Organisatie | Noordwijkerhout |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Verordening minimabeleid en activering Participatiewet, Ioaw, Ioaz ISD Bollenstreek 2015 |
Citeertitel | Verordening minimabeleid en activering Participatiewet, Ioaw, Ioaz ISD Bollenstreek 2015 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
Deze regeling is vervangen door de Verordening minimabeleid en activering Participatiewet, IOAW en IOAZ ISD Bollenstreek 2019.
Onbekend
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-01-2015 | 05-02-2019 | Onbekend | 18-12-2014 Onbekend | Onbekend |
Hoofdstuk 2. Persoonsondersteunend budget
Paragraaf 1. Voorwaarden persoonsondersteunend budget
Hoofdstuk 3. Inspanningspremie
Paragraaf 1. Bevoegdheid dagelijks bestuur en soorten premies
Artikel 6. Bevoegdheid dagelijks bestuur
Het dagelijks bestuur is op grond van artikel 31, tweede lid onder j van de wet bevoegd aan uitkeringsgerechtigden, een activeringspremie te verstrekken tot het wettelijk vastgestelde maximum, indien deze, naar het oordeel van het dagelijks bestuur, bijdraagt aan de arbeidsinschakeling.
Het dagelijks bestuur kan ten gunste van belanghebbende afwijken van de bepalingen van deze verordening, indien toepassing hiervan leidt tot onbillijkheden van overwegende aard.
Artikel 13. Situaties waarin deze verordening niet voorziet
In gevallen, de uitvoering van deze verordening betreffende, waarin deze verordening niet voorziet, beslist het dagelijks bestuur of maakt het nadere regels.
Toelichting op de Verordening minimabeleid en activering 2015
In de notitie “kanteling minimabeleid” 2013, nadien uitgewerkt in de beleidsregels minimabeleid ISD Bollenstreek, is destijds een nieuw minimabeleid beschreven waarin ook vanuit het minimabeleid enerzijds klanten worden gestimuleerd om aan het werk te gaan en anderzijds klanten die dat niet kunnen (extra) financieel worden ondersteund.
Dit heeft geleid tot de (concept) verordening persoonsondersteunend budget (POB) die in 2014 in werking zou treden. Om een aantal redenen is dit niet gebeurd en is die verordening bij een aantal ISD gemeenten aangehouden en bij anderen niet behandeld.
Een daarvan was de voorziene wijziging van wetgeving, waarbij de WWB per 1 januari 2015 vervangen zal worden door de Participatiewet.
De Participatiewet brengt een aantal wijzigingen met zich mee. Ten opzichte van de WWB legt
Participatiewet meer de nadruk op (individueel) maatwerk. Een van de gevolgen van dit uitgangspunt is dat vrijwel alle categoriale minimaregelingen worden afgeschaft en dat de langdurigheidstoeslag (de grondslag voor het POB) vervangen wordt door de individuele inkomenstoeslag.
Door deze versobering van (onder meer) het minimabeleid hoopt de wetgever te bereiken dat klanten in de bijstand meer geprikkeld worden tot uitstroom (activering).
Voor bijstandsklanten met een arbeidsverplichting betekent dit dat zij er onder de Participatiewet voor wat betreft het minimabeleid er op achteruit zullen gaan daar zij niet in aanmerking zullen komen voor de individuele inkomenstoeslag. Voorwaarde daartoe is namelijk dat er geen uitzicht bestaat op inkomensverbetering. Zij hebben dat uitzicht evenwel wel, namelijk doordat zij betaald werk kunnen verrichten. Echter de realiteit is dat genoemd uitzicht nog niet betekent dat zij dat betaald werk hebben of ooit zullen verrichten. Met andere woorden: de argumenten die er zijn om bijstandsklanten zonder arbeidsverplichting in aanmerking te laten komen voor de individuele inkomenstoeslag gelden ook voor veel van de bijstandsklanten met de arbeidsverplichting. Vandaar dat er voor gekozen is
om in de voorgestelde verordening een zogenaamde inspanningspremie op te nemen, waarvan de hoogte (niet toevallig) overeenkomt met de individuele inkomenstoeslag (die ook nu weer is aangeduid met het POB). Dit is ook reden geweest om voor te stellen de bij sommige ISD gemeenten aangehouden conceptverordening POB in te trekken en te vervangen door de onderhavige verordening Minimabeleid en activering (hoofdstuk 4).
Echter, en hier komt het activerende karakter ervan om de hoek kijken zoals de wetgever deze beoogd heeft, deze premie moet wel verdiend worden. Bijstandsklanten die het afgelopen jaar een maatregel hebben ontvangen gerelateerd aan de arbeidsverplichting ontvangen deze inspanningspremie niet.
De gedachte erachter is dat de klant die niet of onvoldoende zijn best doet om uit de uitkering te geraken er feitelijk voor kiest om bijstandsafhankelijk te zijn.
Dan dient hij daarvoor ook niet “beloond” te worden door middel van het minimabeleid zoals dat voorheen wel het geval kon zijn.
Aldus geldt voor bijstandsklanten met een arbeidsverplichting zowel een beloningssysteem als een sanctiesysteem. Indien zij zich voldoende inspannen richting arbeidsmarkt worden zij (extra) beloond met een inspanningspremie, doen zij dat niet dan wordt een maatregel opgelegd (de bijstand wordt verlaagd) en krijgen ze geen inspanningspremie
Wij zijn van mening dat hier een sterke activerende prikkel vanuit gaat.
Aldus kennen wij in het activerende en financieel ondersteunend minimabeleid vanaf 1 januari 2015 de volgende voorzieningen:
En tenslotte als sluitstuk: de individuele bijzondere bijstand.
Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen
Artikel 1. Begripsomschrijvingen
In lid 1 wordt bij het beschrijven van de begrippen die in de verordening voorkomen zoveel als mogelijk aangesloten bij de begripsbepalingen uit de Participatiewet, de IOAW, IOAZ en de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Daar waar mogelijk wordt naar de betreffende artikelen in de Participatiewet verwezen.
In de verordening is in hoofdstuk 2 in plaats van de aanvraagdatum het begrip verzoekdatum opgenomen. Dit heeft te maken met het feit dat de individuele inkomenstoeslag als bedoeld in artikel 36 Participatiewet (=POB) spreekt over “verzoek” in plaats van over “aanvraag”.
Een verzoek is vormvrij, een aanvraag moet voldoen aan de eisen van de Awb.
Door de verzoekdatum in deze verordening gelijk te stellen aan de aanvraagdatum wordt bereikt dat
verzoeken om een POB gedaan moeten worden via de gebruikelijke aanvraagprocedure.
Hoofdstuk 2. Persoonsondersteunend budget
In artikel 2 zijn de voorwaarden voor het recht op persoonsondersteunend budget nader uitgewerkt.
Net zoals bij de langdurigheidstoeslag (oud) het geval was, is ook hier het inkomen gemaximeerd op 110% van de bijstandsnorm.
Het criterium “geen uitzicht op inkomensverbetering” krijgt vorm door het persoonsondersteunend budget toe te kennen aan uitkeringsgerechtigden die ontheven zijn van de arbeidsverplichting of aan hen met een volledige arbeidsongeschiktheidsuitkering of zij die naar vermogen werken.
De zinsnede “in ieder geval” in lid 2 en aanhef geeft de uitvoering ruimte om het bedoelde criterium ook in bijzondere situaties toe te passen. Een voorbeeld hiervan kan zijn de persoon met een uitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet. Hoe bepaal je of deze persoon al dan niet uitzicht heeft op inkomensverbetering? De verordening geeft hier geen rechtstreeks antwoord op. De oplossing daarvoor zal in de praktijk gevonden moeten worden; eventueel aan de hand van een werkinstructie en of uitvoerende beleidsregels.
Het “naar vermogen werken” is uitgewerkt in lid 3. Het hebben van kinderen is in principe geen zwaarwegende omstandigheid of belemmering om meer uren te gaan werken. Er zijn immers in de regel) kinderopvangmogelijkheden. Dit ligt mogelijk anders indien er sprake is van een gehandicapt kind dat thuis verzorging behoeft. Dit zal maatwerk zijn.
Op deze wijze wordt recht gedaan aan artikel 36 van de wet waarbij bij het toekennen van de individuele inkomenstoeslag (= het POB) rekening moet worden gehouden met de omstandigheden van de persoon (nader uitgewerkt in artikel 36 lid 2 van de wet).
In lid 1, onderdelen a en b, is in overeenstemming met de wet en voor de duidelijkheid opgenomen dat bedoelde groepen geen recht hebben op POB.
Meer in het algemeen is het zo dat als men geen recht heeft op bijstand (bijvoorbeeld gedetineerden), of daarvan is uitgesloten (bijvoorbeeld personen die uit ’s rijkskas bekostigd onderwijs hadden kunnen volgen), men ook geen recht heeft op de individuele inkomenstoeslag / POB.
Bij gehuwden geldt dat beide echtelieden moeten voldoen aan de voorwaarden op een persoons-ondersteunend budget. Het is dan ook niet mogelijk dat gehuwden zowel recht hebben op een persoonsondersteunend budget (geen uitzicht op inkomensverbetering) als op een inspannings-premie (wel uitzicht op inkomensverbetering).
Hoewel een en ander al uit de systematiek van de verordening voortvloeit, is hier voor de duidelijkheid opgenomen dat wanneer men recht heeft op het POB (geen uitzicht op inkomensverbetering) men geen recht kan hebben op een inspanningspremie (wel uitzicht op inkomensverbetering).
Artikel 5. Hoogte van het persoonsondersteunend budget
De hoogte van het persoonsondersteunend budget is afhankelijk van de gezinssituatie: is sprake van een alleenstaande of is er sprake van gehuwden ( gezamenlijke huishouding).
De toeslag voor een alleenstaande is gelijk aan die van een alleenstaande ouder. Voor het persoonsondersteunend budget is het niet relevant of tot het huishouden kinderen behoren.
Indien tot het huishouden wel kinderen behoren, gelden de zogenaamde kindregelingen.
Voor belanghebbenden in een inrichting/instelling geldt een lager budget daar zij lagere bestaanskosten hebben.
Hoofdstuk 3. Inspanningspremie
Artikel 6. Bevoegdheid dagelijks bestuur
In de Participatiewet is geregeld dat een premie tot een aangegeven bedrag jaarlijks kan worden vrijgelaten voor zover dit naar het oordeel van het college (lees: dagelijks bestuur) bijdraagt aan zijn arbeidsinschakeling.
Van deze bepaling is gebruik gemaakt om in het minimabeleid te bepalen dat klanten die uitzicht hebben op inkomensverbetering (en derhalve de arbeidsverplichting hebben) geen recht hebben op een persoonsondersteunend budget maar onder voorwaarden wel op een inspanningspremie.
De inspanningspremie heeft daarnaast het effect dat het de klant aanspoort om op zoek te gaan naar reguliere arbeid en aldus bijdraagt aan zijn arbeidsinschakeling.
De premie bestaat uit een inspanningspremie. De hoogte van de premie is aangegeven in artikel 10.
Om in aanmerking te kunnen komen, moet de uitkeringsgerechtigde in ieder geval gedurende een aangesloten periode van 12 maanden uitkering ontvangen dan wel hebben ontvangen.
Artikel 8. Voorwaarde inspanningspremie
De inspanningspremie is bestemd voor de uitkeringsgerechtigde jonger dan de pensioengerechtigde leeftijd die zich in een periode van 12 maanden heeft ingespannen om werk te vinden.
Om vast te stellen dat hij zich heeft ingespannen geldt dat hij in de die 12 maanden geen verlaging heeft ontvangen op grond van de Afstemmingsverordening Participatiewet, IOAW en IOAZ ISD Bollenstreek 2015 (of Maatregelenverordeningen –oud) die gerelateerd is aan zijn arbeidsverplichting.
Heeft de uitkeringsgerechtigde met een arbeidsverplichting in het afgelopen 12 maanden geen verlaging opgelegd gekregen gerelateerd aan zijn arbeidsinspanningen, dan bestaat er recht op inspanningspremie. Indien hij wel een zodanige verlaging heeft opgelegd gekregen, dan is er geen recht. Gelet op het bepaalde in artikel 31 lid 7 van de wet bestaat er geen inspanningspremie voor jongeren tot 27 jaar. De bepaling die de vrijlating regelt van bedoelde premie is immers op hen niet van toepassing.
Dit alles brengt tevens met zich mee dat het dagelijks bestuur in het kader van zijn handhavingsbeleid er op moet toezien dat klanten met de arbeidsverplichting zich daadwerkelijk inspannen richting de arbeidsmarkt. Het minimabeleid en de handhaving zijn daarmee ondersteunend aan de re-integratie.
Lid 2 geeft een nadere uitwerking van het criterium uitzicht op inkomensverbetering.
En komt daarmee (grotendeels en in spiegelbeeld) overeen met artikel 2 lid 2, zij het dat het alleen betrekking heeft op uitkeringsgerechtigden.
Lid 3 doet hetzelfde ten aanzien van het niet naar vermogen werken (vgl. artikel 2 lid 3).
Hoewel een en ander al uit de systematiek van de verordening voortvloeit, is voor de duidelijkheid opgenomen dat wanneer men recht heeft op de inspanningspremie (uitzicht op inkomensverbetering) men géén recht kan hebben op het POB (geen uitzicht op inkomensverbetering).
Artikel 10. Hoogte van de inspanningspremie
De hoogte van de inspanningspremie komt overeen met de hoogte van het POB en is dus ook afhankelijk van de gezinssituatie. Voor de hoogte van de inspanningspremie is het niet relevant of tot het huishouden kinderen behoren. Indien tot het huishouden kinderen behoren, gelden de zogenaamde kindregelingen.
Dit artikel spreekt voor zich.
Dit artikel spreekt voor zich.
Artikel 13. Situaties waarin deze verordening niet voorziet
Het betreft hier een delegatiebepaling aan het dagelijks bestuur in gevallen waarin de verordening
niet voorziet. Het spreekt dat het dagelijks bestuur daarbij de kaders van de wet en deze verordening in acht moet nemen.
Artikel 14. Intrekken oude verordeningen
De gemeenteraden Lisse en Noordwijkerhout hebben destijds de oude verordening POB vastgesteld en vervolgens op verzoek van de ISD Bollenstreek deze aangehouden.