Organisatie | Laarbeek |
---|---|
Organisatietype | Gemeente |
Officiële naam regeling | Verordening sociaal medische indicatie kinderopvang 2014 gemeente Laarbeek |
Citeertitel | Verordening sociaal medische indicatie kinderopvang 2014 gemeente Laarbeek |
Vastgesteld door | gemeenteraad |
Onderwerp | maatschappelijke zorg en welzijn |
Eigen onderwerp |
Geen
Gemeentewet en Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen
Geen
Datum inwerkingtreding | Terugwerkende kracht tot en met | Datum uitwerkingtreding | Betreft | Datum ondertekening Bron bekendmaking | Kenmerk voorstel |
---|---|---|---|---|---|
01-07-2014 | 01-07-2014 | Onbekend | 11-12-2014 Onbekend | Onbekend |
Hoofdstuk 2 Aanvraag van de tegemoetkoming
Artikel 2.1 Recht op een tegemoetkoming
Om recht te hebben op een tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang:
Artikel 2.4 Te verstrekken gegevens bij de aanvraag
Een aanvraag voor een tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang bevat in ieder geval:
Hoofdstuk 3 Verlening van een tegemoetkoming
Artikel 3.2 De periode en de omvang waarvoor de tegemoetkoming wordt verleend
1.Het college verleent een tegemoetkoming voor kinderopvang indien dit redelijkerwijs noodzakelijk is als
gevolg van de sociaal-medische indicatie met een maximale duur van 6 maanden.
2.Het college verleent de tegemoetkoming voor het aantal uren kinderopvang dat in samenspraak tussen
Artikel 3.3 Inhoud van de beschikking
Het besluit tot vaststelling van de noodzaak van kinderopvang op grond van een sociaal medische indicatie bevat in ieder geval:
Aldus besloten in de openbare vergadering van de raad van de gemeente Laarbeek van 11 december 2014.
de griffier, de voorzitter,
M.L.M. van Heijnsbergen F.H.G.M. Ronnes
Toelichting - Verordening Sociaal Medische Indicatie Kinderopvang Laarbeek 2014
Op 1 januari 2005 is de Wet kinderopvang,in werking getreden. Per 1 augustus 2010 is de Wet
Kinderopvang gewijzigd in de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen,
De “Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen” beoogt het ouders of verzorgers gemakkelijker te maken werk en zorg te combineren. Niet alleen werkende kunnen een beroep doen op de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen. Een aantal in de wet benoemde doelgroepen kan een beroep doen op de gemeente voor het betalen van een deel van de kosten die zij maken voor kinderopvang. De vergoeding door de gemeente van deze kosten wordt aangeduid met de term ‘tegemoetkoming kosten kinderopvang’.
De sociaal medische indicatie voor kinderopvang
In de Wet heeft een aantal artikelen betrekking op de doelgroep met een sociaal-medisch indicatie. De wetgever heeft besloten dat deze artikelen (vooralsnog) niet in werking treden. Het betreft artikel 1.6 lid 1 onderdelen l en k en artikel 1.23, alsmede artikelen 1.22 en 1.24 voor zover deze betrekking hebben op artikel 1.6 lid 1 onderdelen k en l. In deze nog niet vigerende artikelen vallen onder de doelgroep ‘sociaal-medische indicatie’:
Het college dient op grond van die artikelen vast te stellen of de ouder, partner of het kind behoort tot de doelgroep ‘sociaal medische indicatie’ en in welke mate (en voor zover andere voorzieningen geen meer passende oplossing kunnen bieden) op die gronden kinderopvang noodzakelijk is. Het college kan bij het beoordelen van de vaststelling advies inwinnen over de noodzaak van kinderopvang bij een onafhankelijke en voldoende professionele organisatie met voldoende adequate deskundigheid.
De wetgever heeft echter besloten om deze artikelen vooralsnog niet in werking te laten treden. In 2005 heeft de wetgever aan de algemene middelen van het gemeentefonds het benodigde budget toegevoegd voor kinderopvang voor doelgroep ‘sociaal-medische indicatie’. Gemeenten werden daardoor in staat gesteld naar eigen inzicht huishoudens met sociaal-medische problematiek financieel te ondersteunen in het benodigde kinderopvanggebruik (zie TK 2003-2004, 28 447, nr. 97, p1-2) Ook in 2006 en 2007 is dit specifieke budget aan de gemeenten verstrekt (zie TK 2005-2006, 28 447, nr. 130, p. 2-4). Deze verstrekking aan gemeenten via het gemeentefonds wordt aangemerkt als een algemene uitkering, waaraan geen voorwaarden worden gesteld. Het rijk heeft dus geen voorwaarden of beperkingen opgelegd aan de vormgeving van het gemeentelijk beleid voor de doelgroep ‘sociaal-medisch indicatie’. In plaats van een ouder zou de gemeente dus ook een instelling kunnen subsidiëren. Deze systematiek wordt ook in 2008 en
2009 gecontinueerd (zie TK 2007-2008, 31 200 VIII, nr. 2, p. 184). Deze regeling voor een tegemoetkoming voor kinderopvang op grond van een sociaal-medische indicatie wordt vanaf 2010 structureel voortgezet (zie hierover de Meicirculaire gemeentefonds 2009 van het Ministerie van BZK).
De gemeente heeft dus beleidsvrijheid (autonome verantwoordelijkheid van de gemeente) ten aanzien van de doelgroep ‘sociaal-medische indicatie’. Dit betekent dat deze doelgroep op verschillende manieren kan worden afgebakend. Ook kunnen per gemeente verscheidene criteria gehanteerd worden.
Hoofdlijnen van het proces van verstrekking van de tegemoetkomingen
In deze verordening worden de hoofdlijnen van het proces van verstrekking van de tegemoetkomingen door de gemeente vastgelegd. Daarbij zijn twee uitgangspunten gehanteerd. Het eerste uitgangspunt is dat de uitvoeringslasten voor zowel de gemeente als de aanvragers van de tegemoetkoming zo beperkt mogelijk moeten zijn. Het tweede uitgangspunt is dat de gemeentelijke uitgaven die gemoeid zijn met de verstrekking van de tegemoetkomingen zo goed mogelijk beheersbaar zijn.
Bepalingen om de beheersbaarheid van de gemeentelijke uitgaven te bevorderen
Om de gemeente in staat te stellen de kosten die gepaard gaan met de verstrekking van de
tegemoetkomingen beheersbaar te houden, zijn in de verordening de volgende bepalingen opgenomen:
De omvang van de aanspraak op een tegemoetkoming op grond van een sociaal medische indicatie, wordt aan beperkingen gebonden. In de verordening wordt bepaald dat bij deze groep ouders de tegemoetkoming wordt verstrekt voor het aantal uren kinderopvang per week dat naar oordeel van het college voor de ouder redelijkerwijs noodzakelijk is om de ouder te ontlasten c.q de ontwikkeling van het kind te bevorderen.
tegemoetkoming wordt verstrekt met ingang van het tijdstip in de toekomst waar in gezamenlijk overleg besloten is.
Gemeentelijke uitgangspunten ten aanzien van het stellen van een sociaal medische indicatie voor kinderopvang: Eigen kracht, eigen netwerk.
Het eerste uitgangspunt bij het stellen van sociaal medische indicatie blijft de eigen verantwoordelijkheid van de leefeenheid. De leefeenheid blijft altijd primair verantwoordelijk voor het functioneren van het huishouden en de opvang en verzorging van de kinderen. Dat betekent dat van een leefeenheid wordt verwacht dat, bij uitval van één van de leden van die leefeenheid, gestreefd wordt naar een herverdeling van de taken binnen die leefeenheid (eigen kracht).
Indien nodig dient de ouder gebruik te maken van de voor hem/haar geldende regeling voor zorgverlof.
Het tweede uitgangspunt is dat er bij het stellen van de indicatie samen met de ouder(s)/verzorgers gekeken wordt naar de mogelijkheden binnen het eigen netwerk (familie, vrienden) of de mogelijkheid tot het inzetten van vrijwilligers. Dit zal vooral aan bod komen indien er sprake is van een situatie die langer dan 6 maanden
zal bestaan. De indicatiesteller heeft hierin een stimulerende en motiverende rol.
Bij de overweging tot een sociaal medische indicatie voor kinderopvang kunnen alternatieven in overweging genomen worden, die wellicht beter aan de behoefte tegemoet komen. Soms kan de problematiek te ernstig zijn om door plaatsing in een kinderdagverblijf, een buitenschoolse opvang of bij een gastouder te kunnen worden opgelost.
Bij alternatieven kan gedacht worden aan: inloopactiviteiten, jeugdhulpverlening.
Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen
De begripsbepalingen in artikel 1.1 van de Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen zijn ook van toepassing op deze verordening. Alleen de in deze artikelen niet gedefinieerde begrippen zijn aangevuld.
Hoofdstuk 2 Aanvraag van de tegemoetkoming
Artikel 2.1 Recht op een tegemoetkoming
In dit artikel is bepaald wie recht heeft op een tegemoetkoming van de gemeente.
De doelgroep zoals beschreven in de Wet.
Artikel 2.3 Het kenbaar maken van de aanvraag
Deze bepaling spreekt voor zich.
Artikel 2.4 Te verstrekken gegevens bij de aanvraag
De tegemoetkoming wordt door de ouder aangevraagd bij het college (artikel 1.26 Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen).. Het moet dan gaan om het college van de gemeente waar de ouder woont (artikel 1.22, derde lid, Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen).
Artikel 2.5 Indienen van de aanvraag
De aanvraag kan telefonisch, digitaal of schriftelijk worden ingediend. Indien besloten wordt tot een
toekenning zullen de overige gegevens worden opgevraagd.
Artikel 2.6 Te verstrekken gegevens bij de aanvraag
De tegemoetkoming wordt door de ouder aangevraagd bij het college. Het moet dan gaan om het college van de gemeente waar de ouder woont (artikel 1.22, derde lid, Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen).
Hoofdstuk 3 Verlening van de tegemoetkoming
De termijn waarbinnen het college een besluit moet nemen over de aanvraag van een tegemoetkoming geldt voor alle aanvragen voor een tegemoetkoming. Deze termijn geldt niet alleen voor nieuwe aanvragen, maar ook voor aanvragen die betrekking hebben op een voortzetting van een tegemoetkoming en voor aanvragen voor een hogere tegemoetkoming in verband met uitbreiding van de omvang van de kinderopvang. In de verordening is gekozen voor een beslistermijn van ten hoogste acht weken die eventueel met acht weken kan worden verlengd.
Het feit dat het college een termijn van acht weken heeft om te beslissen over een aanvraag voor een tegemoetkoming, wil uiteraard niet zeggen dat het college deze termijn ook in alle gevallen moet benutten.
De gemeente zal er naar streven de behandelingstermijn van aanvragen zo kort mogelijk te houden en met name aanvragen waar spoed mee geboden is direct af te handelen. Door middel van mandatering van de beslissingsbevoegdheid kan de besluitvorming worden versneld.
Artikel 3.2 De periode en de omvang waarvoor de tegemoetkoming wordt verleend
In dit artikel wordt aangegeven dat er sprake is van een gemaximeerde periode van 6 maanden per kalenderjaar waarover de tegemoetkoming wordt verleend.
De indicatiesteller van de Zorgpoort beoordeelt in samenspraak met de ouders voor welke en hoeveel dagdelen kinderopvang noodzakelijk is. Er is in principe geen mogelijkheid tot het aanvullend inzetten van persoonlijke ondersteuning voor kinderverzorging of opvang.
Indien er sprake is van een structureel probleem worden de ouders geïnformeerd over andere mogelijke oplossingen. De verantwoordelijkheid voor het zoeken naar oplossingen ligt bij de ouders.
Artikel 3.3 De inhoud van de beschikking
In de beschikking moet onder andere de wijze van uitbetaling van de tegemoetkoming worden vermeld (onderdeel f). Artikel 3.4 van de verordening bepaalt dat de uitbetaling achteraf maandelijks plaatsvindt. De beschikking moet tevens aangeven hoeveel het percentage eigen bijdrage van de ouder is en het maximaal voor vergoeding in aanmerking komende uurtarief. De hoogte van de tegemoetkoming is gekoppeld aan de hoogte van de tegemoetkoming zoals benoemd in artikel 1.22 van de wet. Voor deze doelgroepen staat de hoogte van de tegemoetkoming in de artikelen 1.7, eerste lid, en 1.24, eerste tot en met derde lid, van de wet.
Het derde lid van dit artikel geeft aan een tegemoetkoming wordt verhoogd met een toeslag voor de kosten van kinderopvang voor een eerste kind dat gebruik maakt van kinderopvang en van een toeslag voor de kosten van kinderopvang voor ieder tweede of volgende kind dat gebruik maakt van kinderopvang. De hoogte van deze toeslag wordt bepaald in een door het college vast te stellen beleidsregel.
Artikel 3.4 De betaling van de tegemoetkoming.
De tegemoetkoming vindt in de vorm van maandelijkse betalingen achteraf plaats op basis van een factuur van de kinderopvangorganisatie. De betaling vindt plaats aan de kinderopvangorganisatie, indien deze valt onder Spring. De betaling vindt plaats op basis van een door de ouder afgegeven machtiging. Deze machtiging verandert juridisch gezien niets aan de verhouding tussen de gemeente en de ouder. Ook al wordt het bedrag gestort op de rekening van het kindercentrum of gastouderbureau, er blijft sprake van een betaling van de tegemoetkoming van gemeente aan de ouder. Indien er gebruik wordt gemaakt van een andere kinderopvangorganisatie betaalt de ouder aan de organisatie en dient de factuur in. Op basis van de factuur en de afgegeven indicatie wordt de tegemoetkoming verstrekt aan de ouders.
In artikel 5.1 lid 2 en 3 geeft de verordening een aantal weigeringsgronden aan. Geen voorziening wordt toegekend indien ouders via een andere regeling in aanmerking kunnen komen voor een tegemoetkoming, of indien er andere voorliggende voorzieningen zijn waar zij gebruik van kunnen maken zoals het gebruik van mantelzorg etc.
In deze situaties dient wel gekeken te worden of dit alternatief een adequate voorziening is.
Dit artikel regelt de uitbetaling door de gemeente van het nog te betalen deel van de tegemoetkoming. Als de gemeente een ouder een hoger bedrag heeft uitgekeerd dan waarop deze recht heeft, kan de gemeente het te veel betaalde bedrag terugvorderen. Terugvordering is geregeld in artikel 1.38 Wet kinderopvang en kwaliteitseisen peuterspeelzalen .
In de bevoegdheidsverdeling tussen gemeenteraad en college stelt de gemeenteraad de beleidskaders vast in een verordening. Het college is belast met de uitvoering van dat beleid en op sommige onderdelen, met de nadere uitwerking daarvan. Doen zich situaties voor waarin niet is voorzien of waarin onverkorte toepassing van de gestelde bepalingen onverhoopt tot onbillijkheden van overwegende aard leidt, dan is het aan het college om besluiten te nemen waarin recht wordt gedaan aan enerzijds het belang van handhaving van het gemeentelijk beleid en anderzijds het individuele belang van de ouder. Dat kan onder omstandigheden betekenen dat besluiten worden genomen die afwijken van deze verordening.