Organisatie | Voorschoten |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Verordening van de gemeenteraad van de gemeente Voorschoten houdende regels over maatschappelijke ondersteuning (Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Voorschoten 2015) |
Citeertitel | Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Voorschoten 2015 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | algemeen |
Eigen onderwerp |
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
20-12-2019 | artikel 1.1, 2.1, 2.3, 5.1, 5.5, 6.2, 7.3, 9.3, 11.1 | 12-12-2019 | Z/19/034742 | ||
01-03-2018 | 20-12-2019 | Wijziging artt. 1.1, 9.4, 9.6, 16.2 hoofdstuk 5, 7, 11, 12 | 15-02-2018 | Z/18/17087/63350 | |
22-07-2017 | 01-03-2018 | art. 15.5 | 06-07-2017 | Z/19/9086/25679 | |
01-01-2015 | 22-07-2017 | nieuwe regeling | 13-11-2014 | 4061 |
De raad der gemeente Voorschoten;
gezien het voorstel van burgemeester en wethouders van 23 september 2014 en 28 oktober 2014,
en de door de raad aangenomen amendementen nrs. 100223 en 100224;
overwegende dat burgers een eigen verantwoordelijkheid dragen voor de wijze waarop zij hun leven inrichten en deelnemen aan het maatschappelijk leven; dat van burgers verwacht mag worden dat zij elkaar daarin naar vermogen bijstaan; dat burgers die zelf, dan wel samen met personen in hun omgeving onvoldoende zelfredzaam zijn of onvoldoende in staat zijn tot participatie, een beroep moeten kunnen doen op ondersteuning door de gemeente, zodat zij zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kunnen blijven wonen; dat het noodzakelijk is om regels vast te stellen ter uitvoering van het beleidsplan als bedoeld in artikel 2.1.2 van de wet met betrekking tot de ondersteuning bij de versterking van de zelfredzaamheid en participatie van personen met een beperking of met chronische psychische of psychosociale problemen, beschermd wonen en opvang, en dat het noodzakelijk is om de toegankelijkheid van voorzieningen, diensten en ruimten voor mensen met een beperking te bevorderen en daarmee bij te dragen aan het realiseren van een inclusieve samenleving;
HOOFDSTUK 1 - BEGRIPSBEPALINGEN
Artikel 1.1 Begripsomschrijvingen
In de verordening en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
Hoofdverblijf: de woonruimte, bestemd en geschikt voor permanente bewoning, waar de cliënt zijn vaste woon- en verblijfplaats heeft of zal hebben en op welk adres hij in de gemeentelijke basisadministratie ingeschreven staat of zal staan. Indien de cliënt met een briefadres in de gemeentelijke basisadministratie ingeschreven staat, gaat het om het feitelijk woonadres;
Mantelzorger: iemand die langdurige zorg verleend die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende uit diens directe omgeving, waarbij zorgverlening rechtstreeks voortvloeit uit de sociale relatie en de gebruikelijke zorg van huisgenoten voor elkaar overstijgt.
Professionele zorgverlener: een beroepskracht of aanbieder die is ingeschreven in het handelsregister als zijnde verlener van maatschappelijke ondersteuning en beschikt over een zogenaamde BIG-registratie voor zover dit voor het verlenen van de betreffende ondersteuning relevant is en géén persoon uit het sociale netwerk van de cliënt is;
Zorgvrijwilliger: Vrijwilligers kiezen ervoor om te zorgen. Als zij met het vrijwilligerswerk starten, is er (nog) geen emotionele band. Daarnaast zorgen zij voor een afgebakende tijd en kunnen zij de zorg op eigen initiatief beëindigen. Zorgvrijwilligers werken in georganiseerd verband en verrichten nooit verpleegkundige handelingen.
Artikel 2.4 Vaststellen identiteit
Het college is bevoegd de identiteit van de vertegenwoordiger of mantelzorger van de cliënt vast te stellen aan de hand van een document als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht.
HOOFDSTUK 4 - BEOORDELING VAN DE AANSPRAAK EN INHOUD BESCHIKKING
Artikel 4.1 Algemene criteria maatwerkvoorziening
Een cliënt die zijn hoofdverblijf heeft of zal hebben in de gemeente Voorschoten komt in aanmerking voor een maatwerkvoorziening ter compensatie van de beperkingen in de zelfredzaamheid of participatie die de cliënt ondervindt, voor zover de cliënt deze beperkingen naar het oordeel van het college niet:
De maatwerkvoorziening als bedoeld in het eerste lid levert, rekening houdend met het verslag als bedoeld in artikel 2.5 van de verordening en indien aanwezig het persoonlijk plan, een passende bijdrage aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld tot zelfredzaamheid of participatie en zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kan blijven.
Een cliënt die ingezetene is van Nederland met psychische of psychosociale problemen en de cliënt die de thuissituatie heeft verlaten, al dan niet in verband met risico’s voor zijn veiligheid als gevolg van huiselijk geweld, komt in aanmerking voor een maatwerkvoorziening ter compensatie van de problemen bij het zich handhaven in de samenleving voor zover de cliënt deze problemen naar het oordeel van het college niet:
De maatwerkvoorziening als bedoeld in het vorige lid levert, rekening houdend met het verslag als bedoeld in artikel 2.5 van de verordening en indien aanwezig het persoonlijk plan, een passende bijdrage aan het voorzien in de behoefte van de cliënt aan beschermd wonen of opvang en aan het realiseren van een situatie waarin de cliënt in staat wordt gesteld zo zich snel mogelijk weer op eigen kracht te handhaven in de samenleving.
Geen aanspraak op een maatwerkvoorziening bestaat:
indien een voorziening als die waarop de aanvraag betrekking heeft reeds in het kader van enige wettelijke bepaling of regeling is verleend en daarvan de normale afschrijvingstermijn nog niet is verstreken, tenzij de eerder vergoede of verleende voorziening verloren is gegaan als gevolg van omstandigheden die niet aan de cliënt zijn toe te rekenen.
HOOFDSTUK 5 - PERSOONSGEBONDEN BUDGET
Artikel 5.1 Criteria aanspraak en verplichtingen persoonsgebonden budget
Artikel 5.3 Algemene bepalingen bij persoonsgebonden budget
Het persoonsgebonden budget wordt geacht in ieder geval toereikend te zijn voor zover van toepassing met de economische levensduur die geldt voor de met het persoonsgebonden budget aan te schaffen dan wel in te kopen maatwerkvoorziening en wordt gesteld op 7 jaar. De budgethouder wordt geacht gedurende deze periode te kunnen gebruikmaken van een maatwerkvoorziening. Is een hulpmiddel afgeschreven dan ontstaat niet automatisch het recht op een nieuw of gebruikt hulpmiddel. Zolang het verstrekte hulpmiddel of het via een persoonsgebonden budget aangeschafte hulpmiddel technisch nog voldoet, bestaat geen recht op vervanging van het hulpmiddel. Dit tenzij een medische noodzaak wordt aangetoond.
Artikel 5.4 Recht op een persoonsgebonden budget
De budgethouder dient het persoonsgebonden budget naar rato terug te betalen of de gemeente te verzoeken de voorziening over te nemen als het recht op een persoonsgebonden budget wordt ingetrokken of beëindigd. Als de gemeente met de overname instemt, gaat het eigendom over naar de gemeente. De budgethouder ontvangt hiervoor geen vergoeding.
Artikel 5.5 Hoogte van een persoonsgebonden budget
De hoogte van een persoonsgebonden budget:
wordt berekend op basis van een prijs of tarief waarmee redelijkerwijs is verzekerd dat het persoonsgebonden budget toereikend is om veilige, doeltreffende en kwalitatief goede diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot de maatwerkvoorziening behoren, van derden te betrekken, en wordt indien nodig aangevuld met een vergoeding voor onderhoud en verzekering; en
Artikel 5.5.1 - Woningaanpassingen
De hoogte van een persoonsgebonden budget voor woningaanpassing wordt vastgesteld op basis van:
Artikel 5.5.4 - Verhuis- en herinrichtingskosten
De hoogte van een persoonsgebonden budget voor verhuis- en herinrichtingskosten, tijdelijke huisvesting, verhuizing en inrichting, en de tegemoetkoming voor woningsanering (vloerbedekking en raambedekking), wordt vastgesteld op basis van een door cliënt ingediende declaratie als onderdeel van het budgetplan.
Artikel 5.5.5 - Deelnemen aan maatschappelijke verkeer
De hoogte van het persoonsgebonden budget voor de cliënt die gebruik kan maken van het collectief georganiseerd regiotaxivervoer én die gebruik wil maken van een persoonsgebonden budget, is gelijk aan de waarde van 384 zones met de regiotaxi, minus een eigen aandeel in de kosten ter hoogte van de kosten van het reguliere openbaar vervoer. Het budgetplan bepaalt de precieze hoogte van het persoonsgebonden budget, op grond van het aantal zones dat de cliënt maximaal nodig heeft ter compensatie van de vervoersbehoefte.
Cliënten die géén gebruik kunnen maken van het collectief vervoer en aangewezen zijn op een eigen auto, kunnen in aanmerking komen voor een aanpassing van de eigen auto. Er wordt beoordeeld of de aanpassing nog verantwoord is met het oog op de technische staat en de verwachte levensduur van de auto. Uitbetaling vindt plaats aan de aanvrager op basis van een door het college akkoord bevonden offerte of factuur.
Artikel 5.6 Persoonsgebonden budget en kwaliteit
Bij de verstrekking van een persoonsgebonden budget voor een hulpmiddel, een woningaanpassing of diensten dient te worden voldaan aan de door het College gestelde voorwaarden voor wat betreft de kwaliteit als bedoeld in de wet. Daaronder wordt in ieder geval verstaan dat de maatwerkvoorziening:
Indien het college op basis van het gesprek en het daarbij behorend opgestelde verslag tot het oordeel komt dat de cliënt als een zeer kwetsbaar persoon moet worden gezien, kunnen in aanvulling op het vorige lid, nadere aanvullende voorwaarden, waaronder een verklaring omtrent het gedrag, worden gesteld.
HOOFDSTUK 7 - HULP BIJ SCHOON EN LEEFBAAR HUIS
Artikel 7.1 Maatschappelijke ondersteuning
Het college kan aan de cliënt die aanspraak heeft op maatschappelijke ondersteuning een maatwerkvoorziening verlenen in de vorm van huishoudelijke ondersteuning.
Artikel 7.3 Huishoudelijke ondersteuning
De te bereiken resultaten van huishoudelijke ondersteuning worden slechts geboden indien deze gericht zijn op:
de dagelijkse gebruikelijke hulp voor in het huishouden aanwezige minderjarige kinderen. Om dit resultaat te bereiken kan tijdelijk ondersteuning worden verleend, tenzij de cliënt gebruik kan maken van aanwezige en bruikbare voor-, tussen- en naschoolse opvang, kinderopvang of andere opvangmogelijkheden.
HOOFDSTUK 8 - BEGELEIDING, DAGBESTEDING EN KORTDUREND VERBLIJF IN EEN INSTELLING
Artikel 8.1 Maatschappelijke ondersteuning
Het college kan aan de cliënt die aanspraak heeft op maatschappelijke ondersteuning maatwerkvoorziening verlenen in de vorm van:
Artikel 8.3 Specifieke criteria begeleiding
HOOFDSTUK 9 - HULP GERICHT OP HET WONEN
Artikel 9.1 Maatschappelijke ondersteuning
Het college kan aan de cliënt die aanspraak heeft op maatschappelijke ondersteuning maatwerkvoorzieningen verlenen in de vorm van:
Het te bereiken resultaat ten aanzien van woonvoorzieningen wordt slechts geboden indien deze bestaat uit het kunnen gebruiken van de noodzakelijke gebruiksruimten in verband met het normale gebruik van de woning waar de cliënt zijn hoofdverblijf heeft of zal hebben.
Artikel 9.3 Specifieke criteria woonvoorzieningen
De aanvraag voor een woonvoorziening kan in ieder geval worden geweigerd indien:
deze betrekking heeft op woonvoorzieningen in gemeenschappelijke ruimten anders dan:
het aanbrengen van een traplift, indien het een gemeenschappelijke ruimte betreft die afgesloten kan worden van de openbare weg en onder de voorwaarde dat de eigenaar en de medegebruikers van de betrokken ruimte schriftelijk te kennen hebben gegeven hiertegen geen bezwaren van overwegende aard te hebben,
Artikel 9.5 Zich verplaatsen in en om de woning
De te bereiken resultaten van het zich verplaatsen in en om de woning worden slechts geboden indien deze gericht zijn op het in staat zijn de noodzakelijke gebruiksruimten te bereiken gericht op het normale gebruik van de woning, waaronder met een rolstoel of een traplift.
HOOFDSTUK 10 - HULP BIJ HET DEELNEMEN AAN HET MAATSCHAPPELIJK VERKEER
Artikel 10.1 Maatschappelijke ondersteuning
Het college kan aan de cliënt die aanspraak heeft op maatschappelijke ondersteuning maatwerkvoorzieningen verlenen in de vorm van:
HOOFDSTUK 12 - TEGEMOETKOMING MEERKOSTEN
De persoon met een beperking of chronisch psychisch of psychosociaal probleem kan in aanmerking komen voor een tegemoetkoming in de met die beperking of chronisch psychisch of psychosociaal probleem verband houdende aantoonbare of aannemelijke meerkosten ter ondersteuning van de zelfredzaamheid en participatie voor:
Artikel 12.3 Hoogte financiële tegemoetkoming eigen risico en eigen bijdrage
De hoogte van de tegemoetkoming als bedoeld in artikel 12.2 lid 4 bedraagt maximaal:
Als bewijs van het inkomen is een inkomensverklaring (voorheen IB60-verklaring) over het jaar voorafgaand aan het jaar van de aanvraag nodig. Deze kan aangevraagd worden via de BelastingTelefoon. Tenzij de aanvrager middels bewijsstukken kan aantonen dat het jaarinkomen in betreffend jaar is gedaald onder het bruto gezinskomen zoals vermeld in lid a en lid b van dit artikel.
Artikel 12.4 Hoogte financiële tegemoetkoming in de meerkosten bij aanschaf van een sportvoorziening
De aanschaf van een sportvoorziening bedraagt maximaal € 3.500,- voor een periode van minimaal drie jaar, hiervan wordt ook het onderhoud betaald. Uitbetaling vindt plaats aan de aanvrager op basis van een door het college akkoord bevonden offerte of factuur;
HOOFDSTUK 13 - NIEUWE FEITEN EN OMSTANDIGHEDEN, HERZIENING, INTREKKING OF TERUGVORDERING
Onverminderd artikel 2.3.10 van de wet kan het college een toegekende aanspraak op een maatwerkvoorziening dan wel persoonsgebonden budget geheel of gedeeltelijk te beëindigen, indien:
Artikel 13.2 Herziening of intrekking
Onverminderd artikel 2.3.8 van de wet doet een cliënt aan het college desgevraagd of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden, waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat deze aanleiding kunnen zijn tot een heroverweging van de beslissing als bedoeld in de artikelen 2.3.5 of 2.3.6 van de wet.
Het college kan onder toepassing van het eerste lid een besluit tot toekenning tegemoetkoming als bedoeld in hoofdstuk 12 van de verordening intrekken indien achteraf blijkt dat de persoon bedoeld in dat hoofdstuk onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beslissing zouden hebben geleid.
HOOFDSTUK 14 - BESTRIJDING MISBRUIK OF ONEIGENLIJK GEBRUIK
Artikel 14.1 Fraudepreventiebeleid
Het college voert een actief fraudepreventiebeleid. Onderdeel daarvan is de wijze waarop het college cliënten informeert over de rechten en plichten die aan het ontvangen van een maatwerkvoorziening dan wel persoonsgebonden budget zijn verbonden en over de consequenties van misbruik en oneigenlijk gebruik.
HOOFDSTUK 15 - OVERIGE BEPALINGEN
Artikel 15.5 Prijs kwaliteitsverhouding
Ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van een dienst door een derde als bedoeld in artikel 2.6.4 van de wet en de eisen die gesteld worden aan de kwaliteit van de dienst stelt het college vast:
een vaste prijs, die geldt voor een inschrijving als bedoeld in de Aanbestedingswet 2012 en het aangaan van een overeenkomst met de derde; of
Het college stelt de prijzen, bedoeld in het eerste lid, vast:
overeenkomstig de eisen aan de kwaliteit van die dienst, waaronder de eisen aan de deskundigheid van de beroepskracht, bedoeld in artikel 2.1.3, tweede lid, onderdeel c, van de wet, en
rekening houdend met de continuïteit in de hulpverlening, bedoeld in artikel 2.6.5, tweede lid, van de wet, tussen degenen aan wie de dienst wordt verstrekt en de betrokken hulpverleners.
Het college kan het eerste lid, onderdeel b, buiten beschouwing laten indien bij de inschrijving aan de derde de eis wordt gesteld een reële prijs voor de dienst te hanteren die gebaseerd is op hetgeen gesteld is in het tweede en derde lid. Daarover legt het college verantwoording af aan de gemeenteraad.
§ 4. Betrekken van ingezetenen
Artikel 15.6 - Betrekken van ingezetenen bij het beleid
Het college betrekt ingezetenen van de gemeente, waaronder in ieder geval cliënten of hun vertegenwoordigers, bij de voorbereiding van het beleid betreffende maatschappelijke ondersteuning, overeenkomstig de krachtens artikel 150 van de Gemeentewet gestelde regels met betrekking tot de wijze waarop inspraak wordt verleend.
Het college stelt ingezetenen vroegtijdig in de gelegenheid voorstellen voor het beleid betreffende maatschappelijke ondersteuning te doen, advies uit te brengen bij de besluitvorming over verordeningen en beleidsvoorstellen betreffende maatschappelijke ondersteuning, en voorziet hen van ondersteuning om hun rol effectief te kunnen vervullen.
Artikel 16.1 Hardheidsclausule
Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de cliënt afwijken van hetgeen bij deze verordening is bepaald, indien toepassing daarvan tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.
Het college kan jaarlijks per 1 januari de in het kader van deze verordening geldende bedragen verhogen of verlagen conform de ontwikkelingen van de prijsindex volgens het Centraal Bureau voor de Statistiek.
Met de inwerkingtreding van deze verordening wordt de Verordening individuele voorzieningen maatschappelijke ondersteuning Voorschoten 2009 ingetrokken met dien verstande dat besluiten welke zijn genomen op grond van de Verordening individuele voorzieningen maatschappelijke ondersteuning Voorschoten 2009 met de daarbij behorende rechten en plichten in stand blijven, totdat het college een nieuw besluit heeft genomen waarbij het toekenningsbesluit van de individuele voorziening wordt ingetrokken.
Aldus vastgesteld in de openbare vergadering
van de raad der gemeente Voorschoten,
gehouden op 13 november 2014.
de griffier, de voorzitter,
De verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Voorschoten 2015, hierna de verordening, is gebaseerd op de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (volledige naam is “Regels inzake de gemeentelijke ondersteuning op het gebied van zelfredzaamheid, participatie, beschermd wonen en opvang”).
De Wmo 2015 schrijft in de artikelen 2.1.3, 2.1.4, 2.1.5, 2.1.6, 2.1.7, 2.3.6 en 2.6.6 voor dat de gemeenteraad per verordening in ieder geval regels opstelt respectievelijk kan opstellen:
ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering en de eisen die worden gesteld aan de kwaliteit van voorzieningen, waar het college ten aanzien daarvan de uitvoering van de Wmo 2015 door derden laat verrichten. Hierbij dient rekening gehouden te worden met de deskundigheid van de beroepskrachten en de toepasselijke arbeidsvoorwaarden;
Opdracht Wmo 2015 aan de gemeente
De Wmo 2015 draagt gemeenten onder meer op zorg te dragen voor maatschappelijke ondersteuning en de kwaliteit en continuïteit van voorzieningen. Onder maatschappelijke ondersteuning (art. 1.1.1 lid 1 van de wet) wordt verstaan:
Onder voorzieningen worden algemene voorzieningen en maatwerkvoorzieningen verstaan (art. 1.1.1 lid 1 van de wet). De regels over kwaliteit en continuïteit zijn neergelegd in hoofdstuk 3 van de wet.
De Wmo 2015 kent in tegenstelling tot de Jeugdwet geen specifieke bepalingen waarin het college in ieder geval niet gehouden is een maatwerkvoorziening te verlenen. Wel is artikel 2.3.5 zesde lid van de wet van belang, waarin feitelijk de afbakening wordt weergegeven tussen de Wmo 2015 en de Wet langdurige zorg (thans Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten). Kan iemand met ondersteuning (Wmo) en verpleging en zorg (Zvw) niet meer in de eigen leefomgeving blijven wonen, kan aanspraak bestaan op verblijf in de instelling. Het artikel luidt als volgt:
6. Het college kan een maatwerkvoorziening weigeren indien de cliënt aanspraak heeft op verblijf en daarmee samenhangende zorg in een instelling op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten, dan wel er redenen zijn om aan te nemen dat de cliënt daarop aanspraak kan doen gelden en weigert mee te werken aan het verkrijgen van een besluit dienaangaande.
Echter valt (ook) niet in te zien waarom het college gehouden is een maatwerkvoorziening te verlenen indien een andere wettelijke aanspraak kan voorzien in de behoefte aan maatschappelijke ondersteuning. Denk bijvoorbeeld aan de aanspraak op wijkverpleging op grond van de Zorgverzekeringswet of een vervoerskostenvergoeding op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen. Daarom is in de verordening een weigeringsgrond opgenomen analoog aan het huidige artikel 2 Wmo 2007.
Aansluiting Verordening Jeugdhulp
Bij deze verordening is, met in achtneming van de wet, aansluiting gezocht bij de verordening Jeugdhulp. Genoemd worden de inhoud van de beschikking, regels over het persoonsgebonden budget, nieuwe feiten en omstandigheden, herziening, intrekking of terugvordering, kwaliteit en inspraak en medezeggenschap.
Opgemerkt wordt verder dat de Wmo 2015 niet goed te vergelijken is met de Jeugdwet. Als belangrijkste verschil wordt de eigen verantwoordelijkheid van ‘burgers’ genoemd welke in de Wmo 2015 wettelijk is verankerd (subsidiariteitsbeginsel). Dat wordt kracht bij gezet met het verbod van het doen van een aanvraag (art. 2.3.2 lid 9 Wmo 2015). Burgers met een behoefte aan maatschappelijke ondersteuning melden zich waarna aanspraak bestaat op een onderzoek (het gesprek). De Jeugdwet kent geen subsidiariteitsbeginsel en er is ook geen meldingsplicht opgenomen voordat (conform verordening) een aanvraag kan worden ingediend. Het wettelijke recht op jeugdzorg en individuele aanspraken op jeugdzorg zijn vervangen door een voorzieningenplicht waarvan de aard en omvang in beginsel door de gemeente worden bepaald (maatwerk). Verder geldt dat de Jeugdwet een nieuwe wet is. Met de Wmo al zeven jaar (juridische) ervaring is opgedaan die zonder meer kan worden meegenomen in de Wmo 2015. Dat blijkt overigens ook de bedoeling van de wetgever; de Wmo 2015 is gestoeld op de Wmo 2007.
Modelverordening Vereniging Nederlandse gemeenten
Deze verordening is deels gebaseerd op de concept modelverordening van de Verenging voor Nederlandse Gemeenten, versie 15 mei 2014 (VNG). Deze verordening is echter ingedeeld in hoofdstukken om de leesbaarheid en kenbaarheid te verhogen. Om dezelfde reden zijn de onderwerpen of artikelen uit de VNG-verordening, al dan niet in aangepaste vorm en noodzakelijkerwijs aangevuld, geclusterd in het betreffende hoofdstuk. Verder is zo min mogelijk gebruik gemaakt om de wet te citeren, maar juist uit te leggen wat de gemeente Voorschoten verstaat onder de niet bij wet gedefinieerde begrippen en wat in ieder geval concreet onder maatschappelijke ondersteuning wordt verstaan. Daarbij zijn normstellende kaders geformuleerd. Daarvoor is ook aansluiting gezocht bij de indeling van de huidige verordening en de vier taakvelden van de compensatieplicht. Uit de parlementaire behandeling van de Wmo 2015 blijkt namelijk dat het college nog steeds de plicht heeft op deze vier taakvelden ondersteuning te bieden in de vorm van een maatwerkvoorziening, als dat vanzelfsprekend nodig blijkt. Nadrukkelijk wordt opgemerkt dat de inhoud van deze verordening maatwerk op geen enkele manier in de weg staat (zie verder hierna).
Uit de toelichting op artikel 2.1.3 van de wet (verordeningsplicht) blijkt dat de gemeenteraad naast het beleidsplan - mede met het oog op duidelijkheid voor de burger over de van de overheid te verwachten prestaties en de rechtszekerheid - bij verordening een aantal zaken moet regelen die noodzakelijk zijn om de wet en het beleidsplan uit te kunnen voeren. Bij het verstrekken van een maatwerkvoorziening komt het op maatwerk aan. In artikel 1.2.1 van de wet is in algemene termen omschreven in welke gevallen iemand in aanmerking komt voor de verschillende maatwerkvoorzieningen (zie hoofdstuk 4 van deze verordening).
De verordening is een essentieel document voor de eerder genoemde concrete uitwerking van de beleidsvoornemens van de gemeente Voorschoten.
De maatschappelijke ondersteuning zal gericht zijn op de persoon en diens plek in de samenleving in plaats van uitsluitend op diens aandoening, beperking of indicatie. De bepalingen in deze verordening geven geen antwoord op de vraag hoe het college in het individuele geval tot het oordeel komt of iemand in aanmerking komt voor een maatwerkvoorziening. Slechts de criteria oftewel de inhoudelijke randvoorwaarden zoals de gemeenteraad die als democratisch gelegitimeerd orgaan moet stellen zijn opgenomen. Daarmee treedt de gemeenteraad nadrukkelijk niet in de beslisruimte die het college heeft op grond van artikel 2.3.5 van de wet (de aanvraag). Immers, binnen de kaders biedt de wet zeer uiteenlopende beslismogelijkheden.
Wanneer iemand naar het oordeel van het college niet in staat is tot zelfredzaamheid of participatie en onvoldoende is geholpen met de inzet van eigen kracht, gebruikelijke hulp, mantelzorg of hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk dan wel met gebruikmaking van algemene voorzieningen, beslist het college tot het verstrekken van een (individuele) maatwerkvoorziening. De verplichting om maatwerk te leveren, is in de wet ruimer geformuleerd dan de compensatieplicht in de Wmo 2007 en ziet op alle gevallen waarin iemand problemen heeft met zijn zelfredzaamheid en participatie, of beschermd wonen of opvang nodig heeft. De maatwerkvoorziening is aanvullend op wat iemand zelf kan bijdragen en vormt samen met de inzet van eigen kracht of, indien van toepassing, gebruikelijke hulp of mantelzorg een samenhangend ondersteuningsaanbod, ofwel maatwerk. Wanneer mensen voldoen aan de voorwaarden, hebben zij het recht om te kiezen voor een persoonsgebonden budget waarmee zij zelf de ondersteuning kunnen regelen die tot de maatwerkvoorziening behoort (zie hoofdstuk 5 van deze verordening).
De Wmo 2015 biedt meer mogelijkheden dan de Wmo 2007 om cliënten op een goede manier maatschappelijk te ondersteunen zonder dat dit hoeft te leiden tot het verstrekken van een (individuele) maatwerkvoorziening. Daarmee is er geen sprake van een ongeclausuleerd recht op een maatwerkvoorziening. De verordening zoals die thans voorligt doet recht aan de bedoeling van de wetgever en biedt burgers de rechtszekerheid die zij verdienen als het hen - naar oordeel van het college - niet lukt om zelf, dan wel met hulp van anderen niet of onvoldoende zelfredzaam te zijn en te kunnen participeren. De verordening is dan ook zo opgesteld dat het de benodigde waarborgen biedt die burgers van de gemeente mogen verwachten. Daarmee wordt ook het huidige voorzieningenniveau bedoeld zonder daarbij het beoogde maatwerk en eigen verantwoordelijkheid van burgers uit het oog te verliezen. Naast de bedoelde aanspraken zijn ook de weigeringsgronden en beperkende voorwaarden opgenomen zoals die ook thans gelden. Die zijn overigens uitgebreid in het kader van de eigen verantwoordelijkheid en mede gebaseerd op de eerder genoemde concept modelverordening van de VNG.
Een ander aspect is de uitvoerbaarheid van de wet en de daarbij behorende verordening. Het college die de aanvragen beoordeeld is ook gehouden de bepalingen van de verordening in acht te nemen. Met het bieden van de eerder genoemde duidelijkheid wordt niet alleen een kader geboden maar ook de grondslagen waarop de beslissing op de aanvraag kan en mag rusten. Dat brengt mee dat toepassing van deze verordening minder zware administratieve belasting geeft op de uitvoeringsorganisatie, daaronder begrepen bezwaar en beroep.
Juridisering begint bij de aanvraag
Vanaf het moment dat de cliënt een aanvraag indient voor een maatwerkvoorziening, is er sprake van enige vorm van juridisering. Deze is een onvermijdelijk gevolg van het aanvragen van de maatwerkvoorziening en heeft met name tot doel om de rechtszekerheid van de cliënt te waarborgen. Het vorenstaande betekent ook dat het college bij het nemen van besluiten op de aanvraag zich - naast de wet - ook moet baseren op de verordening. Ervaring in de jurisprudentie leert dat het van groot belang is om in de verordening met de wet verbindende grondslagen op te nemen (zie bijvoorbeeld RBGEL:2013: 4390).
In hoofdstuk 1 van deze verordening zijn begripsbepalingen opgenomen die het college nodig heeft of kan hebben bij het uitvoeren van de wet en het toepassen deze verordening. Het gaat vanzelfsprekend niet om wettelijke bepalingen maar om begripsbepalingen die rechtstreeks uit de wet voortvloeien.
In hoofdstuk 2 van deze verordening zijn de proceduregels opgenomen. De Wmo 2015 regelt dat een cliënt, voordat een aanvraag om een maatwerkvoorziening bij het college kan worden gedaan, hij eerst zijn ondersteuningsbehoefte bij het college moet melden. In de verordening wordt de melding gedefinieerd als hulpvraag. Daaronder wordt dus niet een verzoek tot informatie en advies verstaan. De melding kan worden gedaan door of namens de cliënt. Verder is geregeld dat het college met aanbieders en partijen uit het maatschappelijke middenveld afspraken kan maken over het indienen van een hulpvraag voor cliënten.
Met het splitsen van melding en onderzoeksfase en aanvraag wordt de zorgvuldigheid van de afweging gewaarborgd en juridisering zo veel mogelijk voorkomen. Het uit te voeren onderzoek (het gesprek in de verordening) helpt het college ook om tot een goed onderbouwde beslissing op een eventuele aanvraag te komen. De regering vindt deze aanscherping van de wet nodig om gebrekkige motivering van beslissingen te voorkomen en waarborgen voor mensen die in aanmerking komen voor maatschappelijke ondersteuning, op dit punt versterken.
Nadat de hulpvraag is gemeld en door het college is bevestigd, bestaat er aanspraak op een gesprek. Het college kan op deze manier in samenspraak met de cliënt en zijn eventuele mantelzorger eerst zorgvuldig de ondersteuningsbehoefte en de mogelijkheden om daaraan tegemoet te komen in kaart brengen. Voordat het gesprek plaatsvindt wijst het college de cliënt en zijn eventuele mantelzorger op de mogelijkheid gebruik te maken van cliëntondersteuning. Ook wijst het college op de mogelijkheid van het indienen van een persoonlijk plan (zie definitie). Het spreekt voor zich dat degene die het gesprek voert over voldoende deskundigheid beschikt. Voor zover daar aanleiding voor is kan het college gebruik maken van de expertise van de specialistenpool (zie definitie).
Bij wet is geregeld dat de cliënt gehouden is zich desgevraagd te legitimeren. Voor de mantelzorger en de vertegenwoordiger is dat niet het geval. Uit het oogpunt van zorgvuldigheid is de bevoegdheid daartoe bij verordening bepaald.
Pas na verstrekking van een schriftelijk verslag kan een aanvraag voor een maatwerkvoorziening worden gedaan, tenzij het onderzoek niet binnen zes weken is uitgevoerd (art. 2.3.2 lid 9 van de wet). In plaats van een schriftelijk verslag kan het college ook een ondersteuningsplan opstellen (zie definitie).
In geval van een spoedeisende situatie (zie definitie) is het college verplicht een maatwerkvoorziening in te zetten in afwachting van de resultaten van het gesprek.
In hoofdstuk 3 van deze verordening zijn de regels omtrent de aanvraag opgenomen. De aanvraag wordt in principe ingediend op een door het college beschikbaar gesteld formulier. Om administratieve lasten te voorkomen kan het verslag ook als aanvraag worden aangemerkt.
Voor zover het college voor de beoordeling van de aanspraak extern advies nodig heeft, wordt dat gevraagd nadat de aanvraag is ingediend. Het college schorst dan tevens de beslistermijn van de aanvraag op onder toepassing van artikel 4:15 Algemene wet bestuursrecht. Uit de wet vloeit eveneens voort dit te doen indien de cliënt niet de benodigde gegevens, bescheiden of medewerking heeft verleend aan het gesprek (onderzoek als bedoeld in art. 2.3.2 lid 4 van de wet).
Verder kan het voorkomen dat geruime tijd verstrijkt tussen het verstrekken van een verslag en het feitelijk indienen van een aanvraag. Dit kan meebrengen dat het verslag verouderde informatie bevat waardoor het college niet (meer) binnen de wettelijke kaders zoals genoemd in hoofdstuk 4 van de verordening kan beslissen op de aanvraag. In voorkomende gevallen zal het college de cliënt (opnieuw) uitnodigen voor een gesprek voordat op de aanvraag wordt beslist. Dit is analoog aan artikel 2.3.2 lid 9 van de wet.
4. Beoordeling van de aanspraak en inhoud beschikking
In hoofdstuk 4 van deze verordening zijn algemene criteria opgenomen voor de boordeling van de aanspraak. Allereerst gaat het om de wettelijke criteria en dat, indien er aanspraak op een maatwerkvoorziening bestaat, deze een passende bijdrage moet leveren voor de (noodzakelijk gebleken) behoefte aan maatschappelijke ondersteuning. Daarbij is het college slechts gehouden de goedkoopst passende bijdrage te verlenen die in overwegende mate gericht is op het individu.
Verder is een aantal situaties bepaald waarin het college niet gehouden is een maatwerkvoorziening te verlenen. Een aantal daarvan is ook opgenomen in de concept modelverordening van de VNG.
Ook is de inhoud van de beschikking opgenomen. De cliënt moet op basis van de toekenningsbeschikking die hij ontvangt de informatie krijgen die nodig is om zijn rechtspositie te bepalen en te begrijpen. Hiervoor is nodig dat de beschikking de cliënt goed en volledig informeert. In dit artikel zijn de onderwerpen opgenomen die in ieder geval in de beschikking moeten worden opgenomen.
In hoofdstuk 5 van deze verordening zijn criteria opgenomen voor de aanspraak, bijbehorende verplichtingen verbonden aan het persoonsgebonden budget en regels over het vaststellen van de hoogte van het persoonsgebonden budget.
De bevoegdheid van de gemeenteraad om criteria vast te stellen bij de te nemen besluiten door het college brengt mee dat ook criteria (verplichtingen) aan het persoonsgebonden budget kunnen worden bepaald, zonder dat de gemeenteraad treedt in de bevoegdheden van de college als bedoeld in artikel 2.3.6 van de wet. Dergelijke verplichtingen zijn ook opgenomen in de concept modelverordening van de VNG. Er wordt gebruik gemaakt van de mogelijkheid tot het delegeren van nadere regels aan het college. Denk bijvoorbeeld aan de regels die thans ook gelden voor een woningaanpassing. Uit het oogpunt van kwaliteit van de geleverde hulp of maatwerkvoorziening onderzoekt het college de bestedingen van de persoonsgebonden budgetten.
De hoogte van het persoonsgebonden budget moet toereikend zijn om daarmee de maatschappelijke ondersteuning in te kunnen kopen welke voldoet aan de kwaliteit met betrekking tot het doel waarvoor het is verstrekt.
Voor hulpmiddelen en woningaanpassingen geldt dat het persoonsgebonden budget in ieder geval niet meer bedraagt dan het bedrag welke het college zelf verschuldigd zou zijn, waaronder inbegrepen de genoemde kosten. Voor de vaststellen van het persoonsgebonden budget voor diensten zijn in dit hoofdstuk de kaders bepaald. Er wordt verder gebruik gemaakt van de mogelijkheid tot het delegeren van nadere regels aan het college. Daarbij zal het college zich wel rekenschap moeten geven van de kaders die in dit hoofdstuk zijn gesteld. Die hebben onder meer betrekking op de verschillende tarieven die van toepassing kunnen zijn op professionals en niet-professionals.
6. Maatschappelijke ondersteuning
In hoofdstuk 6 van deze verordening wordt bepaald wat in ieder geval onder maatschappelijke ondersteuning wordt verstaan. De opsomming komt voort uit de toelichting van de wet. Verder worden voorbeelden van maatwerkvoorzieningen genoemd die het college kan verlenen.
Onder omstandigheden kan een maatwerkvoorziening ook een op maat van de persoon gesneden afgestemd geheel van maatregelen zijn. Daarbij kan het gaan om vormen van hulp die beschikbaar zijn ter ondersteuning van verschillende cliënten, maar ook om op maat voor iemand bedachte oplossingen. Deze kunnen ook betrekking hebben op de afstemming als bedoeld in artikel 2.3.5 lid 5 van de wet.
De hoofdregel is dat het primaat van de collectieve maatwerkvoorziening geldt, zoals collectief vervoer. Bij de beoordeling of het primaat kan worden toegepast wordt altijd gekeken naar de individuele omstandigheden van het geval. De genoemde primaten zijn al bekend onder de WVG en de Wmo. Verder is het zo dat de maatwerkvoorziening voor een kortdurende periode kan worden verleend. De maatschappelijke ondersteuning wordt dan ontwikkelingsgericht ingezet hetgeen aansluit bij de bedoeling van de wetgever.
In hoofdstuk 7 van deze verordening zijn de mogelijkheden opgenomen over de aanspraak op ondersteuning aan cliënten die niet (zelf) in staat zijn (zoals bedoeld in hoofdstuk 4 van deze verordening) beperkingen op het gebied van het zelf uitvoeren van huishoudelijke taken.
Net als onder Wmo 2007 het geval is wordt geen hulp bij het huishouden verleend indien sprake is van gebruikelijke hulp. Het college houdt daarbij rekening met de omstandigheden zoals genoemd. Zie in dat kader de definities van leefeenheid en huisgenoot. Verder kadert dit hoofdstuk de resultaten waar de hulp bij het huishouden op zijn gericht.
8. Begeleiding, dagbesteding en kortdurend verblijf in een instelling
In hoofdstuk 8 van deze verordening zijn de mogelijkheden opgenomen over de aanspraak op ondersteuning aan cliënten die niet (zelf) in staat zijn (zoals bedoeld in hoofdstuk 4 van deze verordening) beperkingen op het gebied van het in staat zijn tot algemeen dagelijkse levensverrichtingen of dagbesteding.
De algemene criteria hebben betrekking op de mogelijkheid van het combineren van de maatwerkvoorziening met de mogelijkheden van de cliënt zelf, zijn sociale netwerk of informele hulp. Onder het combineren van kan ook afstemmen op worden verstaan. Verder geldt, zoals eerder in deze verordening is bepaald, het primaat van de collectieve maatwerkvoorziening, indien aanwezig en geschikt.
De specifieke criteria voor begeleiding hebben betrekking op gebruikelijke hulp en de wijze waarop het college rekening houdt met de omstandigheden zoals genoemd. Zie in dat kader de definities van leefeenheid en huisgenoot. De cliënt komt voor begeleiding in aanmerking indien deze maatwerkvoorziening bijdraagt aan het behouden of mogelijk verbeteren van diens zelfredzaamheid en participatie. Niet is beoogd een limitatieve opsomming te geven van voorbeelden wat daar onder wordt verstaan, de belangrijkste worden genoemd.
Voor zover de cliënt aanspraak maakt op dagbesteding (zie definitie) kan ook aanspraak bestaan op het noodzakelijke vervoer naar de locatie waar deze wordt geboden. Verder kadert dit hoofdstuk de te bereiken resultaten van begeleiding. De definitie van dagbesteding in deze verordening brengt mee dat dagbesteding niet specifiek gericht is op het zelfstandig kunnen wonen maar juist op het zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kunnen blijven wonen.
Voor zover de cliënt mantelzorg ontvangt kan ter ontlasting van de mantelzorger kortdurend verblijf in een instelling worden geboden. Dit hoofdstuk kadert de aanspraak.
In hoofdstuk 9 van deze verordening zijn de mogelijkheden opgenomen over de aanspraak op ondersteuning aan cliënten die niet (zelf) in staat zijn (zoals bedoeld in hoofdstuk 4 van deze verordening) beperkingen op het gebied van wonen te verminderen of weg te nemen. In dit hoofdstuk wordt eveneens bepaald waar het resultaat van de te verlenen woonvoorziening betrekking op moet hebben.
Verder bepaalt dit hoofdstuk specifieke criteria voor de te verlenen woonvoorzieningen. Als eerste worden situaties genoemd waar de bepalingen van dit hoofdstuk niet op van toepassing zijn. Verder is het zo dat een woonvoorziening slechts wordt verleend indien de cliënt zijn hoofdverblijf heeft of zal hebben de betreffende woning. Gewezen wordt op de begripsbepalingen hieromtrent.
Daarnaast zijn voorwaarden opgenomen wanneer het college een woonvoorziening kan weigeren. Deze voorwaarden hebben (mede) betrekking op de eigen verantwoordelijkheid die van de aanvrager (de cliënt) mag worden verwacht dan wel kan worden gevergd. Ook zijn er uitzonderingen genoemd op de voorwaarde dat geen woonvoorzieningen worden verleend aan gemeenschappelijke ruimten. De reden hiervan is dat de cliënt met het verlenen van deze voorzieningen gebruik kan maken van zijn woning, waaronder begrepen de toegang. Deze meeste voorwaarden in dit hoofdstuk zijn in overeenstemming met de lijn die onder de Wet voorzieningen gehandicapten (WVG) en Wmo 2007 al werd toegepast. Een aantal daarvan zijn overigens ook opgenomen in de concept modelverordening van de VNG.
Bij het verlenen van een woningaanpassing geldt het principe van het primaat van verhuizen indien de kosten van een noodzakelijke aanpassing aan de woning niet de goedkoopst passende bijdrage is. In voorkomende gevallen kan het college de cliënt, zonder aanvraag, in aanmerking brengen voor een tegemoetkoming voor verhuiskosten en/of inrichtingskosten als bedoeld in hoofdstuk 12 van deze verordening. Het college is bij de toepassing van het primaat van verhuizen wel gehouden een belangenafweging te maken.
10. Hulp bij deelname aan het maatschappelijk verkeer
In hoofdstuk 10 van deze verordening zijn de mogelijkheden opgenomen over de aanspraak op ondersteuning aan cliënten die niet (zelf) in staat zijn (zoals bedoeld in hoofdstuk 4 van deze verordening) deel te nemen aan het maatschappelijk verkeer. Wat daaronder wordt verstaan is neergelegd in dit hoofdstuk. Verder zijn, onverminderd andere bepalingen in deze verordening, ook specifieke criteria omschreven die van toepassing zijn op dit hoofdstuk.
Met het zich kunnen verplaatsen in de leefomgeving wordt de cliënt (ook) in de gelegenheid gesteld medemensen te ontmoeten. Het uitgangspunt qua omvang is bepaald op 1500 kilometer per jaar. Dit betekent echter niet dat er in het individuele geval niet meer of minder mogelijk zou kunnen zijn. Het college is immers gehouden maatwerk te leveren en is daarom in individuele gevallen bevoegd om af te wijken. Dat zou bijvoorbeeld (ook) het geval kunnen zijn als er meer dan één vervoersvoorziening wordt verleend. Het college stemt de hoogte van de aanspraak op een eventuele tegemoetkoming voor reiskosten als bedoeld in hoofdstuk 12 van deze verordening af op de hier gestelde kaders en vervoersbehoefte van de cliënt.
In hoofdstuk 11 van deze verordening zijn de regels neergelegd over de verschuldigdheid van een bijdrage in de kosten voor de gebruikers van maatwerkvoorzieningen, ontvangers van een persoonsgebonden budget en gebruikers van algemene voorzieningen.
Maatwerkvoorziening en persoonsgebonden budget
Als hoofdregel geldt dat een bijdrage in de kosten is verschuldigd. In tegenstelling tot de Wmo 2007 biedt de Wmo 2015 de mogelijkheid een bijdrage te vragen indien een woningaanpassing (in natura of als persoonsgebonden budget) wordt verleend ten behoeve van een minderjarige. Voor de hoogte van de bijdrage wordt vanzelfsprekend aansluiting gezocht bij het Uitvoeringsbesluit Wmo 2015. Er wordt gebruik gemaakt van de mogelijkheid tot het delegeren van nadere regels aan het college. Het CAK is verantwoordelijk bestuursorgaan voor het vaststellen, opleggen en innen van de bijdrage in de kosten.
Gebruikers van algemene voorzieningen, niet zijnde cliëntondersteuning, zijn in principe een bijdrage in de kosten verschuldigd. Ook kan bij het vaststellen van de hoogte rekening worden gehouden met algemeen gebruikelijke kosten. Denk aan de kosten van een warme maaltijd die iemand heeft ongeacht het hebben van beperkingen. De bijdrage is doorgaans verschuldigd aan de aanbieder.
De hoogte van deze bijdrage wordt niet afhankelijk gesteld van de hoogte van het inkomen van de gebruiker van de algemene voorziening. Wel wordt rekening gehouden met een onevenredige cumulatie van verschillende bijdragen van dit hoofdstuk. Het college kan de cliënt in voorkomende gevallen in aanmerking brengen voor bijvoorbeeld een korting op de bijdrage. Er wordt in dat kader gebruik gemaakt van de mogelijkheid tot het delegeren van nadere regels aan het college zodat het college in staat is maatwerk te leveren.
De kostprijs is bepalend voor de hoogte van de bijdrage in de kosten die de cliënt verschuldigd is. De bijdrage in kosten voor een maatwerkvoorziening mag niet meer bedragen dan de kostprijs. De cliënt betaalt dus niet meer dan de gemeente verschuldigd is aan kosten voor het verstrekken van de maatwerkvoorziening. De kostprijs is gelijk aan de hoogte van het persoonsgebonden budget. De bijdrage in de kosten voor het gebruik van een algemene voorziening bedraagt nooit meer dan een kostendekkende bijdrage.
In hoofdstuk 12 van deze verordening zijn regels opgenomen over de bevoegdheid van het college een tegemoetkoming in de meerkosten te verlenen aan de genoemde doelgroep. De wettelijke bevoegdheid is mede tot stand gekomen vanwege het afschaffen van de financiële regelingen voor chronisch zieken en gehandicapten zoals door het Rijk sinds 2009 was bepaald.
De mogelijkheden van het verlenen van een tegemoetkoming voor verhuis- en inrichtingskosten, een sportrolstoel en reiskosten voor het gebruik van het aanvullend openbaar vervoer in verband met de deelname aan het maatschappelijk verkeer komen in deze verordening in ieder geval terug.
Er wordt gebruik gemaakt van de mogelijkheid tot het delegeren van nadere regels aan het college. Daarmee is het college in staat maatwerk te bieden bij het verlenen van de hier bedoelde tegemoetkoming in de meerkosten. Daarbij zal het college zich wel rekenschap moeten geven van de kaders die in dit hoofdstuk zijn gesteld.
13. Nieuwe feiten en omstandigheden, herziening, intrekking of terugvordering
In hoofdstuk 13 van deze verordening zijn bepalingen opgenomen over het aantasten van rechten. Daarvoor kan rechtvaardiging worden gevonden indien sprake is van de situaties zoals genoemd. Het gaat in alle gevallen om een bevoegdheid van het college (kan-bepaling). Bij de toepassing van de bepalingen van dit hoofdstuk hoort een afweging tussen alle bij het te nemen besluit betrokken belangen.
Er wordt gesproken van beëindiging als de inwerkingtreding van het besluit ingaat vanaf het heden of naar de toekomst toe. Beëindiging heeft dus, in tegenstelling tot een herziening/intrekking, geen terugwerkende kracht. Er worden voorbeelden genoemd wanneer het college kan overgaan tot beëindiging van de maatwerkvoorziening dan wel persoonsgebonden budget.
Het (deels) ongedaan maken van de aanspraak op een maatwerkvoorziening of een persoonsgebonden budget over een periode in het verleden, wordt herzien/intrekken genoemd. Herziening/intrekking van het besluit tot het verstrekken van een maatwerkvoorziening of een persoonsgebonden budget is het met terugwerkende kracht opnieuw beslissen over de aanspraak over een periode in het verleden, waarbij de aanspraak afwijkend wordt vastgesteld of er in het geheel geen aanspraak heeft bestaan.
In de wet is slechts een terugvorderingsgrond opgenomen. Alleen indien de cliënt onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en de verstrekking van juiste of volledige gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid, kan het college op grond van de wet overgaan tot terugvordering. De gemeente heeft er daarom voor gekozen om de terugvorderingsgronden uit te breiden. Uit de jurisprudentie die onder de Wmo 2007 tot stand is gekomen blijkt dat een terugvorderingsbepaling in de verordening voldoende grondslag biedt om tot terugvordering over te gaan.
Voor zover sprake is van een wettelijke terugvorderingsbepaling kan het college het terug te vorderen bedrag bij dwangbevel invorderen. Er is dan sprake van een executoriale titel, waarmee direct beslag kan worden gelegd. Bij andere terugvorderingsgronden moet de invordering langs civielrechtelijke weg geschieden. Denk aan de terugvordering van de tegemoetkoming meerkosten als bedoeld in hoofdstuk 12 van deze verordening. Dit betekent onder meer dat moet worden aangetoond dat er sprake is van onverschuldigde betaling (artikel 6:203 e.v. BW). In de praktijk zal die ontstaan door het nemen van een herzienings- of intrekkingsbesluit. De verordening biedt ook de bevoegdheid om over te gaan tot verrekening.
14. Bestrijding misbruik of oneigenlijk gebruik
In dit hoofdstuk is aangegeven op welke wijze het ten onrechte ontvangen van maatwerkvoorzieningen dan wel persoonsgebonden budgetten alsmede het misbruik of oneigenlijk gebruik van de wet wordt bestreden. Belangrijk is om de cliënt bij de verstrekking van een maatwerkvoorziening dan wel persoonsgebonden budget nadrukkelijk te wijzen op zijn rechten en plichten en te wijzen op de consequenties van misbruik en oneigenlijk gebruik. Het college controleert steekproefsgewijs de besteding van de persoonsgebonden budgetten en of de cliënt nog voldoet aan de voorwaarden.
In hoofdstuk 16 van deze verordening zijn over een aantal onderwerpen regels opgesteld. Deze zijn voor de duidelijkheid ondergebracht in een apart hoofdstuk en ingedeeld per paragraaf. Achtereenvolgens komen de verschillende onderwerpen aan bod.
§ 1 Jaarlijkse blijk van waardering mantelzorgers
Gemeenten worden opgedragen in hun verordening regels te stellen over de wijze waarop de mantelzorgers jaarlijks een blijk van waardering ontvangen. Dit vanwege het belang dat mantelzorg heeft voor de leefbaarheid van de samenleving, het welzijn van de hulpbehoevende die door mensen uit hun sociale netwerk worden geholpen en betaalbaarheid van de maatschappelijke ondersteuning, is een periodieke blijk van waardering op zijn plaats. Deze blijk van waardering komt tot stand in samenspraak met een welzijnsorganisatie.
Bij de reikwijdte van deze verplichting van de gemeente niet wordt gekeken, waar de mantelzorger woont, maar dat beslissend is of deze mantelzorg verleent aan iemand in de desbetreffende gemeente. Er zullen mogelijk mantelzorgers zijn die hulp verlenen aan personen die alleen gebruik maken van algemene voorzieningen en mede dankzij hun mantelzorger geen beroep op een maatwerkvoorziening hoeven te doen. In de verordening zal de gemeente moeten voorzien in een procedure die waarborgt dat ook deze mantelzorgers, als wordt voldaan aan de overige voorwaarden, voor het ontvangen van een blijk van waardering in aanmerking kunnen worden gebracht.
§ 2 Klachtafhandeling en medezeggenschap
Regeling voor klachtafhandeling
De aanbieder is ten aanzien van voorzieningen verplicht een klachtregeling op te stellen. Het gaat om zowel algemene voorzieningen als ook maatwerkvoorzieningen. Mogelijk is de cliënt niet tevreden over het gedrag van de aanbieder of de kwaliteit van de geleverde maatschappelijke ondersteuning. Het ligt voor de hand dat cliënten deze klacht eerst bij de betreffende aanbieder melden. Zij moeten erop kunnen vertrouwen dat de aanbieder de klacht snel in behandeling neemt en ook snel afhandelt. Het college ziet er hoe dan ook op toe dat dit ook daadwerkelijk gebeurt.
De aanbieder is ten aanzien van maatwerkvoorzieningen verplicht een regeling voor medezeggenschap van cliënten vast te stellen over voorgenomen besluiten van de aanbieder welke voor de gebruikers van belang zijn. Het gaat om medezeggenschap van cliënten tegenover de aanbieder. Voorheen moest de aanbieder voldoen aan de in de Wet klachtrecht cliënten en de Wet medezeggenschap cliënten zorginstellingen (Wmcz) gestelde regels. Onder de Wmo 2015 is het stellen van regels aan gemeenten overgelaten. Het college ziet er hoe dan ook op toe dat dit ook daadwerkelijk gebeurt.
De Wmo 2015 maakt de gemeenten integraal verantwoordelijk voor de kwaliteit van de maatschappelijke ondersteuning, de handhaving en het toezicht. De wet bevat een basisnorm voor kwaliteit van voorzieningen die aanbieders direct bindt (zie hoofdstuk 3 van de wet), waaronder begrepen de eisen over de deskundigheid van beroepskrachten.
De eis dat een voorziening van goede kwaliteit wordt verleend, biedt veel ruimte voor de gemeenten om in overleg met organisaties van cliënten en aanbieders te werken aan kwaliteitsstandaarden voor de ondersteuning. Die standaarden kunnen als richtinggevend kader voor gemeenten dienen. Uitgangspunt hierbij is dat deze standaarden de benodigde ruimte voor maatwerk, om goed in te kunnen spelen op de situatie van de cliënt, intact laten.
In deze verordening is een aantal voor de hand liggende kwaliteitseisen uitgewerkt. Het jaarlijkse verplichte cliëntervaringsonderzoek draagt eraan bij dat het college kan toezien op de kwaliteit.
Het college kan de uitvoering van de wet, met uitzondering van de vaststelling van de rechten en plichten van de cliënt, door aanbieders laten verrichten. Bij verordening moeten regels worden gesteld ter waarborging van een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van een voorziening of diensten en eisen die worden gesteld aan de kwaliteit daarvan. Daarbij moet in ieder geval rekening worden gehouden met de deskundigheid van de beroepskrachten en de arbeidsvoorwaarden.
Om te voorkomen dat alleen gekeken wordt naar de laagste prijs voor de uitvoering worden ook een aantal andere aspecten genoemd waarmee het college bij het vaststellen van tarieven rekening moet houden. Hiermee wordt bereikt dat een beter beeld ontstaat van reële kostprijs voor de activiteiten die het college door aanbieders wil laten uitvoeren. Uitgangspunt is dat de aanbieder deskundig personeel inzet tegen de arbeidsvoorwaarden die passen bij de vereiste vaardigheden. Hiervoor is ten minste een beeld nodig van de vereiste activiteiten en de arbeidsvoorwaarden die daarbij horen. Dit biedt een waarborg voor werknemers dat hun werkzaamheden aansluiten bij de daarvoor geldende arbeidsvoorwaarden. Bij de prijs kwaliteitsverhouding kunnen eventuele extra taken in verband met de voorziening een rol spelen.
Deze bepaling geeft uitvoering aan artikel 2.1.3, derde lid, van de wet. Verwezen wordt naar de krachtens artikel 150 van de Gemeentewet vastgestelde inspraakverordening. Op deze manier wordt gewaarborgd dat er eenzelfde inspraakprocedure geldt voor het Wmo-beleid als op andere terreinen. De inspraak geldt voor alle ingezetenen. Dit is uitdrukkelijk de bedoeling van de wetgever, omdat iedereen op enig moment aangewezen kan raken op ondersteuning. Verder wordt het aan het college overgelaten om de exacte invulling van de medezeggenschap vorm te geven.
In hoofdstuk 16 van deze verordening zijn de slotbepalingen opgenomen.
Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van de cliënt afwijken van de bepalingen van deze verordening indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt. Juist omdat het in de wet om maatwerk gaat zal het college er niet aan ontkomen om, ook al is er een zorgvuldige afweging gemaakt, uiteindelijk toch te beoordelen of deze afweging niet leidt tot onbillijkheden van overwegende aard. Deze afweging zal minder vaak voorkomen dan in normale omstandigheden te verwachten is, immers, bij de afwegingen gaat het al om een individuele beoordeling. Als desondanks bij die zeer persoonlijke afweging toch nog sprake is van een niet billijke situatie is de hardheidsclausule een vangnet.
Spreekt voor zich, behoeft geen toelichting.
In deze verordening is bepaald hoe vaak het gemeentebestuur het gevoerde beleid evalueert. In 2015 zal het college de bevindingen van de steekproefsgewijze controle over de controle van de persoonsgebonden budgetten evalueren.
Het college dient het bij wet bepaalde overgangsrecht in acht te nemen voor besluiten die op grond van de Wmo 2007 zijn genomen (art. 8.9 van de wet).