zelf voorspoelen.
Zwaar huishoudelijk werk bestaat uit:
Schrobben, dweilen, soppen van sanitair en keuken
Eenpersoonshuishouden, maximaal 2 kamers: 90 minuten
Eenpersoonshuishouden, 3 of meer kamers: 180 minuten
Meerpersoonshuishouden: 180 minuten
Aanwezigheid van kinderen jonger dan 12 jaar: 30 minuten tot een maximum van 90 min)
Psychogeriatrische problematiek / gedragsproblematiek: 30 minuten (dit is alleen aan de orde bij ondersteuning bij een gestructureerde huishouding)
Allergie of aandoening aan de luchtwegen in een gesaneerde woning: 60 minuten
Meer vervuiling als gevolg van beperkingen, niet door de leefwijze: 60 minuten
Wasgoed sorteren en wassen in de wasmachine
Eenpersoonshuishouden: 60 minuten
Meerpersoonshuishouden: 90 minuten
Aanwezigheid van kinderen jonger dan 16 jaar: 30 minuten per kind
Bedlegerige cliënten: 30 minuten
Extra bewassing ivm overmatige transpiratie, incontinentie, speekselverlies etc.: 30 minuten
Medische noodzaak voor het strijken van onderkleding of beddengoed: individueel bepaald
6. Verzorging en/of tijdelijke opvang van kinderen
(onderdeel van de ondersteuning bij het voeren van een gestructureerd huishouden) Verzorging en/of tijdelijke opvang van kinderen bestaat uit:
Naar bed brengen / uit bed halen: 10 minuten per keer per kind
Wassen en kleden: 30 minuten per dag per kind
Eten en/of drinken geven: 20 minuten per broodmaaltijd, 25 minuten per warme maaltijd
Babyvoeding: flesje / borstvoeding: 20 minuten per keer per kind
Luier verschonen: 10 minuten per keer per kind
Naar school / kinderopvang brengen / halen: 15 minuten per keer per gezin
Indien opvang noodzakelijk is: tot 40 uur per week
In de meeste gevallen zal opvang van deze omvang tijdelijk zijn in afwachting van een definitieve regeling bijvoorbeeld in het kader van sociaal medische kinderopvang, of een eigen regeling door de ouder(s).
7. Dagelijkse organisatie van het huishouden
(onderdeel van de ondersteuning bij het voeren van een gestructureerd huishouden) Dagelijkse organisatie van het huishouden bestaat uit:
Organisatie van huishoudelijke activiteiten
Plannen en beheren van middelen m.b.t. het huishouden
Aanwezigheid van kinderen jonger dan 16 jaar: 30 minuten
Psychogeriatrische problematiek / gedragsproblematiek: 30 minuten
Communicatieproblemen als gevolg van beperkingen, niet door een taalbarrière: 30 minuten
8. Hulp bij ontregelde huishouding in verband met psychische stoornissen
Voor zover niet vallend onder Thuisondersteuning
Hulp bij ontregelde huishouding in verband met psychische stoornissen bestaat uit:
Formuleren doelen / bijstellen doelen MBD het huishouden
Helpen handhaven / verkrijgen / herkrijgen van de structuur in het huishouden
Helpen handhaven / vergroten van zelfredzaamheid MBD het budget
9. Advies, instructie en voorlichting (gericht op het huishouden)
Voor zover niet vallend onder Thuisondersteuning
Hulp bij ontregelde huishouding in verband met psychische stoornissen bestaat uit:
Instructie omgaan met (technische) hulpmiddelen
Instructie huishoudelijke taken; boodschappen doen, maaltijd bereiden, het licht huishoudelijk werk, het zwaar huishoudelijk werk, de wasverzorging en de dagelijkse organisatie van het huishouden
Normtijd: 30 minuten per activiteit, maximaal 90 minuten per week In de normtijd is niet het overnemen van de taken inbegrepen.
Bijlage 3 Offerte woningaanpassing
De gemeente levert een plan van eisen voor de woningaanpassing.
De algemene uitgangspunten voor het uitbrengen van een offerte zijn:
In het plan van eisen staat omschreven welke aanpassing dient plaats te vinden.
In ieder geval dient de aannemer te specificeren voor zover relevant, de eventuele kosten van:
Eventuele stelposten dienen duidelijk vermeld te worden.
Eventuele levertijden voor materialen dien vermeld te worden.
De offerte bevat een totaalprijs voor de realiseren aanpassing.
De totaalprijs dient inclusief btw te zijn waarbij gerekend is met de juiste Btw-tarieven.
Bijlage 4 Vervoersbehoefte minderjarigen
De vervoersbehoefte van kinderen zal in beginsel anders zijn dan die van volwassenen.
Ook en speciaal voor kinderen zal de vervoersbehoefte altijd individueel vastgesteld moeten worden.
Ook kinderen met een handicap dienen zo veel mogelijk zelfredzaam te zijn en te participeren in de maatschappij zo veel mogelijk zoals hun leeftijdgenoten dat ook kunnen. Een vervoermiddel kan daarbij een belangrijk hulpmiddel zijn.
Het collectief taxivervoer zal meestal niet (geheel) voorzien in de beperkingen van minderjarigen bij zelfredzaamheid en participatie. De meeste leeftijdgenoten zonder beperkingen zullen eerder gebruik maken van een fiets om contacten met leeftijdgenoten te onderhouden, naar school te gaan, naar (sport)clubs te gaan enzovoort. Voor kinderen met beperkingen geldt daarom niet dat de taxipas in principe de goedkoopst adequate voorziening is. De goedkoopst adequate voorziening wordt bij het onderzoek onder andere bepaald aan de hand van de vervoersbehoefte, de leeftijd van het kind, zijn beperkingen en de noodzaak van ondersteuning.
Algemene uitgangspunten m.b.t. vervoersbehoefte bij kinderen:
Kinderen jonger dan 5 jaar hebben in beginsel geen beperking bij vervoer. Ouders kunnen hun kind meenemen dat daar een aparte voorziening voor nodig is. Voor deze leeftijdsgroep lijken de vervoersproblemen, voor zover ze betrekking hebben op begeleiding of gesloten vervoer, niet zodanig afwijkend van de vervoersproblemen van niet-gehandicapte leeftijdsgenoten dat er aanleiding is voor een individuele voorziening.
Kinderen van 5 tot en met 11 jaar hebben over het algemeen geen zelfstandige verplaatsingsbehoefte; deze worden bijna steeds bij het verplaatsen begeleid door de ouders.
Toch kan er ook bij deze kinderen al sprake zijn van wezenlijke sociale contacten en kan een individuele voorziening nodig zijn om hun te helpen bij beperkingen in de zelfredzaamheid en participatie. Een kind van 10 of 11 gaat in de regel zelfstandig naar school en zoekt zelfstandig leeftijdgenoten op. Dit hoort bij het normale gedragspatroon van kinderen, en zo mogelijk ook van gehandicapte kinderen. Een individuele voorziening kan nodig zijn om kinderen daartoe in staat te stellen.
Kinderen van 12 tot 15 jaar hebben een al enigszins ontwikkelde individuele vervoersbehoefte. Verplaatsingen vinden in de regel zelfstandig plaats zonder begeleiding van ouders. Dit geldt ook voor schoolbezoek. Een vervoermiddel kan een belangrijk hulpmiddel zijn om zelfredzaamheid en participatie te bevorderen.
Kinderen vanaf 15 jaar hebben evenals volwassenen een zelfstandige vervoersbehoefte.