Organisatie | Tytsjerksteradiel |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Toeslagenverordening Wet investeren in jongeren Gemeente Tytsjerksteradiel 2010 |
Citeertitel | Toeslagenverordening Wet investeren in jongeren Gemeente Tytsjerksteradiel 2010 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
Geen
Wet investeren in jongeren, art. 12, eerste lid, sub e en art. 35, eerste lid
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-01-2010 | 01-01-2013 | Nieuwe regeling | 26-11-2009 Actief, 09-12-2009 | Onbekend |
WET INVESTEREN IN JONGEREN GEMEENTE TYTSJERKSTERADIEL
De Raad van de gemeente Tytsjerksteradiel:
gelezen het voorstel van het College d.d. 3 november 2009;
tevens kennis genomen hebbend van het advies van de Cliëntenraad Werk en Bijstand;
gelet op het bepaalde in artikel 12, eerste lid, sub e en artikel 35, eerste lid, van de Wet investeren in jongeren;
Vast te stellen de hierna volgende ‘Toeslagenverordening Wet investeren in jongeren Gemeente Tytsjerksteradiel 2010.
Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen
1º. indien een huurwoning wordt bewoond, de per maand geldende huurprijs, bedoeld in artikel 1, onderdeel d, van de Wet op de huurtoeslag;
2º. indien een eigen woning wordt bewoond, de tot een bedrag per maand omgerekende som van de verschuldigde hypotheekrente en de in verband met het in eigendom hebben van de woning te betalen zakelijke lasten en een naar omstandigheden vast te stellen bedrag voor onderhoud;
f.verzorgingsbehoevende: degene die is aangewezen op verzorging ter voorkoming van een opname in een verzorgings- of verpleeghuis.
Hoofdstuk 3. Criteria voor het verlagen van de norm of toeslag
Artikel 6 Verlaging schoolverlaters
De verlaging bedoeld in artikel 33 van de wet bedraagt 20 procent van de gehuwdennorm.
Deze verordening kan worden aangehaald als: Toeslagenverordening Wet investeren in jongeren Gemeente Tytsjerksteradiel 2010.
Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 januari 2010.
Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de Raad van de gemeente Tytsjerksteradiel van 26 november 2009.
mr. S.K. Dijkstra G.J. Polderman
De Wet investeren in jongeren en de inkomensvoorziening
Op 1 oktober 2009 is de Wet investeren in jongeren (WIJ) in werking getreden. Doelstelling van deze wet is de duurzame arbeidsparticipatie in regulier werk van jongeren tot 27 jaar. Om dit te bereiken is in de wet een recht op een zogenaamd werkleeraanbod vastgelegd. Het werkleerrecht berust op het uitgangspunt dat jongeren die goed geschoold zijn en over voldoende kwalificaties beschikken gemakkelijker aan het werk zullen komen en daardoor zelfstandig in hun levensonderhoud kunnen voorzien.
De WIJ verplicht gemeenten om te investeren in de arbeidsinschakeling van alle jongeren, ook bij een grote afstand tot de arbeidsmarkt. Daartoe moeten gemeenten jongeren in beginsel een werkleeraanbod doen. Afgeleide van het werkleeraanbod is een inkomensvoorziening voor jongeren vanaf 18 jaar als de jongere onvoldoende inkomsten heeft. Deze inkomensvoorziening is alleen beschikbaar als het werkleeraanbod wegens in de persoon van de jongere gelegen of niet verwijtbare omstandigheden zijnerzijds geen optie is, dit aanbod onvoldoende inkomsten genereert of er nog geen werkleeraanbod kan worden gedaan. De samenhang tussen het werkleeraanbod enerzijds en de inkomensvoorziening anderzijds is een bepalend element in de WIJ.
De relatie tussen werken/leren en een uitkering is fundamenteel anders dan in de Wet werk en bijstand (WWB), waarbij het recht op bijstand voorop staat met als afgeleide de plicht tot arbeidsparticipatie. Met de WIJ wordt een “paradigmawisseling” beoogd: is het uitgangspunt in de WWB “een uitkering, mits”, in de WIJ is dit omgedraaid en geldt als uitgangspunt “geen uitkering, tenzij”. Deze uitkering, de zogenaamde inkomensvoorziening, volgt in grote lijnen de WWB voor wat betreft de voorwaarden die aan het recht zijn verbonden en de normering die geldt voor de hoogte van deze voorziening.
Evenals in de WWB bestaat de inkomensvoorziening uit een rijksgeregeld deel (de norm) die binnen bepaalde grenzen verhoogd of verlaagd kan worden op grond van gemeentelijk beleid (toeslag en verlaging). Dit gemeentelijk beleid moet door de gemeenteraad in een verordening worden vastgelegd.
Met de inwerkingtreding van de WIJ is de WWB in beginsel afgesloten voor jongeren tot 27 jaar en kunnen deze jongeren in principe geen bijstand meer ontvangen. Daartoe is de WWB op een aantal onderdelen aangepast en zou de Toeslagenverordening WWB een navenante wijziging moeten ondergaan. Op grond van het overgangsrecht (artikel 86 WIJ) blijft de WWB voor jongeren die op 30 september 2009 algemene bijstand ontvingen echter van toepassing totdat de algemene bijstand wordt beëindigd, maar uiterlijk 1 oktober 2010. Om die reden is een aanpassing van de Toeslagenverordening WWB aan de WIJ (nog) niet aan de orde. Dit zal eerst per 1 oktober 2010 zijn beslag krijgen. Omdat niet uitgesloten kan worden dat zich in de tussentijd ontwikkelingen zullen voordoen die nopen tot een inhoudelijke wijziging van de Toeslagenverordening, is het nu nog te prematuur om een wijzigingsvoorstel voor de Toeslagenverordening WWB aan te bieden.
Bij het inrichten van de WIJ is er op het punt van de inkomensvoorziening uitdrukkelijk voor gekozen zoveel mogelijk aansluiting te zoeken met de WWB, op onderdelen als de normensystematiek, de middelentoets, verlaging van bijstand en terugvordering en verhaal. Die aansluiting is niet in alle opzichten volledig gerealiseerd, maar ten aanzien van het te voeren toeslagen- en verlagingenbeleid is sprake van een identiek wettelijk kader als thans in de WWB.
Omdat het oogmerk van de WIJ niet is geweest de normen van de inkomensvoorziening voor jongeren te verlagen is, gelet op de gewenste aansluiting met de WWB en uit overwegingen van uitvoerbaarheid, in deze Toeslagenverordening WIJ aansluiting gezocht bij de Toeslagenverordening WWB.
Een toeslagenverordening Wet investeren in jongeren
In de WIJ is bepaald dat het beleid van de gemeente ten aanzien van het verhogen en verlagen van de norm wordt vastgelegd in een door de gemeenteraad vast te stellen verordening. Uit de verordening moet blijken voor welke categorieën de landelijke normen worden verhoogd of verlaagd en op grond van welke criteria de hoogte van die verhoging of verlaging wordt bepaald. Het is niet mogelijk, maar ook niet nodig om alle mogelijke situaties uitputtend te beschrijven. In niet geregelde gevallen is het college immers bevoegd én verplicht om de inkomensvoorziening bij wijze van individualisering afwijkend vast te stellen (artikel 35, vierde lid, WIJ).
De verhoging van de norm is in voorkomende gevallen een verplichting. De verlaging van de norm is geen verplichting, maar een mogelijkheid waarvan het college gebruik kan maken.
De normensystematiek, zoals die thans in de WWB is vastgelegd, is uit overwegingen van uitvoerbaarheid in de WIJ zoveel mogelijk overgenomen. Dit betekent dat onderscheid is gemaakt tussen normen die gelden voor jongmeerderjarigen (jongeren van 18-21 jaar) en oudere jongeren (21 tot 27 jaar). Voor beide leeftijdsgroepen zijn de normen identiek aan de normen die momenteel in de WWB voor beide groepen gelden. Dit geldt ook voor de normen die van toepassing zijn bij verblijf in een inrichting. De overgang naar de WIJ leidt op dit onderdeel dus niet tot een wijziging van de financiële positie van de jongeren die afhankelijk worden van een inkomensvoorziening.
In hoofdstuk 4 van de WIJ (“Recht op inkomensondersteuning”) zijn de normen vastgelegd die gelden voor de verschillende leefsituaties. Voor personen van 21 jaar tot en met 27 jaar bestaat een drietal basisnormen, te weten:
Voor jongeren in de leeftijd van 18 tot 21 jaar geldt de huidige WWB-normering, die is afgestemd op de kinderbijslag. Deze normen kunnen eventueel worden aangevuld met bijzondere bijstand, voor zover de middelen van de ouders niet toereikend zijn dan wel de onderhoudsplicht van de ouders niet te gelde kan worden gemaakt. Artikel 12 WWB (onderhoudsplicht ouders) blijft voor deze groep onverkort van toepassing.
Voor jongeren waarvan één van de partners zich in de leeftijdsgroep 18 tot 21 jaar bevindt en de ander in de groep 21 tot 27 jaar, gelden eveneens identieke normen als thans in de WWB voor partners in de leeftijd van 21 tot 65 jaar.
In artikel 30, lid 1, WIJ staat dat de alleenstaande of alleenstaande ouder van 21 jaar tot 27 jaar die de algemeen noodzakelijke bestaanskosten niet of niet geheel kan delen met een ander recht heeft op een toeslag. Dit is het geval wanneer niet nog iemand anders zijn hoofdverblijf in de woning van de jongere heeft.
Het college bepaalt de hoogte van de toeslag, onder toepassing van de volgende wettelijke bepalingen:
Het komt ook voor dat de algemeen noodzakelijke kosten van bestaan lager zijn dan het bedrag van de norm, eventueel verhoogd met een toeslag. Het college heeft in die gevallen de mogelijkheid om de norm of de toeslag te verlagen.
Op grond van artikel 31 WIJ kan het college voor gehuwde jongeren de norm verlagen, in het geval zij de de algemeen noodzakelijke kosten van bestaan geheel of gedeeltelijk kunnen delen met een ander.
Op grond van artikel 32 WIJ kan het college voor de jongeren de norm of de toeslag lager vaststellen in verband met de woonsituatie.
Op grond van artikel 33 WIJ is verlaging van de norm of toeslag gedurende zes maanden mogelijk als de jongere een schoolverlater is.
Op grond van artikel 34 WIJ tot slot kan het college bij een 21- of 22-jarige alleenstaande de toeslag verlagen, als zij van oordeel is dat, gezien de hoogte van het wettelijk minimumloon, de hoogte van deze toeslag een belemmering kan vormen voor de aanvaarding van arbeid.
De beide laatstgenoemde verlagingen kunnen niet in combinatie met elkaar worden toegepast.
Wij kozen er voor om de begrippen, die al zijn omschreven in de Wet investeren in jongeren en de Algemene wet bestuursrecht, niet afzonderlijk te definiëren in de verordening. Dit voorkomt dat in geval van wijzigingen van deze definities in de betreffende wetten ook de verordening aangepast moet worden.
Wij kozen voor het gebruik van het begrip gehuwdennorm, omdat de hoogte van deze norm in de wet zelf is gegeven in artikel 28, eerste lid, onderdeel d, WIJ. Dit bedrag is feitelijk gelijk aan het netto minimumloon. Het uitkeringsgebouw in de WIJ, inclusief toeslagen en verlagingen, is hieraan gerelateerd.
Het begrip woning wordt, evenals in de WWB, in de WIJ niet omschreven. Gelet op de analogie met de WWB mag aangenomen worden dat daarmee hetzelfde begrip is bedoeld als in de WWB, te weten het begrip “woning”, bedoeld in de Wet op de huurtoeslag (een gebouwde onroerende zaak voor zover deze als zelfstandige woonruimte, onvrije etage dan wel andere onzelfstandige woonruimte is verhuurd, alsmede de onroerende aanhorigheden).
Het begrip woonkosten is van belang voor de toepassing van artikel 5. Een woning kan ook een woonwagen of woonschip zijn.
Om een persoon als verzorgingsbehoevende aan te merken, moet de jongere aannemelijk maken dat de door hem verzorgde persoon bij het ontbreken van deze verzorging aangewezen zou zijn op plaatsing in een AWBZ-instelling.
In deze verordening wordt regelmatig het begrip “jongere” gebruikt. Artikel 2, eerste lid, WIJ omschrijft dit begrip. Onder jongere wordt verstaan: een hier te lande woonachtige Nederlander (of daarmee gelijk gestelde vreemdeling) van 16 jaar of ouder doch jonger dan 27 jaar. Voor de toepassing van deze verordening wordt onder jongere echter verstaan de jongere in de leeftijd van 21 jaar tot 27 jaar.
Op grond van artikel 35, tweede lid, sub a, WIJ is de gemeenteraad verplicht om te bepalen dat de toeslag 20 procent van de gehuwdennorm bedraagt voor de alleenstaande of alleenstaande ouder in wiens woning niet een ander zijn hoofdverblijf heeft.
In geval in de woning van de jongere ook een ander zijn hoofdverblijf heeft, wordt verondersteld dat de algemeen noodzakelijke kosten van bestaan gedeeld worden (bijvoorbeeld huur, gas, elektra). Daarbij is de mate waarin de kosten ook daadwerkelijk worden gedeeld niet van belang. Dat is een verantwoordelijkheid van de jongere zelf. Zolang er geen sprake is van een gezamenlijke huishouding, moeten we er vanuit gaan dat niet alle kosten gedeeld kunnen worden. Een toeslag blijft op zijn plaats. Wij kozen voor een toeslag van 10 procent van de gehuwdennorm, ongeacht het aantal anderen dat in de woning zijn hoofdverblijf heeft.
Een ten laste komend kind telt niet mee als persoon, in de zin van een ander, die in dezelfde woning zijn hoofdverblijf heeft.
Bij de toelichting op artikel 1 is het begrip verzorgingsbehoevende al toegelicht.
In de gehuwdennorm is al rekening gehouden met het feit, dat beide echtgenoten de kosten van hun huishouden volledig kunnen delen met elkaar. Van nog verdere kostendeling is sprake wanneer in de woning van de gehuwde jongeren nog een ander zijn hoofdverblijf heeft, maar ook wanneer de gehuwde jongeren inwonend zijn bij iemand anders. In beide gevallen kunnen de algemeen noodzakelijke kosten van bestaan worden gedeeld. De mate waarin de kosten ook daadwerkelijk worden gedeeld is niet van belang. Dat is een verantwoordelijkheid van de jongeren zelf. Wij kozen voor een verlaging van 10 procent van de gehuwdennorm, ongeacht het aantal anderen dat in de woning zijn hoofdverblijf heeft.
Bij de toelichting op artikel 3 is het begrip ten laste komend kind al toegelicht.
Bij de toelichting op artikel 1 is het begrip verzorgingsbehoevende al toegelicht.
Als aan een woning geen woonkosten zijn verbonden, is sprake van lagere bestaanskosten dan in andere gevallen. In dit artikel is een verlaging opgenomen voor de situatie dat de jongere geen kosten van huur of hypotheek heeft.
De Wet op de huurtoeslag kent voor minima een basishuur. De basishuur is de eigen bijdrage van de huurder in de huurkosten. Soms komt het voor dat een bijstandsgerechtigde huur- of hypotheekkosten heeft, die lager zijn dan de basishuur. In dat geval verlagen we de uitkering. De verlaging is dan het verschil tussen de basishuur en de kosten van huur of hypotheek. Door deze verlaging toe te passen komt de bijstandsgerechtigde niet in een betere financiële positie ten opzichte van diegenen, die kosten van huur of hypotheek hebben ter hoogte van de basishuur.
De schoolverlatersverlaging van artikel 33 WIJ is bedoeld om de schoolverlater gedurende het eerste half jaar niet in een veel betere financiële positie te brengen als toen hij nog aangewezen was op studiefinanciering of een tegemoetkoming krachtens de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten ontving. Wij maken daarbij geen onderscheid tussen een (voormalig) uit- of thuiswonende student. In artikel 3 houden we hiermee immers al rekening.
In artikel 33 WIJ gaat het over de recente beëindiging van deelname aan onderwijs of een beroepsopleiding. Onder het moment van beëindiging verstaan wij: “de eerste dag van de maand waarin geen aanspraak meer bestaat op studiefinanciering of een tegemoetkoming op grond van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten”.
Artikel 34 WIJ geeft het college de bevoegdheid om een verlaging toe te passen, indien het van oordeel is, dat gezien de hoogte van het minimum jeugdloon er een drempel zou kunnen zijn om werk te aanvaarden.
Om deze drempel om werk te aanvaarden voor 21- en 22-jarigen te voorkomen, kiezen we voor een verlaging van de toeslag met 10 procent voor degenen die de algemeen noodzakelijke kosten van bestaan niet met (een) ander(en) kunnen delen (artikel 3: toeslag 20 procent en artikel 7: verlaging 10 procent).
Voor degenen die de algemeen noodzakelijke kosten van bestaan wel met (een) ander(en) kunnen delen, kiezen we voor een verlaging van de toeslag met 9 procent (artikel 3: toeslag 10 procent en artikel 7: verlaging 9 procent). Per saldo resteert voor deze groep dan een toeslag van 1 procent. Op grond van jurisprudentie moet er van een minimale toeslag sprake zijn.
De verlaging voor 21- en 22-jarigen kan alleen plaatsvinden op de toeslag van artikel 30 WIJ.
We geven uitvoering aan de verplichting van artikel 35, tweede lid, sub b, WIJ om in de verordening vast te stellen dat de schoolverlatersverlaging niet gelijktijdig kan worden toegepast met de verlaging voor 21- en 22-jarigen. Wij hebben gekozen voor het met voorrang toepassen van de schoolverlatersverlaging, omdat een 21- of 22-jarige schoolverlater niet beter af is op grond van dit artikel dan een 23-jarige schoolverlater op grond van artikel 6 van de Toeslagenverordening.
De verschillende verlagingen in de Toeslagenverordening zien op verschillende omstandigheden bij de jongere en kunnen elk afzonderlijk als redelijk worden aangemerkt. Zonder dit artikel zou dat echter kunnen betekenen, dat het college de inkomensvoorziening vanwege deze samenloop dermate laag zou moeten vaststellen, dat er feitelijk geen sprake meer zou zijn van een toereikende uitkering. Daarom kozen wij ervoor in de Toeslagenverordening een absoluut minimumbedrag vast te leggen, waarop het college de norm (inclusief eventuele toeslag en verlagingen) tenminste moet vaststellen.