Organisatie | Renswoude |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Afstemmingsverordening Participatiewet, IOAW en IOAZ 2016 |
Citeertitel | Afstemmingsverordening Participatiewet, IOAW en IOAZ 2016 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
wijziging
Participatiewet
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
29-06-2016 | nieuwe regeling | 28-06-2016 Gemeenteblad, 2016, 96585 | 155394 | ||
01-01-2015 | 28-06-2016 | Onbekend | 27-01-2015 Digitaal gemeenteblad | 139749 |
De raad van de gemeente Renswoude;
Gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders d.d. 25 november 2014;
gelet op artikel 8, eerste lid, aanhef, onderdeel a en onderdeel e van de Participatiewet, artikel 35 eerst lid sub b van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers en artikel 35 eerste lid sub b van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;
gezien het advies van de Cliëntenraad Werk en Inkomen van Veenendaal;
het noodzakelijk is het verlagen van de uitkering van belanghebbende van 18 jaar of ouder doch jonger dan de pensioengerechtigde leeftijd, werkloze werknemer van 50 jaar of ouder doch jonger dan de pensioengerechtigde leeftijd en de gewezen zelfstandige van 55 jaar en ouder doch jonger dan de pensioengerechtigde leeftijd, bij wijze van sanctie te regelen;
de Maatregelenverordening WWB, 10AW en 10AZ 2013 aanpassing behoeft als gevolg van de Wet Maatregelen WWB;
Overwegende dat de Participatiewet gedurende het jaar 2015 op een aantal punten is gewijzigd;
Afstemmingsverordening Participatiewet, IOAW, IOAZ Renswoude 2016
Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen Artikel 1. Begrippen
In deze verordening wordt verstaan onder:
1° toepasselijke bijstandsnorm als bedoeld in artikel 5, onderdeel c, van de Participatiewet, of 2° grondslag van de uitkering als bedoeld in artikel 5 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers of artikel 5 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen voor zover sprake is van een uitkering op grond van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers of de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;
-uitkering: algemene bijstand op grond van de Participatiewet of een uitkering op grond van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers of de
Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen.
Artikel 2. Het besluit tot opleggen van een verlaging
In het besluit tot het opleggen van een verlaging van de uitkering als bedoeld in artikel 9a, twaalfde lid en artikel 18, tweede, vierde, vijfde en zesde lid, van de Participatiewet, de artikelen 20 en 38, twaalfde lid, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers en de artikelen 20 en 38, twaalfde lid, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen worden in ieder geval vermeld:
Artikel 5. Ingangsdatum en tijdvak van een verlaging
Een verlaging wordt toegepast op de uitkering of bijzondere bijstand die is verleend met toepassing van artikel 12 van de Participatiewet over de kalendermaand volgend op de maand waarin het besluit tot het opleggen van de verlaging aan een belanghebbende is bekendgemaakt. Daarbij wordt uitgegaan van de op dat tijdstip voor die belanghebbende geldende bijstandsnorm.
Als een verlaging niet of niet geheel ten uitvoer kan worden gelegd als gevolg van de beëindiging of intrekking van de uitkering, wordt de verlaging of dat deel van de verlaging dat nog niet is uitgevoerd, alsnog opgelegd als belanghebbende binnen de termijn, bedoeld in artikel 4, eerste lid, onderdeel b, opnieuw een uitkering ontvangt.
Hoofdstuk 2. Niet nakomen van de niet geüniformeerde verplichtingen met betrekking tot de arbeidsinschakeling
Artikel 7. Gedragingen Participatiewet
Gedragingen van een belanghebbende waardoor een verplichting op grond van de artikelen 9 en 55 van de Participatiewet niet of onvoldoende wordt nagekomen, worden onderscheiden in de volgende categorieën:
1°. het niet of onvoldoende meewerken aan het opstellen, uitvoeren en evalueren van een plan van aanpak als bedoeld in artikel 44a van de Participatiewet;
2°. het onvoldoende nakomen van verplichtingen, voor zover het gaat om een belanghebbende jonger dan 27 jaar, gedurende vier weken na een melding als bedoeld in artikel 43, vierde en vijfde lid, van de Participatiewet, voor zover deze verplichtingen niet worden genoemd in artikel 18, vierde lid, van de Participatiewet;
3°. het uit houding en gedrag ondubbelzinnig laten blijken verplichtingen als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel b, van de Participatiewet niet te willen nakomen, wat heeft geleid tot het intrekken van de ontheffing van de arbeidsplicht voor een alleenstaande ouder, bedoeld in artikel 9a, eerste lid, van de Participatiewet;
4°. het niet of onvoldoende verrichten van een door het college opgedragen tegenprestatie naar vermogen als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onderdeel c, van de Participatiewet;
5°. het niet of onvoldoende nakomen van de medewerkingsplicht als bedoeld in artikel 17, 2e lid van de participatiewet;
c.derde categorie: het niet naar vermogen proberen algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen in de gemeente van inwoning voor zover dit niet voortvloeit uit een gedraging als bedoeld in artikel 18, vierde lid, van de Participatiewet.
Artikel 7a Niet meewerken aan taaltoets
Als een belanghebbende niet meewerkt aan het afleggen van de taaltoets als bedoeld in artikel 18b, tweede lid, van de Participatiewet, wordt een verlaging opgelegd van:
a. 20 procent van de bijstandsnorm gedurende 1 maand;
b. 40 procent van de bijstandsnorm gedurende 1 maand als belanghebbende zich binnen 12 maanden na bekendmaking van een besluit waarmee een verlaging is toegepast, vanwege het niet meewerken aan het afleggen van de taaltoets opnieuw schuldig maakt aan dezelfde verwijtbare gedraging;
Artikel 8. Gedragingen IOAW en IOAZ
Gedragingen van een belanghebbende waardoor een verplichting op grond van de artikelen 37 en 38 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers of de artikelen 37 en 38 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen niet of onvoldoende wordt nagekomen, worden onderscheiden in de volgende categorieën:
1°. het niet of in onvoldoende mate meewerken aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling;
2°. het niet of onvoldoende gebruik maken van een door het college aangeboden voorziening als bedoeld in de artikelen 36, eerste lid, en 37, eerste lid, onderdeel e, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers of de artikelen 36, eerste lid, en artikel 37, eerste lid, onderdeel e, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen, voor zover dit niet heeft geleid tot het geen doorgang vinden of tot voortijdige beëindiging van die voorziening; 3". het uit houding en gedrag ondubbelzinnig laten blijken de verplichtingen als bedoeld in artikel 37, eerste lid, onderdeel e, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers of artikel 37, eerste lid, onderdeel e, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen niet te willen nakomen, wat heeft geleid tot het intrekken van de ontheffing van de arbeidsplicht vooreen alleenstaande ouder als bedoeld in artikel 38, eerste lid, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers of artikel 38, eerste lid, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;
4°. het niet of onvoldoende verrichten van een door het college opgedragen tegenprestatie naar vermogen als bedoeld in artikel 37, eerste lid, onderdeel f, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers of artikel 37, eerste lid, onderdeel f, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen; c. derde categorie:
1°. het niet naar vermogen proberen algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen; 2°. het niet aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid;
3°. het door eigen toedoen niet behouden van algemeen geaccepteerde arbeid als bedoeld in artikel 20, eerste lid, onder a of b, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers of artikel 20, tweede lid, onder a of b, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen; 4°. het niet of onvoldoende gebruik maken van een door het college aangeboden voorziening gericht op arbeidsinschakeling als bedoeld in de artikelen 36, eerste lid, en 37, eerste lid, onderdeel e, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers en de artikelen 36, eerste lid, en 37, eerste lid, onderdeel e, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen, voor zover dit heeft geleid tot het geen doorgang vinden of tot voortijdige beëindiging van die voorziening.
Hoofdstuk 3. Niet nakomen van de geüniformeerde verplichtingen met betrekking tot de arbeidsinschakeling
Artikel 10. Duur verlaging bij schending geüniformeerde arbeidsverplichting
Als een belanghebbende een verplichting als bedoeld in artikel 18, vierde lid, van de Participatiewet niet of onvoldoende nakomt, bedraagt de verlaging 100 procent van de bijstandsnorm gedurende:
a.één maand, bij gedragingen als bedoeld in artikel 18, vierde lid, onderdeel b, f en g, van deParticipatiewet;
b.twee maanden, bij gedragingen als bedoeld in artikel 18, vierde lid, onderdeel a, c, d, e en h, van de Participatiewet.
Artikel 12 Herziening verlaging op verzoek belanghebbende
Het college kan op verzoek van belanghebbende de verlaging van de uitkering herzien zodra uit houding en gedragingen van belanghebbende ondubbelzinnig is gebleken dat hij de geüniformeerde arbeidsverplichtingen zoals bedoeld in artikel 18 lid 4 van de Participatiewet nakomt.
Hoofdstuk 4. Overige gedragingen die leiden tot een verlaging
Artikel 13. Tekortschietend besef van verantwoordelijkheid
lndien aan de belanghebbende bijzondere bijstand is verleend voor het vrijwillige eigen risico in de zorgverzekering, wordt een verlaging opgelegd ter hoogte van 100 procent over de daarvoor verleende bijzondere bijstand wegens het tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan.
Artikel 14. Verlaging bij verlies van een passende en toereikende voorliggende voorziening door toepassing van bestuurlijke boete
Indien belanghebbende(n) geen beroep meer kan doen op een passende en toereikende voorliggende voorziening, omdat deze volledig wordt verrekend met een bestuurlijke boete in het kader van het bij herhaling schenden van de inlichtingenplicht, wordt een verlaging opgelegd van 100 procent gedurende de eerste drie maanden gerekend vanaf de ingangsdatum van de uitkering;
Artikel 15. Zeer ernstige misdragingen
Als een belanghebbende zich zeer ernstig misdraagt tegenover personen en instanties die zijn belast met de uitvoering van de Participatiewet als bedoeld in artikel 9, zesde lid, van die wet, tegenover personen en instanties die zijn belast met de uitvoering van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers als bedoeld in artikel 37, eerste lid, onder g, van die wet of tegenover personen en instanties die zijn belast met de uitvoering van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen als bedoeld in artikel 37, eerste lid, onder g, van die wet, wordt een verlaging opgelegd van:
Hoofdstuk 5. Samenloop en recidive
Artikel 17. Samenloop van gedragingen
Als een belanghebbende zich tegelijkertijd schuldig maakt aan twee of meer verwijtbare gedragingen welke tegelijkertijd worden geconstateerd en die het niet nakomen van een verplichting als genoemd in artikel 2 van deze verordening, wordt voor het bepalen van de hoogte en duur van de verlaging uitgegaan van de gedraging waarop de hoogste verlaging is gesteld.
Als een belanghebbende zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarmee een verlaging is toegepast vanwege een gedraging als bedoeld in de artikelen 7, onderdeel b of onderdeel c, 8, onderdeel b of c, 13, eerste lid, of 15 en 16 opnieuw schuldig maakt aan een verwijtbare gedraging, wordt telkens de duur van de verlaging verdubbeld;
Als een belanghebbende zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarmee een verlaging is toegepast vanwege een gedraging als bedoeld in artikel 18, vierde lid, van de Participatiewet,zich schuldig maakt aan een verwijtbare gedraging als bedoeld in de artikelen 7, onderdeel b of onderdeel c, 8, onderdeel b of c, 13, eerste lid, of 15 en 16 wordt telkens de duur van de verlaging verdubbeld;
Als een belanghebbende binnen een periode twaalf maanden te rekenen vanaf de datum waarop een schriftelijke waarschuwing is gegeven vanwege een gedraging als bedoeld in de artikelen 7, onderdeel a of 8, onderdeel a, wederom niet tijdig de inschrijving als werkzoekende bij het UWV WERKbedrijf heeft verlengd, wordt een maatregel opgelegd van 10 procent van de bijstandsnorm gedurende één maand;
Als een belanghebbende zich binnen twaalf maanden na bekendmaking van een besluit waarmee een verlaging is toegepast vanwege een gedraging als bedoeld in artikel 18, vierde lid, van de Participatiewet, opnieuw schuldig maakt aan een verwijtbare gedraging als bedoeld in artikel 18, vierde lid, van de Participatiewet, bedraagt de verlaging honderd procent van de bijstandsnorm gedurende drie maanden.
Wanneer belanghebbende zich schuldig heeft gemaakt aan drie of meer verwijtbare gedragingen in een periode van 24 maanden, kan door het college een verlaging voor ten hoogste drie maanden worden opgelegd. Dit geldt niet wanneer lid 4 van dit artikel van toepassing is. Deze periode vangt aan op de dag van bekendmaking van het besluit waarbij een verlaging is opgelegd naar aanleiding van de eerste verwijtbare gedraging.
Hoofdstuk 6. Blijvende of tijdelijke weigering IOAW/IOAZ
Artikel 19. Samenloop bij weigeren uitkering IOAW/IOAZ
Als het college de uitkering op grond van artikel 20, eerste lid, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers of artikel 20, tweede lid, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen blijvend of tijdelijk weigert en de gedraging die tot deze weigering heeft geleid tevens op grond van deze verordening tot een verlaging zou kunnen leiden, blijft een verlaging ter zake van die gedraging achterwege.