Organisatie | Tytsjerksteradiel |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Verordening wet kinderopvang |
Citeertitel | Verordening kinderopvang (Vk) gemeente Tytsjerksteradiel 2009 |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
De Verordening Kinderopvang gemeente Tytsjerksteradiel, vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 16 december 2004, wordt ingetrokken
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-01-2009 | 11-05-2021 | Nieuwe regeling | 30-10-2008 Actief, 19-11-2008 | Onbekend |
De raad van de gemeente Tytsjerksteradiel;
gelezen het voorstel van het college van 16 september 2008,
gelet op artikel 25 van de Wet kinderopvang en artikel 149 van de Gemeentewet;
overwegende dat het noodzakelijk is de verlening, de voorschotverlening en de vaststelling van de tegemoetkoming van de gemeente in de kosten van kinderopvang bij verordening te regelen;
In deze verordening wordt verstaan onder:
mantelzorger: de ouder die langdurig en onbetaald zorgt voor een chronisch zieke, gehandicapte of hulpbehoevende partner, ouder, kind of ander familielid, waarbij de zorgverlening rechtstreeks voortvloeit uit de sociale relatie. De zorg omvat meer dan 8 uur per week en duurt langer dan 3 maanden. Mantelzorg omvat niet de alledaagse zorg.
§ 4. VERLENING TEGEMOETKOMING, VOORLOPIGE TOEKENNING
Artikel 10. Omvang van de kinderopvang
In afwijking van het eerste lid verleent het college bij een ouder als bedoeld in artikel 24, eerste lid, onderdeel a, of tweede lid, onderdeel a, van de wet de tegemoetkoming voor het aantal uren kinderopvang dat naar zijn oordeel redelijkerwijs noodzakelijk is voor de combinatie van arbeid en zorg.
§ 5. DEFINITIEVE VASTSTELLING VAN DE TEGEMOETKOMING
Artikel 13. Verrekening met de voorschotten
De tegemoetkoming wordt overeenkomstig de vaststelling binnen vierweken betaald, onder verrekening van de betaalde voorschotten.
Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de Raad van de gemeente Tytsjerksteradiel van 30 oktober 2008.
De Raad voornoemd,
de griffier de voorzitter
mr. S.K. Dijkstra G.J. Polderman
Op 1 januari 2005 trad de Wet kinderopvang in werking. Wij stelden toen een verordening op. Gewijzigde inzichten en het feit dat de verordening nu moeilijk leesbaar is, maakten het noodzakelijk de verordening te herschrijven.
De Wet kinderopvang beoogt het ouders of verzorgers gemakkelijker te maken werk en zorg te combineren. Niet alleen werkenden kunnen een beroep doen op de Wet kinderopvang. Een aantal in de wet benoemde doelgroepen kan een beroep doen op de gemeente voor het betalen van een deel van de kosten die zij maken voor kinderopvang. De vergoeding door de gemeente van een deel van de kosten voor kinderopvang duiden we aan met de term 'tegemoetkoming kosten kinderopvang (gemeente)'. Artikel 25 Wet kinderopvang bepaalt dat de gemeenteraad bij verordening regels vaststelt omtrent de tegemoetkoming van de gemeente. Deze regels hebben betrekking op de verlening, de voorschotverlening en de vaststelling van de tegemoetkoming. Deze verordening geeft uitvoering aan deze wettelijke opdracht. De tegemoetkoming is een subsidie in de zin van artikel 4:21 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), te weten: een aanspraak op financiële middelen door een bestuursorgaan verstrekt met het oog op een bepaalde activiteit van de aanvrager. Titel 4.2 van de Awb stelt regels over subsidies. Dit hoofdstuk is van toepassing op de tegemoetkomingen. Dit betekent dat op de verstrekking van tegemoetkomingen in de kosten van kinderopvang door gemeenten drie regelingen van toepassing zijn:
De meeste gemeenten beschikken over een algemene subsidieverordening. De vraag is aan de orde wat de verhouding is tussen de verordening kinderopvang en de algemene subsidieverordening en, meer in het bijzonder, of de algemene subsidieverordening ook van toepassing is op tegemoetkomingen in de kosten van kinderopvang. In dit geval is de algemene subsidieverordening niet altijd van toepassing op de verstrekking van tegemoetkomingen. Het principe geldt dan dat de meest specifieke regeling voorrang krijgt boven de algemene regeling.
De begripsbepalingen in artikel 1 en 2 van de Wet kinderopvang zijn ook van toepassing op deze verordening. Alleen de in deze artikelen niet gedefinieerde begrippen zijn aangevuld.
De sociaal medische indicatie zou worden opgenomen als wettelijke doelgroep (artikel 23 in de wet). Tot op heden heeft het Rijk dit nog niet gedaan en mogen wij als gemeente zelf invulling aan dit begrip geven en eigen regels stellen over de tegemoetkoming aan deze groep. Voor de omschrijving baseerden we ons onder andere op een recente uitspraak van de rechtbank in Leeuwarden.
De mantelzorg stond eerder ook al genoemd in verschillende stukken over kinderopvang. Feitelijke uitvoering gaven wij daar tot nu toe niet aan. We geven de mantelzorger nu expliciet een plaats in de verordening, zodat we per 2009 kunnen starten met het verstrekken van de tegemoetkoming voor deze groep. De definitie is afgeleid van de landelijk vaak gehanteerde definitie.
Artikel 2 Recht op een tegemoetkoming
Alleen de omschreven drie doelgroepen hebben recht op een tegemoetkoming; wettelijke doelgroep, sociaal medisch geïndiceerden en mantelzorgers. Valt de aanvrager niet onder één van deze groepen? Dan bestaat geen recht op de tegemoetkoming (zie ook artikel 6 van de verordening).
Artikel 3 Hoogte van de tegemoetkoming
Lid 1 spreekt voor zich. Lid 2 is een uitwerking van de werkafspraken die we tot nu toe hanteerden voor de aanvragen met een sociaal medische indicatie. We rekenden altijd 6% eigen bijdrage voor de kosten van kinderopvang. De resterende 94% vergoedt de gemeente.
Artikel 4 Te verstrekken gegevens
Aanvrager dient de aanvraag voor de toekenning in bij het college. De aanvrager moet een aantal gegeven invullen op het formulier en een aantal bewijsstukken inleveren. Doet de aanvrager dit niet volledig? Dan geven we aanvrager de gelegenheid de gegevens aan te vullen op grond van de Algemene wet bestuursrecht (artikel 4:5 lid 1; aanvultermijn). Levert aanvrager wederom niet tijdig de stukken in? Dan stellen we de aanvraag buiten behandeling.
Aanvrager moet aantonen dat hij/zij behoort tot één van de drie doelgroepen. Van de wettelijke doelgroep heeft de gemeente meestal alle gegevens al in bezit. Voor de groep sociaal medisch geïndiceerden ligt het op de weg van aanvrager om bijvoorbeeld een verklaring van een schoolarts te overleggen waaruit blijkt dat het kind op sociaal medische gronden kinderopvang nodig heeft.
De mantelzorger moet aantonen dat hij / zij voldoet aan de begripsomschrijving. We besloten geen verplichte bewijsstukken op te nemen en in beginsel uit te gaan van de verklaring van aanvrager. Mocht hiertoe aanleiding bestaan, dan kunnen we nadere gegeven opvragen.
Denk bij het opvragen van overige gegevens bijvoorbeeld aan het identiteitsbewijs van aanvrager, of bewijsstukken van de mantelzorger.
In afdeling 4.1.3 Algemene wet bestuursrecht (Awb) staan een aantal regels over de beslistermijn. We bepalen expliciet dat we een besluit nemen binnen 8 weken na het indienen van de aanvraag. Lukt dit niet? Dan zijn de regels van afdeling 4.1.3 van de Awb van toepassing. We proberen dan zo snel mogelijk na afloop van die periode alsnog een besluit te nemen. We richten ons op maximaal 4 weken vertraging.
Artikel 6 Inhoud van de beschikking
Het besluit is een beschikking in de zin van titel 4.1 van de Awb. Dit betekent dat tegen het besluit bezwaar kan worden gemaakt en beroep kan worden ingesteld.
Onderdeel g schrijft voor dat in de beschikking de verplichtingen van de ouder worden opgenomen. Daarbij moet aan de volgende verplichtingen worden gedacht:
Als we de noodzaak van kinderopvang op grond van een sociaal-medische indicatie vaststellen, nemen we in de beschikking op hoeveel uren kinderopvang we noodzakelijk vinden. Daarbij sluiten we aan bij het aantal uren dat de ouder aanvraagt. Het besluit over de noodzakelijke omvang van de kinderopvang vormt de grondslag voor de aanvraag voor een tegemoetkoming van de gemeente. Bovendien moet in het besluit de geldigheidsduur van de indicatie worden vermeld. In het indicatieadvies zal hierover ook een uitspraak moeten worden gedaan. Het college neemt het besluit op basis van het uitgebrachte indicatieadvies. Dit advies is niet bindend. Dit betekent dat het college van dat advies kan afwijken. Als het college een beschikking geeft die afwijkt van het uitgebrachte advies, zal het college de redenen voor de afwijking in de beschikking moeten motiveren (artikel 4:20 Awb). De motiveringverplichting geldt vooral voor het geval waarin een positief advies wordt gegeven en het college een afwijzend besluit neemt.
Dit artikel bevat een aantal gronden waarop we de tegemoetkoming afwijzen. De weigeringsgronden genoemd in lid 1, lid 2 onder b en lid 3 onder b zijn vanzelfsprekend. Behoort iemand niet tot één van de drie doelgroepen? Dan bestaat geen recht op een tegemoetkoming.
Lid 2 sub a en lid 3 sub a geven aan dat een gemeentelijke tegemoetkoming op grond van een sociaal-medische indicatie of mantelzorg een vangnetvoorziening is. Alleen ouders die niet op grond van een andere bepaling in de Wet kinderopvang aanspraak kunnen doen op een tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang, kunnen aanspraak doen op een tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang wegens een sociaal-medische noodzaak of mantelzorg.
Artikel 8 Ingangsdatum van de tegemoetkoming
In beginsel start de tegemoetkoming met ingang van de dag waarop het college de aanvraag ontvangt. Daarop zijn twee uitzonderingen mogelijk:
Vraagt de ouder de tegemoetkoming later aan dan de datum waarop de kinderopvang startte? Dan verstrekken we de tegemoetkoming met terugwerkende kracht tot maximaal twee maanden voor de aanvraag. Deze periode sluit aan bij ons beleid op het gebied van bijzondere bijstand.
Jannie maakt per 1 januari gebruik van kinderopvang. Zij vraagt de tegemoetkoming aan op 15 maart. We kennen de tegemoetkoming toe per 15 januari. De eerste 15 dagen heeft Jannie dus geen recht op de tegemoetkoming.
Start de kinderopvang later dan de datum waarop de ouder de tegemoetkoming aanvraagt? Dan start de tegemoetkoming op de datum waarop de kinderopvang start.
Maaike maakt per 1 mei gebruik van kinderopvang. Zij vraagt voor de zekerheid ruim op tijd de tegemoetkoming aan en levert deze in op 8 maart. We kennen de tegemoetkoming toe per 1 mei.
Artikel 9 De periode waarvoor de tegemoetkoming wordt verleend
We verstrekken de tegemoetkoming in beginsel voor de periode waarin aanvrager tot één van de drie doelgroepen behoort. Er geldt wel een maximale periode.
-Maximale periode voor de wettelijke doelgroep
We verlenen de tegemoetkoming maximaal voor een heel kalenderjaar. Voor aanvragen die in de loop van een jaar worden toegekend, geldt dat de tegemoetkoming wordt verstrekt tot en met 31 december van het betreffende jaar. Dit betekent dat een ouder elk jaar vóór 1 januari opnieuw een aanvraag voor een tegemoetkoming bij de gemeente zal moeten indienen. Deze periode sluit aan bij de tegemoetkomingperiode van de Belastingdienst.
-Maximale periode voor de sociaal medisch geïndiceerden en mantelzorgers
We verlenen de tegemoetkoming maximaal voor een heel jaar. We bekijken per jaar of de kinderopvang nog steeds noodzakelijk is. Een jaar start vanaf de ingangsdatum van de tegemoetkoming.
Grace volgt van 1 mei tot 1 augustus een reïntegratietraject (wettelijke doelgroep). Zij vraagt daarvoor kinderopvang aan op 15 mei. We verlenen de tegemoetkoming voor de periode van 1 mei tot 1 augustus.
Voorbeeld wettelijke doelgroep
Mary start haar inburgeringtraject per 1 mei 2015. Zij vraagt op 5 mei 2015 de een tegemoetkoming aan voor kinderopvang. We kennen de tegemoetkoming toe voor de periode van 1 mei tot 31 december 2015.
Voorbeeld gemeentelijke doelgroep
Marieke is mantelzorger en maakt per 5 maart 2011 gebruik van kinderopvang. Ze vraagt de tegemoetkoming aan op 1 maart 2011. We kennen de tegemoetkoming toe van 5 maart 2011 tot 5 maart 2012.
Artikel 10 Omvang van de kinderopvang
De Wet kinderopvang regelt uitsluitend de aanspraak van ouders op een tegemoetkoming van de gemeente voor de kosten van kinderopvang en niet de omvang van die aanspraak. Wanneer een ouder op basis van de criteria die de wet geeft tot een gemeentelijke doelgroep behoort heeft deze recht op een gemeentelijke tegemoetkoming. De wet stelt geen beperkingen aan het aantal uren kinderopvang waarvoor de tegemoetkoming wordt verstrekt. Dit past in het systeem van de wet waarin de ouder zélf bepaalt hoeveel kinderopvang hij nodig heeft in verband met de combinatie van arbeid en zorg.
Voor bepaalde gemeentelijke doelgroepen is de eigen bijdrage in de kosten van kinderopvang nihil. Voor deze groepen wordt de inkomensafhankelijke eigen bijdrage door de gemeente gecompenseerd (het zogeheten ’Koakopje’, zie artikel 24, eerste lid, onderdeel a, en tweede lid, onderdeel a, Wet kinderopvang). Bij deze ouders zet de hoogte van de eigen bijdrage geen rem op de vraag naar kinderopvang. Dit in tegenstelling tot ouders die wél een (inkomensafhankelijke) eigen bijdrage in de kosten van kinderopvang moeten betalen en de hoogte van die bijdrage zullen laten meewegen in hun vraag naar kinderopvang. Om de kosten voor de gemeente te kunnen beheersen, is deze bepaling in de verordening opgenomen die de aanspraak op een tegemoetkoming enigszins beperkt. Dit artikel geeft het college de bevoegdheid om bij de groep ouders die geen eigen bijdrage betalen, per geval te beoordelen hoeveel kinderopvang de ouder redelijkerwijs nodig heeft om de arbeid die hij verricht te kunnen combineren met zorgtaken.
Bij het bepalen van de omvang van de kinderopvang die redelijkerwijs nodig is om arbeid en zorg te combineren, zal ook rekening moeten worden gehouden met omstandigheden als een handicap of chronische ziekte van de ouder(s) of een beperking die de huiselijke situatie meebrengt voor de goede en gezonde ontwikkeling van het kind. In tegenstelling tot kinderopvang op grond van sociaal-medische indicatie, hoeft voor deze beoordeling geen advies te worden aangevraagd.
Sociaal medische indicatie / mantelzorg
Voor de omvang van de kinderopvang voor de doelgroepen sociaal medisch geïndiceerden en mantelzorgers gaan we uit van het aantal uren dat de ouder zelf opgeeft. De ouder betaalt een eigen bijdrage van 6%. De ouder zal deze eigen bijdrage laten meewegen in de vraag naar kinderopvang. Daarmee is de noodzaak voor de omvang van de kinderopvang vastgesteld.
Artikel 11 De bevoorschotting van de tegemoetkoming
De subsidieverstrekking vindt plaats in de vorm van maandelijkse voorschotten. Dit betekent dat het totale bedrag van de tegemoetkoming waarop de aanvrager recht heeft, wordt gedeeld in twaalf gelijke delen (indien de aanvraag het gehele kalenderjaar betreft).
De gemeente betaalt de tegemoetkoming uit aan de ouder. De ouder kan, al dan niet op verzoek van het kindercentrum of het gastouderbureau, de gemeente machtigen om de betalingen rechtstreeks aan dat kindercentrum of gastouderbureau te doen. Dit gebeurt in de praktijk meestal. Deze machtiging verandert juridisch gezien niets aan de verhouding tussen de gemeente en de ouder. Ook al wordt het bedrag gestort op de rekening van het kindercentrum of gastouderbureau, er blijft sprake van een betaling van de tegemoetkoming van gemeente aan de ouder.
Sociaal medische indicatie / mantelzorg
De tegemoetkoming voor sociaal medisch geïndiceerden en mantelzorgers betalen we rechtstreeks aan de kinderopvangorganisatie. Juridisch gezien is de ouder echter de ontvanger van de tegemoetkoming. We betalen de tegemoetkoming rechtstreeks aan de kinderopvangorganisatie om de administratieve druk op de ouder zoveel mogelijk te beperken. De gemeente betaalt 94% van de kosten. De Belastingdienst betaalt niets.
Het derde lid geeft het college de bevoegdheid om nadere voorschriften te stellen over de wijze van bevoorschotting van de tegemoetkoming. Zo kan het college bepalen dat er alleen een voorschot wordt betaald op basis van een factuur van het kindercentrum of gastouderbureau. Het college zou zo’n voorschrift kunnen stellen wanneer er twijfels bestaan of een ouder daadwerkelijk gebruik zal maken van kinderopvang.
Artikel 12 Het besluit tot verlenen van de tegemoetkoming
Op grond van artikel 4:47, onderdeel a, Awb kan het college een subsidie (dus ook een tegemoetkoming) ambtshalve vaststellen. Ambtshalve vaststellen houdt in dat het college op eigen initiatief de tegemoetkomingen vaststelt. De ouders hoeven geen aanvraag tot het vaststellen van de tegemoetkoming bij het college in te dienen.
Na afloop van de tegemoetkomingsperiode moet de ouder een overzicht van de kosten inleveren; een jaaropgaaf. Wij vragen deze jaaropgaaf meestal op bij de ouder. De ouder levert dit overzicht binnen vier weken in na afloop van de periode. Na ontvangst van dit overzicht stelt het college de tegemoetkoming binnen 8 weken definitief vast. Totaal kan deze periode dus twaalf weken duren.
We stellen de tegemoetkoming vast op basis van het aantal uren kinderopvang dat in de beschikking tot verlening van de tegemoetkoming is vastgelegd. Dat is het maximum aantal uren.
In de beschikking tot vaststelling van de tegemoetkoming kan wel worden uitgegaan van een lageraantal uren, maar niet van een hoger aantal. Had de ouder tussentijds meer uren nodig? Dan had de ouder tussentijds een nieuwe aanvraag moeten doen. Dit kan niet achteraf.
Als de aanvrager de gegevens niet verstrekt, kan het college de tegemoetkoming op een lager bedrag vaststellen.
Lager vaststellen kan ook betekenen op nul vaststellen. Het college heeft deze bevoegdheid op grond van artikel 4:46, tweede en derde lid, Awb. Op grond van het tweede lid kan de subsidie lager worden vastgesteld indien:
Het derde lid van artikel 4:46 Awb luidt: ‘Voor zover het bedrag van de subsidie afhankelijk is van de werkelijke kosten van de activiteiten waarvoor subsidie is verleend, worden kosten die in redelijkheid niet als noodzakelijk kunnen worden beschouwd bij de vaststelling van de subsidie niet in aanmerking genomen’.
Artikel 13 Verrekening met de voorschotten
Blijkt dat de ouder op grond van de definitieve berekening nog tegemoetkoming tegoed heeft? Dan betalen we dat restant binnen vier weken uit.
Op grond van artikel 38 Wet kinderopvang kan het college onverschuldigd betaalde tegemoetkoming terugvorderen van de ontvanger. De terugvordering verjaart na 5 jaar (4:57 Awb) of 2 jaar (artikel 58 WWB).
De afdeling Werk en Bijstand werkt volgens de principes van Hoogwaardig Handhaven. Één van de uitgangspunten daarbij is dat fraude niet mag lonen en we onterecht verstrekte bijstand terugvorderen. Deze lijn hanteren we ook voor de tegemoetkoming kinderopvang.
Het college kan de ouder die de inlichtingenverplichting niet nakomt een boete opleggen van ten hoogste € 2.269,--. Dit staat in artikel 72 lid onder c van de Wet kinderopvang.
De boete is niet gericht op gedragsverbetering (reparatoir) maar bestraffend (punitief). Dit betekent dat artikel 6 EVRM van toepassing is bij het opleggen van de boete.
We moeten dan aandacht besteden aan de volgende zaken:
De hoogte van de boete stemmen we af op de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de omstandigheden waarin betrokken verkeerde. We stellen de boete vast op 10% van het benadelingsbedrag. We sluiten dan aan bij het voormalige Boetebesluit socialezekerheidswetten.
Is er geen benadelingsbedrag, of is dat lager dan € 450,--? Dan stellen we de boete vast op
€ 45,--. Kunnen we betrokkene niets verwijten? Dan leggen we geen boete op.
TOELICHTING SCHENDING INLICHTINGENPLICHT
De inlichtingenverplichting staat in artikel 28, eerste tot en met derde lid Wet kinderopvang.
Het vierde lid van artikel 28 bevat de inlichtingenplicht voor houders van een kindercentrum of gastouderbureau. Deze bepaling luidt: ‘De houder verstrekt desgevraagd aan het college van burgemeester en wethouders alle gegevens en inlichtingen die voor de aanspraak van een ouder op de tegemoetkoming van belang zijn’.
Schending inlichtingenverplichting
Er kunnen twee vormen van schending van de inlichtingenplicht worden onderscheiden:
Als een ouder de inlichtingenplicht schendt en als gevolg hiervan ten onrechte een tegemoetkoming heeft ontvangen of een te hoog bedrag, kan het college de beschikking tot het verlenen of tot het vaststellen van de tegemoetkoming intrekken of wijzigen en het te veel betaalde bedrag terugvorderen. Ook is mogelijk om in aanvulling hierop een bestuurlijke boete aan de betreffende ouder op te leggen. Hieronder wordt op de twee maatregelen nader ingegaan.
Intrekken van het besluit en terugvorderen van de tegemoetkoming
In de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is geregeld op welke gronden een subsidie (een tegemoetkoming in de terminologie van de Wet kinderopvang) kan worden ingetrokken en teruggevorderd. Daarbij moeten twee situaties worden onderscheiden:
Ad a. de tegemoetkoming is nog niet vastgesteld: intrekken of wijzigen van de beschikking tot verlening van de tegemoetkoming (artikel 4:48 Awb)
Zolang de tegemoetkoming nog niet is vastgesteld kan het college de beschikking tot verlening van de tegemoetkoming intrekken of ten nadele van de ontvanger van de tegemoetkoming wijzigen, indien:
De intrekking of wijziging werkt terug tot en met het tijdstip waarop de subsidie is verleend, tenzij bij de intrekking of wijziging anders is bepaald.
Opschorten van de bevoorschotting (artikel 4:56 Awb)
Het college hoeft niet te wachten met het treffen van een maatregel tot dat het besluit tot verlening van de tegemoetkoming is ingetrokken of gewijzigd. Het college kan al eerder besluiten de betaling van de tegemoetkoming op te schorten. Op grond van artikel 4:56 Awb kan het college de verplichting tot betaling van een voorschot opschorten met ingang van de dag waarop het college aan de ouder schriftelijk kennis geeft van het ernstige vermoeden dat er grond bestaat om de beschikking tot verlening van de tegemoetkoming in te trekken of te wijzigen. Deze opschorting duurt tot en met de dag waarop de beschikking omtrent de intrekking of wijziging is bekendgemaakt of de dag waarop sedert de kennisgeving van het ernstige vermoeden dertien weken zijn verstreken.
Ad b. de tegemoetkoming is wel vastgesteld: intrekken of wijzigen van de beschikking tot subsidievaststelling (artikel 4:49 Abw)
Ook als de tegemoetkoming is vastgesteld, is het college in bepaalde gevallen bevoegd de beschikking tot het vaststellen van de tegemoetkoming in te trekken of ten nadele van de ontvanger van de tegemoetkoming te wijzigen. Het gaat om de volgende gevallen:
De subsidievaststelling kan niet meer worden ingetrokken of ten nadele van de ontvanger worden gewijzigd, indien vijf jaren zijn verstreken sinds de dag waarop zij is bekendgemaakt.
Terugvordering (artikel 38 Wet kinderopvang)
Indien de beschikking tot het verlenen of het vaststellen van de tegemoetkoming is ingetrokken of ten nadele van de ouder is gewijzigd, vordert de gemeente het reeds betaalde bedrag van de ouder terug.
In artikel 38 Wet kinderopvang worden de bepalingen in de Wet werk en bijstand (WWB) over de terugvordering van bijstand van overeenkomstige toepassing verklaard op het terugvorderen van een tegemoetkoming. Dit betekent bijvoorbeeld dat het bedrag dat wordt teruggevorderd kan worden verrekend met de tegemoetkoming die aan de ouder wordt verstrekt. In het besluit tot terugvordering moet de wijze waarop zal worden teruggevorderd worden vermeld (artikel 60, eerste lid WWB).
Naast het intrekken en terugvorderen van de tegemoetkoming kan het college in bepaalde gevallen ook een bestuurlijke boete opleggen. De bestuurlijke boete is geregeld in hoofdstuk 5 van de Wet kinderopvang. Een bestuurlijke boete is een bestuurlijke sanctie, inhoudende een onvoorwaardelijke verplichting tot betaling van een geldsom, die gericht is op bestraffing van de overtreder (artikel 1, eerste lid, onderdeel t, Wet kinderopvang). Het betreffende bedrag komt toe aan de gemeente (artikel 72, vierde lid Wet kinderopvang).
Het college legt een bestuurlijke boete op indien een ouder zijn inlichtingenplicht niet nakomt. Het gaat daarbij om het schenden van de volgende verplichtingen:
De hoogte van de bestuurlijke boete bedraagt maximaal € 2269 (artikel 72, eerste lid, onderdeel c, Wet kinderopvang). Bij het vaststellen van de hoogte van de bestuurlijke boete zal het college maatwerk moeten leveren. Artikel 72, tweede lid, Wet kinderopvang bepaalt dat de hoogte van de boete wordt afgestemd op de ernst van de overtreding, de mate waarin de overtreding de ouder verweten kan worden en de omstandigheden waarin die persoon verkeert. Wij stellen de boete in beginsel vast op 10% van het benadelingsbedrag. Van het opleggen van een bestuurlijke boete wordt in elk geval afgezien, indien elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt.
In de Wet kinderopvang is geregeld in welke gevallen het college géén bestuurlijke boete mag opleggen. Dit is het geval in de volgende situaties:
De procedure van het opleggen van een bestuurlijke boete is geregeld in de artikelen 77 tot en met 84 van de Wet kinderopvang.