Organisatie | Heerhugowaard |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Aanvullende beleidsregels bijzondere bijstand |
Citeertitel | Aanvullende beleidsregels bijzondere bijstand |
Vastgesteld door | college van burgemeester en wethouders |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp | Beleidsregels |
Geen
Participatiewet, artikel 35
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
04-03-2015 | 01-01-2015 | 01-07-2017 | Nieuwe regeling | 10-02-2015 Publicatie in Heerhugowaards Nieuwsblad d.d. 3 maart 2015 | BW15-0080 |
Aanvullende beleidsregels bijzondere bijstand
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Heerhugowaard;
overwegende dat het wenselijk is regels te stellen over het beleid ten aanzien van de bijzondere bijstand, de collectieve zorgverzekering voor minima en de compensatie van personen die vanaf 1 januari 2015 niet in aanmerking komen voor de alleenstaande ouderkop;
Aanvullende beleidsregels bijzondere bijstand
Artikel 2. Algemene bepalingen bijzondere bijstand
Artikel 3. Overgangsrecht lopende periodieke bijzondere bijstand tot 1 juli 2015
Het overgangsrecht zoals benoemd in artikel XVIII van de wet maatregelen WWB is van toepassing op de periodieke bijzondere bijstand die is toegekend op grond van de Wet werk en bijstand.
Artikel 4. Compensatie alleenstaande ouderkop
Artikel 5. Bijzondere bijstand levensonderhoud 18 – 21 jarigen
Artikel 6. Jongeren in een inrichting
Artikel 7. Zorgverzekering voor minima
Artikel 8. Intrekking regelingen
De voorziening Schoolfonds en de Regeling chronisch zieken en gehandicapten en ouderen worden ingetrokken.
Deze beleidsregels treden in werking op de dag na bekendmaking en werken terug tot en met 1 januari 2015.
Deze beleidsregels worden aangehaald als: Aanvullende beleidsregels bijzondere bijstand 2015.
Met de inwerkingtreding van de participatiewet, moeten er een aantal zaken geregeld worden ten aanzien van de bijzondere bijstand. De systematiek van inkomensvoorziening voor alleenstaande ouders verandert, en de kostendelersnorm wordt ingevoerd. Voor zover deze beleidsregels conflicteren met eerder vastgesteld beleid, prevaleren deze beleidsregels.
De invoering van de kostendelersnorm kan gevolgen hebben voor het recht op bijzondere bijstand. Dit doet zich alleen voor bij mensen die geen uitkering van de gemeente hebben.
De kostendelersnorm geeft invulling aan het feit dat mensen bepaalde kosten (bijvoorbeeld huur, verwarming, duurzame gebruiksgoederen) kunnen delen met medebewoners. Om die reden houden zij van hun inkomen ook meer over voor overige uitgaven.
Als mensen met anderen een woning bewonen, dan is er sprake van een lagere (fictieve) bijstandsnorm. Deze bijstandsnorm vormt de basis voor de bepaling van de inkomensgrens. De inkomensgrens wordt vervolgens bepaald op bijvoorbeeld, 100, 110 of 120% van de bijstandsnorm. Iemand die de kosten kan delen heeft daarmee een lagere inkomensgrens voor toekenning van bijzondere bijstand.
In de situatie onder de WWB, waar de toeslagen en verlagingen van toepassing waren, was dat in iets mindere mate ook het geval: mensen die de kosten konden delen kregen om die reden een lagere uitkering. Ook dit leidde tot een lagere inkomensgrens, waardoor de klant in sommige gevallen niet voor bijzondere bijstand in aanmerking kwam.
Het beleid met betrekking tot bijzondere bijstand is in meerdere deelbesluiten vastgelegd. Met deze beleidsregels wordt primair invulling gegeven aan de nieuwe ontwikkelingen en vereist beleid in het kader van de Participatiewet. Daar waar er overlap is met bestaand beleid, gelden de bepalingen in deze beleidsregels.
Lid 3 regelt dat bij het bepalen van de inkomensgrens voor mensen die geen uitkering voor levensonderhoud hebben, geen rekening wordt gehouden met de kostendelersnorm die, indien de klant een uitkering zou aanvragen, van toepassing is. De reden hiervoor is dat deze beleidsregels tijdig beschikbaar moeten zijn om lopende aanvragen te kunnen afhandelen. Er zal op korte termijn een discussie worden gestart met de vraag wat een redelijke invulling is van de kostendelersnorm.
Deze beleidsregel voorkomt dat we per 1 januari 2015 alle lopende periodieke bijstand moeten herbeoordelen op de kostendelersnorm en de norm alleenstaande. De lopende uitkeringen periodieke bijzondere bijstand lopen hiermee door tot 1 juli 2015.
In dit artikel is bepaald dat de alleenstaande ouderkop als onderdeel van het kindgebonden budget van de Belastingdienst, wordt aangemerkt als voorliggende voorziening.
Alleenstaande ouders die niet de alleenstaande ouderkop van de belastingdienst krijgen, omdat ze in fiscale zin een toeslagpartner hebben, ontvangen van de gemeente een compensatie.
De compensatie is altijd ter hoogte van de alleenstaande ouderkop, tenzij de alleenstaande ouder meer verdient dan de van toepassing zijnde bijstandsnorm (de alleenstaandennorm inclusief doorrekening van de kostendelersnorm). In dat geval wordt het verschil tussen de werkelijke inkomsten en de toepasselijke norm, in mindering gebracht op de compensatie.
Vanaf 1 januari 2015 is de uitkering voor een alleenstaande ouder gelijk aan die voor een alleenstaande. Maar een alleenstaande ouder kan in aanmerking komen voor een hoger kindgebonden budget van de Belastingdienst. De alleenstaande ouder krijgt bij het budget een zogenoemde alleenstaande ouderkop.
De Belastingdienst gebruikt een andere definitie van het begrip “partner” dan de gemeente. Het is daarom mogelijk dat iemand voor de gemeente alleenstaande ouder is, maar voor de Belastingdienst niet. Dat kan het geval zijn als de partner in een verpleeginrichting woont, in het buitenland verblijft of in detentie is. Ook kan sprake zijn van een niet-rechthebbende partner.
De aanvrager komt in deze gevallen niet in aanmerking voor de alleenstaande ouderkop.
Dit geldt ook voor de alleenstaande ouder die naast een minderjarig inwonend kind ook nog een kind heeft inwonen dat ouder is dan 27 jaar. De Belastingdienst beschouwt dat kind als “toeslagpartner” voor o.a. het kindgebonden budget. Ook die krijgt de alleenstaande ouderkop niet.
Voor alleenstaande ouders die op 31 december 2014 een bijstandsuitkering hebben is er een overgangsregeling. Degene die daarvoor in aanmerking komt heeft tot 1 januari 2016 recht op een aanvulling van 20% op de bijstandsuitkering. Daarna vervalt de aanvulling.
In de verzamelbrief december 2014 van het ministerie is de volgende tekst opgenomen:
“In deze verzamelbrief volgt aanvullende informatie over alleenstaande ouders, die na 1 januari 2015 instromen in de Participatiewet en die na deze datum alleenstaande ouder worden. Ingeval zij niet in aanmerking komen voor een alleenstaande ouderkop bovenop het kindgebonden budget, omdat zij een toeslagpartner op grond van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir) hebben, vallen zij niet onder de doelgroep waarvoor tot 1 januari 2016 overgangsrecht is voorzien. Diverse gemeenten hebben gevraagd op welke wijze in voorkomende gevallen compensatie mogelijk is.
Het betreft hier een relatief kleine en pluriforme groep van ouders in de bijstand die alleen wonen, maar volgens de Awir formeel een partner hebben. Of en in hoeverre aanvullende inkomensondersteuning via de bijstand aan de orde is, verschilt per situatie en verlangt een maatwerkbeoordeling door gemeenten. Specifiek voor de doelgroep met een partner die elders woont, geldt dat de reden en de duur van de afwezigheid van de partner sterk kunnen verschillen. De beoordeling of zij al dan niet als alleenstaande ouder worden gezien verschilt per situatie. Ook de financiële situatie van deze gezinnen kan divers zijn.
Hieronder wordt een -niet uitputtend- overzicht van situaties geschetst en verschillende mogelijkheden waarop gemeenten ondersteuning zouden kunnen bieden.
De gemeente kan betrokkene (tijdig) erop attenderen dat geen alleenstaande-ouderkop wordt verstrekt zolang sprake is van een Awir-partnerschap. In een aantal gevallen is het mogelijk het Awir-partnerschap bij de Belastingdienst/Toeslagen ongedaan te maken. Veelal zal het in bedoelde situaties gaan om alleenstaande ouders die een partner hebben, omdat zij getrouwd zijn of een geregistreerd partnerschap hebben. De toeslaggerechtigde komt alleen in aanmerking voor de alleenstaande ouderkop als er een echtscheiding of een scheiding van tafel en bed is aangevraagd. De eventuele actie ligt bij de toeslaggerechtigde en ligt in de rede ingeval een scheiding (van tafel en bed) aansluit bij de voornemens van de (ex-)partners zelf. In voorkomende gevallen is tevens van belang dat de ex-partner niet woont op het zelfde adres en ook niet voorkomt in de BRP (basisregistratie personen) en dus (eventueel) wordt uitgeschreven van het adres van de alleenstaande ouder.
Afhankelijk van de situatie heeft de gemeente daarnaast de mogelijkheid in individuele gevallen de algemene bijstand af te stemmen op de omstandigheden, mogelijkheden en middelen van de belanghebbende, op grond van artikel 18 van de Participatiewet. Het individualiseringsbeginsel dient uiteraard binnen de grenzen van de redelijkheid te worden toegepast.
Wij kiezen ervoor om de optie onder het tweede gedachtestreepje te volgen en de compensatie te doen vanuit de bijzondere bijstand. Het is daarbij van belang om bij de toekenning goed te onderzoeken of sprake is van bijzondere individuele omstandigheden, en hierover te rapporteren.
De norm wordt met deze bijzondere bijstand aangevuld omdat een jongere die noodzakelijk zelfstandig moet wonen, hogere kosten heeft dan waar de jongerennorm in voorziet.
De reden waarom dit onderdeel nu wordt aangepast is dat met de inwerkingtreding van de Participatiewet, de systematiek van toeslagen en verlagingen is afgeschaft.
In de WWB bestond de bijstandsuitkering uit 3 componenten: de norm (wettelijk bepaald), de toeslag en de verlaging. De maximale toeslag bedroeg 20% van het wettelijk sociaal minimum. De WWB kende de mogelijkheid om deze toeslag lager vast te stellen of de gezinsnorm te verlagen. Voor 21 jarigen betekende dit dat zij helemaal geen recht hadden op een toeslag. Zij hadden dus alleen recht op de norm.
In de participatiewet is deze systematiek dus afgeschaft en hebben 21 jarigen recht op een hogere bijstandsnorm.
Indien het beleid niet wordt aangepast zou dit kunnen betekenen dat een jongere op grond van het oude beleid meer kan krijgen dat het voor hem geldende minimumloon.
Voor belanghebbenden die een woning bewonen geldt dat de aanvulling is gemaximeerd op de daadwerkelijke kosten van huur, gas, water, licht en inboedelverzekering
De norm waartoe wordt aangevuld is de norm die zou gelden als belanghebbende en de eventuele partner de 21-jarige leeftijd zouden hebben, inclusief de doorrekening van de kostendelersnorm (art. 22a) en exclusief VT. Dit betekent dus dat de norm tot waaraan aangevuld wordt lager vastgesteld wordt.
Dit artikel is van toepassing op jongeren die o.a. verblijven bij Exodus, DNO Doen of in het Blijf van mijn lijf huis.
Voor alleenstaanden wordt de norm van artikel 20 eerste lid onder a aangevuld tot de corresponderende norm van artikel 21, voor gehuwden geldt als basis artikel 20 eerste lid onder b of c
Uitgangspunt is dat er is vastgesteld dat de ouders niet over de middelen beschikken om invulling te geven aan hun onderhoudsplicht, of dat aanvrager zijn onderhoudsrecht jegens zijn ouder niet te gelde kan maken.
Met de bepaling in dit lid wordt voorkomen dat mensen er in inkomen op achteruitgaan als gevolg van deze regeling. Aangezien de bijzondere bijstand levensonderhoud 18 tot 21 jarigen slechts voor een korte periode wordt toegekend (maximaal tot de leeftijd van 21 jaar) ligt het niet voor de hand om dit tussentijds te wijzigen. Mocht een klant de uitkering verlaten en later opnieuw aanvragen, dan gelden wel de nieuwe bepalingen.
Uiteraard wordt het nieuwe beleid wel toegepast als mensen er daarmee op vooruitgaan.
Jongeren die in een inrichting verblijven hebben geen recht op algemene bijstand. Als er een onderzoek heeft plaatsgevonden naar de mogelijkheden van de onderhoudsplicht van de ouders, en andere voorliggende voorzieningen, zoals bijvoorbeeld een Wajong-uitkering, dan kan het inkomen worden aangevuld tot de norm levensonderhoud, voor jongeren die in een inrichting verblijven. Deze aanvulling is periodiek en duurt tot het bereiken van de 21 jarige leeftijd. De aanvulling wordt gefinancierd uit de bijzondere bijstand.
Gekozen is om maximaal aan te vullen tot de normen zoals genoemd in artikel 20, eerste lid van de wet (jongerennormen levensonderhoud), en niet tot de norm zoals genoemd in artikel 23 (21-plussers in een inrichting, de zogenaamde zak- en kleedgeldnorm). De reden hiervan is dat het niet de bedoeling is dat een jongere in een inrichting een hogere norm krijgt dan een leeftijdsgenoot die thuis woont.
Met ingang van 2015 geldt voor mensen die hun woning delen, de kostendelersnorm. Dit betekent dat zij een lagere norm hebben, die – afhankelijk van het op dit punt geformuleerde beleid- ook door kan werken in de bepaling van de inkomensgrens voor de bijzondere bijstand. Voor de mensen die in 2014 zich hebben aangemeld voor de collectieve zorgverzekering minima , of deze hebben verlengd voor 2015, geldt dat destijds nog geen rekening werd gehouden met de kostendelersnorm. Aanmelding moest immers voor 1 januari 2015 plaatsvinden. Voor het jaar 2015 wordt de kostendelersnorm dan ook niet toegepast. Op basis van een heronderzoek in 2015 wort beoordeeld of er voor 2016 recht bestaat op grond van het dan geldende beleid.
De genoemde regelingen dienen te worden ingetrokken omdat het categoriaal beleid betreft en dit is alleen nog toegestaan voor de kosten van een collectieve aanvullende zorgverzekering en kosten die onder een stadspas vallen.
Het schoolfonds loopt dit schooljaar (2015) nog door, dit is uit praktische overwegingen. Als grens voor toekenning wordt gehanteerd dat kinderen die op 1 januari 2015 schoolgaand waren, nog voor dit schooljaar worden opgenomen.